Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, febr.l 1977, nr. 14/15 (nr. 1/2), jg. 5
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Na lang wachten is het boek waar Piet van ‘t Hart jarenlang aan heeft gewerkt dan gepubliceerd. Triest genoeg is het postuum uitgekomen. Kort na het voltooien van het werk stierf Van ‘t Hart, op 2 oktober 1975. Zijn boek is daarmee niet alleen een bedoeld monument voor Sneevliet, maar ook een onbedoeld monument voor Van ‘t Hart zelf geworden (in de revolutionaire beweging werkend onder de naam Perthus).
Voor deze eerste volledige biografie van Henk Sneevliet heeft de schrijver zeer veel materiaal moeten verwerken. Sneevliets werk besloeg twee werelddelen, en ook twee werelden. Alleen al voor het bijeenbrengen van dit materiaal moeten we Perthus dankbaar zijn. Vier duidelijk onderscheiden perioden in het leven van Henk Sneevliet komen naar voren. De eerste tijd in de SDAP en vooral in de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel was Sneevliets leertijd. Toen het hem in Nederland door zijn vakbondswerk niet mogelijk bleek zijn brood te verdienen, vertrok hij naar Indonesië. Zes jaar, van 1913 tot 1919, heeft Sneevliet daar gewerkt. Historisch is dit zonder meer de belangrijkste periode geweest. De oprichting van de ISDV, voorloper van de PKI, is voor een belangrijk deel Sneevliets werk geweest. De ontwikkeling van een massabasis voor de nieuwe PKI door de samenwerking met een vleugel van de nationalistische massabeweging Sarekat Islam veronderstelde een bekwame leiding, die door Sneevliet kon worden gegeven. Men kan ook zeggen, dat in deze periode de belangrijkste opvattingen van Sneevliet vorm kregen. Die bleken parallel te lopen aan die van de linkervleugel in Europa, maar waren er niet zonder meer identiek mee. Het betrekkelijke isolement waarin Sneevliet de grondslagen legde voor één van de belangrijkste communistische partijen buiten Europa heeft zijn kracht doen uitkomen. Het heeft ook zijn zwakheden vergroot. Deze zwakheden kwamen tot uiting in de vierde fase van Sneevliets leven. Als afgezant van de Komintern in China heeft Sneevliet veel bijgedragen tot de samenwerking van de jonge Chinese CP met de nationalistische Kwomintang. Dat gebeurde geheel in overeenstemming met de lijn van de Komintern, maar de energie waarmee Sneevliet zich daarvoor inzette vond ook haar bron in de Indonesische ervaringen. Dat de klassendifferentiatie in China veel verder was ontwikkeld dan in Indonesië en vooral de authentiek revolutionair-nationalistische richting, zoals die in de Sarekat Islam naar voren had kunnen komen, in China weinig ruimte had is Sneevliet ontgaan.
De laatste fase van Sneevliets loopbaan vond haar toneel in Nederland en het is die fase die de Nederlandse beweging het meest heeft beïnvloed.
Als voorzitter van het oude Nationaal Arbeids Secretariaat, de half-syndicalistische restgroep van de Nederlandse ‘oude’ beweging, heeft Sneevliet vanaf 1924 een traditie in stand helpen houden die zowel negatieve als positieve kanten had. Sneevliet zag die negatieve kanten wel. Perthus citeert een nogal zelfkritische brief aan Henriette Roland Holst, die weinig in de NAS-beweging geloofde: “Ik ben mij ten volle bewust, dat de kleine RSP-formatie in haar gehele werk grote tekortkomingen toont. Ik vecht alle dagen ook in het NAS tegen de nawerking van apolitieke oriëntatie. In een tijd van slapte wordt die nawerking een zeer groot gevaar. Ik zoek alle dagen naar elementen met politieke hartstocht welke niet gebonden is door de buitensporige eischen, die althans aan de ijverigen gesteld worden, die vakverenigingswerk doen.”
Toch moeten we hierbij opmerken dat Sneevliets keuze voor het NAS en voor het ten volle betrachten van de plichten van de NAS-bestuurder zowel door hem als door zijn medewerkers in RSP en NAS-leiding volstrekt een eigen keuze is geweest. Het kleine NAS schommelde tussen de 10 en 23 duizend leden in de jaren 1924 – 1940. De laatste zeven jaren daalde het ledental stelselmatig. Dat NAS in stand houden naast het NVV dat in 1930 250.000, in 1939 300.000 leden telde, betekende kiezen voor een politiek isolement. Die keuze rechtvaardigen met de ‘noodzaak’ van een revolutionaire vakbeweging als voorhoede, hoewel in bijna alle bedrijfstakken de inplanting van die vakbeweging volslagen onbetekenend was, en uiteindelijk ook het NAS een vakbeweging bleef die met vele banden aan het gewone geregelde functioneren van de burgerlijke verhoudingen vastzat, betekende dat isolement tot een impasse maken. Als we daarbij weten dat het NAS slechts voor een deel de partijman Sneevliet steunde, voor een ander deel stelselmatig antiparlementair gericht was, is het uitzichtloze van dat isolement wel aangegeven. Sneevliets werk in de jaren dertig is er niet minder indrukwekkende door. Gegeven de beperkingen van een hoofdzakelijk op het NAS gerichte partij als de RSP en iets minder de latere RSAP waren, moeten we handhaving van een brede revolutionaire propaganda, waartoe het NAS alleen nooit in staat was geweest voor een belangrijk deel op naam van Sneevliet en zijn makkers schrijven.
Hoe moeten we nu Perthus’ boek over Sneevliet beoordelen? Verschillende vlakken van kritiek zijn daarbij te onderscheiden. In de allereerste plaats: hoewel dit een eerste volledige biografie van Sneevliet wil zijn kan het werk de toets van een serieuze wetenschappelijke kritiek niet altijd doorstaan. Het apparaat is te beperkt; wat vooral in het laatste deel Perthus parten heeft gespeeld is zijn eigen betrokkenheid bij de RSAP. Daardoor is het veelal onduidelijk welke gegevens gebaseerd zijn op de genoemde bladen en archieven, en welke op zijn eigen herinnering. Daarbij is het vernoemen van het Sneevliet-archief als bron betrekkelijk zinloos: de omvang ervan maakt een preciezere verwijzing onontbeerlijk. Voor de tweede periode uit Sneevliets leven kan een andere opmerking worden gemaakt: het materiaal van en over de ISDV dat Perthus uitvoerig citeert is zeker interessant. Maar daar enige kritische verwerking ontbreekt, lijkt het zo meer op een onvolledige bronnenpublicatie; en niets is zinlozer dan dat. De Chinese en Russische jaren van Sneevliet zijn door hun illegale karakter altijd moeilijker te beoordelen geweest dan zijn andere werken. Daarbij komt dat niet alle materiaal over deze periode voor Perthus toegankelijk was. Om mij niet geheel duidelijke redenen is het Chinese deel van het Sneevliet-archief niet toegankelijk, waardoor Perthus veel giswerk moet toepassen. Het is daarbij overigens betrekkelijk oninteressant om te weten wanneer Sneevliet nu precies waar was; belangrijker zou zijn de politieke inhoud van zijn werkzaamheden en de invloed die hij op de jonge Chinese CP heeft gehad. In de tweede plaats: hoewel Perthus zich niet zoals het kleine boekje van Fritjof Tichelman beperken wilde tot Sneevliets politieke leven moeten we zeggen dat er maar weinig van de mens Sneevliet uit het boek naar voren komt. De voornamen van zijn vier opeenvolgende echtgenotes zeggen me niet zoveel. Zijn eigen beleving van zijn politieke werk, dat nu niet altijd zo simpel was, en van zijn persoonlijke banden, die niet tot de meest eenvoudige en vrolijke kunnen worden gerekend, komt nauwelijks naar voren. Wat uit Perthus’ boek naar voren komt is het beeld van Oom Henk; van de leider van NAS en RSAP; niet zonder feilen en zwakheden, maar eigenlijk boven de andere voormannen van de beweging uittorenend. Het beeld van de Sneevliet, kortom, die Perthus zelf heeft meegemaakt.
Daarmee komen we ook aan een derde kritiekpunt. De schat aan gegevens, die Perthus’ boek een must maken voor iedereen die zich met één van de vier periodes waarin Sneevliet actief was wil bezig houden, wordt volstrekt onvoldoende tegen de achtergrond van een breder tijdsbeeld geplaatst. Waar kwam de revolutionaire beweging in China, het Indonesische nationalisme, of, wat dichterbij huis, het NAS vandaan? Waar gingen ze heen?
Welke invloeden werkten erop? Welke remmende elementen waren in de bewegingen zelf voorhanden? Niets of bijna niets over dit alles. Het is hier niet de plaats om nader op deze vragen in te gaan. Maar dat we ze kunnen stellen is wel het belangrijkste bezwaar tegen deze aanpak van een biografie. Vermoedelijk zullen er nu wel weer mensen zijn van het geestelijke kaliber van de NAS-man in zijn meest bekrompen vorm, die verontwaardigd in een blaadje zullen schrijven dat dit weer een smerig stukje geschreven met een trotskistisch brilletje, is. We berusten daarin. We hopen in de komende jaren een paar bijdragen aan het beantwoorden van die vragen te kunnen leveren. Niet omdat we dat nu toevallig interessant vinden. Dat is het ook, maar hoofdzakelijk gaat het om het begrijpen van onze eigen geschiedenis. De tradities die in de Nederlandse arbeidersbeweging bestaan zijn meer waard dan een bekrompen verdediging van hun karikatuur. We denken daarmee in de geest van Sneevliet te blijven, meer dan zij die van kritiek op deze grote figuur in een klein land niet willen horen. En wij denken zeker in het begin van de oorlog daarmee in de geest van Sneevliets biograaf Perthus te blijven, die per slot zelf tegen zijn leermeester heeft geopponeerd.
Daaraan dankt de Nederlandse trotskistische beweging een deel van haar bestaan. Wij raden daarom iedere revolutionair willende Nederlander aan Perthus’ boek naast Tichelmans kritischer schets in de kast te zetten. Niet als bijbel, maar om uit te leren.
Noot: Perthus was samen met Willem Dolleman de belangrijkste woordvoerder van de stroming in RSAP en MLL-front die de verdediging van de Sovjet-Unie niet zomaar wilde laten varen. Dolleman ging daar zeker bij voorop. Maar doordat hij in april 1942 met Sneevliet, Menist, Edel, Koeslag, Witteveen, Schriefer en Gerritsen door de nazi’s werd vermoord, is het Perthus’ werk geweest de beweging in hun geest voort te zetten.
Max Perthus: Henk Sneevliet – revolutionair-socialist in Europa en Azië, SUN Nijmegen 1976, f 28,50)