Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Buitengewoon alarmerend is een passage in het artikel van Radek, als symptoom dat min of meer los lijkt te staan van het centrale thema dat ons interesseert, maar onlosmakelijk is verbonden met de verschuiving van Radek in de richting van de huidige theoretici van het centrisme. En dan doel ik hierbij op de wat verhulde verwijzingen die hij maakt naar de theorie van het socialisme in één land. We moeten hierbij stil staan, omdat deze ‘zijweg’ in de misstappen van Radek alle overige meningsverschillen in zijn ontwikkeling kan overvleugelen, daarmee bewijzend dat hun kwantiteit uiteindelijk definitief in een kwalitatief verschil is overgegaan.
In de discussie over de gevaren die de revolutie van buitenaf bedreigen, schrijft Radek dat Lenin “zich bewust was van het feit dat door de gebrekkige economische ontwikkeling van Rusland in 1905 deze (arbeiders-, L.T.) heerschappij zich alleen zou kunnen handhaven als de Westerse arbeidersklasse haar te hulp zou komen.”
Hier volgen meerdere fouten op elkaar en bovendien wordt ook het historisch perspectief ruw vervormd. In werkelijkheid zei Lenin, meermaals bovendien, dat de democratische heerschappij (en nog geeneens die van de arbeidersklasse) zich in Rusland niet zou kunnen handhaven zonder een socialistische revolutie in Europa. Dit idee loopt als een rode draad door alle artikelen en toespraken van Lenin in de dagen van het partijcongres in Stockholm in 1906 (de polemiek tegen Plechanov, vraagstuk der nationalisaties, etc.). In die periode had Lenin het geeneens over een arbeidersheerschappij in Rusland voordat in westelijk Europa de socialistische revolutie zou zijn uitgebroken. Maar dat is in deze niet eens de belangrijkste kwestie. Wat wordt er bedoeld met “het niveau van economische ontwikkeling van Rusland in 1905”? En hoe verhoudt zich dat tot het niveau van 1917? Op die verschillen in basis is namelijk de theorie van het socialisme in één land geconstrueerd. Het programma van de Komintern heeft de gehele aardbol verdeeld in stukken die wel ‘voldoende’ zijn ontwikkeld voor de onafhankelijke opbouw van het socialisme en andere die ‘onvoldoende’ zijn ontwikkeld; waarmee dus een revolutionaire strategie is ontwikkeld die een serie van hopeloos doodlopende stegen heeft geschapen. Natuurlijk kunnen verschillen in economische ontwikkeling van doorslaggevend belang zijn voor de politieke kracht van de arbeidersklasse. In 1905 waren we niet in staat onszelf op te liften naar de heerschappij van de arbeidersklasse, net zomin als dat we ons konden verheffen tot de democratische heerschappij. In 1917 organiseerden we de arbeidersheerschappij, die de democratische heerschappij verzwolg. Maar zowel met de economische ontwikkeling van 1917, net als met het niveau in 1905, kan de heerschappij zich alleen handhaven en zich naar het socialisme ontwikkelen als de West-Europese arbeidersklasse haar op tijd komt helpen. Uiteraard is het ‘juiste moment’ moeilijk van te voren al te berekenen; dat wordt door de loop van het proces en de strijd zelf bepaald. Tegenover dit fundamentele vraagstuk, dat wordt bepaald door de wereldkrachtsverhoudingen, die uiteraard het laatste en beslissende woord hebben, zijn de verschillen tussen de economische ontwikkeling van Rusland in 1905 en 1917, hoewel op zichzelf best belangrijk, in dit opzicht van ondergeschikt belang.
Radek beperkt zichzelf niet met deze dubbelzinnige verwijzing naar verschillen in niveau. Nadat hij heeft verwezen naar het feit dat Lenin een verband zag tussen de interne problemen van de revolutie en haar wereldproblemen (nou, nou!), voegt Radek er aan toe: “Maar Lenin scherpte niet alleen het concept van dit verband aan tussen het voortbestaan van de socialistische heerschappij in Rusland en steun van de West-Europese arbeidersklasse, zoals Trotski zijn formulering nog veel meer had aangescherpt door te stellen dat dit staatshulp moet zijn, oftewel, de steun van een arbeidersklasse die in West-Europa de macht al succesvol veroverd heeft.”
Eerlijk gezegd kon ik mijn ogen eerst niet geloven toen ik dit las. Met welk doel hanteert Radek deze waardeloze wapens uit het arsenaal van de epigonen? Dit is simpelweg weer een schaamteloos opdienen van stalinistische banaliteiten die we vroeger al belachelijk maakten. Maar nog los hiervan, is het weer een bewijs dat Radek weinig kaas heeft gegeten van de mijlpalen die Lenin op zijn pad heeft geslagen. Lenin heeft nooit, in tegenstelling tot Stalin, de druk van de Europese arbeidersklasse tegenover de burgerlijke macht afgezet tegen de machtsovername van de arbeidersklasse; integendeel. Hij formuleerde de kwestie van revolutionaire hulp van buitenaf nog veel scherper dan ik. In de periode van de eerste revolutie bleef hij eindeloos herhalen dat we geen democratie zouden kunnen bereiken (let wel, democratie!) zonder een socialistische revolutie in Europa. In zijn algemeenheid in de periode 1917-1918, net als de jaren die daar op volgde, beschouwde en rekende Lenin niet anders dan op het feit dat het lot van onze revolutie in geen enkel geval los te zien was van de socialistische revolutie die in Europa was begonnen. Zo stelde hij openlijk, om een voorbeeld te geven: “Zonder de overwinning van de revolutie in Duitsland zijn wij gedoemd.” Dat zei hij in 1918, dus niet ‘op het economische niveau’ van 1905; en hij dacht hierbij niet aan toekomstige decennia, maar aan de aanstaande periode, die een kwestie van jaren, zo niet maanden was.
Lenin stelde tientallen keren: “Als er al een reden is dat we het vol hebben weten te houden... lag dat aan de gunstige combinatie van omstandigheden die ons voor een tijdje wisten te beschermen tegen het internationale imperialisme.” (let wel, voor een tijdje! L.T.). En verder: “Het internationale imperialisme kan onder geen enkele omstandigheid, onder geen enkele voorwaarde samenleven met de Sovjet Republiek ...in deze is een conflict onvermijdelijk.” En welke conclusie volgt hieruit? Is dat die van de ‘vreedzame co-existentie’, de pacifistische illusie in genoeg ‘druk’ van de arbeidersklasse om de bourgeoisie te ‘neutraliseren’? Nee, de conclusie luidt: “De grootste moeilijkheid van de Russische Revolutie is de noodzaak om een internationale revolutie teweeg te brengen.” (XV, p.126[1]) Wanneer werd dit gezegd en opgeschreven? Niet in 1905, toen Nicolaas de Tweede met Wilhelm de Tweede onderhandelde over de onderdrukking van de revolutie en ik met mijn ‘aangescherpte’ formule kwam, maar in 1918, 1919 en de daaropvolgende jaren.
Dit is wat Lenin tijdens een terugblik op het derde congres van de Komintern zei: “Het was voor ons duidelijk dat zonder de steun van de internationale wereldrevolutie de overwinning van onze arbeidersrevolutie onmogelijk was. Voor en zelfs na de revolutie dachten wij: ofwel breekt er in andere landen een revolutie uit, in de kapitalistisch meer ontwikkelde landen, direct of in ieder geval zeer spoedig, ofwel gaan we hopeloos ten onder. En ondanks deze overtuiging hebben we alles gedaan om het Sovjetsysteem onder alle omstandigheden te behouden, wat er ook zou gebeuren, omdat we wisten dat we niet alleen voor onszelf aan het werk waren, maar ook voor de internationale revolutie. We wisten dat, we hebben deze overtuiging herhaaldelijk uitgesproken voor de Oktoberrevolutie, gelijk erna en ook op het moment dat we het Brest-Litovsk Verdrag tekenden. En in zijn algemeenheid was dit juist! Maar feitelijk heeft dit proces zich niet voltrokken langs de lijnen waarop we dit verwacht hadden.” (Notulen van het Derde Congres, Komintern, blz. 354).[2]
Vanaf 1921 ontwikkelde de beweging zich niet op de manier en langs de lijn die ik, samen met Lenin, had verwacht in 1917-1919 (en niet alleen in 1905). Desalniettemin verliep deze langs de lijnen van de onverzoenlijke tegenstellingen tussen de arbeidersstaat en de burgerlijke wereld. Een van de twee moet het onderspit delven! De arbeidersstaat kan beschermd worden tegen dodelijke bedreigingen, niet alleen de militaire maar ook de economische, alleen door een geslaagde overwinning van de arbeidersrevolutie in het Westen. Om uit deze opvatting een verschil van mening tussen Lenin en mijzelf te distilleren, is er nood aan een hoge mate van theoretische slordigheid. Lees desnoods Lenin nog een keer, maar belaster hem niet en zet ons deze klonterige stalinistische baksels niet voor!
Helaas moeten we nog een niveau dieper afdalen. Nadat Radek dus het verhaal heeft verzonnen dat Lenin ‘gewone’ steun van de wereldwijde arbeidersklasse wel voldoende vond (in feite de reformistische, purcelliaanse), maar Trotski ‘overdreven eiste’ dat dit staatssteun, dus revolutionaire steun, moest zijn, vervolgt Radek: “De ervaring leert dat ook hier Lenin het gelijk aan zijn zijde had, want de Europese arbeidersklasse bleek niet in staat de macht te grijpen, maar was sterk genoeg, tijdens de interventie, om de wereldbourgeoisie ervan te weerhouden substantiële krachten tegen ons in te zetten. En zo hielp zij ons de Sovjetmacht te behouden. De angst voor de arbeidersbeweging, samen met de tegenstellingen binnen de kapitalistische wereld zelf, vormden de belangrijkste kracht die de handhaving van de vrede in de afgelopen 8 jaar hebben gegarandeerd, sinds het einde van de interventie.”
Deze passage die, hoewel zij niet sprankelt van originaliteit tegen de achtergrond van wat andere literaire functionarissen hierover hebben geschreven, is desondanks belangwekkend vanwege haar combinatie van historische tegenstrijdigheden, politieke verwarring en een grote fout in het principiële uitgangspunt.
Uit de redenering van Radek zou moeten volgen dat Lenin in 1905, in zijn brochure “Tweeërlei Tactiek” (het is namelijk het enige geschrift waar Radek naar verwijst) voorspelde dat de krachtsverhoudingen tussen de staten en de klassen na 1917 zodanig zouden zijn, dat die een mogelijkheid van grootscheepse militaire interventie tegen ons zouden uitsluiten. Trotski kon in 1905 daarentegen die situatie nog niet voorzien, wat er zou gebeuren onmiddellijk na de imperialistische oorlog, maar ging alleen uit van de realiteiten van toen; het machtige leger van de Hohenzollerns, de grote Habsburgse legers, de machtige Franse beurs, enz. Dit is natuurlijk een monsterlijke geschiedkundige tegenstrijdigheid, die nog ingewikkelder wordt door de belachelijke interne tegenstellingen. Want volgens Radek bestond mijn principiële fout juist uit het feit dat ik de mogelijkheid van de arbeidersheerschappij aankaartte op ‘basis van het economische niveau van 1905’. En daarmee wordt ook mijn tweede fout overduidelijk: ik heb het vooruitzicht van de arbeidersheerschappij zoals ik die stelde net voor de revolutie van 1905, niet tegen het licht gehouden van de internationale situatie die is ontstaan na de revolutie van 1917. Zolang de gebruikelijke argumenten van Stalin er zo blijven uitzien, liggen we er niet wakker van, want we kennen zijn ‘niveau van ontwikkeling’ maar al te goed, zowel in 1917 als in 1928. Maar hoe is Radek in dit gezelschap terechtgekomen?
Dit is echter nog niet het ergste. Het meest erge ligt hierin dat Radek hiermee de grens is overgestapt die het marxisme van het opportunisme onderscheidt, de revolutionaire van de pacifistische stellingname. Het is een kwestie van niets meer of minder dan het gevecht tegen de oorlog, oftewel, hoe en met welke middelen oorlog kan worden vermeden of gestopt; door druk van de arbeidersklasse op de bourgeoisie of door een burgeroorlog om de bourgeoisie omver te werpen? Zonder het te beseffen heeft Radek een fundamenteel vraagstuk van arbeiderspolitiek toegevoegd in onze controverse.
Wil Radek hiermee zeggen dat ik niet alleen de boerenstand heb ‘veronachtzaamd’, maar ook de druk van de arbeidersklasse op de bourgeoisie en puur en alleen het aspect van de revolutie in ogenschouw heb genomen? Moeilijk voor te stellen dat hij zulke absurditeiten zou begaan, die meer een Thaelmann, een Semard of een Monnoseau waardig zijn. Op het derde congres van de Komintern propageerden toenmalige ultralinksen (Zinovjev, Thalheimer, Bela Kun, e.a.) tactieken van revolutionaire opstanden in het Westen zodat de Sovjet-Unie behouden kon worden. Samen met Lenin heb ik hen zo begrijpelijk mogelijk proberen uit te leggen dat de best mogelijk hulp die ze ons konden geven het systematisch en structureel versterken van hun eigen posities was en zich voor te bereiden op een machtsovername, in plaats van revolutionaire avonturen te organiseren die zogenaamd in ons belang zouden zijn. Jammer genoeg stond Radek in die tijd niet aan de kant van Lenin en Trotski, maar aan die van Zinovjev en Boecharin. Radek zal zich evenwel herinneren – hoe dan ook, het staat herinnerd in de gedrukte verslagen van het derde congres – dat de essentie van de argumenten van Lenin en mijzelf juist gericht waren tegen een irrationele ‘aangescherpte formulering’ van de ultralinksen. Nadat we ze hadden uitgelegd dat het versterken van de partij en de druk van de arbeidersklasse zeer belangrijke factoren zijn in de interne en internationale verhoudingen, voegden we daar als marxisten aan toe dat ‘druk’ alleen een uiting is van de revolutionaire strijd om de macht en deze hangt volledig af van het stadium waarin het gevecht verkeert. Daarom gaf Lenin aan het eind van het congres nog een speciale besloten toespraak aan de afgevaardigden, die gericht was tegen teveel passiviteit en maar wachten op de gebeurtenissen en afsloot met ongeveer het volgende motto: stap niet in wilde avonturen, maar, lieve vrienden, talm ook niet te lang, want met ‘druk’ alleen redden we het niet.
Radek verwijst naar het feit dat de Europese arbeidersklasse niet in staat bleek na de oorlog de macht over te nemen, maar dat zij verhinderde dat de bourgeoisie ons kon verpletteren. Ik heb niet toevallig hier meer dan eens toespraken over mogen houden. Niettemin slaagde de Europese arbeidersklasse erin onze vernietiging te voorkomen, mede omdat de druk van de arbeidersklasse samenviel met de zeer zware objectieve gevolgen van de imperialistische oorlog en de wereldwijde tegenstellingen die erdoor waren verscherpt. Het is onmogelijk om te bepalen welke van deze factoren de doorslaggevende, meest zwaarwegende is; de strijd binnen het imperialistische kamp, de economische ineenstorting, of de druk van de arbeidersklasse; maar zo moet dit vraagstuk ook niet bekeken worden. Dat vreedzame druk op zichzelf ontoereikend is, werd maar al te duidelijk bewezen door de imperialistische oorlog, die uitbrak ondanks alle ‘druk’. Het laatste en belangrijkste punt: als de druk van de arbeidersklasse in de eerste, meest kritieke, jaren van het bestaan van de Sovjet Republiek effectief bleek, was dat juist omdat het in die periode voor de arbeiders in Europa geen kwestie was van druk uitoefenen, maar van een gevecht om de macht – en deze strijd nam regelmatig de vorm van burgeroorlog aan.
In 1905 was er geen oorlog in Europa en ook geen economische ineenstorting, en het kapitalisme en het militarisme zaten midden in een bloeddorstige razernij. De ‘druk’ van de toenmalige sociaaldemocratie was absoluut niet in staat om te voorkomen dat Wilhelm 2 en Frans Jozef met hun legers het Koninkrijk van Polen binnentrokken, of in het algemeen de tsaar te hulp schoten. En zelfs in 1918 kon de druk van de Duitse arbeidersklasse niet voorkomen dat Hohenzollern de Baltische provincies en de Oekraïne bezetten. Dat Wilhem 2 Moskou niet bereikte, lag alleen aan het feit dat zijn troepenmacht ontoereikend was. Hoe en waarom zouden we anders de vrede van Brest hebben gesloten? Hoe makkelijk de dag van gisteren wordt vergeten! Lenin beperkte zich niet tot de hoop op ‘druk’ van de arbeidersklasse, maar gaf herhaaldelijk aan dat zonder een revolutie in Duitsland wij ten onder zouden gaan. In essentie was dit juist, hoewel een zeer ruime periode al is verstreken. Maar laten we ons vooral geen illusies maken, we hebben een onbepaald moratorium ontvangen. Net als toen leven we onder de omstandigheden van een ‘adempauze’.
Een toestand waarin de arbeidersklasse tot nu toe niet in staat is geweest de macht te grijpen, maar de bourgeoisie kan tegenhouden om een oorlog te beginnen, is een omstandigheid van een wankel klassenequilibrium in de hoogste vorm. Een evenwicht dat niet stabiel is wordt juist equilibrium genoemd, omdat dit alleen tijdelijk kan zijn. Op een gegeven moment slaat hij door naar de ene of andere kant. Of de arbeidersklasse komt aan de macht, of de bourgeoisie via een reeks van zware slagen waarmee ze de revolutionaire druk voldoende weet te verzwakken om weer bewegingsruimte te krijgen, vooral in de vraagstukken over oorlog en vrede.
Alleen reformisten slagen erin om de druk van de arbeidersklasse tegen de burgerlijke voor te stellen als een steeds groeiende factor en als garantie tegen een interventie. Juist hier is het hele idee uit voortgekomen van de theorie van opbouw van het socialisme in één land, gegeven de neutralisatie van de wereldbourgeoisie (Stalin). Zoals de mosterd na de maaltijd, zo komt de stalinistische theorie van neutralisatie van de bourgeoisie door de druk van de arbeidersklasse precies op het moment dat de omstandigheden die tot deze theorie leidden, beginnen te verdwijnen.
De situatie in de wereld heeft abrupte veranderingen ondergaan, in de periode dat de verkeerd geïnterpreteerde naoorlogse ervaringen tot de misleidende hoop hebben geleid dat we het wel zouden redden zonder de revolutie van de Europese arbeidersklasse, door deze te vervangen in ‘steun’ in zijn algemeenheid. De nederlagen van de arbeidersklasse hebben tot kapitalistische stabilisatie geleid. De ineenstorting van het kapitalisme na de oorlog is overwonnen. Er zijn nieuwe generaties opgegroeid die de verschrikkingen van de imperialistische slachtpartij niet hebben geproefd. En het resultaat hiervan is dat de bourgeoisie nu vrijelijker over haar oorlogsmachines kan beschikken dan 5 of 8 jaar geleden.
Wanneer de arbeidersmassa’s weer naar links bewegen, naarmate dit zich verder ontwikkelt, zal ongetwijfeld de druk op de burgerlijke staat weer toenemen. Maar dat mes snijdt aan twee kanten. Want het is precies de toenemende angst voor de kant van de arbeidersklasse die in een later stadium de bourgeoisie kan doen besluiten om beslissende stappen te zetten om te laten zien wie de baas in huis is en pogen de belangrijkste bron van besmetting, de Sovjet-Unie, uit te schakelen. De strijd tegen de oorlog wordt niet beslist door druk op een regering, maar alleen door de revolutionaire strijd om de macht. De ‘pacifistische’ effecten van de klassenstrijd, net als haar hervormende effecten, zijn alleen bijproducten van de revolutionaire strijd om de macht; zij hebben slechts beperkte kracht en kunnen makkelijk in haar tegendeel omslaan, in die zin, dat ze de bourgeoisie tot het opgraven van de strijdbijl kunnen drijven. De angst van de bourgeoisie voor de arbeidersbeweging, waar Radek zo eenzijdig naar verwijst, is de belangrijkste baken van hoop voor alle sociaalpacifisten. Maar alleen ‘angst’ voor een revolutie bepaalt helemaal niets. Lenin zei in 1905 dat de enige garantie tegen een herstel van de monarchie en, in 1918, tegen een herstel van het kapitalisme niet de druk van de arbeidersklasse maar een revolutionaire overwinning in Europa is. Dat is de enige juiste manier om dit vraagstuk te bekijken. En ondanks de langere periode van de ‘adempauze’, is deze formulering van Lenin nog steeds van kracht. En ook ik heb dit vraagstuk op eenzelfde wijze behandeld. In 1906 schreef ik in ‘Resultaten en Vooruitzichten’:
“Het is precies deze angst voor de opstand van de arbeidersklasse die de kapitalistische partijen dwingt om, zelfs terwijl zij stemmen voor monsterlijke bedragen voor militaire uitgaven, plechtige verklaringen af te leggen voor de vrede, om te dromen van Internationale Arbitrage en zelfs van de organisatie van een Verenigde Staten van Europa. Deze armzalige verklaringen kunnen natuurlijk noch de tegenstellingen, noch de gewapende conflicten afschaffen.” (‘Onze revolutie’, Resultaten en Vooruitzichten, p. 238).[3]
De belangrijkste fout van het zesde congres ligt in het feit dat om het pacifistische en nationaal-reformistische perspectief van Stalin-Boecharin overeind te kunnen houden, ze achter revolutionair-technische recepten zijn gaan jagen om de oorlogsdreiging te beteugelen, en daarmee de strijd tegen de oorlog scheiden van het gevecht om de macht.
De inspiratoren van het zesde congres, deze gealarmeerde bouwers van het socialisme in één land – feitelijk bange pacifisten – hebben geprobeerd de ‘neutralisatie’ van de bourgeoisie te verlengen, door de ‘druk’ hoger op te voeren. Maar aangezien ze ook wel wisten dat de revolutie onder hun leiding tot nu toe in een reeks van landen een nederlaag had geleden en daarmee de voorhoede van de internationale arbeidersklasse ver was teruggeworpen, ondernamen ze eerst de stap om de ‘aangescherpte formulering’ van het marxisme te ondermijnen, met name de formulering dat het probleem van de revolutie onlosmakelijk aan dat van de oorlog verbindt. Ze hebben de strijd tegen de oorlog tot een op zichzelf staand vraagstuk omgevormd. En opdat de nationale partijen zich op het beslissende uur niet zouden verslapen, hebben ze de oorlogsdreiging als permanent, onafwendbaar en acuut verklaard. Alles wat er in de wereld gebeurt, gebeurt met oorlog als doel. De oorlog is nu geen instrument meer van het burgerlijke regime; het burgerlijke regime is een instrument van oorlog. Met als gevolg dat de strijd van de Komintern tegen de oorlog is omgevormd tot een systeem van rituele bezweringen, die tijdens ieder evenement keer op keer worden herhaald en, omdat ze hun effectiviteit verliezen, in rook opgaan. Het stalinistische nationale socialisme neigt ertoe de Komintern om te vormen tot een hulpmiddel om ‘druk’ uit te oefenen op de bourgeoisie. Juist deze tendens wordt door Radek geholpen met zijn haastige, slordige en oppervlakkige kritiek, niet het marxisme. Hij is zijn kompas kwijt en is in een vreemde stroom terecht gekomen die hem naar verre andere oevers zal leiden.
Alma Ata, Oktober 1928
_______________
[1] Toespraak over het vraagstuk van Oorlog en Vrede, 7 maart 1918, Lenin: C.W., 4e editie, Deel 27, blz. 69-70; Lenin: keuze uit zijn werken, Deel 3, Politiek verslag van het CC aan het 7e Congres, blz. 69.
[2] Mondeling Verslag Derde Congres Komintern, Petrograd 1922, Toespraak van Lenin 5 juli 1922, Lenin: C.W., 4e editie, Deel 22, blz. 456
[3] Resultaten en Vooruitzichten, uitgeverij Feniks, 1985, Hoofdstuk 9, Europa en de revolutie, blz. 63-64.