Bron: De Nieuwe Tijd, 19e jaargang, 1914 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Vijftig jaar geleden: Jaurès • Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie • De rol van het individu in de geschiedenis, het voorbeeld van Wereldoorlog Twee |
De dood van Jaurès is ongetwijfeld het zwaarste verlies dat de internationale sociaaldemocratie sedert lange jaren door het sterven van een enkel van haar leden heeft getroffen. En wel nooit hebben de omstandigheden waaronder een hunner voor altijd heenging het verlies zo beklagenswaardig gemaakt, wekte de tijding een zo grote verslagenheid en zulk een diepe rouw.
De dood van Jaurès treft het Franse en het internationale socialisme op een ogenblik moeilijker en droeviger dan welk de arbeidersbeweging er geen te doorstaan heeft gehad. De mogelijkheid dat de loop der gebeurtenissen zich ten goede zal wenden en de arbeiderspartijen in de betrokken landen versterkt uit de Europese oorlog zullen treden, moet, menen we, niet als afgesneden worden beschouwd.
Maar het uitbreken van de oorlog is daarom niet minder een overstelpende ramp. De ogenblikkelijke verzwakking van de organisatie, het plotseling te niet gaan van een deel der met oneindige moeite en onder zware offers tot stand gebrachte werken is nog de kleinste beproeving en de geringste schade. Onvergelijkelijk zwaarder drukt het onstoffelijke leed – de gedachte dat de arbeidersbeweging, die in ieder land bij de massa van de bevolking het besef wekt dat zij geen reden heeft om anders dan in vrede en vriendschap met de bevolking van ieder land te leven, ingehaald en verdrongen is geworden door de verderf brengende machten eer haar taak was volbracht.
Men zegge niet dat de ramp met zekerheid te voorzien is geweest. Met zekerheid viel van de kans op een algemene Europese oorlog niets te zeggen. Zeker was alleen dat in het kapitalisme twee tegenstrijdige strekkingen werkzaam waren en niemand heeft kunnen weten welke de overhand zou behouden op het ogenblik dat zekere gebeurtenissen het altijd dreigend oorlogsgevaar zouden verscherpen.
Menigmaal in de laatste jaren, heeft men gemeend dat de uitbarsting zo goed als onvermijdelijk was geworden. Doch telkens ging het hachelijke moment voorbij, kwam op het voorlaatste ogenblik de ontspanning. Niemand heeft kunnen weten dat andere gebeurtenissen een motief zouden opleveren sterk genoeg om de doorslag te geven naar de kant van oorlog. Het imperialisme deed het gevaar toenemen, maar ook groeit overal de arbeidersbeweging die de vredeskansen versterkt. Wij moesten vrezen de oorlog heden en morgen nog niet te kunnen voeren, maar wij mochten verwachten later daartoe in staat te zijn. De vraag, dus, voor het behoud van de vrede beslissend, was enkel een vraag van tijd. Het onvaste evenwicht kon door een betrekkelijk kleine stoot verstoord worden[1] zolang niet de machtsverhouding in het kapitalisme de doorslag had gegeven naar de zijde van de vrede. Elke dag dat het noodlottige toeval uitbleef, moest beschouwd worden als een dag dichter bij het tijdstip dat het oorlogsgevaar voorgoed zou zijn afgewend. Ieder uur uitstel was een uur gewonnen voor de mogelijkheid dat het uitstel in afstel zou overgaan.
Wie de vrede niet kan doen bewaren, ondergaat niet slechts de oorlog, hij moet de oorlog meemaken. Onder de honderdduizenden gewapenden die thans elkaar naar het leven staan, zijn vele duizenden klassebewuste arbeiders, leden van organisaties, die in afkeer voor de oorlog zijn opgegroeid, die het verkregen begin van internationale verstandhouding op prijs leerden stellen, die geen haat voelen voor het proletariaat van vreemde landen. Evenwel behoort tot het wezen van deze met de inspanning van de gehele volkskracht gevoerde worstelingen, niet slechts dat zij de handen wapent van hen die geen reden hebben om te vechten, maar dat zij bovendien vijandelijke gevoelens wekt bij hen die vrienden waren. De oorlog beveelt niet enkel de uiterlijke handelingen, hij werkt ook op de innerlijke gezindheid.
Daargelaten nog het herontwaken van oude vooroordelen, van half bedwongen schadelijke instincten, brengt de krijg de natie zonder verschil van klassen in een staat van noodweer. Om welke reden hij ook gevoerd wordt, door wie ook gewild, de legers van de tegenpartij verschijnen als de vijand van de gehele bevolking. De vraag is niet meer wie men als vijand beschouwen zal; de klassegenoot, de kameraad van over de grenzen komt als de belager van het leven, van de bestaansmiddelen, somtijds van de hogere maatschappelijke en politieke ontwikkeling en van de vrijheid van zijn naburen...
Wij spreken hier over historische verhoudingen, voor verandering vatbaar. De mogelijkheid, zeiden we reeds, dat de loop van zaken nog tijdens deze oorlog zelf een gelukkige wending neemt, mag men niet voor uitgesloten houden. De oorlog behoeft niet te eindigen zoals hij is begonnen; de groepering van tegenstanders, alle klassen van het ene tegen alle klassen van het andere land, kan zich wijzigen. Daarvoor zou op de slagvelden de overtuiging moeten doordringen dat het beter is zijn leven te wagen in de kamp tegen de binnenlandse dan tegen de buitenlandse vijand. Doch dit onderstelt een zo algemeen worden van het klassenbesef en een zodanige vastberadenheid om er naar te handelen, als zeker niet, helaas, bestonden vóór en bij het begin van de oorlog. En het oorlogvoeren zelf, bedoelen we, omdat het een toestand van noodweer schept, heeft de strekking, tenzij thans nog geheel onvoorziene omstandigheden intreden, al die gevoelens te versterken welke de internationale verstandhouding benadelen en aan de solidariteit van de arbeidersklasse der verschillende landen afbreuk doen. Jaurès was de eerste onder de lieden die tevergeefs hun beste krachten hebben ingespannen om deze oorlog te voorkomen. En om ten gunste van de zaak welke hij diende te werken op het verloop van de oorlog, en in die zin na de afloop op zijn gevolgen, zou Jaurès nogmaals al het zijne hebben verricht.
Niemand zou zo als Jaurès begaafd en bevoegd zijn geweest – nu ook van August Bebel nog slechts de nagedachtenis ons is gebleven – de mogelijke onheilvolle uitvloeisels van de wereldoorlog voor het internationale socialisme te temperen en te keren. Grieven weg te nemen, misverstanden op te lossen, gevoeligheden te verzachten, geschillen bij te leggen, hij zou er beter dan iemand in zijn geslaagd omdat hij het vertrouwen bezat van alle richtingen en de eerbied van alle nationaliteiten. Men zou van Jaurès hebben geweten dat zijn raadgevingen behalve door een onvergelijkelijk verstand, bestuurd werden door een boven alle gewone hartstochten verheven edelmoedigheid. En Jaurès zou ook daarom na de oorlog de vredestichter bij uitnemendheid zijn geweest, omdat hij het beter dan iemand zou hebben verstaan van dit twijfelachtige en droevige heden de ogen te doen opheffen naar een schone en zekere toekomst. Dat wij juist nu Jaurès moesten missen is een schade waarvan wij de grootte eerst later geheel zullen kunnen overzien, die zich op dit ogenblik alleen bij benadering laat vermoeden.
Zoals in het algemeen de opheffing van de nationale tegenstelling, tussen Frankrijk en Duitsland de beslissende voorwaarde is van het verbeteren der verhoudingen in Europa, zal het versterken van de betrekkingen tussen de Duitse en Franse socialisten het eerst nodige zijn nadat de vrede zal zijn teruggekeerd. Hoe het met die betrekkingen zal gesteld wezen, kan niemand nu zeggen. Maar ongetwijfeld zou van Jaurès de weldadigste en meest vruchtbare bemiddeling hebben kunnen uitgaan omdat niemand met zoveel toewijding als hij aan het wegnemen van de nationale tegenstelling heeft gearbeid.
Hij is zelf in die strijd gevallen, de opruiing van de nationalistische bladen tegen de man die zij als handlanger van de erfvijand aan de volkshaat poogden over te leveren, heeft, toen de crisis uitbrak, hem het leven gekost. Dat in zijn grote ziel plaats was voor alle genegenheden, omdat zijn liefde onbaatzuchtig en verheven niet door historische grenzen werd beperkt, wilden of konden zijn tegenstanders niet beseffen wier vaderlandse passie weinig meer is dan de verbloeming van nijd en vrees voor sterkere, van onverschilligheid voor zwakkere naburen. Jaurès beminde en vereerde in vreemd en eigen al wat beminnelijks en achtenswaardigs was. De werken van het Duitse intellect van alle tijden kende hij misschien beter dan een van zijn landgenoten en tegelijk wist hij in het Duitse socialisme te bewonderen wat het onderscheidt boven de arbeidersbeweging waarvan hij zelf de leider was.
In het Frankrijk dat hem dierbaar was, waardeerde hij het vaderland van de burgerlijke vrijheid en de revolutionaire idee. En wat hij meende te moeten doen om deze overgeleverde instellingen en begrippen naar socialistische en proletarische eisen te hervormen en te vernieuwen, in samenwerking met soortgelijke beweging in andere landen maar ongestoord door vreemd geweld, heeft hij met al zijn krachten en talenten gepoogd. Wilde Jaurès Frankrijk in vrede en vriendschap met Duitsland doen leven, dan was daarvoor in zijn oog de eerste conditie dat Frankrijk niet langer Duitsland zou behoeven te vrezen en te benijden. Zijn buitenlandse politiek was hoofdzakelijk op dit dubbele doel gericht, en er behoorde bij de losmaking van de banden met Rusland, te vervangen door betere betrekkingen met de overwinnaar van 1870.
Jaurès was buiten tegenspraak een van de bekwaamste der tegenwoordige Franse staatslieden, wellicht de enige universele en geniale persoonlijkheid onder hen, door vriend en vijand erkend als de nobelste en oprechtste van allen. Men herinnert zich dat nog onlangs de Franse Kamer van Afgevaardigden, een grote meerderheid van politieke tegenstanders, in een ogenblik van sterke ontroering onder de indruk van beschamende onthullingen, Jaurès belastte met de leiding van het onderzoek dat van alle partijen het aandeel in de schuld zou moeten vaststellen. De bloedige wraakneming op de aanlegger van een nietswaardige politieke afpersingscampagne had zoals bekend is dingen aan het licht doen komen die een zeker getal overheidspersonen en politieke figuren in verdenking brachten. De aanwijzing van Jaurès als voorzitter van de enquêtecommissie, met uitgebreide volmachten toegerust, huldigde het socialisme als een sfeer van handelen en denken van het burgerlijk bederf verschoond, huldigde overal de man wiens scherpzinnigheid en goede trouw boven twijfel verheven waren. Men zag op dat merkwaardige ogenblik het burgerdom, verstoord en ontzet door de plotselinge openbaring van zijn eigen schande, zijn strenge maar rechtschapen beoordeelaar tot zijn rechter maken. Men zag de wankelende en bevlekte maatschappelijke orde van het ogenblik bij voorbaat een beroep doen op de revolutionaire macht die haar zal omkeren en zuiveren, de meerderheid van burgerlijke volksvertegenwoordigers hen toevlucht nemen tot de tegenstander met de ongerepte naam, de bestrijder die vonnis zou vellen zonder misbruik te maken.
In de nog oneindig benarder omstandigheden die voor zijn Frankrijk thans zijn aangebroken, nu bijna elk uur een nieuwe tijding zekerheid geeft aan de verwachting dat het volk al zijn materiële en geestelijke krachten zal moeten bijeenrapen om de uiterste vernedering af te wenden, mag men onderstellen dat een beroep op zijn machtige begaafdheden Jaurès thans met een der hoogste functies in de Staat zou hebben bekleed. Andere socialisten zijn in het ministerie van de nationale verdediging getreden, ook de man die na het neerwerpen van de Commune voor het eerst weer over het socialisme tot de arbeiders durfde spreken, Jules Guesde, de nu vermoeide maar geenszins verzwakte strijder. Doch de aanwezigheid van wie ook op die plaatsen doet het gemis van Jaurès slechts te scherper in het oog vallen, de besten van de overblijvenden weten dat zij hem niet kunnen vervangen.
In de geest van Jaurès hebben onze partijgenoten gehandeld door thans de verantwoordelijkheid voor het landsbestuur, schoon wel nooit zo zwaar als thans, mede te aanvaarden. Opdat Frankrijk niet van nieuws zich zal behoeven te prostitueren aan machtige bondgenoten, opdat de ontwikkeling van democratie en socialisme niet door de onderwerping aan buitenlandse overmacht zal worden belemmerd, zendt bij de reeds hoog gestegen nood de Arbeiderspartij zijn vertegenwoordigers in de regering om de toestand te helpen redden welke niet zij in gevaar hebben gebracht. Zij zullen er misschien geen andere dank voor oogsten dan de wetenschap hun plicht te hebben gedaan – maar deze beloning zou ook Jaurès voldoende hebben geacht. En toch, indien iemand, de socialistische leider en zijn medewerkers zouden het recht hebben gehad de aansprakelijkheid thans af te wijzen.
Bij al, immers, wat hem dierbaar was, bij de eisen van de democratie, bij de zelfstandigheid van het republikeinse Frankrijk, bij de belangen van de proletarische massa, bij de toekomst van het socialisme, heeft Jaurès haast dag aan dag in de laatste jaren en maanden, de regerende meerderheid bezworen te breken met het oude legerstelsel waaraan een door angst gedreven bourgeoisie zich vastklemde, van welk een door reactionaire sleur bevangen militarisme zich niet vermocht te ontdoen. Een gedurende lange tijd, laatst tot drie jaar verlengde termijn, in de kazernes vastgehouden jongelingschap, van haar woonplaatsen losgemaakt en in willekeurige garnizoenen verspreid, deze inrichting, die de arbeidskrachten aan de productie en de geldmiddelen aan de bevordering van het welzijn der bevolking onttrekt, kan het stelsel niet zijn dat het verdedigingsvermogen van Frankrijk tot volle ontwikkeling brengt. Het stelt voor een aanvallende oorlog een groot getal gedrilde soldaten ter beschikking van de klasseregering, het organiseert niet de gehele weerbare kracht van de natie voor de bescherming van het vaderland. En wat in de bepaalde omstandigheden waaronder Frankrijk verkeert, het staande legerstelsel met langdurige diensttijd volkomen verwerpelijk maakt, is dat het de militaire concurrentie met Duitsland tracht te voeren op een voor Frankrijk bij uitstek ongunstig terrein. Want Duitsland telt thans een bevolkiug van meer van 65 miljoen, Frankrijk een van nauwelijks 40 miljoen, en nog geruime tijd, zeer waarschijnlijk, zal dit verschil ten nadele van het minder bevolkte land toenemen. Geen enkel systeem van legerinrichting zal de grotere getalssterkte geheel kunnen opheffen, maar het tegenwoordige zal zeker de achterstelling van Frankrijk nog meer voelbaar maken. Men verandert dus eer het te laat is geheel en al van beginsel.
Men disciplineert en oefent de jeugd, men maakt haar zonder uitzondering bekwaam tot het voeren van de wapens, maar niet om op een bepaald tijdstip te worden ingelijfd bij een staand leger, willoos instrument voor de belangen en bedoelingen der regeerders. De van jongs af bij alle burgers gekweekte weerbaarheid moet niet als een speciale militaire africhting worden opgevat, zij moet tot het bewustzijn des volks worden gebracht als een voorshands onmisbaar onderdeel van de democratische opvoeding. De democraat moet gereed en bekwaam zijn de staatsinrichting waartoe hij behoort zo nodig met de wapens te verdedigen – tegen de buitenlandse maar ook tegen de binnenlandse vijand. Daarvoor is verder nodig dat ook bij de eigenlijke militaire oefening het beginsel van de volkswapening volledig worde doorgevoerd, de plaatselijke formaties, de democratische aanvoering, de tucht als voorwaarde tot samenwerking en niet als middel tot verdrukking.
Op die wijze – betoogde Jaurès – zal men niet slechts een of twee, maar vier of vijf miljoen gewapende en geoefende mannen bijeenbrengen, die alleen aan de wil van het volk, d.i. aan eigen wil, gehoorzamen en geen ander oogmerk kennen dan de handhaving van de vrijheid welke het van het militarisme heeft ontslagen. Natuurlijk kan ook de volkswapening niet gedacht worden als een stelsel los van de overige staatsorganen. Alleen een bestuurstelsel dat in het algemeen voor de belangen en de rechten van de grote massa der bevolking waakt, kan de volkswapening bevatten in de plaats van de tegenwoordige staande legers. En daarom is de opheffing van de staande legers, in afwachting van het tijdstip dat in de grote landen overal de arbeidersklasse de politieke macht zal hebben veroverd, en de noodzakelijkheid om de democratische zelfstandigheid der afzonderlijke staten gewapenderhand te verdedigen zal vervallen, daarom is die hervorming thans geworden een zuiver socialistische eis.
Dat zij er steeds weerstand aan heeft geboden, dat zij naar het onmogelijke is blijven haken en evenveel kazernesoldaten wilde bezitten als haar overmachtige mededinger, dat zij de langdurige diensttijd met de algemene dienstplicht heeft willen verbinden en zodoende in andere eisen van de defensie moest tekort komen, – wij hebben thans reeds al te goede gronden om te vrezen dat de Franse bourgeoisie het zich te laat zal berouwen. Gij bent, heeft Jaurès zijn tegenstanders tot op de laatste dag schier van zijn leven toegeroepen, gij bent de aanleggers van de nederlaag, de makers van de chaos, de zaaiers van het verderf... Te wensen dat de gebeurtenissen hem na zijn heengaan in het gelijk stelden, zou niet in zijn geest zijn gedacht. Maar de medestanders van de grote dode kunnen niet nalaten te getuigen nu enkele weken na zijn overlijden zijn waarschuwingen op een wijze worden bevestigd welke hem zelf ontzet en bedroefd zouden hebben. Zij hebben het recht te verklaren dat de tegenwoordige rampen, het uitbreken van de oorlog en zijn aanvankelijk nadelig verloop, door de meester zijn voorzien en voorzegd.
Weg met het Russische bondgenootschap, ons opgelegd door het chauvinisme, de zelfzucht en de haatdragendheid van de regerende klasse... Weg met het staande leger dat onze weerkracht belemmert en de vrede in gevaar brengt... In de vraagstukken waarbij de binnen- en de buitenlandse politiek van Frankrijk samen vallen heeft, herhalen we, Jaurès op dit dubbele oogmerk in de laatste jaren zijn streven voornamelijk gericht. Wij moeten voor de man ons verheugen dat zijn ogen gesloten waren eer de loop der dingen een wending nam die al zijn zorgen rechtvaardigt. Doch de zaak verliest in Jaurès, het hoofd niet enkel van de Franse arbeidersbeweging maar van de Franse democratie in haar geheel, de persoon die beter dan iemand bij machte zou zijn geweest zijn volk opnieuw de weg te wijzen en met de moed te bezielen om nieuwe wegen te begaan.
_______________
[1] Op grond van de tot heden bekende gegevens moet de aanslag op het Oostenrijkse vorstenpaar te Sarajevo beschouwd worden als de gebeurtenis waaruit de wereldkrijg is voortgekomen. Het was de Oostenrijkse regering bekend dat het harerzijds lang gezochte voorwendsel om het groeiende Servië te fnuiken, door Duitsland gebillijkt zou worden. Volgens de opvattingen in de Duitse regeringskringen rechtvaardigde deze uiting van de tegen Oostenrijk gerichte groot-Servische agitatie de oorlog tegen Servië. Zou Rusland, hetgeen natuurlijk niet als twijfelachtig aan te merken was, daarbij partijtrekken voor Servië, dan was Duitsland dus verplicht de bondgenoot ter zijde te staan. Toen eenmaal Duitsland aan Oostenrijk in de Servische aangelegenheid de vrije hand had gelaten, was de Europese oorlog onvermijdelijk. Tijdens de Balkanoorlog, daarentegen, heeft men vanuit Berlijn de Oostenrijkse begerigheid dikwijls getemperd.