Bron: deel 1 in Kievskaya Mysl, ‘Gedachten in Kiev’, nr.63, 4 maart 1915; deel 2 in dezelfde krant van 6 maart 1915 in nummer 65
Vertaling: uit het Russisch door Pete Dickenson, uit het Engels door Peter den Haan
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
In Leuven, net als in de rest van België, geloofden ze tot op het laatst niet in de oorlog. Men had moeite om te geloven dat Duitse troepen de grens waren overgestoken. De Belgen zijn een vredelievend volk, een beetje lankmoedig soms, een overgangstype tussen de Fransen en de Engelsen: on ne se fait beaucoup de bile; we laten ons niet zomaar gek maken. En toen de eerste boerderij in vuur en vlam werd gezet, hoopten de mensen nog steeds dat het om een misverstand ging.
Leuven, dat kleine stadje, toonbeeld van vooral het oude België, met haar kleinburgerlijke beschaving en klerikalisme; met haar provincialisme was zij ver verwijderd van het wereldpolitieke toneel. Het kloppend hart van deze nu verwoeste stad was haar universiteit met haar drie tot vierduizend studenten. Toekomstige advocaten, dokters en bestuurders bevolkten de straten en cafés in het centrum. Deugdzaamheid verhinderde hen niet om een leuke tijd te hebben. Na hun vertier liepen de studenten weg met lucifers, asbakken, kopjes en af en toe zelfs bierglazen in hun zakken. Dit was het traditionele systeem van studentikoze toe-eigening waar de uitbaters in Leuven noodgedwongen rekening mee hielden in hun bedrijfsvoering. De zichzelf respecterende studenten uit Leuven zijn net zo trots op hun veroverde asbakken als de Duitse studentenverenigingsleden op hun littekens van het duelleren. In de zomer, tijdens de vakantie, lijkt de stad uitgestorven.
Ten aanzien van de dienstplicht hebben Belgische studenten buitengewone privileges. Er was in Leuven een speciaal studentenbataljon. ’s Avonds zaten de jongeren in de barakken, overdag zaten ze als studenten in hun klaslokalen en anatomielessen. Onder hen bevond zich onze vriend Dennis de Baer, die van Brussel naar Leuven was gegaan. Zijn vader, een streng en toegewijd katholiek, heeft, of misschien beter gezegd, had, een kleine wijngaard vlakbij Brussel, van ongeveer drie tot vier hectare, waar hij dessertdruiven kweekte van bijzondere grootte voor eveneens uitzonderlijke prijs. Zijn druiven werden vooral in Engeland gegeten. De jonge De Baer studeerde rechten, met voldoende inzet maar niet overijverig en zijn studie was bijna ten einde, net als zijn dienstplicht en in zijn boekenkast had hij al twee planken vol trofeeën. Monsieur Dennis, brildragend, met hazelnootbruine ogen en kortgeknipt, stond onverschillig tegenover de grote problemen van de mensheid. Het vraagstuk of hij, net als zijn vader, deel zou gaan uitmaken van de gegoede burgerij, of contact zou leggen met de liberale oppositie, was nog onbeslist. De toekomst zou hem dat wel leren, mede afhankelijk van zijn toekomstige klantenkring. De Duitse invasie kwam voor de De Baer als een donderslag bij heldere hemel, net als voor heel Leuven en België. Het studentenbataljon van Leuven werd ontbonden en De Baer, samen met zijn andere kompanen, sloten zich aan bij het Zevende Regiment Infanterie, hetzelfde wat al een onderscheiding had ontvangen bij de IJzer. Het regiment bestond voor ongeveer gelijke delen uit Vlamingen en Walen. De groep werd Franstalig gecommandeerd, maar de, in meerderheid, Vlaamse boeren, begrepen geen andere talen anders dan hun eigen dialect, het West-Vlaams. Na orders te hebben gegeven riep de commandant meestal; Traduisez! En een van de Vlaamse onderofficieren vertaalde dan. Tijdens de schermutselingen groeiden onder invloed van angst en onzekerheid, de Vlamingen en Walen dichter naar elkaar toe en beschouwden zichzelf als Belgen tout court.
Zij moesten hun bullen pakken en optrekken tegen de vijand. Toen De Baer zich realiseerde dat het een serieuze zaak was geworden, werd hij vervuld van verontwaardiging. Wat zullen we nu krijgen? Waar halen ze het recht vandaan! Zijn eerste gedachte was; dit is een verloren studiejaar! In de eerste dagen hield hij er nog niet echt rekening mee hoezeer België hieronder zou lijden, ondanks zijn vaderlandsliefde en organisch patriottisme. Hij had nooit enige vijandigheid gekoesterd tegen de Duitsers, maar had meer sympathie voor de Fransen vanwege de gedeelde taal. Maar als ze hem gevraagd hadden een Fransman te worden had hij dat verworpen. Mais non, pas du tout. Dan nog eerder Nederlander, ondanks het verleden! De gevechten begonnen. Duitse lansiers trokken de grens over en drie legereenheden naderden Luik. Op dat moment bevond De Baer zich in het depot van de Tweede Divisie. Hij was niet betrokken bij de operaties in Luik en Halle. In Halle was er een gemengd regiment van wielrijders, grenadiers van de koning en de koninginnengarde. Het Zevende Infanterie Regiment van De Baer kreeg haar vuurdoop vlak bij Aarschot... België voelde zich als een vissersbootje ingeklemd tussen twee slagschepen die zich opmaakten voor een gevecht. Opeens werden de Belgen geconfronteerd met alle vraagstukken van de wereldpolitiek nu het lot haar land hierin had betrokken. Was het mogelijk de Duitsers vrije doorgang te verlenen door België? Deze gedachte kwam bij niemand op, behalve in sommige commerciële en industriële kringen, waar men rechtstreeks van Duits kapitaal afhankelijk was. Voor de boerenbevolking en de kleinburgerij was de zaak duidelijk, de Duitsers mochten niet doorgelaten worden. Niet omdat dit verboden was middels internationale verdragen, maar omdat het Duitse leger na België binnengevallen te hebben, waarschijnlijk niet meer zou vertrekken. En daarbij zou het leger op haar weg alles in beslag nemen en kapot maken. Je moest je verzetten. Ze hadden hun hoop bijna volledig op Frankrijk gevestigd en geloofden heilig dat binnen twee of drie weken het probleem van oorlog zou zijn opgelost. Geluiden over de stemming in Frankrijk bepaalde in de eerste periode het sentiment in België. In het depot van het Tweede Regiment werd het nieuws uit Parijs gespeld en men herhaalde dat Duitsers er snel uitgegooid zouden worden en ze met samen de Fransen Berlijn zouden binnentrekken.
De slag bij Aarschot, waar onze vriend De Baer zijn vuurdoop kreeg, komt hem nu nog over als een zware mist. De stad werd zonder tegenstand ingenomen door de Duitsers en het Zevende Infanterie Regiment kreeg de opdracht hen te verdrijven. De vijand was in de minderheid maar verdedigde stug, er op vertrouwend dat ze uiteindelijk toch zouden winnen. Er werd geschoten in straten en huizen en de bevolking die er niet in was geslaagd op tijd te vluchten schuilde in de kelders. Ze veroverden huis voor huis, soms verdieping per verdieping. De Baer hoorde het fluiten van kogels om zijn oren, hij schoot veel, maar zonder te richten en hij weet niet of hij wel of niet Duitsers heeft gedood of verwond. Deels werd hij gehinderd door zijn bijziendheid. Vanuit het raam van een eenverdiepingswoning in een buitenwijk werd hij aangeroepen door Dubois, een soldaat van een andere compagnie die hij kende; begrafenisondernemer in Leuven en bekend activist voor de katholieke partij. De Baer ging het huis binnen en was geschokt; op een houten bed, bovenop de lakens lag een vrouw in gescheurd en bebloed hemd. Haar beide borsten waren afgesneden en ze had een gapende wond in haar onderlichaam. De vrouw was dood. De Baer vond dat het meest verschrikkelijke wat hij met eigen ogen zag in de oorlog en hij heeft inmiddels een hoop gezien. Ze trokken zich terug uit Aarschot met relatief weinig verliezen, maar moesten daarna al snel zich nog verder terugtreken omdat ze met nieuwe vijandige troepen in aanraking kwamen. Toen de geruchten kwamen over de terugtrekking van Frankrijk, schudde de grond onder hun voeten. De stemming was ontegenzeggelijk omgeslagen van de dagen dat de soldaten, ondanks de aanstaande dreiging, in het Depot hadden gegrapt en gezongen; a Berlin, a Berlin, patati, patata! Na Geest, Halle en Aarschot was de stemming in het Zevende Regiment gebroken. Het werd duidelijk dat de problemen vele malen groter waren dan eerst gedacht.
Vanuit Aarschot trokken ze zich terug naar Leuven, dat zich nog niet geheel bewust was van het lot dat haar te wachten stond. De Regering, die zich enige tijd in Leuven had gevestigd, vertrok op 18 september naar Antwerpen. In de buurt van Leuven moesten ze de aanvallen van drie Duitse legereenheden afslaan. Op de eerste dag werd de Zevende Infanterie aangewezen voor een bajonet aanval. Een stoutmoedige jonge luitenant hield met gebroken stem een korte toespraak tot zijn onderdeel. Ze bewogen zich voort in kleine groepen, kruipend over de grond, dan weer stuntelend en struikelend vanwege de angst en spanning. Toen ze zich ver genoeg vooruit hadden bewogen dat ze de vijand duidelijk in zicht hadden, gaf de kapitein het commando en een blazer, een muzikant uit een Brussels nachtcafé, gaf het aanvalssein. Zij renden voorwaarts, pas gymnastique (met een atletische tred) en raakten geleidelijk in een roes. De vijandige kogels dunde hun rijen uit, maar ze hadden het amper in de gaten. De trompet bleef maar blazen. Nog tweehonderd meter naar de vijandelijke linie. Hourra, hourra, vive le roi! (Hoera, hoera, leve de koning!) Plotseling is er een rivier, meer een beek, van drie meter breed. Iedereen stopte, met ongeloof in hun ogen. Het bleek dat de weg vooruit geblokkeerd was. Ze zaten in de val. Aan de andere kant van de rivier, op zo’n honderd pas, lagen de Duitsers, gekleed in het grijs, op hun buik en vuurden constant. Ook zij waren gedwongen te gaan liggen. Het bevel tot terugtrekken werd gegeven. Door open veld, onder een aanhoudende kogelregen. Het Zevende Regiment verloor veel van haar manschappen terugtrekkend naar het bos en velen raakten gewond. Ronday, een lange maar zwijgzame officier, gebukt, werd asgrauw.” Commandant, ik ben in mijn arm geschoten”, jammerde Jacob, een kleine schoenmaker. Hij bleef dit maar herhalen, op steeds mistroostige toon. “Laat me met rust”, antwoordde de officier uiteindelijk, niet naar hem kijkend, “met dat gezeur over je arm. Ik heb er twee”. Het geklaag hield op. Vanaf dat moment werd Jacob een der moedigste soldaten van het regiment. Al snel kwam de volgende beproeving. Terwijl we in de bossen rond Leuven een andere positie probeerden in te nemen kwamen we plotseling onder vuur te liggen. Kogels vlogen ons om het hoofd. Waarvandaan? Er ontstond enorme verwarring. “Het zijn de onzen, Belgen!”, riep de commandant plotseling. We haasten ons in de richting van de schoten naar de rand van het bos en stuitte op de Duitsers. Zwaar geschrokken renden we weer het bos in. In onze rijen deed het woord “verraad” de ronde.
Ze zaten drie dagen in de bossen rond Leuven, drie dagen van constante gevechten, van de ene plek naar de andere trekkend. De meesten, waaronder De Baer, schoten in het wilde weg, maar sommigen blonken uit in het raken van levende doelen. Sergeant Renken, een roodharige met grote onderkaak en goed scherpschutter, beweerde trots dat hij, schuilend in het gebladerte van een boom, 47 schoten had gelost en daarmee 47 Duitsers had gedood. Ze keken hem in de ogen en geloofden hem.
De vijand drong voorwaarts en Leuven verlatend, trokken ze zich in noordelijke richting terug naar Antwerpen. Ze brachten een paar weken door in een kampement, deden oefeningen en wachtte op orders. De Zevende Infanterie nam geen deel aan de operatie in Mechelen. Begin oktober werden ze overgeplaatst naar Antwerpen en in de frontlinie in loopgraven geplaatst. De Baer weet de precieze datum niet meer. Hij hield nauwkeurig een dagboek bij tijdens de campagne, maar tijdens de paniekerige vlucht uit Lombardsijde verloor hij onderweg zijn bullen, inclusief dagboek. “Dat was een verschrikkelijke dag! Of nog geeneens een dag, meer een half uur”. Maar daarover later.
Het werd steeds duidelijker door de opeenvolgende gebeurtenissen dat België onvermijdelijk gedoemd was ten onder te gaan en door de Duitsers platgewalst zou worden. Een onbeschrijfbare verlammende haat kwam in hen op, een diepe haat van machteloze woede groeide in hun harten en verstikte hen. Was het onder deze omstandigheden niet vreemd dat er franc-tireur ontstonden, burgers die aanslagen pleegden om aan hun haat uiting te geven? In het gelovige Leuven werden de jezuïeten niet verdedigd, ze werden uit wraak doodgeschoten, omdat België hen, als een van de weinigen in Europa, welkom had geheten. Tijdens de terugtocht zei Dubois, de begrafenisondernemer uit Leuven, regelmatig tegen boeren die hij onderweg tegenkwam, dat ze hun wapens van de muur moesten halen voor de Duitsers die ons op de hielen zaten. “Leg ze het vuur aan de schenen!” Haatgevoelens namen toe, als nieuwe feiten over het epos van de Duitse invasie en nieuwe geruchten over de Duitse gewelddadigheden ons bereikten. Het kwam regelmatig voor dat een officier gewapenderhand een groep gevangenen moest verdedigen.
In de loopgraven van Antwerpen leerde de Zevende Infanterie voor het eerst wat artillerie werkelijk betekent. Ze waren geheel gewend geraakt aan klein geweervuur en besteedde in hun loopgraven daar geen aandacht aan. Ze dachten ook dat de Duitsers gewoon slechte schutters waren. Veel gevaarlijker waren de granaten, die ontploften boven hen en de scherven drongen door tot in de loopgraaf. Maar het ergst waren de mortieren. Als die op de loopgraven vielen, scheurden ze het beton uiteen, het veranderend in dodelijke projectielen. Op de plek van de explosie ontstond een mengsel van beton, klei en verwrongen menselijke lichamen. De stemming in de loopgraven was bedrukt; een stemming van aanstaande rampspoed. Met overdreven verachting voor de Duitse infanterie, voelden ze zich volledig machteloos tegenover de Duitse artillerie. Na de heldhaftige verdediging van Luik, die in de gedachten van mensen al snel heldhaftige proporties aannam, hadden ze gehoopt dat Namen, dat een sterker fort was, het enkele weken zou kunnen uithouden. Maar Namen viel al binnen twee dagen. Wat Antwerpen betreft, waren ze er in eerste instantie van overtuigd dat de stellingen ondoordringbaar waren. Maar nadat de soldaten zich uit de eerste verdedigingslinie hadden teruggetrokken, moesten ze vaststellen dat ze onmiskenbaar niet waren opgewassen tegen het gebulder van de Duitse kanonnen. België had geen antwoord. Omdat de Belgische artillerie was geleverd door Krupp, ontstond de ferme overtuiging dat bij het voldoen aan de vraag van de Generale Staf, Krupp aan België tweederangs materiaal had geleverd. Het ging van mond tot mond dat de granaten in Antwerpen met zaagsel waren gevuld. Alarmerende geruchten gingen gepaard aan de tragische gebeurtenissen. Het Zesde Regiment slaagde erin om enkele dagen de linies bij Wavre en Sint Catherine te behouden. Het Zevende kwam hen aflossen. Toen de eerste compagnie de loopgraven naderde, werden ze begroet door het bekende vzz-vzz geluid van kogels. Het eerste slachtoffer, slechts een paar stappen van De Baer verwijderd, was dezelfde officier die in Leuven door twee kogels was getroffen. Deze keer ging een kogel van voor naar achter door zijn hoofd. Het bleek dat de loopgraaf door Duitsers was bezet. Hoe was dat gebeurd? Niemand wist het. Al snel deed alweer het gerucht van verraad de ronde. Er werden Britse troepen verwacht. Die kwamen pas aan toen de Belgen al de eerste loopgravenlinie hadden verlaten. De positie van het fort was hopeloos en die hopeloosheid kwam catastrofaal tot uiting in de stad zelf, waar, ondanks dat er wanhopig alarm was geslagen, men tot op het laatste moment ervan uit was blijven gaan dat de stellingen “ondoordringbaar” waren. In de uren dat het fort zich overgaf, was de stad in chaos.
De Zevende Infanterie vertrok door Antwerpen, van zuid naar noord, op 8 oktober. Er was geen twijfel dat het fort verloren was. Alle voedselwarenhuizen stonden open en ieder die langs kwam pakte zo vaak en zo veel als mogelijk was. Het was een bewolkte, maar geen koude herfstdag. Tienduizenden soldaten kwamen langs; in correcte compagnieën, gemengde groepjes of alleen. Sommigen rende van straat naar straat op zoek naar hun compagnie of vrienden en bekenden. Namen de tijd om winkels te plunderen en namen soms meer mee dan ze konden dragen of nodig hadden en gaven het dan weer weg aan mensen of lieten het gewoon weer vallen om hun last te verlichten. De stroom van het terugtrekkende leger vermengde zich met de maalstroom van mensen op straat, in hun laatste wanhoop. Sommige winkels hadden de luiken gesloten, in andere stond de deur wagenwijd open, hoewel er niemand achter de toonbank stond. Vele duizenden verlieten de stad, wat schamele bezittingen bij elkaar geraapt, hun kinderen aan de hand of in de armen geklemd. Een oudere vrouw, hardop snikkend, duwde een kinderwagen met daarin een verlamde man. Huilende kinderen renden tussen de rijen soldaten door, op zoek naar hun ouders. Moeders die hun baby’s voedden, zwangere vrouwen, gek van angst, grepen de officieren bij hun mouwen en vroegen wat ze moesten doen. Een politieman, lijkwit, probeerde hen gerust te stellen. Iemand rende door de straten met zijn armen in de lucht, schreeuwend dat de Duitsers de stad waren binnengetrokken. Er kwam ander nieuws uit het noorden van de stad dat het honderdduizend man sterke Britse leger was gearriveerd, of dat de Britse vloot de monding van de Schelde was binnengevaren. De gedachte dat twee grote legers de stad als strijdtoneel zouden gaan gebruiken, liet het vuur van de angst nog hoger opwaaien. Soldaten haastten zich door de stad, zoveel mogelijk recht voor zich uit kijkend. Een gladgeschoren, wat oudere en angstige man stond in de deuropening van zijn kleine winkel, met een jongetje hand in hand en riep: “Kolonel, laat ons niet in de handen van de Duitsers vallen!” De kolonel die te paard was, reed stilzwijgend verder. De Baer liep langzaam door, naast het paard en de ruiter. Hij wist al welk lot Leuven was beschoren en vreesde dat dit ook het beeld voor zichzelf, voor Antwerpen en heel België zou zijn. Alles is vernietigd, alle plannen, alle gebruiken, hoop... Als advocaat herinnerde hij zich dat het wapen – ultima ratio regum – het laatste argument van vorsten was. Pas nu begreep hij de werkelijke betekenis van die uitdrukking. Het Duitse “argument” bleek sterker.
In een uitgestrekte colonne van enkele kilometers stak het Belgische leger de Schelde over, van de zuidzijde naar de noordkant, over een brug van bijna zevenhonderd meter lang die pas was aangelegd. Dit was geen terugtrekken, maar een definitieve aftocht. Het veldleger samen met het garnizoen van Antwerpen, de volledige militaire macht van België, had Antwerpen verlaten, de sterkste fortificatie van het land, het laatste bastion van nationale onafhankelijkheid. Toen ze de brug waren overgestoken en deze achter zich vernietigden leek het alsof ze voor eeuwig het contact met het verlaten land hadden verbroken. Het was een bewolkte dag met af en toe motregen, maar de weg was bijna droog. Ze liepen snel maar stilzwijgend, niet omkijkend en zich afvragend waarom ze nog marcheerden. Het is voorbij, dacht de Baer, het is voorbij. Leuven is vernietigd, Antwerpen is gevallen, Brussel is door de Duitsers bezet. Ik weet niet of mijn ouders nog in leven zijn, of onze kleine wijngaard en haar druiven door de Duitsers in beslag zijn genomen, zodat Duitse officieren er zich mee vol kunnen proppen. Tevergeefs had Dennis drie en een half jaar rechten gestudeerd. Nu heerst de Duitse wetgeving in België. Wapens, het laatste argument van koningen.
Onderweg nam de kapitein van de eerste compagnie wat wagens in beslag, waar ze hun bepakking op konden laden. Het was een stuk gemakkelijker om zonder een last van ruim 30 kilo te lopen. Ze bleven doorlopen, in stilte, zonder gezang of grappen, hun wapens regelmatig van de ene naar de andere schouder wisselend. Er was onrust onder de troepen, maar geen ordeloosheid. Af en toe klonk er gevloek vanonder een snor, of werd er met de vuisten geschud. Elk uur klonk er een fluitsignaal. Dan stopten ze, namen hun bullen van de kar en zaten daarop te rusten voor vijf minuten. Dan ging het fluitsignaal weer, stond iedereen op en werd er weer een uur gelopen. Waar naar toe? Niemand wist het, niemand vroeg het zich af; er was sowieso geen weg terug. De jongere officieren liepen er naast zonder te commanderen of woorden van aansporing. De regimentsvlag lag in de wagen naast de kolonel, die te paard was. In de Vlaamse dorpjes die ze passeerden werd niet gestopt en ze spraken amper met de lokale bevolking, alsof ze in het buitenland waren. Er werd geen eten gekookt, maar er werd gegeten van wat ze uit de winkels in Antwerpen hadden meegenomen. Ze liepen de hele dag en nacht en tot de middag, 36 uur zonder rust of slaap. In de eerste nacht voelde niemand zich moe omdat de zenuwen nog zo gespannen waren. Het leek alsof hun benen, vrij van bewuste controle, uit zichzelf bewogen en dat dit eeuwig zo door kon gaan. Op de tweede dag voelden ze zich moe. De zolen van hun voeten waren vochtig van de gesprongen blaren en bloedblaren. De meesten liepen strompelend. Zo gingen bijna 100 kilometer voorbij, naar het station van Zelzate, vlakbij de Nederlandse grens. Dit was de eerste episode in de lotgevallen van het Zevende Regiment Infanterie.
Zesendertig uur lang liep het leger van Antwerpen naar Zelzate. Hier ging het Zevende de trein in. De Baer ging in een wagon liggen, er bijna niet in slagend zijn bepakking af te doen en viel in slaap. Hij werd wakker in Oostende en werd in een gasthuis gelegerd. Daar viel hij in diepe slaap, de gehele nacht en kon de volgende ochtend amper wakker worden. Het regiment werd weer op pad gestuurd. Ze liepen de hele dag en voelde de pijn in hun spieren, na de grote aftocht. In de namiddag kwamen ze aan bij de IJzer. Een nieuw hoofdstuk in hun bloedige geschiedenis werd geopend.
Op hetzelfde moment dat de vooruitlopende detachementen van de Belgische troepen de IJzer vanuit het westen bereikten, geraakten de Duitsers aan de oostkant van de gekanaliseerde rivier. De soldaten hadden het gevoel dat al hun energiereserves al waren opgebruikt in de gevechten en campagnes in Aarschot, Leuven en Antwerpen en dat de aftocht uit deze versterkingen het einde van een tijdperk in hun leven was. En nu begon alles noodgedwongen opnieuw, de Duitsers lagen aan de andere kant van de rivier. De officieren zeiden: “Houd moed, later op de dag worden we afgelost. Jullie hoeven alleen de vijand tegen te houden totdat onze bondgenoten arriveren”. Maar de avond viel en er kwam geen aflossing. Op deze wijze gingen twaalf verwachtingsvolle nachten voorbij. Het Belgische leger, of alles wat daar op dat moment van over was, minder dan 50.000 man, zaten vast bij de IJzer, onder een constante barrage van vijandelijk vuur.
De Baer werd in die periode zienderogen ouder. Hij was nooit door een kogel, scherven of een granaat geraakt en begon daar een hekel aan te krijgen. Hij vond het verbazingwekkend en soms, na een goede nacht slaap, kon hij zich verheugen in het bewegen van zijn armen en benen. Maar ook in het geval van De Baer waren de keiharde wetten van de statistiek van kracht. In elke oorlog is er een bepaald aantal soldaten dat nooit wordt getroffen of er zonder een schrammetje van af komen. Blijkbaar behoorde De Baer tot deze categorie.
De eerste acht dagen aan de IJzer waren relatief gemakkelijk, zeker vergeleken met de laatste vier dagen. Artillerie hield de Duitsers op een veilige afstand van een paar kilometer van de rivier. De Duitsers waren aan het wachten op zwaardere wapens om de aanval in te kunnen zetten. De Belgische troepen groeven zich in met loopgraven, wachtend op de dingen die komen zouden. De Baer had zijn eigen methode om een persoonlijke schuttersput te graven, waar hij groot belang aan hechtte. De regen kwam, de aarde werd zacht en de soldaten werden nog dieper bedolven onder de modder.
Op de derde dag dat ze aan de IJzer gelegerd waren, keerde De Baer terug naar zijn “appartement”, van het werken in de loopgraaf, bezweet en onder de modder, met houweel en spade en zijn rugzak, toen hij bij de ingang van de tweede linie loopgraven werd tegengehouden.
“Ben jij De Baer?” De student kon door zijn vuile brillenglazen niet meteen zien wie het was. “Ja, ehhh, oui, mon colonel”.
“Was jij rechtenstudent?” “Jazeker, kolonel”. “In het laatste jaar?” “Jazeker, kolonel”. “Mooi, dat is dan geregeld, morgen is er krijgsraad. Er zijn dertien verdachten. Jij bent hun advocaat”.
De Baer stond paf. Wat? Advocaat in een krijgsraad? Hij had zijn hele leven nog nooit iemand verdedigd in een rechtbank. En bovendien had hij de dertien verdachten nog nooit ontmoet en wist hij niet waar de zaak over ging. Maar morgen was de zitting.
“Maak je geen zorgen”, suste de kolonel, “we hebben geen officier die vrij is maar morgen kan je met de verdachten kennis maken en je op de hoogte stellen van de zaak. Dus morgen, om negen uur, in het dorp in het hoofdkwartier”. “Oui, mon colonel”.
Ondanks zijn vermoeidheid had De Baer moeite om de slaap te vatten, net als vroeger, vlak voor zijn examens. De volgende dag probeerde hij zoveel mogelijk modder van zich af te schrapen, waste zijn handen en gezicht grondiger dan ooit, handen die in niets meer op studentenhanden leken en ging op weg naar de rechtszaal.
Alle dertien beschuldigden waren Belgische soldaten, die in verschillende mate de discipline hadden gebroken. Sommigen op straffe van de dood. De Baer nam zijn plaats in met het gevoel dat hij de veertiende aangeklaagde was. Maar al snel zorgde zijn natuurlijke behoedzaamheid ervoor dat hij niet alleen kalmeerde maar ook de geschikte positie kon vinden, al soldaat, tussen de officiers die aanklaagden en de beschuldigde soldaten, zonder dat hem dat in de toekomst teveel problemen zou opleveren. De rapporteur deed in een paar minuten verslag over de essentie van de zaak en hieruit destilleerde De Baer dan zijn vragen voor de verdachte of de paar getuigen die er waren en maakte daarvan zijn pleidooi ter verdediging. Een van de verdachten die hij kreeg vrijgesproken was de Vlaming Eckhout, zoon van een rijke boer. Een rustieke, zwijgzame kerel die er van werd beschuldigd dat hij de bevelen van de roodharige sergeant Renken niet had opgevolgd, dezelfde die had beweerd dat hij vanuit een boom zevenenveertig Duitsers had doodgeschoten. Het meest bedreigend was die van een schutter, waar de luitenant de doodstraf eiste. Zonder zelf teveel op de voorgrond te treden en dankzij verklaringen van getuigen wist hij aan te tonen dat de luitenant de verdachte opzettelijk en boosaardig achtervolgde. De verdachte kreeg de minimumstraf van 3 jaar zware arbeid. Maar er waren ook 2 verdachten waarvan De Baer zelf bereid was om de doodstraf te eisen. Er waren twee bewakers die tijdens hun wachtdienst hun post, oog in oog met de vijand, hadden verlaten en in de loopgraaf waren gaan slapen. De verdediging plaatste zichzelf in de positie van de soldaten die, dankzij de actie van de wachtposten, gewekt werden door de punt van een Duitse bajonet. Om twaalf uur werd de zitting beëindigd. De kolonel gaf de raadgever van de verdediging een bemoedigende schouderklop en zond hem twee paar warm ondergoed. Het was Dennis de Baers eerste salaris als advocaat.
Op de negende dag, toen de schemering inviel, begon een ongeëvenaarde aanval, zelfs in deze oorlog. De Duitsers wilden de IJzer veroveren, tegen elke prijs. Ze vielen de Belgen rechtstreeks aan, in massieve colonnes, die terugschoten met alles wat ze ter beschikking stond, vooral mitrailleurs. Wanneer sprinkhanen als ze een rivier willen oversteken met honderden en duizenden tegelijk sterven en over elkaar heen kruipen laag, na laag, vormen ze een natuurlijke brug, dan is dat al geen biologie meer, maar meer mechanica. En zo was het hier ook. Vanuit de Belgische loopgraven had de Duitse voorwaartse beweging niets tragisch meer, omdat het niet langer menselijk was. Elke Duitse soldaat, gekleed in grijs, beleefde het offensief op zijn eigen manier; hij had mentaal afscheid genomen van zijn familie, bad tot waarin hij geloofde, maar collectief vormden ze een onpersoonlijke grijze massa, de weg bereidend met hun dode lichamen. De mitrailleurs werkten, de dood verspreidend in halve cirkels, als ware het een reusachtige horizontale pendule die een dodelijke boog maakte, rij na rij vernietigend. Van de eerste linie overleefden het maar tien het, net als diegenen in de tweede rij die de pendule niet had weten neer te maaien en in de plaats van de gevallenen en over hun dode lichamen volgden een nieuwe, verse, grijze massa. Hoe methodisch de mitrailleurs ook werkten; tra ta ta ta ta ta ..., zij kon niet elke hoek van de naderende colonnes bereiken en de menselijke massa ging door de rivier te naderen. Het was pas toen zij zeer dicht de tegenover liggende oever naderden, dat de Baer opeens besefte dat dit mensen waren, die over de lichamen van anderen kropen. Pas toen ze zeer dichtbij kwamen, werden het weer directe vijanden, die je, om je eigen hachje te redden, moest uitschakelen.
De Zevende Infanterie bleef nog vier dagen aan de IJzer en het was de gevaarlijkste periode van de hele campagne. Het regiment was gestationeerd in Gistel, een kleine nederzetting aan de linker oever. Aan de andere kant van de IJzer, zwaar onder vuur, begonnen de Duitsers loopgraven aan te leggen. De vijanden stonden recht tegenover elkaar, gescheiden door het smalle kanaal. Met man en macht klampten de Duitsers zich vast aan de posities die ze met zo veel moeite had veroverd. De Belgen vol angst om hun positie te verliezen. Op een gegeven moment slaagden ze erin een granaat in de Duitse loopgraaf te werpen, waardoor gereedschap en kleren twee tot drie meter in de lucht werd geblazen in een wolk van rook en aarde. Uit de Belgische loopgraaf klonk applaus.
De voedselsituatie was nijpend. Op zekere dag waren ze gedwongen iemand er op uit te sturen om eten te verzamelen, maar waren ze er niet zeker van of hij ooit terug zou keren. Met water was het nog slechter gesteld. De IJzer lag recht voor hun neus, maar was vervuild met dode lichamen, menselijk afval en bloed. Toch hadden ze geen keus en moesten uit de rivier drinken. De loopgraaf van De Baer had het voordeel dat ze met een emmer aan hun bajonet, direct over de borstwering water konden putten. Als de emmer weer werd opgetild werd deze regelmatig getroffen door een vijandige kogel. Maar over het geheel behielden de Duitsers hun reputatie als slechte schutters.
In de nachten was het koud en slechts weinigen hadden dekens. Een daarvan was Eckhout, dezelfde die De Baer had verdedigd voor de krijgsraad. Nadat hij was vrijgesproken werd hij ingedeeld bij het eerste regiment, zodat hij niet meer met sergeant Renken in aanraking zou komen. Eenmaal in dezelfde loopgraaf als De Baer, ontwikkelden hij een hechte band met zijn advocaat. ’s Nachts als ze sliepen, opgerold in de holtes aan de zijkant van hun loopgraaf, angstig in afwachting van een Duitse aanval aan de andere kant van de rivier, bedekte Eckhout zijn raadsheer altijd zorgvuldig met een halfwarme deken. In de loopgraaf van De Baer vielen altijd veel slachtoffers. De luitenant was de eerste. Terwijl hij vrolijk fluitend de loopgraaf binnenstapte werd hij door een granaatscherf in zijn tempel getroffen. Op dezelfde dag ontplofte een granaat in de loopgraaf en doodde twaalf mensen. Zij lagen daar uren lang. In de nacht werden ze weggedragen en begraven vlak naast de loopgraaf. Ze gebruikten daarvoor de putten die waren ontstaan door granaatinslagen, ze met hun spades aanpassend aan het menselijke lichaam. Dezelfde spades waarmee de loopgraven waren gegraven. Het werk was schrijnend, het was medeleven met de doden. Maar het medeleven voor de gewonden, de treurnis voor de gestorvenen, de afkeer voor smerig water; al deze emoties en ervaringen werden onderdrukt, omdat bij allen de wil tot overleven overheerste. En zo overleefden ze twaalf dagen aan de IJzer. Bij zonsopgang op de twaalfde dag sliep De Baer diep en vervelend opgevouwen in een zittende positie, volledig verstijfd en gewikkeld in een deken met zijn Vlaamse vriend. Plotseling werd hij wakker van het al te bekende onrustbarende en ratelende geluid van scherfgranaten, net als het geluid van een kar met houten wielen en daarna, boem. Een ontploffing in de lucht en daarna onmiddellijk vzzz..., meer scherfgranaten. Nog een moment later een soort elektrische trilling bij zijn zij. De Baer was klaarwakker en duwde in afschuw iets met zijn handen weg. Rechts van hem, onder de deken lag het bewegingsloze lichaam van Eckhout. Een kogel had hem precies tussen zijn ogen getroffen, een keurig gat achterlatend.
In de namiddag werd de Zevende Infanterie eindelijk afgelost en kreeg een rustpauze in het meest nabijgelegen dorp. Voor hen lag twee of drie weken van veiligheid, slaap en warme maaltijden. Maar het mocht niet zo zijn. Die nacht opende de Duitsers een enorme aanval langs de rivier, sloegen bruggen en joegen de Belgen uit hun loopgraven, dat alles, net als ervoor, tegen de prijs van een enorme onverschilligheid ten aanzien van zelfvernietiging en een lawine van mensenvlees bewoog zich in westelijke richting, tot aan de spoorlijn die van Nieuwpoort naar Ramskapelle liep. Onder de teruggeworpen Belgische soldaten heerste verwarring, grenzend aan paniek. Het was nodig de frontlinies aan te vullen. Maar de reserves van het Belgische leger waren niet veranderd. Wederom werd de Zevende Infanterie opgeroepen de gevaarlijkste posities in te nemen. Ze waren er in geslaagd om slechts 1 nacht in hun nieuwe kampenement door te brengen na twaalf dagen van constante gevechten.
Een knagend gevoel kwam op bij de Leuvense student. Zou hij dan een van die statische geluksvogels zijn die ongeschonden deze oorlogsverschrikkingen zou doorstaan? Het eerste bataljon groef zich langs de spoorlijn in op ongeveer een kilometer afstand van de vijandige posities. De Baer groef zichzelf wederom een schuttersput volgens zijn eigen systeem, iets waar hij veel belang aan hechte. En zo begon het loopgravenleven opnieuw, met kou, modder en constant gevaar. Op de derde dag werd De Baer opnieuw aangesteld als raadsheer. Drie Duitsers en een Belg werden berecht en alle vier ter door veroordeeld. Toen de twaalf soldaten van het vuurpeloton hun schoten losten, vielen de drie Duitsers om, de Belg bleef staan. De officier keek de schutters in het gezicht, zei niets, trok zijn revolver en schoot zelf de veroordeelde man dood.
Op de vijfde dag bemerkten ze een verontrustende opwinding in de Duitse linies, ze waren een nieuwe slachtpartij aan het voorbereiden. Het Eerste Bataljon, dat grote verliezen had geleden en dodelijk vermoeid was, werd afgelost door het Tweede. De Baer verheugde zich op een langere rustperiode en werd wederom bitter teleurgesteld. De Belgische linie kon de woeste aanval niet weerstaan. Op het beslissende moment kwam het Tweede Bataljon munitie tekort. De Duitsers konden de spoorlijn oversteken en namen het belangrijke station van Ramskapelle in. Het Eerste Bataljon, zonder tijd te hebben gehad om bij te komen, werd uit hun barakken gehaald en ten aanval gestuurd naar Ramskapelle. Na al hun beproevingen en vooral vanwege het afgebroken verlof, reageerden zij hun woede af in deze aanval, waarin beide kampen met evenveel vuur elkaar bestreden.
De Duitsers vertoonden enige aarzeling langs de lengte van de gehele spoorlijn. Een paar soldaten van het Eerste Bataljon, met als uitblinker de lange en dappere student medicijnen Camus, achterhaalde een groepje vluchtende vijandelijke soldaten. Deze stopten en een jonge Duitse soldaat, tenger en met wat vlas op de bovenlip, draaide zich om en richtte zijn bajonet op Camus. De student medicijnen vergat alles wat hij had geleerd over de techniek om zich te beschermen tegen een bajonetaanval en probeerde de bajonet met zijn rechterhand te grijpen, terwijl hij in de linker zijn geweer vasthield. Op dat moment boorde de bajonet zich door de palm van zijn hand en nog voordat Camus de tijd had om een kreet van pijn te uiten, stak Jacob, de kleine schoenmaker met de korte benen, die in Leuven lichtgewond was geraakt, zijn bajonet in de onderbuik van de Duitser. De jonge man viel kreunend ter aarde maar zijn geweer met bajonet bleef vastzitten in de hand van Camus. De student schreeuwde, de bajonet langzaam uit zijn hand verwijderend. Twee andere Duitsers vochten met de moed der wanhoop, ingesloten als ze waren. Een van hen gebruikte zijn geweer als een knuppel, door hem bij de loop vast te pakken en rond te zwaaien en sloeg de onderkaak van Jacob helemaal opzij. De Baer rende toe om te helpen, maar te laat. De twee achterblijvers waren al doodgestoken.
De Duitsers hadden teveel van hun energie verspild in hun waanzinnige offensief aan de IJzer en begonnen zich nu terug te trekken. Ze evacueerden Ramskapelle en de spoorlijn. Tegen die tijd had het Belgische leger al contact gemaakt met de linkervleugel van het Franse leger. In Ramskapelle kwam de Zevende Infanterie samen met een Frans infanterieregiment en beide bleven daar de gehele dag. In de namiddag werd het “Zevende” eindelijk naar Koksijde gestuurd om te herstellen. Op de vijfde dag werd het overgeplaatst naar Veurne, op minder dan een uur afstand, waar een plechtige herdenkingsceremonie werd gehouden; de beloning was een decoratie op het vaandel van het regiment. De Zevende Infanterie, schoon, fris en opgefrist, stelde zich op op het plein. De Baer stond op grote afstand van het vaandel. Hij kon het lange postuur van de koning zien, maar kon geen woord van zijn toespraak verstaan. Aan het vaandel werd de Orde van Excellentie bevestigd en het orkest speelde het volkslied, de Brabançonne. Er hing een feestelijke stemming in de stad. Met hun eremetaal keerde het Zevende uit Veurne terug naar Koksijde om verder uit te rusten. Maar rampspoed bleef hen achtervolgen.
Hun rust was wederom van korte duur. De volgende dag al kwam het bevel om binnen een uur te vertrekken. Het regiment werd naar Nieuwpoort gezonden. Een beslissende operatie werd voorbereid, het verdrijven van de Duitsers uit Lombardsijde. De militaire autoriteiten hadden besloten dat voor zo’n gedurfde onderneming de Zevende Infanterie, die net de Orde van Excellentie had ontvangen, het meest geschikt was. Maar het liep anders. Vanaf Nieuwpoort staken ze de IJzer over, daarna een riviertje dat er parallel aan liep en daarna, op goed geluk in ganzenpas langs het water in de richting van Lombardsijde. Zo laag mogelijk kruipend, vasthoudend aan de oever om niet in het water te glijden, gingen ze 800 meter verder. Aangekomen bij de voetbrug die de rivier overspande, verlieten ze hun dekking om de aanval in te zetten. Maar van drie kanten werd de lucht om hen heen onmiddellijk gevuld met bekende geluiden. Vzzz...vzzz... De soldaten zeiden later dat de kogels met explosieven waren gevuld, omdat ze, behalve het onheilspellende gesuis ook klak.. klak.. hoorden. Het was duidelijk, het regiment was van drie kanten ingesloten. Het eerste slachtoffer was majoor M., daarna de roodharige sergeant Renken en vele, vele anderen. Er werd geschreeuwd; “redden wie zich redden kan”, omdat totale paniek was uitgebroken. De Duitsers vielen van drie kanten aan, de Zevende Infanterie zat gevangen. Sauve qui peut! Sommigen gaven het op, anderen probeerde te vluchten. De meesten haastten zich terug naar de oevers van de rivier. Onder hen De Baer. Maar nu was er geen tijd om keurig achter elkaar te blijven. Tegen elkaar aan botsend in hun vlucht, vielen ze in het water. Boven hen werd constant geschoten; vzzz... vzzz... klak... klak..., mischien waren dit de kogels die op het water afketsten. De Baer besefte dat wanneer hij verder langs de oever zou blijven rennen, hij zou sterven. Met twee grote sprongen stond hij boven, open en bloot op de weg en direct in het vijandelijke vuur, rende hij naar de voetbrug. Iemand rende achter hem aan en stak hem in de schouder. De Baer viel hard neer op de weg. Een riem van zijn bepakking brak en zijn bril schoot met een boog van zijn neus en viel kapot op straat. Terwijl hij weer opstond, liet hij zijn bepakking van zich afglijden en, met zijn geweer in zijn handen maar zonder bril, begon hij te rennen. Alles was wazig door zijn gebrekkige zicht. Iemand probeerde hem de weg af te snijden. Vzz... vzzz, “maar de Duitsers zijn slechte schutters”. De Baer liet zich op geen enkele wijze afleiden van zijn doel. Maar al te goed herinnert hij zich deze momenten! Dan is hij op de brug, de meest gevaarlijke plek, vol in het zicht van de Duitsers. Heilige statistieken, red me! En ze redde hem. Met een paar grote passen was De Baer aan de andere kant van de rivier en zonder te pauzeren rent hij naar Nieuwpoort.
In deze ongelukkige operatie verliest de Zevende Infanterie bijna 1000 manschappen. Gedood, verdronken, gewond en de meesten gevangen genomen. De algemene staat van het regiment was volledig ondermijnd. “Wie leidde ons in die hinderlaag?” Na alle beproevingen, inzet, huldiging in Veurne, wat een dodelijke afgang! De overblijfselen van het regiment werden naar De Panne gestuurd om te herstellen. Daar werd het regiment gereorganiseerd en na een langere verblijfsperiode naar de loopgraven in de buurt van Ramskapelle gestuurd. Het was toen al einde herfst, het regende overvloedig en vanuit het noorden was er de dreiging van overstromingen. De Zevende Infanterie spendeerde 15 dagen in de loopgraven bij Ramskapelle. Al die tijd moest De Baer het zonder zijn bril doen en de wereld zag er vormeloos uit voor hem. Gelukkig kwam het regiment in die periode niet in contact met de vijand. Daarna werd het teruggestuurd naar De Panne om uit te rusten. De regimentsdokter stuurde De Baer naar het ziekenhuis in Calais voor een nieuwe bril. Maar in plaats daarvan werd de student uit Leuven afgekeurd voor militaire dienst omdat hij te bijziend was en uit zijn dienstplicht ontslagen. Dat was begin januari.
Voor De Baer was dat het begin van een nieuw leven. Hij trok wat rond zonder enige verplichting, bijna in lompen, bijna hopeloos. Drie weken later bemachtigde hij een baantje als kelner in een restaurant in Calais. En het Zevende Regiment Infanterie voegt nog verhalen toe aan hun bemoeienis in de twee Vlaamse departementen die nog onder de autoriteit van de Belgische regering in ballingschap in Le Havre vallen.
Calais, 16 februari 1915.