Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 14
Als je al die ervaringen opdoet, die feiten vaststelt - want een feit zo belangrijk, daar kun je niet naast kijken - dan zie je hoe uit die tegenstelling iets geboren wordt. Er werd een klasse uit geboren. En die klasse heeft een naam. Het zijn arbeiders. Waar er uitbuiting is, is er verzet. De arbeiders kwamen in opstand, eerst individueel en blind. Ze zagen dat ze het alleen en persoonlijk niet konden. Het personalistische, daar konden ze niet mee op weg. Als persoon werden ze dood geknepen, onder de voet gelopen, verketterd zelfs. Dat wisten de mensen. Als wij hier iets aan willen veranderen, aan die grote tegenstelling, dat onrecht, die uitbuiting, dan moeten we met velen zijn. Zo ontdekten de arbeiders hun eenheid én het besef dat ze de productie stil konden leggen en de patroon treffen. Die eenheid, die massa is er gekomen in organisaties, in vakbonden. Dat was zeer belangrijk. Die massaorganisatie was er nodig en is nog altijd nodig, willen we iets kunnen wijzigen bij onze tegenstrever. De eerste Europese vakbonden stonden op het juiste standpunt: ze bevochten het kapitalisme en de gevolgen ervan voor de arbeiders. Ze namen veel risico’s, ze vreesden de repressie niet, ze waren integer. We moeten vaststellen dat, eens de vakbonden groter werden en uitdeinden, ze ook ten prooi gevallen zijn aan een verdelingsmechanisme. Ik zie dat als een gebrek, een gemis. Een mens wil één zijn, niet verdeeld. Ze wisten, zeker bij de tegenstrever, dat ze tegen de eenheid van de arbeiders nooit op zouden kunnen. Dat ze bijgevolg systemen moesten bedenken om ons te verdelen. Vandaar dat ik, en velen met mij, heel goed begrijpen wat dat betekent: verdeel en heers.
Als je het allemaal eens op een rijtje zet, dan zie je de verschillende vakbonden, van geel over rood tot blauw. Dan zie je het opduiken van nog meer kaderverenigingen. Dan zie je het leger van werklozen die een aparte groep vormen die bijna afgeschreven is binnen de eigen werking, die niet betrokken wordt bij hun eigen lot, maar ook niet bij de problemen van de werkenden. En dan de opsplitsing tussen arbeiders en bedienden, helemaal wettelijk geregeld. Dat doet mij wat denken aan die zotte opsplitsing van christelijke inspiratie, tussen lichaam en ziel. Nog zo een van die uitvindingen om de mensen te verdelen. Alsof je een mens zou kunnen verdelen, verticaal of horizontaal en dan zou kunnen zeggen: dit is zijn geest en dat zijn zijn handen.
Uit ervaring weet je goed genoeg hoe een mens een geheel vormt. Als ik aan het timmeren was en ik hield er mijn geest niet bij, dan stonden mijn handen vol blauwe plekken. Of als je aan het zagen bent met een machine en je houdt er je geest niet bij, dan zaag je dingen af die je beter niet afzaagt. Dan zou je jezelf verminken. Heel eenvoudige voorbeelden, maar ze tonen hoe die opsplitsing tussen handen en geest niet kan. En toch hebben ze ze gemaakt. Dat allemaal is het verdelingsmechanisme dat sterk heeft gewerkt, ook binnen de vakbond. Er is dan nog de opsplitsing tussen de centrales. Iedereen denkt op den duur dat ze een apart groepje vormen. Dat moeten ze volgens mij herdenken. Ik leef niet alleen vandaag, maar ook voor de toekomst.
Structuurhervormingen wil volgens mij precies zeggen: dat alles ‘herdenken’. Dat is een noodzaak om te vechten tegen de tegenstrever. Als je een actie voert en je voelt aan de lijve hoe die verdeeldheid inwerkt op de actie, dan wil je een eenheidsvakbond. Wel, ik pleit voor de grootst mogelijke eenheid. Ik pleit er voor dat er een grote morele kracht is, ook van boven in die vakbond, om wat in eenheid moet gebeuren tegenover een patroon, tegenover het kapitalisme, ook in eenheid plaats zou vinden. Ik ga ervan uit dat eenheid, ook op een bedrijf, altijd al ons grootste wapen geweest is. Om te kunnen winnen, hebben we geen ander wapen. In die zin pleit ik voor eenheid.
Ik wil niet nog eens een opsomming maken van alle negatieve punten maar wél een aantal dingen aangeven die hun belang hebben voor de toekomst. Ik wil geen klaagmuur zijn waar iedereen zijn kritiek kan spuien. Nochtans ben ik door de nationale ACV-leiding zelf uit mijn functie ontzet. Misschien precies daarom wil ik geen klaagmuur zijn. Het zijn maar enkelingen, zonderlinge elementen in de vakbeweging die onze werking hebben ontmanteld. Als ik over de vakbeweging spreek, over haar toekomst, dan spreek ik over ons zelf: de arbeiders, de militanten, de délégués, de rechtgeaarde leiders, die soms wel verkeerde standpunten hebben. Dat is de vakbeweging voor mij. Niet het paar mensen die zich in mijn geval leenden tot waterdrager van de economische macht. Ten tweede ben ik positief omdat onze tegenstrever alles doet om de vakbeweging te ondermijnen en zelfs uit te schakelen. Het opbouwende werk om de vakbondswerking op alle terreinen en niveaus te verbeteren is de enige dam die daar tegenover kan en zal stand houden. Een derde reden waarom ik geen klaagmuur wens te zijn is dat wij, de vakbeweging, heel goed weten dat de écht verkeerde stellingen binnen de beweging maar door een paar mensen uitgedacht werden. Met andere woorden: de vakbeweging, dat zijn wij allen, de arbeiders, de syndicalisten, de strijdsyndicalisten. Dat heb ik als uitgangspunt genomen in het verleden. Dat doe ik vandaag als ik mijn kameraden syndicalisten oproep om dit grote debat over de veranderingen binnen de vakbond aan te gaan. Er moeten vele problemen opgelost worden binnen de vakbond. En die eenheid is er een van. Daar zal elke syndicalist het over eens zijn. Ik wil een uitnodiging doen aan zoveel mogelijk syndicalisten om samen, in een collectieve werking, ernstig na te denken over de zaken die zijn scheef gegroeid binnen de vakbeweging. Ons bezinnen. Welke veranderingen hebben we allemaal nodig om terug een échte vakbeweging te maken? Vanuit die vakbond die als massabeweging een fundamentele noodzaak is. Met dit boek wens ik bij te dragen tot de verandering, maar vooral één grote uitnodiging richten tot de honderden arbeiders, militanten, délégués, hoofddélégués en ook secretarissen van de vakbeweging om samen aan die verandering te werken. We moeten voor ogen houden welke middelen er nu reeds voor handen zijn om verandering in de praktijk om te zetten. We moeten dit groots, maar dringend debat, dat verstrekkende gevolgen zal hebben voor de arbeidersstrijd, aanpakken.
Een andere belangrijke zaak, een belangrijke opgave voor de toekomst van de vakbeweging, is de noodzaak om een antwoord te formuleren op de ontwikkeling van de technologie, de automatisering, de toepassing van alle moderne technieken in de industrie. Het automatiseringsproces gaat zo snel. Voor een arbeider is het bijna niet meer te vatten. Het gebeurt ver van ons af. Hoe kan die wetenschap in ons voordeel gebruikt worden en niet om ons extra te belasten of ons te ontslaan? Op die vraag hebben we tot nu toe maar weinig antwoord gevonden.
De automatisering zal leiden tot een belangrijke wijziging in ons arbeidsstelsel. Uiteindelijk zullen er zich binnen onze klasse drie groepen vormen. Vooreerst de contractuele arbeiders. Arbeiders die goed betaald zullen worden, die misschien een contract krijgen voor het leven. Ze zullen goed omkaderd worden en bij veel zaken betrokken. Ze zullen ook veel voordelen en faciliteiten hebben. Dat zal een eerste, maar heel kleine groep zijn. Als tweede groep zullen we de dagloners hebben. Het woord ‘dagloner’ moet ik zeker niet verklaren. We hebben ze tientallen jaren geleden gekend. Nu gaan we terug tot die periode. En dan de derde, de grootste groep: de werklozen. Of we dat nu willen of niet maar onder het kapitalisme zal deze trend zich verder zetten. En hier komen we terug bij de vakbeweging. Ik vind dat onze beweging, de vakbondsleiders op kop, een grote verantwoordelijkheid hebben om bij al die vernieuwingen op tijd wakker te worden. Nu, en niet straks als het te laat is. Hier is voor de vakbondsleiding een grote taak weggelegd. Om rond die automatisering en die snelle technologische evolutie opleiding, discussie en vorming te organiseren. De vakbeweging mag zich niet alleen beschouwen en uitbouwen als een goede dienstverlening aan de arbeiders. Ik ben lang genoeg syndicalist geweest om te beseffen hoe essentieel die dienstverlening voor het dagelijkse arbeidersleven wel is. Maar dat is zeker niet alles: de vakbeweging is geen dienstbetoon of geschenkenbeurs.
Ik denk dat de ideeën binnen de vakbeweging gestoeld moeten zijn op een opvatting over mens en maatschappij. Te veel van onze vakbondsleiders geloven nog in de sociale vrede als ‘heilige koe’. Niet allemaal, maar er zijn er toch echt te veel die dat model aankleven. Daarbij zien ze het onderhandelen en het overleg als een ander soort heilig gebeuren. Natuurlijk krijg je dan standpunten als: ‘Pas op voor het conflictmodel.’ ‘Je kunt toch niet altijd vechten want de tegenstrever is veel te machtig.’ ‘Geen actie om de actie.’ Terwijl er veel te weinig vakbondsactie is. In feite zijn het allemaal stellingen die het verzet en vooral het spontane vakbondsverzet de kop indrukken. Het gaat er bij deze vakbondsleiders niet alleen om dat ze de actie minimaliseren of bekritiseren. Het gaat er in essentie om dat ze niet fundamenteel tegen het kapitalisme zijn, antikapitalist zijn, maar een tussenpositie innemen. Voor hen is het onmogelijk dit systeem te veranderen of omver te krijgen. En dus proberen ze er zoveel mogelijk uit te halen voor de werkende klasse op een vriendelijke en waardige manier. Vaak hoor je: ‘Het vergif zit hem in de staart’. In de vakbeweging zien we soms net het tegenovergestelde. Het vergif zit hem hier soms in de kop, niet in de staart. In de gedachten van sommige leiders sluipt soms vergif. De arbeiders, de ‘staart’, die zijn bewust, die hebben genoeg ervaring. Die hebben alleen maar een goede leiding nodig.
Ik zou durven stellen dat verscheidene vakbondsleiders terug naar school moeten, dringend. Ze moeten een omscholing krijgen om die opvattingen over mens en maatschappij opnieuw aan leren. Ze moeten er van af om steeds binnen dat kapitalistische systeem te denken. Om binnen de grenzen ervan te blijven denken.
Lang geleden zei een vakbondsleider mij eens: ‘Ik begrijp jullie allemaal wel maar met een zakmesje kun je toch geen olifant vellen!’ Ik antwoordde hem: ‘Ik denk dat je daar gelijk hebt. Maar één ding weet ik ook: als wij met onze miljoenen allemaal ons zakmes boven halen, dan is diezelfde olifant er aan. Iedereen zijn mes, vriend, en het is gebeurd.’ Het is de verzoening met het kapitalisme die sommige van onze vakbondsleiders het lef ontneemt, het geloof ook, om samen met de arbeiders op te trekken en te vechten. Het brengt hen er soms toe — en dat soms wordt wel eens dikwijls - de spontane strijd van de arbeiders te negeren of hem zelfs de kop in te drukken. Omdat zij zich al verzoend hebben met dit systeem en niet meer antikapitalistisch zijn, zweren ze bij het ‘overleg’, de ‘sociale vrede’, gaan ze onderhandelen tot ze er bij stikken en neervallen. Geen conflict, mannen, we zijn toch geen vakbond van het conflict. We willen voor de mensen wat doen op een vriendelijke manier, met dienstbetoon. Het gaat soms zo ver dat men zich tegen de spontane strijd keert, want men is bang.
Die verkeerde ideeën, waar te veel van onze vakbondsleiders mee rond lopen, zullen wij blijven contesteren. We moeten er met zo veel mogelijk syndicalisten aan werken om deze opvattingen te veranderen. Ik besef heel goed dat het er bij sommigen heel diep in zit. Onze leiders moeten terug op de juiste standpunten komen en daar moeten de basisgedéléguérden op de eerste plaats aan werken, steunend op mensen binnen het apparaat die wel voor een antikapitalistische opstelling te vinden zijn of deze opstelling toelaten.
Door het feit dat je een arbeider bent, ben je ook een deel van de vakbond. Door de arbeiders bestaat de beweging, het is hun verzetsorganisatie. Als arbeider kom je midden in een discussie terecht over ‘reformisme en antikapitalisme’. De middelen, de organisatie, al die elementen zijn aanwezig om serieus werk te doen. Maar de juiste ideeën ontbreken. Ik heb vroeger vaak genoeg gehoord: ‘Met ideologische beschouwingen en schone principes komen we geen stap verder.’ Ik heb het tientallen keren gehoord en even vaak geantwoord dat het tegendeel waar is. Eerst moet je een levensbeschouwing, een maatschappijopvatting en principes hebben. Dan pas kan je weten welke weg je op moet gaan. De opdracht is om steeds te weten waarvoor je vecht, waarom je actie voert. De mensen die dit afdoen als ‘principes en beschouwingen brengen ons niets verder’ zijn jammer genoeg mensen die hun principes op de helling hebben gezet. Dat te veranderen is een taak waar vandaag aan gewerkt moet worden.
Er is een zaak die al veel kwaad gesticht heeft. Sommige leiders die zich niet antikapitalistisch opstellen, de arbeiders die wél tegen dit systeem gekant zijn: niet zelden gebeurt het dat leiding en basis op een verschillende golflengte zitten. Als je met een groep arbeiders in actie gaat, bijvoorbeeld tegen afdankingen, dan komt daar soms een vakbondsleider die zegt: ‘Je moet toch ook eens de andere kant zien. Het is nu eenmaal crisis. Er is gewoon geen werk’. Dan staat die arbeidersgroep daar. Ontgoocheld. In de steek gelaten door diegenen die hen moeten vertegenwoordigen en die het laten afweten. Dat kan verder gaan. Het kan gebeuren dat die arbeidersgroep dat niet neemt, toch in actie gaat in de stille hoop dat hun leiding hen dan toch zal steunen. Als de leiding hen dan niet erkent, wordt het een spontane actie. Dat heeft al tot drama’s geleid. De arbeiders vertrouwen de leiding niet meer, ze voelen zich verkocht. En dat gaat diep.
Hoe vaak hoor je een arbeider niet zeggen: ‘Ze hebben ons verkocht.’ Achter deze woorden zit een ernstige verklaring, die je bijna deskundig en wetenschappelijk uit kunt leggen. Op zo’n ogenblik is het noodzakelijk dat een verkozene, een militant, een délégué luistert, dat hij zich bewust is van het feit dat de arbeiders een echte vakbeweging willen. Je moet, achter al die opmerkingen, de strijdwil van de arbeiders terug kunnen vinden. Daar moet een délégué hard op werken. Anders kan hij niet met de arbeiders op stap gaan, zal hij ze al snel afschrijven. Dat is weer eens de ‘schuldtheorie naar onder’. Een vakbondsleider die durft te zeggen dat de arbeiders vandaag de dag niet meer willen strijden. In plaats van te onderzoeken wat er vroeger allemaal in de fabriek gebeurd is. Niet zelden is een spontane actie van de arbeiders niet gesteund. En een jaar later voert de vakbeweging op nationaal vlak onderhandelingen met de patroons en neemt ze daar wel een juist standpunt in. Die keer komt de juiste visie van de leiding. Dan zijn er bedrijven waar een deel van de arbeiders zegt: ‘Als het hen past, mogen we staken. Maar toen wij wilden staken, toen kon het niet.’ En zo ontstaat het standpunt bij een groep vakbondsleiders dat ‘de basis niet mee wil’. Ik vind dat ongehoord. Het is precies omdat die bepaalde arbeidersgroep niet kon zijn zoals ze wilde zijn, dat ze protesteren. Het is precies dat ze eerst niet mochten staken, dat ze nu verbitterd raken. Het kan best dat de arbeiders dit alles zelf niet zo goed inzien. Maar een militant, een délégué, die moet dat verdorie goed weten. Vooreerst, om de arbeiders te kunnen begrijpen in hun taal. Ten tweede, omdat hij als basismilitant daar meer over kan zeggen, want hij vervult een begeleidende, een opleidende en vormende taak. Hij moet er zich in bekwamen om al de achtergronden van deze kwestie te kennen, want dat is leiding geven in de echte zin van het woord. Hij moet niet klagen maar onderzoeken en leiding geven. Daarvoor werd hij gekozen. De arbeiders willen verkozenen en leiders die echt met hen op stap gaan, door dik en dun, die er altijd zijn. Die geen angst voor het volk hebben maar er op vertrouwen en bouwen. Ook daarin ben ik positief naar de toekomst toe.
We hebben in het verleden soms mee moeten maken dat de meest strijdbare vakbondswerkingen werden verguisd in plaats van gesteund. Als de vakbeweging terug op een serieus klassenstandpunt staat, zal die leiding beseffen dat het precies die meest strijdbare kernen zijn die de ruggengraat van de beweging vormen, de steunpilaren voor consequente leiders. De meest strijdbare kernen zijn telkens weer op het appel in de verdediging van elk vakbondsidee en principe. Ik geloof dat we terug naar een tijd komen waar die kernen aangemoedigd zullen worden in plaats van te worden afgeschoten onder de zware druk van het patronaat. Want zo is het toch. Als men vanuit de leiding een strijdbare kern in de steek laat dan is dat onder ongelooflijke druk van het patronaat. De dag dat de hele vakbeweging opnieuw beseft dat wij maar één kant hebben, dat er geen tussenpositie bestaat, die dag zal ook een totale democratie binnen de vakbeweging mogelijk zijn. In die dag geloof ik, daar nodig ik elke militant, arbeider en délégué voor uit. We moeten alle palen weghalen van de hindernispiste die daar naar toe leidt. Die piste is lang, maar het is te doen. Het is een collectieve opdracht, om dl die hindernissen uit de weg te ruimen. Dan zullen we terug een echte vakbeweging hebben, met principes, met een leiding, goede structuren en een strijdbare basis. De vakbeweging moet terug naar zijn oorsprong. Die vakbeweging moet opnieuw geboren worden. Het zijn beelden die ik gebruik om duidelijk te maken dat de vakbeweging zichzelf terug moet herkennen, opnieuw trots moet worden dat men de arbeidersklasse vertegenwoordigt. Wij, arbeiders, willen samen dat andere: het socialisme, het échte socialisme. De dag dat de vakbeweging op dat standpunt staat, is de zaak herboren en terug aan zijn oorsprong. Dan zal men staking en actie anders bekijken. Omdat men als antikapitalist dan zal strijden in het besef dat elke actie, elke staking, een vooruitgang kan betekenen in het bewustzijn van steeds meer arbeiders. Men zal weten dat een arbeider eigenlijk altijd wint, omdat hij niets te verliezen heeft. En ook hier worden sommige vakbondsleiders soms zwaar onder druk gezet met de kapitalistische standpunten. Er zijn bijvoorbeeld van die patroons die durven beweren dat zij een lijst kunnen samenstellen met bedrijven die ‘kapot zijn gestaakt’. Als arbeidersbeweging hebben wij daar een andere kijk op. Wij kunnen integendeel een lijst samenstellen van bedrijven die zijn leeggeroofd om daarna over kop te gaan door fraude of slecht beleid. Dat is een ongelooflijk verschil. Maar de tweede opvatting is de dagelijkse realiteit voor de werkende klasse. Het kapitalisme rooft de bedrijven leeg om ze daarna te sluiten. Stakingen en verzet kunnen er integendeel net voor zorgen dat die bedrijven wat langer openblijven. Ze kunnen er in ieder geval voor zorgen dat de arbeiders niet als makke lammeren naar de doplokalen worden gevoerd. Wat heeft een arbeider te verliezen binnen dit systeem? Dat zullen vele vakbondsleiders terug inzien. Dan zal men het gevecht opnieuw aandurven. Omdat men er opnieuw in gelooft dat het kapitalisme veroordeeld is en geen antwoord geeft voor de maatschappij van vandaag. Het besef zal terugkomen dat elke staking een training is, eens ‘een schop omkeren’, maar dat de hele akker omgeploegd moet worden. Wij leven midden in een crisis van het kapitalisme over heel de wereld. Die crisis zal er voor zorgen dat velen van onze leiders terug naar die ene kant, de arbeiderskant gedreven zullen worden. Willens nillens. Er valt immers niets meer te rapen, de kruimels zijn lang geleden al uitgedeeld. Zo zie ik dat voor de toekomst: door het systeem zelf, maar vooral door het werk van de arbeiders en de délégués aan de basis gaan onze leiders terug op een serieus arbeidersstandpunt komen. Ik heb daar geen naïeve gedachten over.
Ongetwijfeld zullen er een kleine groep onverbeterlijke vakbondsleiders overblijven die dat niet zullen doen. Maar die zullen dan ook kleur moeten bekennen tegenover tienduizenden arbeiders. Dan is dat ook duidelijk, dan weten wij als arbeider ook wat we aan hen hebben.