Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, febr.l 1977, nr. 14/15 (nr. 1/2), jg. 5
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Eind juni 1976 verschijnen er in de kranten berichten over de Poolse arbeiders die in verzet zijn gekomen tegen prijsverhogingen van gemiddeld 70 %. Het opbreken van de spoorlijn bij Ursus en het na één dag weer intrekken van de maatregelen, vormen de wapenfeiten die het vermelden waard blijken in de pers. Al met al is de berichtgeving nogal matig van kwaliteit en erg fragmentarisch. Het onderstaande artikel is een poging de gebeurtenissen van die periode in juiste verhoudingen weer te geven. Dan blijken de sociale omstandigheden, de historische achtergronden en vooral de economische situatie de gebeurtenissen duidelijk te verklaren.
Het was niet de eerste keer, dat er massaal gestaakt werd in Polen. Zo kwam het in 1956 tot een algemene staking in Poznan en Warschau, als reactie op de slechte levensomstandigheden en de aankondiging van loonsverlagingen. De staking sloeg ook over naar andere delen van het land. Naast verbetering van de levensstandaard werden er initiatieven geëist ten aanzien van de democratie in de bedrijven.
De reactie van de regering was hard. In bloedige gevechten met de militie vielen er volgens de officiële cijfers 53 doden en ongeveer 300 gewonden. Als gevolg van voornamelijk deze stakingen werd op 21 oktober Gomulka tot eerste secretaris van de PVAP (Poolse Verenigde Arbeiderspartij) verkozen, nadat hij jarenlang in de gevangenis had gezeten vanwege ‘rechts-nationalistische afwijkingen’ (hij verzette zich o.a. tegen de gedwongen collectivisatie in de landbouw).
In de jaren 1957 tot 1969 vonden er ook nu en dan stakingen plaats, waarbij steeds een verbetering van de levensomstandigheden werd geëist. De stakingen waren echter plaatselijk en breiden zich niet uit.
In 1970 vond de bloedigste botsing tussen arbeiders en regering plaats sinds het ontstaan van de Volksrepubliek Polen. Oorzaak was het feit, dat op 11 december 1970 het Centraal Comité het besluit nam om een aantal van de belangrijkste levensmiddelen in prijs te verhogen. Daar kwam voor vele Polen nog een verdubbeling van de huur bij. Het economisch plan voorzag voor 1971 dan wel in een stijging van het nominale loon met 1,5 %, maar in werkelijkheid hielden de maatregelen voor de laagstbetaalden een inkomensverlaging van 2 % in.
Hierop brak er op 12 december 1970 op de werven van Gdansk een staking uit. De staking sloeg over naar de rest van de kuststeden zoals Gdynia, Sopot, Elblag en Slupsk.
Verder vonden er stakingen plaats in de industriesteden Poznan, Lodz, Wroclaw en de hoofdstad Warszawa, terwijl men in diverse steden in de mijnstreek zoals Katowice en Nowa Huta bij Krakow ook het werk neerlegde. Een kleine week later volgde ook de belangrijke havenstad Szczecin.
De regering kondigde toen de noodtoestand voor heel Polen af. Premier Cyrankiewicz deelde via radio en tv mee, dat de militie gerechtigd was op plunderaars te schieten. ‘Plunderaars’, ‘oproerkraaiers’ en ‘misdadige elementen’, dat waren de termen voor de stakende arbeiders. De arbeiders in Szczecin schreven echter met krijt op de pantserauto’s. ‘Wij zijn arbeiders en geen misdadigers’.
Als gevolg van de onlusten werd Gomulka op 20 december in een voltallige zitting van het Centraal Comité tot aftreden gedwongen. Samen met hem verdwenen zijn vier naaste medewerkers uit het Politbureau. Edward Gierek werd tot eerste secretaris van de partij benoemd. Vier dagen later kondigde hij een prijsstop voor levensmiddelen af voor tenminste twee jaar, maar de prijzen bleven wel op het nieuwe niveau bevroren.
De stakingen bleven daardoor op verscheidene plaatsen voortduren. Uit een rede van Gierek bleek wel hoe bloedig de botsingen waren geweest. 45 doden en 1165 gewonden (waaronder 564 burgers, 531 leden van de militie en 70 militairen). Officieuze berichten spreken echter over enkele honderden doden.
Op 19 januari brak er op de werven van Szczecin weer een staking uit. Gierek wist echter in een negen uren durend gesprek op de werf “Adolf Warski” de arbeiders weer aan het werk te krijgen. Hun eis om de prijzen op het oude niveau terug te brengen, werd niet ingewilligd. Op de zelfde manier hoopte premier Jaroszewicz de textielarbeidsters van Lodz die nog steeds staakten, eveneens aan het werk te krijgen. Hij werd door hen verjaagd, waarbij ze bekendmaakten dat ze bleven doorstaken totdat de prijzen weer op het niveau van voor 13 december waren teruggebracht. Op 16 februari zwichtte de regering tenslotte en bracht de prijzen op het oude niveau terug.
Polen is in de afgelopen 30 jaar van een natie met veel kleine boeren veranderd in een industrieland waar de overbevolking van het platteland naar de nieuwe industriesteden is getrokken.
De basisindustrie – zoals de staalfabricage, de haveninstallaties en de werven – is echter sterk verouderd. Wil de industrie gemoderniseerd worden, dan moeten machines en knowhow uit het buitenland geïmporteerd worden. Die machines komen vooral uit het Westen. Hier zijn echter valuta voor nodig. Polen exporteert dan wel veel kolen en schepen, maar deze producten gaan voornamelijk naar de Sovjet-Unie, hetgeen geen Westerse valuta oplevert. De belangrijkste bron van Westerse valuta voor Polen is nog steeds de export van voedsel naar het Westen.
Polen kampt echter met een structureel probleem in de landbouw; 85 % van de landbouwgrond is in privé-handen. Een herverkaveling is dringend noodzakelijk, aangezien een zesde deel van het landbouwareaal door de grote versnippering niet rationeel bewerkt kan worden. De privé-eigenaars zijn er vaak ook niet toe te bewegen veel in hun bedrijf te investeren. Dit alles leidde tot het achterwege blijven van modernisering en herstructurering binnen de landbouw. Het steeds weer verhogen van de voedselprijzen is dan ook voor een deel terug te voeren op de moeilijkheden in de agrarische sector.
Zo bleef in 1969 de totale agrarische productie ondanks een goede graanoogst bijna 10 % onder het niveau van het jaar daarvoor.
De grote droogte had tot een lagere oogst van aardappelen (-10 %), suikerbieten (-25 %), voederbieten (-15 %) en hooi (-15 %) geleid. Het tekort aan veevoer leidde het jaar daarop tot een vermindering van de veestapel met 1,9 %, terwijl het aantal varkens met 6,3 % terugliep.
Als het aanbod op de binnenlandse markt gelijk zou blijven, zou dat ten koste gaan van de export, hetgeen Westerse valuta kost. Hierop besloot de regering het aanbod van vlees te verminderen – dat lag in 1970 al 3,7 % onder het niveau van het jaar daarvoor – en tevens de prijzen te verhogen.
Verder was de oogst van het wintergraan in 1970 gering en kon er bovendien 400.000 hectaren minder met zomergranen worden ingezaaid. Hierdoor bedroeg de totale graanoogst slechts 13,9 miljoen ton, zodat er 5,6 miljoen ton ingevoerd moest worden om de binnenlandse behoefte te dekken. De Sovjet-Unie die zelf een goede oogst had, leverde 2 miljoen ton. De rest moest uit het Westen ingevoerd worden. Dit kostte Polen 250 miljoen dollar, oftewel 15 % van de Westerse valuta die bestemd was voor machines om de industrie te moderniseren.
De moeilijkheden in de landbouw vormen echter niet de enige oorzaak voor de verhogingen van de voedselprijzen. Ook de productiecapaciteit van de Poolse industrie is hier van belang.
Van 1971 tot 1975 stegen de reële lonen met zo’n 40 %, wat zich uitte in een verhoogde koopkracht.
Het aanbod van duurzame consumptiegoederen bleef echter achter bij de vraag. Om aan die tijdelijke kloof tussen vraag en aanbod te kunnen voldoen, zag Polen zich genoodzaakt op grote schaal consumptiegoederen te importeren. Dit gebeurde voornamelijk op krediet.
Daarnaast importeerde men Westerse machines en knowhow om de productiecapaciteit van de Poolse industrie te verbeteren. Niet alleen zou de Poolse industrie daardoor op korte termijn aan de binnenlandse vraag kunnen voldoen, ook de exporten zouden te vergroten zijn, zodat het grootste deel van de in het Westen aangegane schulden zouden kunnen worden afgelost.
Het gevolg was, dat de Poolse handel zich in versterkte mate op het Westen richtte.
Het Westelijk aandeel in de totale Poolse import dat vóór 1971 25 % bedroeg, groeide in de jaren 1971 tot 1975 aan tot 50 %. Dit maakte de exportzijde van de handelsbalans belangrijk. De groei van de export naar de Comeconlanden hield wel gelijke tred met de import; de exporten naar het Westen namen echter slechts met 20 % van het importbedrag uit die landen toe. De schulden aan het Westen waren hierdoor eind 1975 gestegen tot ongeveer 7 miljard dollar.
Hoewel de industriële productie toenam, bleek de kwaliteit daarvan zodanig, dat men voor de export voor een groot deel moest terugvallen op de traditionele exportgoederen, namelijk voedsel en brandstoffen. Zo gaat meer dan de helft van Polens vleesproductie naar het buitenland. Als gevolg hiervan was er in 1974/75 een tekort aan vlees in het binnenland. Een herhaling van 1970 werd voorkomen door het vrijgeven van de vleesvoorraden van het leger, maar in Warszawa en in Lodz leidden tekorten tot het vernielen van winkelruiten en het roepen van leuzen tegen Gierek.
In juni kwam het weer tot botsingen tussen de Poolse regering en de arbeiders. Het begon allemaal op donderdag 24 juni toen alle televisie-uitzendingen werden stopgezet, waarna premier Jaroszewicz een rede hield. In die rede schetste hij de moeilijke economische situatie waarin Polen verkeert. Een aantal maatregelen om de economie te versterken was volgens hem onontkoombaar. Daarom – zo liet hij de bevolking aan het slot van zijn betoog weten – zouden met ingang van de zondag daarop de prijzen van de meeste levensmiddelen fors omhoog gaan. Alleen een aantal dagelijks noodzakelijke levensmiddelen bleef in prijs gelijk. Ter compensatie zouden lonen met 10 à 15 % omhoog gaan en zouden verder ook de sociale uitkeringen e.d. verhoogd worden.
De maatregelen zoals die door de regering in eerste instantie werden aangekondigd.
Voor de consument gaan de volgende prijzen omhoog:
Suiker met 95 %, en alles waar dat in zit, zoals snoep, chocolade en vruchtensappen ook naar verhouding.
Vlees en vleeswaren vanaf | 70 % |
Vis en visproducten | 70 % |
Boter en volle kaas | 50 % |
Margarine en eieren | tot 50 % |
Bonen en peulvruchten | 30 % |
Tomatensap en rijst | 30 % |
en gevogelte | 30 %, |
maar in prijs gelijk, blijven brood, melk en kaas met weinig vet, jam en marmelade, koffie en thee, sinaasappelsap en fruit, meel en macaroni.
Uitsluitend voor de boeren worden in prijs verhoogd:
Landbouwmachinerie | 30 % |
bouwmaterialen | van 30 % tot 60 % |
en hout | 50 % |
De lonen stijgen met 10 tot 15 %, dat betekende; bij een salaris per maand van 2.000 zloty een verhoging met 330 zl.
(1 zloty | 8 cent) |
bij 3.000 tot 3.500 zl | 440 zl. |
bij 3.500 tot 4.000 zl | 460 zl. |
bij 4.000 tot 5.000 zl | 480 zl. |
en bij 8.000 zl | 600 zl. extra. |
Hetgeen steeds vooruit betaald wordt aan het begin van de maand.
De verkoopprijzen voor de boeren stijgen met 50 %. Dat betekent, dat de staat voor de producten bijna de zwarte marktprijs gaat betalen. Verder zullen studiebeurzen en pensioenen stijgen, terwijl voor ieder kind en niet-werkende vrouwen zo’n 100 à 150 zl. extra per maand wordt gegeven.
Eveneens als compensatie zullen spaartegoeden op de bank met 4 tot 7 % gerevalueerd worden en de kosten van vakanties (vooral voor kinderen) tot het eind van het jaar gelijk blijven.
Tegenover het feit dat de staat de boeren voor hun producten zowat het niveau van de zwarte markt betaalt staat een stijging van de kosten van hun productiemiddelen. De bedoeling hiervan is duidelijk. De boeren zullen dan hun producten eerder aan de staat verkopen dan op de zwarte markt. Door tegelijkertijd de prijzen van de levensmiddelen te verhogen, hoopte de Poolse regering de binnenlandse consumptie te beperken, zodat er meer agrarische producten voor de export zouden vrijkomen. Dit kan een verbetering van de handelsbalans bewerkstelligen.
Wat betekenden deze maatregelen nu echter voor de gewone arbeider en boer? Naast het feit dat alle prijzen ineens met een fors percentage omhoog gingen, was het vooral de wijze waarop de compensatie plaatsvond, die kwaad bloed zette. In de pers werd er voortdurend gewezen op het onderscheid in percentages dat gemaakt werd tussen de hoge en lage lonen. Het bleek echter dat de laagste inkomensgroepen er aan tekort kwamen. In een land dat zichzelf socialistisch noemt zou je dit soort maatregelen toch niet verwachten.
De Poolse bevolking was niet alleen ontevreden, ze liet het ook blijken. De ochtend na de rede van Jaroszewicz stonden er lange rijen voor de winkels. De bevolking was op grote schaal aan het hamsteren. Vooral de suiker (die 95 % duurder zou worden) was in deze tijd van vruchteninmaak snel uitverkocht en bleef weken schaars.
Op de bedrijven waren de reacties nogal verschillend. In de mijnstreek, waar de arbeiders tot de best betaalden in Polen behoren, waren de stakingen beperkt. Het werk werd wel vaak voor enkele uren gestopt en er waren discussies met de directie of plaatselijke partijfunctionarissen.
Aan de Baltische kust daarentegen was de staking massaal. De havens en werven gingen voor meer dan drie uur volledig plat. De arbeiders hadden lering getrokken uit de dramatische gebeurtenissen van 1970/71 en gingen ditmaal niet de straat op; maar bezetten de bedrijven.
In Gdansk waren de overvloedige politiepatrouilles van de vorige dag van de straat verdwenen. (Politie en leger schijnen trouwens resp. 600 zloty en 1.000 à 1.600 zloty per maand extra te krijgen).
De dagploegen op de werven gingen niet aan het werk en de arbeiders verzamelden zich voor de directiegebouwen. Er ontstonden heftige discussies met directeuren en vakbonds- en partijmensen.
Vooral het zware werk met de lange werktijden en de matige beloningen zaten de arbeiders dwars. De meetings duurden soms tot één uur ’s middags en de stemming neigde naar een algemene staking de volgende dag. Boven de menigten cirkelden helikopters rond die voortdurend foto’s namen om later aan de hand daarvan arrestaties te kunnen verrichten.
In Szczecin namen de jonge arbeiders vooral de leiding weer op zich. Waarschijnlijk werden er weer stakingscomités gevormd. Maatregelen als beperking van de berichtgeving en afbreken van de verbindingen die in 1970 door de regering werden genomen, bleven ditmaal achterwege. De arbeiders maakten hier gebruik van en namen contact op met hun collega’s in de hoofdstad en wachtten het verloop van de gebeurtenissen aldaar af, want in de buurt van de hoofdstad Warszawa vond de grootste confrontatie met de regering plaats.
In de hoofdstad zelf zijn het de fabriek Zelmot, de autofabriek Zeran en vooral de tractorenfabriek Ursus, waarvan de arbeiders de straten op trekken. De tractorenfabriek gevestigd in de voorstad Ursus ligt aan belangrijke spoorlijnen. De arbeiders trokken naar het station en braken de spoorrails op en hielden daarmee o.a. de internationale trein tussen Warszawa en Parijs tegen. De reactie van de politie was beheerst en bestond alleen uit het afsluiten van het gebied. Later konden zelfs bezoekers zich bij de stakers voegen. Met de passagiers uit de geblokkeerde trein werden heftige discussies gevoerd.
In de industriesteden rondom zoals Plock, Plonsk, Bialystok en vooral in Radom is het 25 juni bijzonder onrustig geweest. In Radom verzamelden de arbeiders van verscheidene fabrieken zich en trokken op naar het partijgebouw in het centrum van de stad. Ze wensten een gesprek met de partijsecretaris maar er kwam weinig reactie, waarop men uiteindelijk overging tot het plunderen en in brand steken van het gebouw. Er braken gevechten uit met de politie, waarbij ook het politiebureau in brand raakte. Een dergelijk beeld van brandende partijgebouwen en politiebureau was in 1970 ook in de havensteden te zien. Enkele uren nadat de maatregelen weer waren ingetrokken kwamen de straatgevechten pas tot een eind. Winkels werden geplunderd en de brandweer die was uitgerukt werd met stenen bekogeld. Volgens officiële berichten bedroeg de schade vele tientallen miljoenen guldens, vielen er twee doden en raakten 75 politiemensen gewond. Dit laatste zou komen, omdat de politie geen vuurwapens droeg, maar slechts gebruik maakte van traangas en wapenstok. Volgens de officiële berichten waren de twee doden betogers, die verongelukten bij het oprichten van een barricade.
Dezelfde dag nog, dat de arbeiders in verzet kwamen, hield premier Jaroszewicz ’s avonds op de televisie een toespraak van amper een minuut. Hij verklaarde daarin, dat op grond van voorstellen van werkende mensen en mede vanwege de slechte reacties, hij het parlement had verzocht de prijsmaatregelen niet door te voeren. De regering zou de maatregelen opnieuw in overweging nemen en intussen zouden de oude prijzen van kracht blijven. De arbeiders in Ursus vierden deze overwinning met grote vreugdevuren. Om het gezichtsverlies van de regering enigszins te herstellen, organiseerde de partij in allerijl in heel Polen steunbetuigingen. In Olsztyn, ten noorden van Warszawa, kwamen daardoor zelfs 35 duizend mensen bijeen.
Tijdens de meeting werden de ongeregeldheden scherp afgekeurd en de arbeiders die in actie waren gekomen afgeschilderd als onverantwoordelijke en avontuurlijke individuen.
Dit zwart maken van de arbeiders komt herhaaldelijk voor. Zo werden in 1970 de stakende arbeiders ‘plunderaars’, ‘oproerkraaiers’ en ‘misdadigers’ genoemd. Men probeert steeds weer de schijn op te houden, dat het niet de gewone arbeiders zijn die in actie komen.
De arbeiders die in actie waren gekomen werden ontslagen, gearresteerd, mishandeld en voor de rechter gesleept, en hun gezinnen in moeilijke omstandigheden gebracht. Zo werden 30 arbeiders van de fabriek in Zelmot in Warszawa ontslagen. En bij de tractorenfabriek Ursus gingen zelfs 800 man eruit, hoewel hier een deel later weer aangenomen moest worden omdat anders de productie stil kwam te liggen. In Ursus belandden zo’n 100 man in de cel, waarvan er 88 meer dan een maand vast zaten. In Bialystok 75 man, waarvan er eind augustus nog steeds 30 opgesloten zaten. Velen vertelden dat ze waren mishandeld, eerst na hun arrestatie en later tijdens de verhoren. In totaal werden zeker 53 man veroordeeld, waarvan er 26 straffen kregen van 3 tot 10 jaar. Naast Ursus en Radom vonden er processen plaats in Warszawa, Bialystok, Plock en vermoedelijk ook in Szczecin.
De pers schonk veel aandacht aan een proces tegen zes arbeiders in Radom. Ze werden afgeschilderd als parasieten, dronkenlappen en agressieve avonturiers, terwijl ook uitvoerig werd vermeld dat sommigen al vele malen eerder waren veroordeeld. Het is zeer de vraag of men nu de werkelijke leiders te pakken had of dat de verdachten meer uitgezocht waren om de betogers in Radom zwart te maken. Temeer omdat van een proces tegen zeven arbeiders in Ursus, die een uitstekende staat van dienst hadden in de Poolse pers weinig te vinden was. Op 27 september werden de straffen van deze zeven (3 tot 6 jaar) door het hooggerechtshof in Warszawa omgezet in één jaar voorwaardelijk.
Voor de gezinnen van de arbeiders, die in verzet kwamen, is de situatie zeer moeilijk. In Ursus waren het vooral jonge arbeiders (18-36 jaar), vele met een gezin en een bescheiden inkomen. Het arbeidsbureau schijnt ervoor te zorgen, dat diegene die na de 25e zijn ontslagen nergens meer worden aangenomen. Daarnaast moeten nog vaak de proceskosten betaald worden. De hulp van de fabriek en sociale instanties is minimaal. Door de Kerk en een illegaal hulpcomité worden tenminste 54 gezinnen ondersteund.
Alhoewel de regering de maatregelen direct weer terugnam, werden met ingang van 14 juli een aantal prijsverhogingen toch doorgevoerd. Voor de boeren werden de productiemiddelen vrijwel volgens plan in prijs verhoogd. (Tractoronderdelen echter 40 % en voedergranen zelfs 45 %).
Terwijl de prijzen voor hun producten met minder dan de aangekondigde 50 % omhoog gingen (graan 40 %, aardappelen 30 % en allerlei andere producten 12-24 %). Toch betekende dat, met de oogst voor de deur, een vooruitgang voor de boerenbevolking: 38,2 miljard zloty meer inkomen tegenover 27 miljard extra uitgaven.
Hieronder volgt ter illustratie een samenvatting van een ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen dat in “Libération” van 20 juli heeft gestaan.
“’s Morgens 25 juni gingen alle fabrieken in Radom plat. Arbeiders van de wapenfabriek “Walter” zochten naar wapens, maar constateerden dat het arsenaal was leeggehaald. Om negen uur trokken de arbeiders van Walter gewapend met vlaggen en onder het zingen van de “Internationale” de straat op. Arbeiders van andere fabrieken van Radom sloten zich bij hen aan. De stoet trok naar het plaatselijk partijgebouw, waar ze een gesprek met de eerste secretaris Prokopuik eiste. Deze weigerde, waarop tweede secretaris Adamczyk voor de menigte verscheen. Deze wenste niet met het gepeupel te discussiëren. Op een gegeven moment wees een arbeider op zijn overall en verklaarde, dat hij er het afgelopen jaar maar één had gekregen, terwijl hij recht had op vier overalls. Hij vroeg Adamczyk wat zijn pak kostte. Toen hij geen antwoord kreeg noemde hij zelf de prijs ... zo’n 6.000 zloty. Hierop begon de menigte “bloot met die vent, bloot met die vent” te schreeuwen. Het eind van het liedje was, dat Adamczyk slechts gekleed in zijn ondergoed, onder een regen van stenen het partijgebouw in vluchtte.
Daarna bestormde de menigte het partijgebouw. Deuren en ramen werden geforceerd. Enkele arbeiders verschaften zich met een tractor toegang tot het gebouw. Tapijten, meubelen en levensmiddelen uit de kantine werden op straat gegooid. Het vuur dat was aangestoken won terrein. ’s Avonds lagen twee verdiepingen in de as; alleen de derde bleef intact. Op de muren stonden leuzen als “Weg met de partij der verraders” geschreven. In aangrenzende straten staken de arbeiders vuren aan, waarin ze hun lidmaatschapskaarten van de partij verbrandden. Tegen de middag waren er in Radom enkele tientallen barricades opgericht. Brandweerauto’s die zich op weg naar het brandende partijgebouw begaven werden tegengehouden en dienden als versterking van de barricades.
De autoriteiten stelden een luchtbrug in om manschappen en materieel aan te voeren. Bij de gevechten die de hele stad omvatten werden politietroepen uit Radom zelf, milities van de veiligheidsdienst en stoottroepen (Goledzinow) ingezet. Naast traangas maakte de politie gebruik van brandbommen, die vaak door de ramen van woonhuizen naar binnen werden gesmeten. Helikopters vlogen boven de stad en namen foto’s van de menigte. Tegen elf uur ’s avonds was de rust weer teruggekeerd in Radom. De hele nacht waren arbeidersbrigades – bestaande uit vrijwilligers – in touw om de sporen van de strijd uit te wissen. De 17 slachtoffers van de gevechten zijn waarschijnlijk in de nacht in een massagraf begraven. Onder de ordehandhavers telde men 75 gewonden waarvan acht ernstig. Reeds op de 25e zelf begon men met massale arrestaties. De 26e werden speciale rechtbanken geïnstalleerd. De veroordelingen liepen op tot 10 jaar gevangenisstraf.”
Wat betreft de prijzen van levensmiddelen zouden er nieuwe voorstellen worden uitgewerkt om in de loop van de komende maanden gevogelte, vlees en vleeswaren met 35 % in prijs te verhogen. En dan waarschijnlijk alleen de duurdere soorten. De prijzen van de andere levensmiddelen zouden voorlopig ongewijzigd blijven en als er al prijzen moesten stijgen dan zou dat stap voor stap gebeuren, zo werd beloofd. Tegelijkertijd zouden er voorstellen worden uitgewerkt, omtrent de wijze waarop de compensatie zal plaatsvinden. Dit betreft de lonen, familietoeslagen, beurzen en pensioenen.
12 augustus ging de suiker op de bon, om na de hamsterwoede van de 25ste juli de reserves eerlijk te verdelen. De mogelijkheid bestond ook dat vlees gerantsoeneerd moest gaan worden, maar dat hield meer verband met het op peil houden van de export. (In de stad Opole worden zelfs straffen van tien jaar uitgedeeld aan 21 werknemers van een slachthuis wegens het achterhouden van vlees).
Op 9 september maakt de regering de beslissing over de prijsmaatregelen bekend. De voedselprijzen zullen tot medio 1978 op het huidige peil gehandhaafd blijven, terwijl het vijfjarenplan voor 1976/1980 opnieuw zal worden bezien. Dus ook het plan tot prijsverhoging van 35 % voor vlees en gevogelte is geschrapt.
Enkele herzieningen van het vijfjarenplan worden al duidelijk. Tenslotte moet het geld voor de hoognodige investeringen ergens vandaan komen. De regeringspolitiek is er enerzijds op gericht de verspilling en het energieverbruik in eigen land in te tomen en aan de andere kant de export van voornamelijk kolen, te vergroten.
Op 23 augustus jl. werd bekend gemaakt, dat fabrieksarbeiders die slordig werk afleveren voortaan beboet kunnen worden met bedragen die variëren van 7.500 tot 15.000 zloty. Ook ‘werkgevers’ worden strafbaar gesteld en moeten maximaal 300.000 zloty betalen bij verspilling van materiaal, schending van de arbeidswetten en nodeloos gebruik van de machines. Het vervalsen van statistieken is strafbaar gesteld. Vaak werden productie- en verkoopcijfers vervalst om de uitkering van de “dertiende maand” mogelijk te maken.
Begin september meldde Trybuna Ludu – het officiële partijorgaan – dat de regering een aantal maatregelen getroffen had om het verbruik van stroom en steenkool te beperken. De beperkingen gelden in eerste plaats voor de industriële sector, maar ook de bevolking wordt niet gespaard; van tijd tot tijd zal de stroomvoorziening worden onderbroken voor woonwijken, winkelcentra en stadsverlichting. De regering hoopt vooral de ‘misstanden’ die er in de nationale industrie bestaan, op te heffen.
Zo kan het voorkomen dat sommige staalfabrieken 480 kWh elektrische energie verbruiken voor de productie van een ton ijzeren buizen, terwijl andere fabrieken slechts 85 kWh nodig hebben.
Verder sluit de Poolse regering langlopende contracten met verschillende kapitalistische landen, om grote hoeveelheden cokeskolen te leveren. Men zorgt ervoor dat het importerende land tegelijkertijd een kredietgarantie verleent om daarmee de nodige investeringen in de mijnbouw te kunnen plegen. Dergelijke contracten zijn al getekend met Italië, Spanje, Frankrijk en België. Momenteel wordt er met Nederland over een levering van 750.000 ton cokeskolen in de komende 10 jaar, onderhandeld. Deze kolen zijn bestemd voor de Hoogovens en ACZ in Sluiskil. Nederland zou dan tevens leningen tot een bedrag van 50 miljoen dollar moeten verstrekken.
Het is te hopen, dat Polen met al deze maatregelen uit zijn economische moeilijkheden komt. Dan zullen de prijzen inderdaad tot medio 1978 gehandhaafd kunnen blijven.
In dergelijke perioden van betrekkelijke rust vinden toch belangrijke gebeurtenissen plaats met het oog op de volgende botsing tussen arbeiders en regering. Zo werd in 1974 in de havens al vele malen langzaamaanacties gehouden uit ontevredenheid met het beloningssysteem. In juni was het juist die ontevredenheid die in de havens ter sprake kwam tijdens de meetings. Radom was al lange tijd een stad met vele sociale problemen. De corruptie was zeer ernstig en zorgde er zelfs voor dat ouders steekpenningen moesten betalen om hun kinderen op school geplaatst te krijgen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat juist hier de bloedigste botsing met de politie en de partij plaatsvond. Gelukkig voor de mensen in Radom heeft het wel wat opgeleverd. Trybuna Ludu wist eind september vol trots te melden dat er voor Radom een nieuw ontwikkelingsplan is opgesteld. Zo zou de huizenbouw verdubbeld worden, er zou een nieuw ziekenhuis gebouwd worden, nieuwe winkels geopend en verbetering van het openbaar vervoer.