Mao Zedong

Over de praktijk

Over het verband tussen kennis en praktijk, tussen kennen en doen


Geschreven: juli 1937
Bron: Mao Tsetoeng-reeks 5 - Drukkerij/Uitgeverij Ordeman
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: A.V., voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Het concept van het ideële
Materialisme en empiriokriticisme
De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap

In onze partij is een aantal dogmatici geweest, dat lange tijd de ervaring van de Chinese revolutie veronachtzaamde. Zij ontkenden de waarheid van de stelling: “Het marxisme is geen dogma, maar een leidraad voor het handelen” en overbluften de mensen met woorden en uitspraken uit marxistische boeken die uit hun verband gerukt waren. Er was ook een aantal empiristen dat zich lange tijd aan zijn persoonlijke, beperkte ervaring vastklampte en noch het belang van de theorie voor de revolutionaire praktijk begreep, noch de gehele revolutionaire situatie overzag en dat daardoor weliswaar ijverig, doch blindelings werkte. De Chinese revolutie werd in 1931-1934 enorm geschaad door de onjuiste denkbeelden van deze twee soorten kameraden, en vooral door die van de dogmatici, die gehuld in hun marxistische dekmantel vele kameraden in verwarring hebben gebracht.

Dit artikel werd in juli 1937 geschreven om vanuit het standpunt van de marxistische kennistheorie de subjectivistische fouten van het dogmatisme en het empirisme in de Partij bloot te leggen – vooral van het dogmatisme. Omdat de nadruk is gelegd op het ontmaskeren van het dogmatische subjectivisme, dat de praktijk kleineert, is dit artikel “Over de Praktijk” genoemd. De ideeën in dit artikel vervat, werden oorspronkelijk als lezing aan de Anti-Japanse Militaire en Politieke Academie te Jenan naar voren gebracht.

De Commissie voor de Publicatie van de Keuze uit de Werken van Mao Zedong, Centraal Comité van de Communistische Partij van China.

*

Het materialisme vóór Marx onderzocht het vraagstuk van de kennis los van de maatschappelijke aard van de mens, los van diens historische ontwikkeling en kon daarom niet begrijpen dat de kennis afhankelijk is van de maatschappelijke praktijk, dit wil zeggen dat de kennis afhankelijk is van de productie en de klassenstrijd.

Vóór alles beschouwen de marxisten de productieactiviteit van de mens als de meest fundamentele praktische activiteit, die al zijn andere activiteiten bepaalt.

Voor zijn kennis is de mens voornamelijk afhankelijk van zijn activiteit in de materiële productie, waardoor hij geleidelijk inzicht krijgt in de natuurverschijnselen, in de eigenschappen en de wetten van de natuur en in de verhouding tussen hem en de natuur; en door zijn productieactiviteit krijgt hij ook geleidelijk en in verschillende mate inzicht in bepaalde betrekkingen tussen de mensen. Al deze kennis kan niet los van de productieactiviteit worden verkregen. In een klasseloze maatschappij treedt elke mens, als lid van die maatschappij, gezamenlijk met de andere leden op; hij gaat bepaalde productieverhoudingen met hen aan en neemt deel aan de productieactiviteit om in de materiële behoeften van de mens te voorzien. Ook in alle klassenmaatschappijen treden de leden van de verschillende maatschappelijke klassen op verschillende manieren met elkaar in bepaalde productieverhoudingen en nemen deel aan de productieactiviteit om in hun materiële behoeften te voorzien. Dit is de voornaamste bron waaruit de menselijke kennis zich ontwikkelt.

De maatschappelijke praktijk van de mens is niet beperkt tot de productieactiviteit, maar neemt nog vele andere vormen aan – de klassenstrijd, het politieke leven, wetenschappelijke en kunstzinnige activiteiten; kortom, als sociaal wezen neemt de mens aan alle sferen van het praktische maatschappelijke leven deel. Zo leert de mens in verschillende mate de verschillende soorten van verhoudingen tussen de mensen kennen, niet alleen door zijn materiële leven, maar ook door zijn politiek en cultureel leven (die beide nauw verbonden zijn met het materiële leven). Van deze andere vormen van maatschappelijke praktijk oefent vooral de klassenstrijd in al zijn vormen een bijzonder diepgaande invloed uit op de ontwikkeling van de menselijke kennis. In een klassenmaatschappij leeft elk mens als lid van een bepaalde klasse, en elke denkwijze draagt zonder uitzondering het stempel van een klasse.

De marxisten zijn van mening dat de productieactiviteit in de mensenmaatschappij zich stap voor stap ontwikkelt van een lager naar een hoger peil en dat dientengevolge de menselijke kennis, hetzij van de natuur hetzij van de maatschappij, zich ook stap voor stap ontwikkelt van een lager naar een hoger peil, dat wil zeggen van het oppervlakkige naar het diepe en van het eenzijdige naar het veelzijdige. Gedurende een zeer lange periode in de geschiedenis kon de mens de geschiedenis van de maatschappij slechts eenzijdig begrijpen, omdat enerzijds het partijdige standpunt van de uitbuitende klassen de geschiedenis van de maatschappij voortdurend verdraaide, en omdat anderzijds het gezichtsveld van de mens beperkt werd door de engheid van de productie. Pas toen het moderne proletariaat opkwam, samen met reusachtig grote productiekrachten (de grootindustrie), kon de mens komen tot een uitgebreid, historisch begrip van de ontwikkeling van de maatschappij, en kon hij deze kennis omzetten in wetenschap, de marxistische wetenschap.

De marxisten zijn van mening dat alleen de maatschappelijke praktijk van de mens de toetssteen is voor de waarheid van zijn kennis van de wereld om hem heen. In feite wordt de menselijke kennis pas bevestigd wanneer zij in het proces van de maatschappelijke praktijk (in het proces van de materiële productie, van de klassenstrijd en van het wetenschappelijke experiment) de verwachte resultaten bereikt. Als de mens succes wil behalen in zijn werk, met andere woorden wanneer hij de verwachte resultaten wil bereiken, moet hij zorgen dat zijn gedachten overeenkomen met de wetten van de objectieve wereld om hem heen; als ze daar niet mee overeenkomen zal hij in de praktijk falen. In het geval dat hij faalt, zal hij uit zijn mislukking lering trekken en zijn denkbeelden zo veranderen dat ze overeenkomen met de wetten van de objectieve wereld. Zo wordt een mislukking omgezet in een succes. Dit is het wat bedoeld wordt met “de nederlaag is de moeder van het succes”, en “door schade en schande wordt men wijs”. De kennistheorie van het dialectisch materialisme zet de praktijk op de eerste plaats; ze is van mening dat de menselijke kennis in geen enkel opzicht losgemaakt kan worden van de praktijk en ze verwerpt daarom alle foutieve theorieën die het belang van de praktijk ontkennen of die de kennis van de praktijk scheiden. Lenin heeft hierover gezegd: “De praktijk is hoger dan de (theoretische) kennis, want ze heeft niet slechts de verdienste van de algemeenheid, maar ook de verdienste van de onmiddellijke werkelijkheid.”[1] De marxistische filosofie, dit wil zeggen het dialectisch materialisme, heeft twee bijzondere kenmerken. Het eerste is haar klassekarakter: zij verklaart openlijk dat het dialectisch materialisme in dienst staat van het proletariaat. Het tweede is haar praktische karakter: ze legt de nadruk op het feit dat de theorie afhankelijk is van de praktijk, de nadruk op de praktijk als de grondslag van de theorie, die op haar beurt weer de praktijk dient. De waarheid van welke kennis of theorie ook, kan niet beoordeeld worden naar subjectieve gevoelens, maar naar het objectieve resultaat in de maatschappelijke praktijk. Slechts de maatschappelijke praktijk kan een toetssteen van de waarheid zijn. Het standpunt van de praktijk is het eerste en fundamentele standpunt in de kennistheorie van het dialectisch materialisme.[2]

Maar hoe ontstaat dan de menselijke kennis uit de praktijk, en hoe dient ze op haar beurt weer de praktijk? Dit wordt duidelijk als we nagaan hoe het ontwikkelingsproces van de kennis verloopt.

In het verloop van de praktijk ziet de mens in het begin alleen maar van de dingen hun verschijningsvorm, hun afzonderlijke aspecten, hun uitwendige betrekkingen. Er komt bijvoorbeeld een aantal bezoekers voor een waarnemingstocht naar Jenan. In de eerste paar dagen zien ze de ligging, de straten en huizen van Jenan; ze ontmoeten een aantal mensen, nemen deel aan recepties, avondbijeenkomsten en massavergaderingen; ze horen allerlei uitspraken en lezen allerlei documenten – dat alles is de verschijningsvorm van de dingen, dat zijn de afzonderlijke aspecten van de dingen, dat zijn de uitwendige betrekkingen tussen de dingen. Dit wordt het zintuiglijke stadium van de kennis genoemd; het is het stadium van gewaarwordingen en indrukken. Dat wil zeggen: verschillende dingen in Jenan werken in op de zintuigen van de leden van de groep waarnemers, ze roepen gewaarwordingen in hen op en laten in hun bewustzijn vele indrukken achter, samen met een schetsmatig idee van de uitwendige betrekkingen tussen deze indrukken: dit is het eerste stadium van de kennis. In dit stadium kan de mens nog geen – dieper gaande – begrippen vormen of logische conclusies trekken.

Bij voortzetting van de maatschappelijke praktijk worden de dingen, die bij de mens in de loop van zijn praktijk aanleiding geven tot gewaarwordingen en indrukken, vele malen herhaald; dan vindt er in het menselijk verstand een plotselinge verandering (een sprong) plaats in het kenproces: er ontstaan begrippen. Begrippen weerspiegelen niet meer de verschijningsvorm van de dingen, hun afzonderlijke aspecten of hun uitwendige betrekkingen, maar ze omvatten hun wezen, hun geheel en hun inwendige betrekkingen. Tussen begrip en gewaarwording bestaat niet alleen een kwantitatief, maar ook kwalitatief verschil. Wanneer we verder gaan en de methode van beoordeling en gevolgtrekking toepassen, kunnen we logische conclusies trekken. Datgene wat in Het Verhaal der Drie Koninkrijken[3] wordt gezegd: “Je fronst je wenkbrauwen en je bedenkt een krijgslist” of in onze omgangstaal uitgedrukt “Laat me er eens over nadenken”, heeft nu juist betrekking op de gang van zaken, wanneer de mens in zijn verstand met begrippen werkt, om tot oordelen en gevolgtrekkingen te komen. Dit is het tweede stadium van de kennis. Wanneer de leden van de groep waarnemers allerlei gegevens hebben verzameld en er verder “over nagedacht” hebben, kunnen ze tot het volgende oordeel komen: “De politiek van het Anti-Japanse Nationale Eenheidsfront van de Communistische Partij is doordacht, oprecht en eerlijk.” Als ze tot dit oordeel gekomen zijn, kunnen ze indien ze eerlijk zijn in hun verlangen naar een eenheidsfront om het land te redden – een stap verder gaan en de volgende gevolgtrekking maken: “Het Anti-Japanse Nationale Eenheidsfront kan met succes worden bekroond.” In het hele proces van het leren kennen van een ding is het stadium van de begripsvorming, de beoordeling en de gevolgtrekking het belangrijkste; het is het stadium van de rationele kennis. De werkelijke opgave van de kennis is, door waarneming te komen tot denken, stap voor stap te komen tot begrip van de inwendige tegenstellingen van de objectief bestaande dingen, van hun wetmatigheden, van het inwendige verband tussen verschillende processen, dit wil zeggen te komen tot logische kennis. We herhalen: logische kennis onderscheidt zich van zintuiglijke kennis daardoor, dat de zintuiglijke kennis zich beperkt tot de afzonderlijke aspecten, de verschijnselen, het uiterlijke verband van de dingen, terwijl de logische kennis een geweldige stap vooruit doet om het geheel, het wezen en het inwendige verband van de dingen te omvatten, om de inwendige tegenstellingen van de omringende wereld bloot te leggen. Daarom is logische kennis in staat de ontwikkeling van de omringende wereld in haar geheel, in de inwendige betrekkingen tussen al haar aspecten te begrijpen.

Een dergelijke dialectisch-materialistische theorie over het ontwikkelingsproces van de kennis, op grondslag van de praktijk en van het oppervlakkige naar het diepere verlopend, is vóór de opkomst van het marxisme door niemand ontwikkeld. Het marxistisch materialisme heeft dit vraagstuk voor het eerst op de juiste wijze opgelost door zowel materialistisch als dialectisch de beweging van het oppervlakkige naar het diepere in het kenproces aan te tonen: het proces, waardoor de mens in de maatschappij vooruitgaat van zintuiglijke kennis naar logische kennis door de ingewikkelde en de zich voortdurend herhalende praktijk in de productie en de klassenstrijd. Lenin heeft gezegd: “De abstracte begrippen zoals materie, natuurwet, waarde, kortom elke wetenschappelijke (juiste, fundamentele, niet uit de lucht gegrepen) abstractie, weerspiegelt de natuur dieper, waarheidsgetrouwer, vollediger.”[4] Naar de marxistisch-leninistische opvatting heeft elk van de twee stadia van het kenproces zijn eigen kenmerken, waarbij de kennis in het lagere stadium in zintuiglijke vorm verschijnt, terwijl ze in het hogere stadium in logische vorm verschijnt, maar zijn beide stadia geïntegreerd tot één enkel kenproces. De zintuiglijke kennis en de rationele zijn kwalitatief verschillend, maar ze zijn niet van elkaar gescheiden; ze zijn verenigd op basis van de praktijk.

Onze praktijk bewijst dat wat is waargenomen niet zo maar door ons kan worden begrepen en dat alleen datgene, wat begrepen is, nog diepgaander kan worden waargenomen. De waarneming kan slechts het vraagstuk van de verschijning oplossen; het vraagstuk van het wezen wordt echter slechts door de theorie opgelost. Doch de oplossing van deze vraagstukken kan nooit worden losgemaakt van de praktijk. Wanneer iemand een ding wil kennen, kan hij dat op geen enkele andere wijze doen dan door ermee in contact te komen, d.w.z. door in de omgeving ervan te leven (bezig te zijn). In de feodale maatschappij was het onmogelijk van te voren de wetten van de kapitalistische maatschappij te kennen, omdat het kapitalisme zich nog niet had ontplooid en dus de overeenkomstige praktijk niet bestond. Het marxisme kon alleen maar het product van de kapitalistische maatschappij zijn. In de periode van het liberaal-kapitalisme kon Marx niet van te voren en concreet sommige speciale wetten kennen eigen aan de periode van het imperialisme, omdat het imperialisme – het laatste stadium van het kapitalisme – nog niet zijn intrede had gedaan en er dus nog geen overeenkomstige praktijk bestond; pas Lenin en Stalin konden deze taak op zich nemen. Afgezien van hun genialiteit konden Marx, Engels, Lenin en Stalin hun theorie ontwikkelen, vooral omdat ze persoonlijk aan de praktijk van de klassenstrijd en van wetenschappelijke experimenten van hun tijd hebben deelgenomen; zonder deze voorwaarde had genialiteit niet tot succes kunnen leiden. Het gezegde “Een geleerde doet geen stap buiten zijn poort, maar weet toch alles wat er in de wereld gebeurt”, was vroeger toen de techniek nog onontwikkeld was, een loze kreet. Hoewel dit gezegde waar kan zijn in het tegenwoordige stadium van technische ontwikkeling, zijn de mensen met werkelijke, persoonlijke, kennis toch degenen die zich over de gehele wereld met de praktijk bezig houden. Pas wanneer zij “kennis” hebben opgedaan door hun praktijk en wanneer hun kennis door middel van het geschrift en de techniek de “geleerde” heeft bereikt, kan de “geleerde” op indirecte wijze weten “wat er in de wereld gebeurt”. Als men rechtstreeks een bepaald ding of een bepaald soort van dingen wil kennen, moet men persoonlijk deelnemen aan de praktische strijd om de werkelijkheid te veranderen, dat ding of dat soort dingen te veranderen; want alleen zó kan je met die dingen zoals ze zich voordoen in aanraking komen; alleen door persoonlijk deel te nemen aan de praktische strijd om de werkelijkheid te veranderen, kan men het wezen van dat ding of dat soort dingen ontdekken en begrijpen. Dat is de weg naar de kennis die iedereen in werkelijkheid doorloopt, maar er zijn mensen die de zaken welbewust verdraaien en het tegendeel beweren. De belachelijkste persoon ter wereld is de “allesweter”, de wijsneus die wat brokstukken kennis van horen zeggen heeft opgepikt en zichzelf dan uitroept tot “de knapste van de wereld”; hiermee laat hij alleen maar zien dat hij zichzelf grenzeloos overschat. Kennis is een kwestie van wetenschap, hierbij is niet de geringste oneerlijkheid of verwaandheid toelaatbaar; precies het tegenovergestelde is vereist: een oprechte en bescheiden houding. Als men kennis wil verwerven moet men deelnemen aan de praktijk van het veranderen van de werkelijkheid. Als men wil weten hoe een peer smaakt, moet men de peer veranderen door hem zelf op te eten. Als men de samenstelling en de eigenschappen van het atoom wil kennen, moet men natuurkundige en scheikundige proeven nemen om de structuur van het atoom te veranderen. Als men de theorie en de methoden van de revolutie wil kennen, moet men deelnemen aan de revolutie. Alle echte kennis heeft haar oorsprong in de rechtstreekse ervaring; maar de mens kan niet van alles rechtstreekse ervaring hebben; het grootste deel van onze kennis komt in feite van de indirecte ervaring, bijvoorbeeld alle kennis van vroegere tijden en van andere landen. Voor onze voorouders en voor buitenlanders echter was – of is – deze kennis afkomstig uit rechtstreekse ervaring; indien in de loop van hun rechtstreekse ervaring voldaan werd – of is – aan de vereiste van “wetenschappelijke abstractie”, waarover Lenin sprak, en zij een wetenschappelijke weerspiegeling is van objectieve dingen, dan is deze kennis betrouwbaar, anders niet. Daarom bestaat iemands kennis slechts uit twee delen, een deel uit rechtstreekse en een deel uit indirecte ervaring. Bovendien, wat voor mij een indirecte ervaring is, is voor anderen een rechtstreekse ervaring. Hieruit volgt, dat wij, wanneer wij over de kennis in haar geheel spreken, kunnen zeggen dat geen enkele kennis gescheiden kan worden van de rechtstreekse ervaring. De bron van alle kennis ligt in de waarneming van de objectief bestaande wereld om ons heen door middel van de zintuigen van de mens. Wie deze waarneming ontkent, wie rechtstreekse ervaring ontkent, of wie de persoonlijke deelneming aan de praktijk om de werkelijkheid te veranderen, ontkent, is geen materialist. Dat is de reden waarom de “allesweters” zo belachelijk zijn. Er is een oud Chinees spreekwoord: “Hoe kan men een tijgerjong vangen zonder in het hol van de tijger te gaan?” Dit spreekwoord geldt zowel voor de praktijk als voor de kennistheorie. Er kan geen kennis bestaan los van de praktijk.

Laten wij nog enkele concrete voorbeelden aanvoeren ter verduidelijking van de dialectisch-materialistische ontwikkeling in het kenproces, dat ontstaat uit de praktijk die de werkelijkheid verandert – de geleidelijke beweging in het kenproces van het oppervlakkige naar het diepere.

In de beginperiode van zijn praktijk – de periode van de vernietiging van de machines en de spontane strijd, was het proletariaat, wat de kennis van de kapitalistische maatschappij betreft, nog in het stadium van de zintuiglijke waarneming; het kende alleen enkele van de aspecten en de uitwendige betrekkingen van de verschillende verschijnselen van het kapitalisme. In die tijd was het proletariaat nog een “klasse an sich”. Maar toen het de tweede periode van zijn praktijk inging, de periode van bewuste en georganiseerde economische en politieke strijd, was het proletariaat in staat het wezen van de kapitalistische maatschappij, de verhoudingen van uitbuiting tussen de maatschappelijke krachten en zijn eigen historische taak te begrijpen. Dit was mogelijk dankzij zijn eigen praktijk en dankzij ervaring opgedaan in langdurige strijd, wat door Marx en Engels op wetenschappelijke wijze in al zijn verscheidenheid is opgesomd om de marxistische theorie te scheppen ter scholing van het proletariaat. Toen werd het proletariaat een “klasse für sich”.

Zo ging het ook met de kennis van het imperialisme van het Chinese Volk. Het eerste stadium was van een oppervlakkige, zintuiglijke kennis, zoals bleek uit de strijd tegen de vreemdelingen zonder onderscheid tijdens de Taiping-opstand, de Ji Ho Toean-opstand enz. Pas in het tweede stadium kwam het Chinese volk tot rationele kennis, toen het de in- en uitwendige tegenstellingen van het imperialisme inzag en de fundamentele waarheid inzag dat het imperialisme een bondgenootschap gesloten had met China’s kompradorenklasse en feodale klasse teneinde de grote massa van het Chinese volk te onderdrukken en uit te buiten. Deze fase begon in de tijd van de Beweging van de 4e mei in 1919.

Laten we ook eens de oorlog beschouwen. Als de commandanten in een oorlog mensen zijn zonder oorlogservaring, dan zullen ze in het beginstadium niet de diepere wetmatigheden voor het voeren van die bepaalde oorlog begrijpen (bijvoorbeeld onze Agrarische Revolutionaire Oorlog van de afgelopen tien jaar). In het beginstadium zullen ze alleen maar de ervaring opdoen van veel vechten, en wat belangrijker is, vele nederlagen lijden. Maar door deze ervaringen (van gewonnen en vooral van verloren veldslagen) zijn ze in staat de innerlijke samenhang, de “draad”, die door de hele oorlog heenloopt, te begrijpen, namelijk de wetten die die speciale oorlog beheersen; ze zijn in staat zijn strategie en tactiek te begrijpen, en daardoor zijn ze in staat de oorlog met zelfvertrouwen te voeren. Wanneer op zo’n moment iemand zonder ervaring het commando over zou nemen, kan hij ook pas de werkelijke wetten van de oorlog begrijpen nadat hij een aantal nederlagen heeft geleden (ervaring heeft opgedaan).

“Ik weet niet zeker of ik dat aankan”. Deze opmerking horen we vaak als een kameraad aarzelt een bepaalde opdracht te aanvaarden. Waarom voelt hij zich zo onzeker? Omdat hij geen systematisch begrip heeft van de aard van de omstandigheden van het werk, of omdat hij weinig of zelfs in het geheel niet te maken heeft gehad met dit soort werk, zodat de wetten die het beheersen hem vreemd zijn. Na een gedetailleerde analyse van de aard en de omstandigheden van het werk, zal hij meer zelfvertrouwen krijgen en het graag willen doen. Als hij het werk een tijdje gedaan heeft, heeft hij er ervaring in gekregen en als hij bovendien bereid is zich open te stellen voor de dingen en de vraagstukken niet subjectief, niet eenzijdig en oppervlakkig bekijkt, zal hij in staat zijn zelf conclusies te trekken over de manier waarop hij zijn werk moet voortzetten en zijn zelfvertrouwen zal zeer versterkt worden. Alleen degenen die subjectief, eenzijdig en oppervlakkig de vraagstukken bekijken, zullen overal waar ze komen in het wilde weg opdrachten en richtlijnen geven, zonder rekening te houden met de omstandigheden, zonder de dingen in hun geheel te bezien (hun geschiedenis en hun tegenwoordige situatie als geheel), en zonder door te dringen tot het wezen van de dingen (hun aard en de inwendige betrekkingen tussen het ene ding en het andere).

De eerste stap in het kenproces is dus het contact met de dingen in de wereld om ons heen; dit behoort tot het stadium van de waarneming. De tweede stap bestaat erin de waarnemingsgegevens te synthetiseren, door ze opnieuw te rangschikken of te reconstrueren; dit behoort tot het stadium van begripsvorming, oordeel en gevolgtrekking. Alleen wanneer de waarnemingsgegevens uiterst overvloedig zijn (niet fragmentarisch) en in overeenstemming met de werkelijkheid (en niet op de verbeelding berusten), kunnen deze gegevens de grondslag zijn voor het vormen van deugdelijke begrippen en theorieën.

Op twee belangrijke punten moet hier de nadruk worden gelegd. Het eerste is al eerder genoemd maar moet hier herhaald worden: dat is de kwestie van de afhankelijkheid van rationele kennis van zintuiglijke kennis. Hij die denkt dat rationele kennis niet van zintuiglijke kennis behoeft te worden afgeleid, is een idealist. In de geschiedenis van de filosofie bestaat de zogenaamde “rationalistische” school die alleen maar de werkelijkheid van de rede erkent, maar niet de werkelijkheid van de ervaring. Deze school beschouwt slechts de rede als betrouwbaar en de zintuiglijke ervaring niet; de fout van deze school bestaat hierin dat ze de dingen op hun kop zet. Het rationele is juist betrouwbaar omdat het zijn oorsprong vindt in de zintuiglijke waarnemingen, anders zou het als water zijn zonder bron of een boom zonder wortels, subjectief, aan zichzelf ontsproten, en onbetrouwbaar. Wat de volgorde in het kenproces betreft: eerst komt de zintuiglijke ervaring; we leggen de nadruk op de betekenis van de maatschappelijke praktijk in het kenproces, juist omdat alleen de maatschappelijke praktijk aanleiding kan geven tot menselijke kennis en hem de zintuiglijke ervaring van de objectieve wereld rondom hem kan doen verwerven. Voor iemand die zijn ogen dichtknijpt, zijn oren dichtstopt en die zichzelf helemaal van de objectieve buitenwereld afsnijdt, kan er geen kennis zijn. Kennis begint met ervaring dit is het materialisme van de kennistheorie.

Het tweede punt is, dat de kennis nog verdiept moet worden, dat het zintuiglijke stadium van de kennis nog ontwikkeld moet worden tot het rationele stadium – dit is de dialectiek van de kennistheorie.[5] Denken dat de kennis kan blijven staan op het lagere, zintuiglijke stadium en dat alleen zintuiglijke kennis betrouwbaar is, terwijl rationele kennis dat niet is, zou een herhaling zijn van de historische fout van het empirisme. Deze theorie maakt de fout dat ze niet erkent, dat hoewel de gegevens van de zintuiglijke ervaring bepaalde werkelijke dingen van de objectieve wereld weerspiegelen (ik spreek hier niet over het idealistisch empirisme, dat de ervaring beperkt tot zogenaamde introspectie), ze toch maar eenzijdig en oppervlakkig blijven en de dingen onvolledig weerspiegelen en niet hun wezen weerspiegelen. Om een ding volledig in zijn geheel te weerspiegelen, om het wezen ervan en de wetten, die het omvat, te weerspiegelen is het noodzakelijk om door middel van denkwerk de overvloed aan waarnemingsgegevens te reconstrueren, waarbij het ruwe terzijde wordt gelegd en het fundamentele er uit wordt gezocht, waarbij het valse wordt verwijderd en het ware behouden, waarbij men van het ene punt naar het andere gaat en van de buitenkant naar binnen, teneinde een systeem van begrippen en theorieën op te bouwen. Het is noodzakelijk om van de zintuiglijke kennis een sprong naar de rationele kennis te maken. Zulke gereconstrueerde kennis is niet armer of minder betrouwbaar; integendeel, alles wat in het kenproces wetenschappelijk gereconstrueerd is op grondslag van de praktijk, weerspiegelt, zoals Lenin zei, de objectieve werkelijkheid dieper, juister en vollediger. In tegenstelling hiermee eerbiedigen de laag-bij-de-grondse “practici” ervaring, maar verachten theorie en daardoor kunnen zij niet volledig zicht krijgen op het hele objectieve proces; het ontbreekt hun aan een duidelijke richtlijn en een perspectief op lange termijn; ze zijn zelfvoldaan over toevallige successen en brokstukken van de waarheid. Als zulke mensen een revolutie aanvoeren, zullen ze die in het slop leiden.

Rationele kennis is afhankelijk van zintuiglijke kennis en zintuiglijke kennis moet dan nog ontwikkeld worden tot rationele kennis – dit is de dialectisch-materialistische kennistheorie. “Rationalisme” noch “empirisme” in de filosofie erkennen de historische en dialectische aard van de kennis, en hoewel ze beide een aspect van de waarheid bevatten (ik heb het hier over het materialistische rationalisme en empirisme, en niet over het idealistische rationalisme en empirisme), is hun kennistheorie als geheel toch fout. De dialectisch-materialistische ontwikkelingsgang van de kennis van het zintuiglijke tot het rationele is zowel op een eenvoudig kenproces (bv. het kennen van een enkel ding of taak) als op een ingewikkeld (bv. het kennen van een hele maatschappij of een revolutie) van toepassing.

Maar het kenproces is hiermee niet geëindigd. Als de dialectisch-materialistische ontwikkelingsgang van de kennis stopte bij de rationele kennis, dan zou maar de helft van het vraagstuk afgehandeld zijn. En wat de marxistische filosofie betreft, slechts de minst belangrijke helft. Volgens de marxistische filosofie ligt het belangrijkste vraagstuk niet in het begrijpen van de wetten van de objectieve wereld, waardoor ze verklaard kan worden, maar in de toepassing van de kennis van deze wetten om de wereld te veranderen. Vanuit marxistisch standpunt is de theorie belangrijk, en het belang ervan komt volledig tot uitdrukking in Lenins uitspraak: “Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging bestaan”.[6] Maar het marxisme legt enkel en alleen de nadruk op het belang van de theorie, omdat deze een leidraad is voor actie. Als we een juiste theorie hebben, maar daar alleen maar over leuteren, wanneer we haar in het archief wegstoppen maar niet in praktijk brengen, dan is die theorie, hoe goed ook, van geen betekenis. Kennis begint met praktijk, bereikt via de praktijk het theoretische vlak en moet dan weer terug naar de praktijk. De actieve functie van de kennis komt niet alleen tot uiting in de actieve sprong van de zintuiglijke kennis naar de rationele kennis, maar moet ook en dit is nog belangrijker tot uiting komen in de sprong van de rationele kennis naar de revolutionaire praktijk. De kennis, die de wetten van de wereld omvat, moet vervolgens weer gericht worden op de praktijk van het veranderen van de wereld, moet opnieuw toegepast worden op de praktijk van de productie, op de praktijk van de revolutionaire klassenstrijd en de revolutionaire nationale strijd en op de praktijk van het wetenschappelijk experiment. Dit is het proces van het beproeven en het ontwikkelen van de theorie, de voortzetting van het hele kenproces. De vraag of de theorie met de objectieve werkelijkheid overeenkomt, wordt niet en kan ook niet helemaal opgelost worden in de ontwikkelingsgang van de kennis van het zintuiglijke naar het rationele, zoals hierboven beschreven. De enige manier om haar geheel op te lossen is, de rationele kennis opnieuw op de maatschappelijke praktijk te richten, de theorie op de praktijk toe te passen en te zien of ze de verwachte resultaten kan opleveren. Vele natuurwetenschappelijke theorieën worden als waar beschouwd, niet alleen omdat de beoefenaars van de natuurwetenschap ze als waar beschouwden toen ze ze opstelden, maar ook omdat ze, getoetst aan de daarop volgende wetenschappelijke praktijk, juist zijn gebleken. Op een soortgelijke wijze wordt het marxisme-leninisme niet alleen als waar beschouwd omdat men die mening was toegedaan toen Marx, Engels, Lenin en Stalin het wetenschappelijk formuleerden, maar ook omdat het in de daarop volgende praktijk van de revolutionaire klassenstrijd en de revolutionaire nationale strijd juist is gebleken. Het dialectisch materialisme is universeel waar, omdat het voor iedereen onmogelijk is om er zich in de praktijk aan te onttrekken. De geschiedenis van de menselijke kennis laat ons zien dat de waarheid van vele theorieën onvolledig is en dat deze onvolledigheid alleen maar verholpen wordt door de proef van de praktijk. Vele theorieën zijn onjuist, en de onjuistheid ervan wordt rechtgezet door de proef van de praktijk. Dat is de reden waarom de praktijk de toetssteen van de waarheid wordt genoemd en waarom “het standpunt van het leven, van de praktijk, het eerst moet komen en de basis moet vormen van de kennistheorie.”[7] Stalin zei heel juist: “Natuurlijk blijft de theorie doelloos, indien zij zich niet met de revolutionaire praktijk verbindt, evenals de praktijk blindelings blijft, indien haar weg niet door de revolutionaire theorie wordt verlicht.”[8]

Wanneer we tot dit punt gekomen zijn, is dan het kenproces voltooid? Ons antwoord is: ja en nee. Wanneer de mens in de maatschappij zich wijdt aan de praktijk van het veranderen van een bepaald objectief proces (hetzij natuurlijk, hetzij maatschappelijk) in een bepaald stadium van haar ontwikkeling, dan kan hij, door de weerspiegeling van het objectieve proces in zijn hersenen en door zelf zijn subjectieve activiteit te ontplooien, zijn kennis van het zintuiglijke naar het rationele voortstuwen en ideeën, theorieën, plannen of programma’s voortbrengen die in grote trekken overeenstemmen met de wetten van dat objectieve proces; dan brengt hij die ideeën, theorieën, plannen of programma’s in hetzelfde objectieve proces in de praktijk; en als hij het doel dat hij zich gesteld heeft kan bereiken, dat wil zeggen, als hij in dat praktijkproces deze vooraf opgestelde ideeën, theorieën, plannen of programma’s kan verwezenlijken of in grote mate kan verwezenlijken, dan kan het kenproces, wat dit concrete proces betreft, als voltooid worden beschouwd. Bijvoorbeeld, in het proces van het veranderen van de natuur: het verwerkelijken van een bouwplan, het bewijzen van een wetenschappelijke hypothese, het vervaardigen van een stuk gereedschap, het oogsten van een gewas; of in het proces van het veranderen van de maatschappij: de overwinning in een staking, de overwinning in een oorlog, de ten uitvoer legging van een onderwijsplan – dit alles kan beschouwd worden als de verwezenlijking van een doel dat iemand zich stelt. Maar in het algemeen gesproken worden de oorspronkelijke ideeën, theorieën, plannen of programma’s van de mensen – of dit nu in de praktijk van het veranderen van de natuur of van het veranderen van de maatschappij is, zelden verwezenlijkt zonder de een of andere verandering. Dit komt omdat de mensen, die bezig zijn met het veranderen van de werkelijkheid, dikwijls onderworpen zijn aan vele beperkingen: ze worden niet alleen door de wetenschappelijke en technische omstandigheden beperkt, maar ook door de ontwikkeling van het objectieve proces zelf en de mate waarin het proces, manifest is geworden (de aspecten en het wezen van het objectieve proces zijn nog niet geheel ontsluierd). In zo’n situatie worden ideeën, theorieën, plannen of programma’s dikwijls gedeeltelijk en soms zelfs geheel veranderd, omdat zich gedurende de praktijk onvoorziene omstandigheden voordoen. Dat wil zeggen, dat het voorkomt dat de oorspronkelijke ideeën, theorieën, plannen of programma’s geheel of gedeeltelijk niet overeen blijken te komen met de werkelijkheid en geheel of gedeeltelijk onjuist zijn. Vaak moeten mislukkingen verschillende keren voorkomen voordat de fouten in de kennis kunnen worden verbeterd en overeenstemming kan worden bereikt met de wetten van het objectieve proces, zodat subjectieve dingen in objectieve dingen kunnen worden omgezet, met andere woorden zodat de verwachte resultaten in de praktijk kunnen worden behaald. Maar hoe dan ook, op dat punt aangekomen, kan men de ontwikkelingsgang van de menselijke kennis wat betreft een bepaald objectief proces in een bepaald ontwikkelingsstadium, als voltooid beschouwen.

En toch, als men dat proces in zijn verdere ontwikkeling beschouwt, dan is de ontwikkelingsgang van de menselijke kennis nog niet voltooid. Omdat elk proces – hetzij in de natuur, hetzij in de maatschappij – door zijn interne tegenstellingen en strijd vooruitgaat en zich ontwikkelt moet ook de ontwikkelingsgang van de menselijke kennis mee vooruitgaan en zich voortzetten. Wat maatschappelijke bewegingen betreft moet een werkelijk revolutionaire leider niet alleen bedreven zijn in het verbeteren van zijn ideeën, theorieën, plannen of programma’s wanneer ze fout blijken te zijn, zoals we boven aangegeven hebben; maar ook wanneer een bepaald objectief proces zich al verder heeft ontwikkeld en al van het ene ontwikkelingsstadium naar het andere is overgegaan, moet hij in staat zijn te zorgen dat hijzelf en al zijn mederevolutionairen mee vooruitgaan en hun subjectieve kennis daarmee in overeenstemming brengen, d.w.z. hij moet nieuwe revolutionaire taken en nieuwe werkprogramma’s voorstellen, die overeenkomen met de nieuwe veranderde situatie. In een revolutionaire periode verandert de situatie zeer snel; als de kennis van de revolutionairen niet snel in overeenstemming wordt gebracht met die veranderde situatie kunnen ze de revolutie niet naar de overwinning voeren.

Het gebeurt echter dikwijls dat de ideeën achterblijven bij de werkelijkheid; dat komt omdat de kennis van de mens door een groot aantal maatschappelijke omstandigheden beperkt wordt. We zijn tegen de stijfkoppen in de revolutionaire gelederen, wier ideeën geen gelijke tred houden met de veranderende objectieve omstandigheden, wat historisch tot uitdrukking kwam als rechts opportunisme. Deze mensen zien niet, dat de strijd der tegendelen het objectieve proces al vooruit heeft gestuwd, terwijl hun kennis bij het oude stadium is blijven staan. Dit is kenmerkend voor de ideeën van alle stijfkoppen. Met hun ideeën die losgerukt zijn van de maatschappelijke praktijk, kunnen ze niet voorop lopen en de maatschappelijke wagen begeleiden; ze kunnen alleen maar achter de wagen aan blijven sukkelen en mopperen dat het te hard gaat; ze proberen hem tegen te houden en terug te laten rijden.

We zijn ook tegen de fraseologie van de “linksen”. Hun ideeën lopen vooruit op een bepaald ontwikkelingsstadium van het objectieve proces: sommigen van hen beschouwen hun fantasieën als waarheid, terwijl anderen zich inspannen om vandaag een ideaal te verwezenlijken dat pas in de toekomst werkelijkheid kan worden. Ze zonderen zich af van de huidige praktijk van de meerderheid van de mensen en van de werkelijkheid van het ogenblik, en in hun daden treden ze op als avonturiers.

Idealisme en mechanisch materialisme, opportunisme en avonturisme, dit alles wordt gekenmerkt door een breuk tussen het subjectieve en het objectieve, door de scheiding van de kennis van de praktijk. De marxistisch-leninistische kennistheorie, die zich onderscheidt door haar wetenschappelijke maatschappelijke praktijk, kan deze onjuiste ideologieën niet anders dan vastbesloten bestrijden. De marxist erkent dat in het absolute, alomvattende ontwikkelingsproces van het heelal de ontwikkeling van elk concreet proces betrekkelijk is en dat daardoor de menselijke kennis van een concreet proces in elk bepaald ontwikkelingsstadium, gezien de eindeloze stroom van de absolute waarheid, slechts betrekkelijk waar is. De totale som van ontelbare betrekkelijke waarheden is de absolute waarheid.[9]

De ontwikkeling van een objectief proces zit vol tegenstellingen en strijd en dus ook de ontwikkeling van het proces der menselijke kennis. Al de dialectische bewegingen van de objectieve wereld kunnen vroeg of laat in de menselijke kennis weerspiegeld worden. In de maatschappelijke praktijk is het proces van ontstaan, ontwikkeling en verdwijnen oneindig en evenzo is het proces van ontstaan, ontwikkeling en verdwijnen in de menselijke kennis ook oneindig. Daar de praktijk van de mens die de objectieve werkelijkheid in overeenstemming brengt met bepaalde ideeën, theorieën, plannen of programma’s, zich telkens verder ontwikkelt, verdiept zijn kennis van de objectieve werkelijkheid zich ook steeds meer. In de wereld van de objectieve werkelijkheid is de beweging van verandering oneindig en dat is de menselijke kennis van de waarheid, verkregen door middel van de praktijk, ook. Het marxisme-leninisme heeft beslist niet de waarheid voor eens en voor altijd opgesomd, maar het opent in de loop van de praktijk onophoudelijk wegen naar de kennis van de waarheid. Onze conclusie is: er bestaat concrete en historische eenheid van het subjectieve en het objectieve, van theorie en praktijk, van kennen en doen, en wij zijn tegen alle verkeerde ideologieën, die afwijken van de concrete historische feiten, of die nu rechts zijn of links”.

In het huidige tijdperk van de maatschappelijke ontwikkeling is, krachtens de historische noodzaak, de verantwoordelijkheid voor het juiste begrip en de verandering van de wereld komen te rusten op de schouders van het proletariaat en zijn partij. Dit proces van de praktijk van de verandering van de wereld, die wordt vastgesteld op grond van wetenschappelijke kennis, heeft in de wereld en ook in China al een historisch moment bereikt, een moment van zulk een geweldige betekenis als in de hele geschiedenis van de mensheid niet eerder is voorgekomen; het is het moment, waarop de duisternis in de wereld en in China volledig verdreven wordt en waarop een wereld van licht tot stand wordt gebracht als nog nimmer heeft bestaan. De strijd van het proletariaat en van de revolutionaire mensen voor het veranderen van de wereld houdt het volbrengen van de volgende taken in: het veranderen van de objectieve wereld en tegelijkertijd, hun eigen subjectieve wereld – het veranderen van hun vermogen tot kennis en het veranderen van de betrekkingen tussen de subjectieve wereld en de objectieve wereld. In een deel van de wereld – de Sovjet-Unie – zijn dergelijke veranderingen reeds verwezenlijkt. De mensen zijn daar dit proces van verandering nog aan het versnellen. Het Chinese volk en de volken van de rest van de wereld zijn reeds in zo’n proces van verandering betrokken of zullen erin betrokken worden. En de objectieve wereld die veranderd moet worden, omvat ook de tegenstanders van verandering; zij moeten, om veranderd te worden, een stadium van dwang doorlopen, voordat ze het stadium van de vrijwillige, bewuste verandering kunnen bereiken. Wanneer de hele mensheid zichzelf en de wereld vrijwillig en bewust verandert, zal het tijdvak van het wereldcommunisme aangebroken zijn.

Ontdek de waarheid door middel van de praktijk, en toets en ontwikkel de waarheid opnieuw door middel van de praktijk; begin bij zintuiglijke kennis en ontwikkel deze actief tot rationele kennis; geef dan, uitgaande van de rationele kennis, actief richting aan de revolutionaire praktijk om zowel de subjectieve als de objectieve wereld te veranderen; praktijk, kennis, weer praktijk, weer kennis. Dit patroon herhaalt zich in eindeloze kringlopen en elke kringloop brengt de inhoud van praktijk en kennis op een hoger niveau. Dat is de hele dialectisch-materialistische kennistheorie, en dat is de dialectisch-materialistische theorie van de eenheid van kennen en doen.

_______________
[1] V.I. Lenin, Filosofische aantekeningen.
[2] Zie Karl Marx, Stellingen over Feuerbach en V.I. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme. [In de brochure is de titel: Materialisme en de kritiek op onderzoek en studie]
[3] Een beroemde historische roman, geschreven door Lo Koeantsoeng (eind 14e en begin 15e eeuw).
[4] V.I. Lenin, Filosofische aantekeningen.
[5] Zie Lenin in Filosofische aantekeningen: “Om te kennen moet men beginnen te kennen, te studeren, op basis van de ervaring en zich verheffen van de ervaring tot de algemene kennis.”
[6] V.I. Lenin, Wat te doen?
[7] V.I. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme.
[8] J. Stalin, Over de grondslagen van het leninisme.
[9] V.I. Lenin, Materialisme en empiriokriticisme.