Bron: Rood (blad van de SAP-België)
Deze versie: spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Op 29 en 30 maart vergaderden de staats- en regeringsleiders van de Europese Unie (EU) in het Italiaanse Turijn. Dat gebeurde in een voormalige Fiat-fabriek, omgebouwd tot congrescentrum. De duizenden arbeiders die er vroeger hun job uitoefenden, maakten plaats voor enkele tientallen politici en experten die er over de werkloosheid palaverden en achter hun demagogie de ware inzet schuil hielden.
Een gedroomd decor voor Chirac, die er heftig zijn ‘Europees sociaal model’ verdedigde. Verder hadden de media vooral aandacht voor de Britse dolle koeien. Deze vergadering, die geen precieze agenda had, eindigde op een consensus en een opperbeste stemming. De delegaties van de lidstaten kregen een ‘mandaat’ om ... te onderhandelen over de toekomst van de EU.
Maar dit cynisch spektakel mag de ware inzet niet verbergen, want die is zeer groot, zowel voor de leidende klassen als voor de bevolkingen. De EU stelt zich tot doel binnen twee jaar (begin ’98) een geo-economische ruimte te bezetten van de Noordpool tot Gibraltar en van de Atlantische kust tot aan de Russische grens. Verder wil men een eenheidsmunt, een gemeenschappelijk buitenlands (diplomatisch en militair) en binnenlands (grenzen, politie, justitie) beleid. Kortom, de oprichting van een kern van staatsmacht, klein van omvang maar zeer sterk inzake bevoegdheden.
Het doel ligt vast. Het scenario is geschreven. De kalender is opgesteld. Erop of eronder. Het gaat om een grootschalig offensief van het Europese kapitalisme, waarvan de werkende bevolkingen in onze landen reeds de gevolgen ondervinden in het dagelijks leven. Dit offensief gebeurt via drie institutionele wegen (’t is te zeggen: verbonden aan de EU-verdragen zelf), die we moeten kunnen onderscheiden om de huidige politieke dynamiek te begrijpen.
Ten eerste is er nog altijd de aan gang zijnde toepassing van de Eenheidsakte. Die werd goedgekeurd in 1985 en werd van kracht in juli 1987. Op 1 januari 1993 ontstond zo de eenheidsmarkt. Op die manier stapte de EEG over van de douane-unie (afschaffing van de douaneposten tussen de lidstaten, oprichting van een gezamenlijk buitenlands tarief) naar een één gemaakte markt, gebaseerd op de dereglementering van douane en financiën; fiscale, sociale en technische harmonisering ... en het vrije verkeer van kapitalen, goederen en arbeidskracht – de personen. Met andere woorden: de veralgemeende concurrentie.
Dat verdrag telde ongeveer 300 ‘supranationale’ maatregelen, die er in de praktijk alle op gericht zijn de markt van de ‘buren’ binnen de EEG betreedbaar te maken en de regeringen te dwingen openbare sector en diensten aan de marktwetten te onderwerpen (privatiseringen enz.). Hoewel deze maatregelen vaak demagogisch op de korrel werden genomen door patroons en nationalistisch rechts (‘de bureaucratie van Brussel’), zijn ze voor het grootpatronaat gesneden koek. Want door het verruimen van de handelsruimte en door de invoering van schaalvergroting, vormen ze een troef in handen van het Europese grootkapitaal, waarmee deze aan de mondiale economische oorlog kan deelnemen.
Vandaag bevinden we ons nog volop in de toepassing van de Eenheidsakte. Al wat gebeurt bij de spoorwegen, de post, de telecommunicatie, maar ook de reorganisatie van de bank- en verzekeringssector (sluitingen, fusies...) vloeit – rechtstreeks of onrechtstreeks – voort uit dit verdrag, waarvan de Europese Commissie de toepassing verzekert (in overleg met de nationale regeringen).
Vervolgens gaat het om het verdrag van de monetaire unie (dat deel uitmaakt van het verdrag van Maastricht). Zoals men weet mikt men hier op de invoering van een eenheidsmunt via een dwingende harmonisering van de monetaire politieken van de EU-lidstaten (de fameuze ‘vijf convergentiecriteria’) Zo krijgt de Eenheidsakte een ‘logisch’ verlengstuk, want de handel wordt ontegensprekelijk begunstigd door de uitschakeling van valutawissels (kosten, schommelingen...) tussen EU-lidstaten. Maar door aan de munt te raken, ontneemt men de nationale staten een grote bevoegdheid en beperkt men haar vermogen om de klassenstrijd te ‘beheren’ door de budgettaire, fiscale en dus ook de sociale politiek te bespelen.
Door deze monetaire eenmaking te kaderen in een liberale-monetaristische politiek, wordt de Europese Monetaire Unie (EMU) – door haar centraliserende functie – een machtig wapen in de sociale oorlog. Formeel gezien hangt het EMU-verdrag (net als de Eenheidsakte overigens) niet af van de herziening van het verdrag van Maastricht. Die herziening en de bijgaande kalender staan rechtstreeks vermeld in het verdrag van Maastricht (hoofdstuk II). En sinds de top van Madrid (december ’95) is alles geregeld! Op basis van de resultaten van 1996 en 1997 (ten opzichte van de vijf convergentiecriteria), zullen de regeringsleiders begin 1998 de oprichting van de eenheidsmunt (de euro) beslissen en er begeleidende maatregelen aan toevoegen (‘vertrouwenspact’ onder de deelnemers en ‘stabiliteitspact’ met wie er buiten blijft). Dit zal een zuivere formaliteit worden. De cijfers over de begrotingstekorten en openbare schulden zullen voor zich spreken. Voor wie in moeilijkheden verkeert, zal de interpretatieruimte van de fameuze criteria beperkt of zelfs onbestaand zijn. Voor wie geslaagd is, is de inschakeling in de Eurozone automatisch en verplicht (behalve voor Groot-Brittannië, dat een opting-out bekwam). Eenvoudig, niet! In die mate dat de eenheidsmunt niet eens op de dagorde staat van de topbijeenkomsten die het verdrag van Maastricht moeten herzien!
De echte doelstelling van de herziening van het verdrag van Maastricht (begonnen in Turijn en af te sluiten met een ‘grote top’ in Amsterdam in juni ’97) lijkt dus redelijk ondoorgrondelijk.
Ten eerste omdat er geen agenda werd vastgelegd. Men zal het zeker hebben over de stemprocedures in de EU-instellingen, de uitzonderingen, de verbreding van de EU naar de landen van Oost-Europa, de definiëring van de gemeenschappelijke buitenlandse politiek (een politiek waarvan we het rampzalige bilan kennen na ex-Joegoslavië en Rwanda), de binnenlandse politiek (met het Europees burgerschap, de immigratie, Europol, asielrecht, drugsbeleid...), defensie (waaronder de band met de West-Europese Unie en de NAVO, de uitbreiding van het Europese leger, de wapenproductie...).
Ook ondoorgrondelijk omdat er een reeks institutionele voorstellen zullen gedaan worden, technocratisch en vervelend van aard.
In feite zal alles zich achter de coulissen afspelen, meer bepaald rond twee essentiële zaken.
1°) Hoe zullen de machtigste Europese bourgeoisieën (de triade Engeland-Frankrijk-Duitsland) hun onderlinge krachtsverhouding regelen? Hiervan zal de supranationale graad en omvang van de EU-instellingen afhangen.
2°) Hoe zal men de arbeidersklasse het hoofd moeten bieden om deze doelstellingen te bereiken? Welke concrete dagdagelijkse politiek in elke lidstaat om snel en brutaal vooruitgang te boeken, zonder het algemene bouwwerk te destabiliseren? Kijk bijvoorbeeld naar de recente stakingen in Frankrijk en het pact voor werk in de Bondsrepubliek...
Terecht leggen we de nadruk op het niet bestaan van een ‘sociaal Europa’ in deze EU... Maar van de ene vergadering naar de andere conferentie, van de ene Europese raad naar de andere top, stelt zich steeds scherper deze democratische vraag: wie beslist? In wiens naam?
Twee eeuwen na de Engelse en Franse revoluties wordt de bepaling van de grondwet en de wetgevende macht in de EU opnieuw aan de soevereiniteit van het volk onttrokken en overgeheveld naar de uitvoerende macht, ’t is te zeggen de nationale regeringen. In de geschiedenisboeken noemt men dit... verlicht despotisme!