Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 1, 2011
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Nu zo’n drie kwart van de Vlamingen rechts stemt, past het op zoek te gaan naar de maîtres à penser van dit volk en zijn leider. Van Bart De Wever was al bekend dat hij enorm gecharmeerd is door het gedachtegoed van Theodore Dalrymple. Deze Britse arts, die eigenlijk Anthony Daniels (1949) heet, ziet onze beschaving naar de verdoemenis gaan als gevolg van de teloorgang van onze meest traditionele deugden en waarden. Vooral bij de lagere klassen constateert Dalrymple die ontaarding. Volgens hem is dat geen gevolg van een systeemgelieerde armoede of van sociale uitsluiting. Wie onbekwaam en verstandelijk beperkt is, moet op den duur wel naar de bodem van de samenleving zakken. Zo krijg je een sociale onderlaag van onverschilligen, nihilisten, profiteurs, nietsnutten, kleine en grote criminelen enzovoort. Onze samenleving is ook al lang geen welvaartsstaat meer maar een verzorgingsstaat. Een verzorgingsstaat fungeert als een sociale hangmat. Hij fnuikt elke ondernemingsgeest. Hij doodt elke zin voor initiatief. In onze verzorgingsstaat eist men nog maar alleen rechten. Niemand beseft dat hij ook nog plichten heeft. En zo fulmineert Dalrymple, en ook De Wever, maar door. Kortom moralisme troef. Geen wonder dat deze boodschap aanslaat bij de middenklassensamenleving van hardwerkende Vlamingen. Hoe geruststellend voor je eigen wankele zekerheden moet dat niet zijn. Zo kun je schaamteloos al je maatschappelijk onbehagen afwentelen op de rug van luie werklozen, profiterende vreemdelingen, criminele Oost-Europeanen of achterlijke moslims.
Iet wat meer diepgang vertoont de Ier Edmund Burke (1729-1797). Deze Burke was erg geschokt door de Franse revolutie (1789). Zoals bekend verliep die bijzonder gewelddadig, in tegenstelling tot de Glorious Revolution, die Groot-Brittannië net iets meer dan een eeuw eerder, in 1688, definitief op het spoor van het westerse parlementair systeem had gezet. In zijn bekendste werk, Reflections on the Revolution in France, bekritiseerde Burke de Franse revolutie dan ook scherp. Begrijpelijk dat de ideeën van de Verlichting[1] – dé inspiratiebron van de Franse Revolutie – evenmin genade in zijn ogen vonden. Een samenleving hoorde in de eerste plaats haar tradities als richtlijn te nemen, vond Burke. Als er al iets moest veranderen dan diende dat heel behoedzaam te gebeuren. Zo niet betekende dat de teloorgang van “het kostbare weefsel van de samenleving”, wat volgens Burke dan ook het geval was in het Frankrijk van na de Revolutie. En precies wat ook Bart De Wever vandaag in Het kostbare weefsel van onze samenleving aan de kaak stelt. Onder die titel[2] publiceerde hij in 2008 een boekje met een aantal van zijn columns. Wat Burke betreft, die vond het ook rampzalig dat de staat – die van de Franse revolutie – de burgers voorschreef wat goed voor ze was. Burke had trouwens ook een grondige afkeer van utopieën. Hij dacht daarbij aan de jacobijnen, de meeste rabiate radicalen onder de Franse revolutionairen. Als dat soort mensen de macht verwerven om hun utopie in de praktijk te brengen, komt er gegarandeerd geweld aan te pas. Inderdaad, zowel Burke als De Wever vinden dat de mensen niet moeten gaan prutsen aan het kostbare weefsel. Samenlevingen zijn niet maakbaar. Vreemde opvatting nietwaar, als je nagaat hoe het westerse kapitalisme ongeveer de hele wereld heeft gemaakt.
Daar is ook John Gray (1948)[3] mee bezig. Deze John Gray is een hoogst erudiete Britse politiek filosoof, voormalig professor Europese ideeëngeschiedenis aan de befaamde London School of Economics. Net als Theodore Dalrymple, Edmund Burke en ook Bart De Wever noemt hij zich een conservatief. Alleen is Gray geen moraliserende brompot maar een bijzonder scherpzinnig denker. Belangrijker is dat hij zich ook een liberaal noemt, al valt het niet mee om hem precies te situeren. Niet echt een liberaal in de betekenis die dat woord in de Angelsaksische wereld heeft. Maar zeker ook geen fanaticus van het vrijemarktdenken. Veeleer iemand die ongebonden, wars van alle dogma’s, de realiteit kritisch wil doorlichten om dan tot de conclusie te komen dat je maar best conservatief kunt zijn.
Net zoals Burke draagt John Gray de Verlichting niet bepaald in het hart. Algemeen wordt aangenomen dat de Verlichting rond het midden van de achttiende eeuw een periode inluidt waarin bij de Europese leidende klassen – de opkomende burgerij van handelaars, financiers, ondernemers, juristen en ambtenaren en het deel van de adel dat begrepen had dat de traditionele standensamenleving uitgeleefd was, plus wat later ook een aantal “verlichte” vorsten – de opvatting ontstaat dat de menselijke geest definitief een glorierijke weg is ingeslagen. Steeds meer redelijkheid en dus kennis kon niet anders dan uitmonden in meer welvaart, welzijn en geluk. Met de Verlichting was een niet meer te stuiten vooruitgang ingezet. Dé Vooruitgang! Tot op vandaag leeft in de westerse wereld de overtuiging dat de vooruitgang, de moderniteit, het redelijk denken, de wetenschappen, de universele mensenrechten, enzovoort producten zijn van de Verlichting. Niets dan goeds dus.
Dat is niet wat John Gray denkt. Al geruime tijd besteedt die een belangrijk deel van zijn oeuvre aan de stelling dat die flatterende opvatting gerust flink wat genuanceerd mag worden. Het gaat hem daarbij vooral om die vooruitgangsidee. Met de gedachte dat we ons met dat redelijk denken onontkoombaar spoeden naar een stralende toekomst, lopen we volgens Gray gewoon in het spoor van eeuwenoude monotheïstische religies zoals het christendom en de islam. De Verlichting heeft die idee gewoon voortgezet. Overgenomen eigenlijk. Gray vindt de vooruitgangsidee een “seculiere vorm van religie”. Ze verschilt nauwelijks van het geloof in een hiernamaals waar ons de eeuwige gelukzaligheid zou wachten. Net zoals in een religie geeft dat geloof in De Vooruitgang een richting aan, een einddoel. Filosofen noemen dat teleologie, van het Klassiek Griekse teleios (volgroeid, laatst). Dat vooruitgangsgeloof verwijst naar het einde van de geschiedenis, wanneer elke verandering ophoudt omdat we het paradijs op aarde zouden hebben bereikt. “Omdat alle vooruitgangstheorieën de geschiedenis als een beweging beschouwen [] in de richting van een universeel doel [] en dat doel is de verlossing van de mensheid. Deze idee is pas deel van het westerse denken gaan uitmaken toen het christendom daarin zijn intrede deed, en heeft daar sindsdien altijd een bepalende invloed op gehad.” (Gray 2007, p. 15).
In feite gaat die manier van denken terug tot de fundamenten van elke geopenbaarde godsdienst. Fundamentalisme dus. Een fundamentalisme dat net zo toepasselijk is op de Amerikaanse ‘Nieuw geboren christenen’ van wie er sommigen niet aarzelen om artsen te vermoorden die op wettelijke wijze abortussen uitvoeren, als op orthodoxe Joden die de deportatie van Palestijnen prediken of moslimfundamentalisten die zelfmoordaanslagen plegen of hun gijzelaars de keel oversnijden.
Met religie heeft Gray overigens een bijzonder cynische verhouding. Je voelt met de ellebogen aan dat hij een atheïst is. Of beter misschien een agnost. Je kunt het gewoon niet weten of er zoiets als een god bestaat, lijkt hij te denken. Maar nergens zegt hij dat met zoveel woorden. Voor wie zich met de echte problemen van deze wereld bezighoudt, maakt het niet uit of er een god bestaat. Wat zou zo’n god zich om ons bekommeren? Heeft hij ons niet de vrijheid van handelen gegeven? Dat belet Gray niet om stevig uit te varen tegen het atheïsme. Niet zozeer het atheïsme als persoonlijke opvatting. Gray is tenslotte niet voor niets een liberaal. Wel heeft hij het tegen wat hij “het bekeringsbeluste atheïsme” noemt. “Een aftreksel van het christendom” vindt hij dat. Want dat “van bekeringsijver vervulde atheïsme vormt een hernieuwing van enkele van de slechtste aspecten van het christendom en de islam.” “Bekeringsijverige atheïsten twijfelen er geen seconde aan dat het menselijk leven getransformeerd kan worden als iedereen hun zienswijze overneemt.” Een onhebbelijkheid die Gray ook bij verlichte vooruitgangsideologen meent waar te nemen. Laat de mensen toch met rust, vindt hij. Geloven is immers “een typisch menselijke neiging”. “Het onderdrukken [van religie] is zoiets als het onderdrukken van de seksualiteit: een tot mislukking gedoemde onderneming.” Als je het toch probeert, keert de religie terug “in groteske en gedegenereerde vormen”. Gray somt er daar een paar van op: “Het vertrouwen van goedgelovige mensen in de wereldrevolutie, de universele democratie of de occulte vermogens van mobiele telefoons ( )”[4]
Het voornaamste verschil tussen godsdienst en het vooruitgangsgeloof is dat dit laatste niet meer rekent op een of andere goddelijke voorziening. Wij, mensen zullen het zelf moeten doen. Maar daarvoor hebben we juist onze rede. Akkoord, met die rede bouwen we aan een almaar dieper gravende, voortdurend verder reikende en steeds meer omvattende wetenschap. Maar juist daardoor krijgt die wetenschap het karakter van een religie. Vooruitgangsgelovigen zijn er vast van overtuigd dat vooruitgang gelijk staat met verbetering en dat die maar mogelijk is dankzij de wetenschap. Denk bijvoorbeeld aan de oplossingen die velen suggereren voor het milieuprobleem: vertrouw op onze technologie en wetenschap, die hebben ons nog nooit in de steek gelaten. Nog erger wordt het als die ideologie de samenleving zelf tot het voorwerp maakt van dat geloof. Zeker als men daarbij de positieve wetenschappen als voorbeeld neemt. Als mensen dus gaan denken dat zijzelf en dus ook hun samenlevingen onderworpen zijn aan natuurwetten. Zo heet bijvoorbeeld de wetenschap die onze moderne samenleving bestudeert sociologie of geschiedenis. Die van onze geest en onze gevoelens noemt men psychologie. Het onderzoek naar onze materiële behoeften gebeurt door de economie. Voor de opvoeding van onze kinderen hebben we pedagogen. Enzovoort, enzovoort.
Op zich is het natuurlijk geen bezwaar dat we het doen en laten van de menselijke soort wetenschappelijk bestuderen. Wat Gray dwars zit, is de positivistische draai die de menswetenschappen stilaan hebben aangenomen. Net zoals je wetenschappelijk kunt vaststellen dat een molecule water uit twee atomen waterstof en én atoom zuurstof bestaat, zouden ook de menswetenschappen dergelijke onweerlegbare waarheden aan het licht kunnen brengen. Wetenschap spreekt de Waarheid. Wetenschap is Waarheid. Zo luidt dat nieuwe geloof. De overweldigende versnelling waarin de technologie en de zogenaamde exacte wetenschappen vanaf de 19e eeuw zijn terechtgekomen, heeft de mensen natuurlijk aan het dromen gezet. Uit die droom zijn we nog steeds niet wakker geworden.
Zelfs het racisme vindt Gray een product van de verlichting. Bij volkeren en beschavingen die geen Verlichting hebben gekend, heb je natuurlijk ook racisme. Alleen dachten de Europese wetenschappers in de 19e eeuw die afkeer van de Ander wetenschappelijk te kunnen funderen. Het meest verbijsterend geval is wel de waanzin van de wetenschappelijk gestaafde rassentheorieën van de nazi’s. Maar zij waren niet de eersten. Al veel vroeger had het kolonialisme baat gevonden bij de rassentheorieën van een aantal negentiende-eeuwse wetenschappers. Tot diep in de twintigste eeuw hebben die theorieën een geur van respectabele en ethische belangeloosheid verleend aan praktijken die varieerden van koloniale uitbuiting tot regelrechte volkerenmoord.
Volgens Gray zou de Verlichting aan de basis liggen van heel wat ersatzgodsdiensten en heilsleren. Zo zijn, behalve het nazisme, het marxisme-leninisme, het stalinisme en het maoïsme kinderen van de Verlichting. Zelfs het marxisme. Doordat het historisch materialisme en de marxistische economische analyse een wetenschap pretenderen te zijn, heeft het marxisme de allures van een heilsleer gekregen. Anders gezegd, het marxisme, waarvan de ideologiekritiek nota bene een van de hoofdbestanddelen uitmaakt, is zelf een ideologie. In die mate zelfs dat toen Lenin en zijn opvolgers beweerden dat de Sovjet-Unie een eerste stap was op weg naar het communisme, miljoenen mensen met op kop het kruim van de westerse intelligentsia dat voor waar aannamen. Meer nog, ze waren niet te tellen degenen die bereid waren hun bezit, hun geluk en zelfs hun leven te offeren om die communistische heilsstaat te realiseren. “De bolsjewisten beschouwden het Sovjetregime als een poging om de idealen van de Franse revolutie te verwezenlijken, en de westerse publieke opinie volgde hen daarin.” (Gray, 2007, p. 74) “Het nastreven van een utopie hoeft niet uit te lopen op totalitarisme. [...] Pas wanneer de staatsmacht wordt gebruikt om de samenleving opnieuw vorm te geven, raakt die op het hellend vlak naar het totalitarisme.” (Gray, 2007, p. 60) De maakbaarheid van de samenleving, weet u wel.
Die behoefte om de mensheid per se een paradijs hier op aarde op te dringen is echter niet alleen eigen aan het marxisme. Ook het liberalisme is zo’n ideologie die de blik richt op het einde van de geschiedenis. Tenminste, dat vindt Gray van het neoliberalisme met zijn verafgoding van de vrije markt. Een neoliberalisme dat surfend op de mondialisering van de economie stilaan de hele wereld in zijn macht aan het krijgen is.
Het liberalisme, ziedaar nog een belangrijk thema van Gray. Hij ziet namelijk twee vormen van liberalisme. Eén van die twee vormen, het hedendaagse liberalisme, zou streven naar een rationele consensus over de beste levenswijze. Overigens is volgens dat liberalisme het “beste leven” misschien wel voor iedereen hetzelfde, maar hoogstwaarschijnlijk een onbereikbaar ideaal. Een utopie met andere woorden. Volgens Gray dus absoluut te vermijden. Zolang er mensen bestaan zul je nu eenmaal conflicten hebben. Tolerantie bestaat er niet in dat je vreedzaam overleg pleegt met wie andere opvattingen heeft over hoe de wereld er moet uitzien om zo eventueel tot een soort ultieme consensus over de beste der samenlevingen te komen. Tolerantie zou niet meer mogen zijn dan dat je verdraagt dat er verschillende levenswijzen bestáán. Wij hebben “behoefte aan een ideaal dat niet gebaseerd is op rationele consensus over de beste levenswijze, noch op redelijk verschil van inzicht daarover, maar op het gegeven dat mensen altijd redenen zullen hebben om verschillende levens te leiden.” (Gray, 2009, p. 32) Ziedaar de andere, betere vorm van liberalisme, die van de modus vivendi. Die idee heeft Gray gevonden bij dé Britse filosoof van het liberalisme, Isaiah Berlin (1909-1997). Een agonistisch liberalisme, noemt Gray het ook wel, in navolging van Berlin. Het gaat om een soort conflictueus naast elkaar bestaan van verschillende levenswijzen, of in het beste geval om een “zoektocht naar een vredesverdrag tussen verschillende levenswijzen.” (Gray, 2009, p. 32) Daarmee is overigens niet gezegd dat voor Gray alle levenswijzen evenwaardig zijn. Als ze elkaar maar met rust laten, vindt hij. Toch is hij evenmin een relativist. Er zijn wel degelijk universele waarden, maar die zijn zo algemeen dat ze naargelang van de samenleving erg verschillende invullingen kunnen hebben. Wie had gehoopt bij Gray een klare opsomming van een aantal fundamentele mensenrechten te kunnen lezen, komt bedrogen uit. Mensenrechten moeten zich schikken naar de plaatselijke menselijke behoeften. “Maar zodra ze enige vastomlijnde inhoud hebben, raken beweringen over rechten en rechtvaardigheid onmiddellijk verstrikt in waardeconflicten.” (Gray, 2009, p. 54)
Dat de ideeën van de Verlichting schatplichtig zijn aan de teleologie van de monotheïstische godsdiensten is best een interessante bedenking. Dat daardoor de Verlichting meteen ook aan de basis zou liggen van allerlei totalitaire regimes zoals bijvoorbeeld het communisme en het nazisme, gaat wel heel kort door de bocht. Tenslotte hoor je toch ook na te gaan in welke specifieke historische en maatschappelijke omstandigheden al die totalitaire regimes zijn tot stand gekomen. Raar ook dat die ene zelfde Verlichting mensen zowel op de idee kan brengen om allerlei vormen van totalitarisme in te voeren als op de idee om de wereld in te palmen met een vrijemarktliberalisme. Weliswaar verwerpt Gray ook dat neoliberalisme. Het wil immers de hele mensheid opsluiten in een consensusdwangbuis van markteconomisch eenheidsdenken en van mensenrechten op westerse maat gesneden. Dat het betere liberalisme, namelijk dat van de modus vivendi, tenslotte ook een product is van de Verlichting, vindt Gray echter geen tegenstrijdigheid. Het is duidelijk de idee van maakbaarheid waar Gray het zo moeilijk mee heeft.
Lectuur
John GRAY, Strohonden, gedachten over mensen en andere dieren. Uitg. Ambo, Amsterdam, 2003
Idem. Provocaties, gedachten over vooruitgang en andere illusies. Uitg. Ambo, Amsterdam, 2004
Idem. Zwarte mis, apocalyptische religie en moderne utopieën. Uitg. Ambo, Amsterdam, 2007
Idem, Grays anatomie, geschriften. Uitg. Ambo, Amsterdam, 2009
_______________
[1] Volgens de laatste spellingsregels zouden we het woord Verlichting zonder hoofdletter moeten schrijven. Edmund Burke zou dat ongetwijfeld hebben toegejuicht.
[2] Het kostbare weefsel, 2008, Uitg. Pelckmans.
[3] Vooral niet te verwarren met de Amerikaanse schrijver van de borreltafelbestseller “Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus”.
[4] Alle citaten in deze paragraaf komen uit Gray (2009) p. 377-392.