Geschreven: een datum of jaar
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 5, december, jg. 17
Vertaling:
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Op 23 oktober 1983 protesteerde de ‘politiek machteloze moraal’ bij monde van enkele honderdduizenden tegen de ‘morele achterloze politiek’ van het militair-industrieel-politiek complex. Het protest is intussen verklonken. De euforie, van de ‘true believers’ in de politieke macht van de moraal, zal weer eens omgeslagen zijn in ontgoocheling, onverschilligheid of verbittering over ‘dé politiek’. Zoals dat steeds gebeurt als de ‘apolitieke moraal’ de strijd wil aanbinden met de ‘immorele politiek’. De geschiedenis levert daarvan quasi dagelijks verpletterende bewijzen. Maar mensen en bewegingen plegen nu eenmaal niets uit de geschiedenis te leren. En hervatten daarom met de regelmaat van de klok het gevecht van David tegen Goliath, revolte met revolutie verwarrend, morele kreten voor doelmatige politieke strijdwapens houdend.
Pijnlijk, ja tragikomisch, wordt dat spektakel, wanneer het mede wordt opgevoerd door socialisten en communisten van wie zou mogen verwacht worden dat zij van Marx toch minstens de boutade dat ‘ideeën-als-idee (= moraal) de wereld niet beheersen en veranderen’ zouden hebben geleerd.
Een maand voor de betoging had ik het op het Congres van het CSC-Vormingswerk (Gent, Vooruit, 24.9.1983) over de invloed van de economische crisis op de publieke opinie en het maatschappelijk bewustzijn van het gros van de bevolking. Ik besteedde onder meer aandacht aan de vele vormen ‘psychisch vluchtgedrag’ of ‘escapisme’ die karakteristiek zijn voor periodes van crisis. Escapismen, gedefinieerd als: vormen van psychische of mentale vlucht in ‘verticale’ werelden waarin men fictieve, illusoire compensatiesatisfacties vindt voor de frustraties en voor de gevoelens van onzekerheid, angst en machteloosheid die men ervaart in de ‘horizontale’ wereld van het dagelijks (persoonlijk en maatschappelijk) leven met zijn door de crisis getekende knelpunten en problemen.
De vaststelling van dit verschijnsel van escapismen in crisistijd is niet origineel. Het is vrij algemeen bekend. En men roept weinig weerstand op, als men daarbij fenomenen als Dallas, sporthysterie, Moon of Baghwan, transcendentale meditatie, ultranationalisme, gastarbeidershaat, antisemitisme, aerobics en geitenkaasboerderijtjes in één adem op een rijtje zet. Althans in links-progressieve en maatschappijkritische milieus pleegt dat allemaal zonder al teveel problemen samen genoemd te mogen worden. Ik voegde aan dat rijtje evenwel ook sommige strekkingen of groeperingen van de ecologische en van de vredesbeweging toe. In volgende bewoordingen: ‘De escapistische tendensen sijpelen helaas zelfs door in bewegingen die naar waarden en doelstellingen aan de progressieve kant moeten gesitueerd worden, zoals in die fracties van de milieu- en de vredesbeweging waarin de sentimentele en moralistische impulsen niet hand in hand gaan met lucide en zakelijke socio-economische en politieke analyses en rationele overwegingen inzake tactiek en strategie, en waar ze in de plaats komen van maatschappelijk-politieke inzet voor de belangrijkste sociaaleconomische en politieke kwesties in de horizontale wereld waarin men verkeert. Men compenseert dan in sentimentele en moralistische bewegingen en acties de onmacht die men ervaart om aan de knelpunten van het dagelijkse en maatschappelijke bestaan iets te doen. Een engagement voor een ‘goede zaak’ kan op die manier eigenlijk zeer systeem en toestandbekrachtigend zijn, een romantisch retrokarakter vol feitelijke wereldvreemdheid en inefficiëntie vertonen. Het kan ons de ogen doen sluiten voor het feit dat we aan de wezenlijke maatschappelijke problemen niets doen, precies door de illusie dat wij bezig zijn er iets aan te doen. Wanneer men aan de pollutie van het milieu door de industrie, door stortplaatsen en afvaldumping, door grondspeculatie en -verkaveling niets wil of kan doen, omdat men niet wil of kan ageren tegen de economische, sociale en politieke oorzaken en achtergronden ervan, dan kan men vluchten in een ‘plant een boom’-actie. Zoals men in een ‘11.11.11’-actie kan vluchten, als men aan de reële oorzaken van onderdrukking en uitbuiting van de onderontwikkelde landen niets wil of kan doen. En zoals men ‘voor de vrede en tegen de atoomwapens’ kan marcheren, als men onwillig of onmachtig is om op een politiek-militante en doelmatige manier de strijd aan te binden tegen de militaire, industriële en politieke krachten en instanties achter de Koude Oorlog, de bewapeningswedloop, het internationaal imperialisme van de wereldmachten, de wapenproductie en de wapenhandel. Wij moeten beseffen, ook in eigen rangen, dat activiteiten en engagementen lonken en lokken die in se als ‘links’ of ‘progressief’ kunnen geëtiketteerd worden, maar niettemin op een gevaarlijk-misleidende manier doordrenkt kunnen zijn van escapistische impulsen en effecten.
In een tv-uitzending van ‘Het Vrije Woord’ van 3.10.1983 argumenteerde ik mijn scepticisme tegenover het massabetogingaspect van de Vredesbeweging als volgt:
‘Ik sta niet sceptisch tegenover de motieven, de doelstellingen en de waarden van de Vredesbeweging. Dat spreekt voor zichzelf. De nucleaire vernietigingskracht die de grote machtsblokken ontwikkeld hebben en bezig zijn alsmaar verder uit te bouwen en de daarmee gepaard gaande monsteruitgaven en catastrofedreiging, zijn de meest diabolische en huiveringwekkende ‘prestaties’ van het menselijk vernuft. En de strijd tegen de supplementaire Cruise- en Pershing II-raketten is nuttig en nodig, omdat deze wapensystemen de kans op een nucleair conflict vergroten vanwege hun stationering en mogelijke aanwending op Europees territorium en vanwege de drempelverlaging voor gebruik die voortvloeit uit de stilaan ingang vindende gedachte van een beperkt kernconflict. Maar ik sta wel sceptisch tegenover de als en tegenover het ervan als dit middel gekozen wordt om een zo ruim en vaag mogelijk platform overeind te houden dat het voor een ruime ‘volksbeweging’ overheen politieke, ideologische en levensbeschouwelijke scheidingslijnen aanvaardbaar maakt en een zo breed mogelijke basis op de been kan brengen.’
Ik verklaarde daarin een symptoom te zien, enerzijds van het massale volksgevoel dat het met die nucleaire bewapeningswedloop nu meer dan welletjes is (wat ik uiteraard toejuich), maar anderzijds ook van de machteloosheid om dat gevoel in de geëigende politieke organen en instellingen concreet en efficiënt aan bod te brengen en tot een reële politieke machtsfactor te maken op een manier die echt zoden aan de dijk brengt. ‘Doordat en omdat die machteloosheid er is, neemt men zijn toevlucht tot politiek inefficiënte uitingen van gevoelsmatige en morele revolte, die dienst doen als uitlaatklep waarlangs men stoom afblaast, maar niet doorvertaald worden in aggressief-militante tactieken en strategieën tegen de achtergronden en oorzaken van het gehekelde kwaad, zodat zij realpolitiek in hoge mate naïef en ondoelmatig moeten blijven. En, als dat zo is, kan men in deze soort van volksbeweging-uitingen zelfs iets negatiefs onderkennen, een gevaar voor de doelstellingen van de beweging zelf. Immers, stoom afblazen, ongenoegen uiten, revolte opbrengen, je energie uitputten, je verontwaardiging opbranden in inefficiënte acties, kan alras tot ontgoocheling, tot ontmoediging, tot uitblussing leiden, en zodoende tot resignatie, indifferentisme, verbittering, apolitisme aanleiding geven’.
Ik citeer verder het script van de uitzending: ‘Het gros van de aanhangers en sympathisanten worden gedreven door zinnige morele en sentimentele motieven, maar zijn in hoge mate onwetend omtrent de politieke, economische en militaire samenhangen en achtergronden van de bewapeningswedloop, de internationale politiek en de kansen op een ‘wereldbrand’. Naïef in hun geloof dat de wereldpolitiek door – weze het massale – demonstratieve betogingen fundamenteel zou kunnen beïnvloed worden. Hun morele en sentimentele revolte blijft teveel puur moreel en sentimenteel. Wordt niet politiek uitgewerkt en ingevuld. Krijgt geen vertaling in een politiek programma. En diegenen die met zulk programma concreet geconfronteerd zouden worden, zouden in meerderheid snel afhaken, als zij de praktische consequenties daarvan onder ogen zouden zien.
In een ‘morele’ en ‘sentimentele’ beweging, in de euforie van een betoging, in het praktisch vrijblijvende engagement voor een vredesideaal... voelt men zich psychologisch gemakkelijk goed. Men heeft het gevoel iets tegen ‘de bom’ te ondernemen. Men koestert de vooralsnog compleet illusoire droom van een wereld met minder of zonder kernwapens. Intussen staan de massale vernietingssystemen er. Ze staan er al lang. En hun verdere uitbouw en plaatsing wordt door die gedemonstreerde droom niet gestopt.
En dan moet men zich toch zakelijk de vraag stellen of zo’n moralistische massabeweging in de grond iets anders of iets meer vermag te realiseren dan bloemetjes winden rond de ketens waarin wij gevangen zitten. De tegenvraag luidt dan evenwel onmiddellijk: moet men die bloemetjes dan verscheuren, als men de ketens niet kan wegnemen? Als men die wapens niet uit de wereld krijgt, moet men de mensen dan hun geloof ‘er toch iets te moeten aan doen door betogingen en demonstratieve acties’ dan afnemen?
Het antwoord is natuurlijk ‘neen’, als die Vredesbeweging echt bereid en in staat is om een doelmatige politieke dynamiek met reële beleidsimpact aan te zwengelen en voort te stuwen. Maar het antwoord is tegelijk ook ‘ja’, als die Beweging niet naar een concreet politiek programma en naar meer dan louter morele en sentimentele acties evolueert. Zolang dat niet gebeurt, zeg ik: honderdduizenden reageren hun angsten, frustraties en revoltegevoelens puur af in een utopiserend escapisme.
Ik sta dus noch positief noch negatief tegenover die betogingen. Ik beoordeel ze niet in termen van hun intenties, maar in termen van hun zakelijk nut of onnut voor de emancipatorische en humanitaire doeleinden die men er wil mee bevorderen. Concreet m.b.t. 23 oktober ’83: indien de revolte tegen de raketten of tegen de bewapeningswedloop in ’t algemeen niet ingekaderd en gedragen wordt door een kritische maatschappijanalyse die bloot legt wat er in het heersende maatschappelijk bestel allemaal in vraag en op de helling moet worden gesteld (bv. het gehele militair-industriële complex en de daarmee verweven economische en politieke belangengroepen en beleidsinstanties) dan blijft het begrijpelijke – en op zichzelf morele verzet in de marginale sfeer van politieke ondoelmatigheid en utopiserende naïviteit zitten.’
Deze scherpe klemtoon op het uitlaatklep-karakter van het vredesbetogingsgedrag, op het vluchtgedragkarakter (vlucht in een vredesideaal dat geen concrete politieke invulling en tactisch-strategische uitwerking krijgt en daarom als een ‘vertikaal’ escapisme kan worden beschouwd) en op de politiek-naïeve ondoelmatigheid ervan, zal door velen als té scherp en eenzijdig gebrandmerkt worden, als inopportune spelbrekerij misschien ook. Maar is dat zo? Noopt het kwantitatieve succes van de betoging tot fundamentele afzwakking van deze beschouwingen? Helaas neen, leren ons intussen de feiten, integendeel.
In de euforie van het moment riep André Bogaert: ‘Vandaag zegeviert het gezond verstand’. Onder de hoofding ‘Van Punk tot Vader Abt’ had ‘De Morgen’ het over ‘de grootste geschakeerde manifestatie aller tijden in ons land’, en Pol Goossens liet in zijn edito ‘de zielenkreet van de natie voor ... vrede zonder kernwapens’ uit zijn machine rollen. Er werd vanwege het politiek belang vooral gewezen op de verklaring van CVP-fractieleider Blanckaert dat de installatiebeslissing door de regering nu hoe dan ook uitgesteld moest worden en op de (veel nietszeggende) uitlating van CVP-voorzitter Swaelen dat de politici in elk geval met deze betoging ‘rekening zullen moeten houden’. De aanwezigheid van enkele tientallen CVP-parlementsleden werd dik in de verf gezet. Religieuzen, gehandicapten, kinderen, jong en oud, georganiseerden en niet-georganiseerden, mensen die allicht nog nooit eerder betoogden of zich politiek bewust engageerden, manifesteerden ‘achter eenzelfde platform’, zo werd in hoera-stijl vastgesteld.
Goed, maar wat betekent dat nu allemaal in concrete zin en in politieke termen? Dat honderdduizenden achter één platform marcheerden is gewoon niet juist, tenzij men onder dat platform zou verstaan ‘de Euroraketten mogen niet onvoorwaardelijk nu reeds geïnstalleerd worden’, met nadruk op zowel ‘niet onvoorwaardelijk’ als op ‘nu (reeds)’. Als men de uiterst vage politieke interpretaties vóór, tijdens en na de betoging op een rijtje plaatst, dan blijkt men minstens zes posities te moeten onderscheiden:
a) definitief afzien van de plaatsing van de Cruises en de Pershing II’s, plus België definitief en volledig kernwapenvrij;
b) definitief afzien van de plaatsing van de Cruises en de Pershing II’s, maar zonder de koppeling aan de eis van een definitief en volledig kernwapenvrij België;
c) plaatsing of niet-plaatsing afhankelijk maken van een parlementair debat (waardoor de mogelijkheid van plaatsing dus niet a priori wordt afgewezen);
d) uitstel van plaatsing voor de onbepaalde duur (zonder precisering van de beperkende voorwaarden, (zodat het verschil tussen deze positie en die van definitieve opschorting van plaatsing onduidelijk is);
e) tijdelijk moratorium om ruimte te bieden voor voortzetting van de Geneefse onderhandelingen in 1984 (“indien er nog een kans op resultaten inzit”), volgens sommigen zonder een duur voor dat moratorium te bepalen, voor anderen zes maanden, voor nog anderen minstens zes maanden;
f) tijdelijk moratorium in afwachting van een tegemoetkomend tegengebaar van de SU, bijvoorbeeld in de vorm van een substantiële neutralisering van SS 20’s (ook hier met of zonder vermelding van een tijdslimiet).
Politiek en ideologisch is het gevaarlijk misleidend en naïef om een voorstelling van zaken te geven alsof honderdduizenden achter één platform hun vredeswil te kennen hebben gegeven, als minstens deze zes – principieel, politiek-strategisch én ideologisch deels zeer uiteenlopende ladingen door diezelfde vlag gedekt worden. Met fictief geconstrueerde schijnconcensussen (typisch voor brede volksbewegingen) bedrijft men geen efficiënte politiek en kan men geen eenduidige tactiek en strategie mee ontwerpen, men dekt grondige verdeeldheid in motivatie, tactiekoverwegingen en doelstellingen toe. Men gaat de vraag waarvoor betoogden die honderdduizenden nu eigenlijk uit de weg.
Een vraag die ook achteraf niet voldoende eenduidig kan beantwoord worden om de stelling ‘het volk heeft zijn wil aan het parlement en aan de regering te kennen gegeven’ concreet-politiek in te vullen. Zodat Swaelen probleemloos kan verklaren dat ‘de politici in elk geval met deze betoging rekening zullen moeten houden’, vermits dit niets impliceert aangaande de positiebepalingen waarmee zij (overigens in welke zin en welke mate?) rekening zullen moeten houden.
Ik kan dan ook geen substantiële betekenis vinden in uitspraken als ‘vandaag zegeviert het gezond verstand’ (A. Bogaert) en ‘het was meer dan een emotionele reactie tegen de nucleaire holocaust, het is bovenal een zeer beredeneerde en verstandige repliek op de plannen-van-de-waanzin’ (P. Goossens in ‘De Morgen’). Immers, het ‘gezond verstand’ zou een ‘beredeneerde en verstandige repliek’ moeten geven op de bewapeningswedloop, op het heraanzwengelen van de Koude Oorlog, op de technologische dynamiek in de kernbewapening, op de nucleaire Oost-West escalatie, op haar economische en militair-industriële achtergrondbelangen, op de vervlechting van die belangen met politieke en technocratische besluitvormings-‘elites’, op de internationale Navo- en Warschaupactpolitiek, op de wapenproductie en de wapenhandel. En dat vergt heel wat meer en heel wat anders dan een demonstrerende volksbeweging, die het niet eens over haar doelstellingen laat staan over de aan te wenden middelen, eens is. Het vergt gefundeerde analyses van de samenhangen en achtergronden en daarop gestoelde tactieken en strategieën. En daaraan is die betogende massa hooguit in zeer kleine fracties en groepjes toe. Terwijl het toch duidelijk moet zijn, dat enkel een massale mobilisatie op basis van zo’n radicale tactieken en strategieën tot politiek doelmatige acties kan leiden. Acties die de Euroraketten niet als een ‘single issue’ viseren. Acties die niet de naïeve illusie koesteren dat je het topje van de ijsberg kunt afkappen als je de ijsberg zelf laat zitten. Acties die de context van de ‘issue’, de massieve berg zelf, drastisch, radicaal, consequent willen aanpakken.
Dat de ‘gelovigen’ – maar politiek blijkbaar hardleers ‘onwetenden’ – van 23 oktober er ook als er een parlementair debat kwam, ja vooral als het er kwam , er nog eens voor hun moeite aan zouden zijn, ook dat was op voorhand te voorspellen door al wie niet stuitend naïef is.
Dat een stel CVP-parlementairen zouden meebetogen, dat een aantal ACW’ers onder druk van hun achterban en van hun eigen gewetensdissonantie bij die gelegenheid enig antiraketten-schuim over hun lippen zouden laten komen, maar dat zij daar achteraf niet de radicale politieke consequenties zouden aan verbinden die er het logisch uitvloeisel zouden moeten van zijn, dat was allemaal even voorspelbaar als dat er met Kerstmis ‘vrede op aarde aan allen die van goeden wille zijn’ zal gepreekt en gezongen worden. Dat als het ACW-puntje bij het CVP-paaltje kwam de ‘gewetensbezwaarden’ niet onder de zuignappen van de ‘christelijke volks-kwal’ onderuit zouden geraken, de interne vuile familiewas niet met politiek-drastische consequenties in het parlement ten toon zouden spreiden en geen dynamiek onder de partijleiding en de regering zouden leggen, was even voorspelbaar. Dat zij zelfs bij het afgezwakte Agalev-voorstel – en bij nog zoutlozere compromissen – zedig de ogen zouden neerslaan en er bij de eerste hautain vermanende blik van de Tinde-Martensen het zwijgen zouden aan toe doen, ook dat moest niet eerst opgevoerd worden om het te kunnen weten. Althans niet voor wie politiek tot de jaren des onderscheid gekomen is en een aller elementairst besef heeft van de machtsverhoudingen binnen het heersend politiek systeem. Helaas zijn ‘true believers’ nu eenmaal onwezenlijk taai in hun politieke naïviteit. Het ‘heilig vuur’ pleegt nu eenmaal nooit voor een ‘helder zicht’ te zorgen van ‘geloof’, ‘hoop’ en ‘liefde’ maken steeds weer ziende blind. En met benevelde ogen en wazige blik ziet men steeds opnieuw morele kreten en populaire sentimenten voor efficiënte politieke actiemiddelen aan. Wie zich niet aan euforisch wensdenken te buiten gaat, moet inzien dat de politieke krachten en de politieke wil tot een koerswijziging die verder gaat dan een wat-uitstellende-en-enige-verkoopstijd-winnende interpretatie- en toepassingsmanipulatie van het Navo-dubbelbesluit er nu eenmaal niet zijn. Dat er m.a.w. voor al datgene waarvoor de grote betogersmeerderheid beweerde op te komen nu eenmaal geen politieke machtsbasis voorradig is die dat zelfs maar zou willen, laat staan zou kunnen uitvoeren op een consequente en radicale manier. Ook bij de sociaaldemocratie niet, als partijpuntje bij regeringspaaltje komt.
Dat de afloop dus een afgang zou zijn, met wat er aan virtuele en reële ontgoocheling en ontmoediging – en dus aan bevordering van apolitisme – komt bij kijken, dat stond dus reeds op voorhand vast. Men kon – en moest dus – bij voorbaat weten dat de eis van definitieve onvoorwaardelijke afvoering van de Euroraketten, laat staan eenzijdige denuclearisering van België (of Benelux, of grotere delen van Europa), politiek illusoir was, en dat er niet meer inzat dan enig (pseudo)debat in het parlement (‘pseudo’, omdat het hoe dan ook niet het karakter zou krijgen van een beslissende uitspraak over plaatsing of niet-plaatsing waarvan de regering zich bij voorbaat gebonden zou achten), met als te verwachten resultaat enig voorwaardelijk plaatsingsbeslissingsuitstel. Een overwinning? Een resultaat dat het gekozen actiemiddel van de massabetoging ‘geslaagd’ en ‘lonend’ maakt? Of een maat voor niets, een slag in het water, een pyrrhuszege om de ‘true believers’ toe te laten hun mislukking als een succes aan te voelen?
Laten we het maar bij het laatste houden. Want, zo dringend is de rakettenplaatsing, zelfs voor haar vurigste pleitbezorgers, nu ook weer niet. Vermits het niet om een militair-technische noodzaak, maar om een politiek maneuver gaat. Enige supplementaire wachttijd kan daar nog wel bij, als dat ‘electoraal’ dan toch wenselijk lijkt, om de gemoederen te bedaren, om de vredesbeweging uit te putten en de rechtse politici tijd en bewegingsruimte te bieden voor een betere strategie. Bijvoorbeeld een verlenging van de Geneefse onderhandelingen, gekoppeld aan het verder gewild uitblijven van ‘bevredigende’ resultaten. Daardoor wordt voor de bevolking dan nog eens het ‘bewijs’ geleverd dat de Russen van ‘slechte wil’ zijn. Men kan dan de anti-anticampagne in het kader van een verder geëscaleerde Koude-Oorlog-aanzwengeling bij de bombange bevolking intensifiëren en de rakettennoodzaak verder druppelsgewijs proberen in te lepelen. De haviken hebben dus tijd. Hun politieke handlagers ook. Zij staan geenszins voor het blok. Hooguit voor een hinderlijk obstakel. Maar zij hebben voldoende alternatieve tactieken en strategieën achter de hand om een slijtageslag met de vredesbeweging aan te gaan. En die zal automatisch in hun voordeel aflopen in de mate waarin die vredesbeweging niet bij machte blijkt om massale moralistische volksrevolte in doelmatige politieke strijdwapens om te zetten.
H. Van Den Enden Gent, 12/11/1983
Een commentaar op Hugo Van Den Endens kritiek op de strategie van de vredesbeweging
Een reactie schrijven op een artikel van Hugo Van Den Enden is geen gemakkelijke opdracht. In eerste instantie krijgt men af te rekenen met de verleidelijke idee de kritiek te diskwalificeren als ongepast, eenzijdig, inopportuun, zonder alternatief of meer nog als zelf van enigszins escapistisch karakter. De auteur waarschuwt zelf terecht voor een dergelijke benadering van zijn kritiek. De vragen die gesteld worden zijn inderdaad waard ernstig genomen te worden. Vervolgens wordt men geconfronteerd met het besef dat de kritiek ruimere vragen m.b.t. strategie en tactiek in zich draagt die, veelal onuitgesproken, betrekking hebben op oude discussies en problemen in vroegere en huidige sociale bewegingen. Een reactie kan dan ook moeilijk beperkt blijven tot een discussie over de massabetoging als actievorm, maar moest haast onvermijdelijk meer fundamentele kwesties aansnijden, die in het artikel van HVDE zelf grotendeels impliciet gebleven zijn. Tenslotte valt het toch wel moeilijk uit het artikel een centrale these te distilleren, daar de auteur verschillende argumenten en bedenkingen door elkaar laat lopen. Daarbij worden zinnige kritieken en manifeste waarheden op een suggestieve wijze vermengd met halve waarheden, onjuiste voorstellingen en ongefundeerde uitspraken, die mijns inziens ten dele voortvloeien uit een gebrekkig inzicht in de vredesbeweging. De informatie waarop de auteur steunt, althans deze die hij vermeldt, is beperkt en als bron voor dergelijk verreikende uitspraken en interpretaties ontoereikend. De auteur gaat teveel af op de wijze waarop de vredesbeweging de openbaarheid en de media hanteert en beschouwt deze als representatief voor de beweging zelf.
Dit gezegd zijnde, lijkt de beste methode om een tegenkritiek te ontwikkelen erin te bestaan een centrale argumentatie uit het artikel te distilleren en die te ontrafelen tot uitspraken en onderliggende politieke opvattingen en veronderstellingen die zich lenen tot tegenargumentatie en discussie. Centraal bij HVDE staat de kritiek op het escapistisch karakter, de politieke ondoelmatigheid en de illusies van de massabetoging als actievorm van de vredesbeweging in de voorbije periode. Als we deze kritiek omkeren, laat het artikel zich lezen als een impliciet gebleven pleidooi voor een doelmatige en radicale strategie en tactiek van de vredesbeweging, voor “acties, die de context van de ‘issue’, de massieve berg zelf, drastisch, radicaal, consequent willen aanpakken.” Voor we deze kritiek analyseren, moet duidelijk zijn dat een aantal elementen in deze kritiek terecht zijn en ook binnen de vredesbeweging te horen zijn. Vooral de offers die gebracht moesten worden om tenminste een deel van de christendemocratie te kunnen mobiliseren en de daaruit voortvloeiende vaagheid en interne contradicties van het platform van de betoging, lijken heel wat activisten onaanvaardbaar groot te zijn geweest. Ook zijn er heel wat mensen binnen de verschillende organisaties van de vredesbeweging die niet gelukkig zijn met de enigszins euforische en zinledige wijze waarop de verantwoordelijke leiders van de vredesbeweging zich in de openbaarheid hebben gemanifesteerd. Overigens heerst in de vredesbeweging allerminst de idee dat er nu al heel wat bereikt is, integendeel. Dat de vredesbeweging tactische fouten gemaakt heeft, is juist en wellicht te wijten aan de historisch volstrekt verklaarbare overdreven vrees voor marginalisering, die heel wat progressieve organisaties en bewegingen in Vlaanderen momenteel verlamt.
De waarde van de kritiek van HVDE ligt m.i. niet in de vaststelling van deze fouten en tekortkomingen. Centraal staat het escapisme-verwijt bij de auteur. Dit verwijt is echter nogal onduidelijk omwille van de problemen die de term ‘escapisme’ oplevert. Tactieken en actievormen als escapistisch benoemen suggereert dat deze tactieken revolterende impulsen op een weinig productieve manier kanaliseren in een richting die afwijkt van wat politiek doelmatig is. Meer nog, dat ze de psychische spanning en onvredegevoelens, die aan de basis liggen van die revolterende impulsen, verminderen, zonder dat aan de oorzaak ervan wordt geraakt. De mensen worden gemobiliseerd en krijgen het gevoel dat ze iets hebben gedaan, maar de oorzaken van de wapenwedloop zelf blijven buiten bereik. Voor mij blijft het onduidelijk wat nu precies het criterium is: richt de kritiek zich op het feit dat deze tactieken en actievormen die psychische spanning verminderen en zelfs wellustgevoelens veroorzaken, of richt de kritiek zich op de ondoelmatigheid van die tactieken zelf? In het laatste geval lijkt een term zoals ‘escapisme’ mij volstrekt overbodig en misleidend. Een dergelijke term, veronderstelt, net als andere soortgelijke modieuze termen zoals crisisgedrag, een referentiepunt dat niet anders dan subjectief kan zijn. M.i. bestaat er geen objectieve grond om het escapisme-verwijt te hanteren. Van dit verwijt lijkt mij alleen het element ondoelmatigheid overeind te kunnen blijven.
Vanuit deze bedenkingen laat HVDE’s kritiek zich herleiden tot een kritiek op de ondoelmatigheid van de massabetoging als actievorm. Ook nu zijn we m.i. nog niet uit de problemen. In HVDE’s opvatting over doelmatigheid kruisen immers verschillende argumenten door elkaar. Minstens twee grote interpretaties lijken mij mogelijk te zijn. Een eerste interpretatielijn die we in het artikel kunnen reconstrueren is de opvatting van doelmatigheid als synoniem met rationeel betrokken op de ‘issue’ zelf. Een tactiek of actievorm is voor HVDE doelmatig wanneer deze kan gekarakteriseerd worden als overwegend rationeel. Concreter lijkt de auteur verschillende malen te suggereren dat de massabetoging niet doelmatig is omdat er te veel niet-rationele mechanismen spelen. Zo bekritiseert hij de massabetoging omdat de meerderheid van de gemobiliseerden door niet meer dan een morele en sentimentele bewogenheid wordt gedreven en weinig inzicht heeft in de maatschappelijke determinanten van de wapenwedloop. Op deze opvatting is heel wat kritiek mogelijk. In de eerste plaats verwaarloost HVDE het onderscheid tussen de rationele analyse op zich en de politieke mobilisatietactieken die vanuit deze analyse en strategie gepland kunnen worden. Een strategie kan m.i. op een rationeel-doelmatige wijze tactisch plaats voorzien voor op zich weinig rationele actievormen. Veronderstelt HVDE dat een doelmatige tactiek maar mogelijk is wanneer tenminste de meerderheid van de gemobiliseerden een sluitende en rationele analyse kan hanteren? Slaat het escapisme-verwijt op diegenen die de massamobilisatie als actievorm hebben gekozen en gepland, en van wie mag verondersteld worden dat ze een rationele en coherente analyse kunnen ontwikkelen, of op de gemobiliseerde massa zelf? Aan de basis van het escapisme-verwijt lijkt een moreel gefundeerde verwerping te liggen van actiemethodes die menselijke subjectiviteit ook in haar niet-rationele momenten hanteren.
Vandaar een nauwelijks verborgen afkeer voor actievormen waarin de ‘massa’ wordt gemobiliseerd als een amorfe, identiteitsloze, ongrijpbare en dreigende entiteit. Met deze afkeer staat HVDE niet alleen: de schrik voor de massa en de weigering zich te laten onderdompelen in een amorfe en als stuurloos aangevoelde massa, waarover men zelf geen controle meer heeft, overheerst een hele traditie in de geschiedenis van de Westerse intelligentsia.
Zonder op deze kwestie dieper in te gaan, wil ik enkel aanstippen dat zonder alle euforische retoriek toch erkend moet worden dat deze betoging er één was waarin de rationele motivatie en bewogenheid van de deelnemers relatief bijzonder hoog was. Sentimentele verontwaardiging was belangrijk, maar evenzeer rationeel inzicht en overtuiging. Wellicht kwam dit mede door het feit dat de waanzin van de wapenwedloop ook bij een oppervlakkige kijk overduidelijk is, ondanks alle rationalisaties en kronkels van betrokken machthebbers allerhande.
In de tweede plaats moet HVDE’s afkeer van het niet-rationele karakter van de massabetoging op historisch-politicologische gronden bekritiseerd worden. Hij lijkt te veronderstellen dat een tactiek slechts maatschappelijke verandering kan bewerkstelligen wanneer deze tactiek rechtstreeks op de maatschappelijke determinanten van de betrokken ‘issue’ gericht is. Dat lijkt mij een vanuit de politieke geschiedenis nauwelijks te verdedigen visie. Politiek heeft te maken met machtsvorming, mobilisering, subjectivering, m.a.w. met maatschappelijke processen waarin ook niet-rationele elementen belangrijk zijn. Politieke verandering resulteert uit de krachtsverhoudingen die op basis van ook deze niet-rationele processen ontstaan. Voor mij is dit een feit, geen moreel geladen probleem. Het is voor mij nauwelijks een punt van discussie of bewegingen, die politieke verandering natreven, krachtsverhoudingen mogen trachten te beïnvloeden door gebruik te maken van deze processen van subjectivering en mobilisering. Het is heel goed denkbaar dat een beweging die op basis van morele en sentimentele beïnvloeding een politieke mobilisatie op gang brengt, erin slaagt fundamentele maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen die verder reiken dat wat de gemobiliseerden zelf beseffen. Haar doelmatigheid wordt in die zin meer bepaald door haar uitwerking op het maatschappelijk systeem en zijn contradicties dan door de aard van de mobilisatietactieken. Progressieve bewegingen moeten er weliswaar naar streven door educatieve praktijken deze rationele component zo optimaal mogelijk op te voeren, maar het feit dat ze inspelen op niet-rationele processen lijkt mij geen enkel probleem. Mijn commentaar over deze eerste mogelijke interpretatie van doelmatigheid bij HVDE samenvattend, meen ik dat de veronderstellingen die er aan de basis van liggen vooral gefundeerd zijn op een persoonlijke morele voorkeur en veel minder op een inzicht in de realiteit van politieke verandering en beweging.
Een tweede interpretatielijn die we in het artikel kunnen volgen is een opvatting van doelmatigheid als effectiviteit. Hier is het criterium niet de aard van de actievorm, maar wel het resultaat?
Zoals blijkt uit vorige bedenkingen meen ik dat dit een vraag is van een andere orde. Het gaat hier om de vraag naar het resultaat, of met name de massabetoging verandering heeft kunnen bewerkstelligen in de maatschappelijke determinanten van de wapenwedloop. Dit is ongetwijfeld een veel interessantere vraag. Het is de verdienste van HVDE de vredesbeweging te wijzen op het feit dat het kritisch onderzoek van de bereikte resultaten telkens weer opnieuw moet gebeuren. Anders dan hij lijkt te veronderstellen meen ik dat dit in voldoende mate gebeurt. De auteur is van mening dat de vredesbeweging niet voor die tactieken en actievormen heeft gekozen die het meest kans gaven op verandering, maar dat ze gevlucht is in een actievorm die niet toeliet die maatschappelijke determinanten aan te tasten. Voor ik op deze kritiek inga, eerst enkele voorafgaande bedenkingen. Ten eerste gaat HVDE voorbij aan het feit dat de vredesbeweging zelf het product is van een bestaande politieke werkelijkheid. Een beoordeling van effectiviteit van een sociale beweging kan niet adequaat gebeuren zonder verwijzing naar de politieke verhoudingen waardoor deze beweging zelf wordt bepaald. De auteur zou toch mogen weten dat de door hem bekritiseerde tactieken mede het resultaat zijn van moeizame en complexe discussies en compromissen, waaraan op hun beurt complexe politieke krachtsverhoudingen ten grondslag liggen.
Bij de activisten van de vredesbeweging was elk van de stappen die tot de keuze en planning van de massabetoging leidden het object van vaak lange en hardnekkige discussies. In die zin is de vredesbeweging niet een soort deus ex machina die politieke verandering in Vlaanderen komt bewerkstelligen, maar is ze zelf in menig opzicht de emanatie van de politieke krachtsverhouding in Vlaanderen. Ten tweede is er de vraag of er ernstige keuzemogelijkheden voorhanden waren. Ik weet heel goed dat de vraag naar alternatieven gevaarlijk is bij de beoordeling van kritiek. HVDE geeft echter geen suggesties van mogelijke actievormen die zouden toelaten te veronderstellen dat de vredesbeweging tenminste voor andere actievormen had kunnen kiezen. Buiten de jongens die menen dat radicale en harde acties synoniem zijn met blind tegen een muur stormlopen, zijn er mij weinigen bekend die een serieus alternatief voor de massabetoging hebben voorgesteld. Ook de huidige vertwijfeling bij het zoeken naar nieuwe tactieken is daar een bewijs van. Ten derde is er de vraag of de vredesbeweging structureel de mogelijkheden gegund zijn om resultaten te bereiken zoals bedoeld door HVDE. De politieke effectiviteit van een beweging wordt immers niet alleen bepaald door de juiste keuzes inzake strategie en tactieken maar veeleer door de maatschappelijke ruimte en het politiek vacuüm dat die beweging kan veroveren en die ruimte wordt op haar beurt bepaald door de maatschappelijke contradicties. HVDE suggereert zelf dat het best kan dat de vredesbeweging die ruimte en die mogelijkheden niet gegund zijn, wanneer hij schrijft dat er wellicht geen basis was voor een radicale vredesstrategie en dat “de voorwaarden voor een doelmatige strijd dus niet vervuld zijn”. Ik ben daar niet in die mate van overtuigd, maar belangrijk hier is het inzicht dat de politieke mogelijkheden van de vredesbeweging minstens langs twee kanten begrensd zijn. Aan de ene kant door de overweldigende machtspositie en de mogelijkheden van de betrokken belangengroepen in het militair-industrieel-politiek complex, waartegen weinig tegenmacht denkbaar is.
Aan de andere kant door het niet te verwaarlozen feit dat, hoe fundamenteel de kwestie van oorlog of vrede ook is, er geen fundamentele belangen gemobiliseerd kunnen worden (met name klassebelangen), die betrekking hebben op de fundamenten van het bestaande maatschappelijke systeem. Er zijn mij geen alternatieve tactieken en actievormen bekend die zouden toelaten deze dubbele structurele beperking van de mogelijkheden van de vredesbeweging te overstijgen. Dat maakt dat wanneer de vredesbeweging een politieke kracht ontwikkelt, die andere bewegingen zou toelaten succes te hebben, dat dit nog onvoldoende kan zijn om de determinanten van de ‘issue’ beslissend te beïnvloeden. Ook dit moet bij een oordeel over de effectiviteit van een actievorm ingecalculeerd worden.
Met deze bedenkingen hebben we nog geen antwoord gegeven op de kritiek van HVDE m.b.t. de geringe effectiviteit van de vredesbeweging. Wat heeft de vredesbeweging nu bereikt? Het antwoord op deze vraag is moeilijk op een objectieve manier te geven. Ook HVDE moet erkennen dat een analyse van de reële invloed van de vredesbeweging een bijzonder problematische opdracht is. Hoe zou de situatie er immers uitzien wanneer de vredesbeweging er niet was geweest. HVDE antwoordt wellicht dat de raketten in de twee gevallen er evengoed zouden staan. Dit is voor mij niet het enige. Mijn schatting is dat de vredesbeweging die tactieken en actievormen heeft gebruikt die gegeven de maatschappelijke mogelijkheden de beste resultaten hebben opgeleverd. Die resultaten situeren zich m.i. vooral in de politiek-ideologische sfeer. De vredesbeweging staat inderdaad machteloos tegenover de militair-industriële determinanten van de wapenwedloop, maar niet tegenover de politiek-ideologische. Haar belangrijkste verdienste is dat zij de consensus over militaire aangelegenheden en Oost-West-verhoudingen, die sedert de jaren vijftig onaangetast gebleven is, definitief heeft ondergraven. HVDE beoordeelt dit feit anders, maar m.i. is het feit dat de sociaaldemocratie zich genoodzaakt zag deze beweging in wat men de ‘publieke opinie’ noemt te volgen, zeer belangrijk. De vredesbeweging heeft m.i. de verdienste de reële ontevredenheid van een massaal deel van de bevolking vorm te hebben gegeven en daarbij op de hoede te zijn voor tal van tegenstrategiëen. Het gebruik van massamobilisatie-technieken heeft er juist voor gezorgd dat de vredesbeweging niet in de val van die tegenstrategieën is gelopen, met name criminalisering, isolering en marginalisering van verzetsvormen. Het is misschien waar dat ze vanuit een te grote vrees voor marginalisering te vergaande offers en compromissen heeft gekozen, maar dat is gegeven het verleden van verzetsbewegingen in Vlaanderen perfect begrijpbaar. Die compromissen hebben bovendien het voordeel gegeven dat ze het mogelijk maken de legitimiteit van bepaalde elementen uit de heersende ideologie te ondermijnen. Wanneer de vredesbeweging erin slaagt met een vaag platform delen van de katholieke bevolking te mobiliseren lijkt mij dat een verdienste omdat op die manier de legitimiteit van de heersende politiek-ideologische vertaling van katholiek zingevingen wordt ondergraven.
Dit is geen variant van een of andere ‘detonator’ theorie, maar een appreciatie die rekening houdt met de karakteristieken van politieke macht en ideologische hegemonie in onze maatschappelijke constellatie.
Vanzelfsprekend weet ik ook dat deze verandering in de politiek-ideologische aspecten van de wapenwedloop nog onvoldoende is om deze definitief te veranderen en dus geen doel op zich mag worden. Toch meen ik dat dit het resultaat is dat de vredesbeweging kon bereiken; m.a.w. verder reikten haar mogelijkheden niet.
Of concreter: het zal niet van de vredesbeweging, maar van de ontwikkeling van de maatschappelijke contradicties in de wapenwedloop afhangen of deze beweging nog meer effecten zal sorteren. De vredesbeweging richt zijn strategie dan ook het best op het zo diep mogelijk openbreken van die contradicties. Een massamobilisatie is in dit nieuw licht dan geen productieve actievorm meer, niet wegens haar ‘escapistisch’ karakter, maar wegens het feit dat dit geen effectief middel is voor deze nieuwe doelstelling. Voor de noodzakelijke voorbije periode was zij echter de meest optimale actievorm.
Uit dit alles blijkt dat ik het resultaat van de vredesbeweging niet als een mislukking ervaar. Degenen die momenteel wat modieus in termen van een mislukking spreken, geven blijk van een idealistische overschatting van de politieke mogelijkheden van een beweging als de vredesbeweging. Er lopen in de nieuwe sociale bewegingen inderdaad nogal wat lieden rond met overdreven revolutionair ongeduld. Voor deze pseudo-revolutionairen, voor wie de vredesbeweging zoiets als de lang verwachte politieke opstand van de massa is, moet de vredesbeweging momenteel een mislukking zijn. Het risico bestaat dan ook dat deze groep met haar pleidooi voor ‘harde’ acties de beweging inderdaad marginaliseert en haar krediet aanvreet. Dat is m.i. een reëler risico dan het escapismegevaar van HVDE!
Tot slot van deze commentaar over de effectiviteit van de vredesbeweging: HVDE hanteert een soort alles-of-niets dualisme. Hij combineert een weinig vriendelijk onbegrip van de reële politiek-ideologische werkelijkheid (de ‘massa’ die in zijn ogen braaf, aangepast, in slaap gesust de gevolgen van de crisis en de rechtse politiek ondergaat) met een idealistische overschatting van de mogelijkheden die er zouden zijn voor radicale tactieken en actievormen. De bevolking krijgt in zijn ogen de wapenwedloop die het verdient. Een dergelijk rechtlijnige kijk op het politieke geeft niet veel blijk van inzicht in de processen van politiek-ideologische heerschappij enerzijds en de complexe vormen van weerstand en verzet anderzijds. En dat inzicht lijkt mij noodzakelijk bij een oordeel over de effectiviteit van een beweging als de vredesbeweging.
Ik eindig hier mijn commentaar. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat de kritiek van HVDE een ernstige en rustige discussie verdient. Heel wat feitelijke kritiek op valse verwachtingen en bedrogen hoop van de vredesbeweging is terecht. Ik heb vooral kritiek willen leveren op enkele onderliggende veronderstellingen, op onduidelijkheden, op dubbelzinnigheden en politiek opvattingen.
Dirk Van Damme
N.v.d.r. In het februarinummer van 1984 verwachten wij een reactie vanwege het VAKA op het standpunt-artikel van Hugo Van Den Enden.