Bron: De Internationale, 1975, nr. 3-4, 1ste kwartaal [?], jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
“De politieke wereldsituatie”, schreef Trotski in 1938, “is globaal genomen vooral gekenmerkt door een historische crisis van de leiding van het proletariaat.” (De doodsstrijd van het kapitalisme en de taken van de IVe Internationale). Ondanks de geweldige ontwikkelingen die zich sedertdien hebben voorgedaan, blijft Trotski’s oordeel geldig. In feite is de historische crisis van de leiding van het proletariaat sedertdien nog actueler geworden. Vandaag hangt het lot van de mensheid af van het feit of die crisis binnen relatief korte tijd kan opgelost worden.
De belangrijkste economische vereisten voor de proletarische revolutie waren reeds van bij het begin van deze eeuw volledig aanwezig. De eerste wereldoorlog kwam als een verwittiging aan de mensheid van de hoge tol die zou moeten betaald worden bij verdere vertraging van de revolutie. Verdere belangrijke verwittigingen kwamen in de jaren 20 en 30 onder de vorm van de economische stuiptrekkingen die een ongeziene diepte en weerslag hadden en die periodisch uitliepen op massale werkloosheid en een voortdurende druk op het levensniveau van de massa’s. Het is door de enorme uitgaven vlak na WO II om Europa en Japan terug op te bouwen, door de staatstussenkomsten in de economie op te drijven, en door astronomische oorlogsbudgetten, dat de kapitalistische klasse er gedurende een periode in slaagde scherpe economische crisissen te vermijden. De algemene kosten, niettemin, zijn een zich steeds dieper ingravende, eindeloze inflatie en een opeenstapeling van spanningen die tot een scherpe economische crisis geleid hebben. Onder de waarschuwende tekens zien we onder andere de opeenvolgende internationale monetaire crisissen en de verscherping van de economische rivaliteiten. En van de duidelijkste indicaties van de trend van het modern kapitalisme was de slijtage van de burgerlijke democratie op wereldschaal. Tussen de eerste en tweede wereldoorlog gaf het Europees kapitalisme, de meest ontwikkelde en gecultiveerde sector, ontstaan aan het fascisme, de meest kwaadaardige regeringsvorm uit de geschiedenis. Het fascisme blijft als model dienst doen voor de meest onmeedogenloze dictatoriale regimes van alle slag, op alle continenten. Het kapitalisme gaf tijdens de 2e wereldoorlog opnieuw blijk van zijn potentiële barbaarsheid, de vernietiging en het bloedvergieten overtrof hier ver deze uit WO I. Het tot ontploffing brengen van twee plutonium bommen boven dichtbevolkte steden in Japan dient tot voorbeeld van tot wat het kapitalisme in staat is, indien het zich kan handhaven tot het een stadium heeft bereikt van een derde wereldoorlog. Vandaag hangen de waterstofbommen als een spook over de wereld, de laatste verwittiging het atoomalarm door Nixon gegeven tijdens het oktoberconflict in het Midden-Oosten in 1973.
Een doeltreffende leidraad over de degeneratie van het kapitalisme is het opdrijven van de “kanonneerboot diplomatiek” tot op zo een hoogte dat de Pentagon bombardementen op Vietnam in vernietigingskracht het totaal aantal explosieven van alle fronten uit de 6 jaren van de tweede wereldoorlog overtrof.
Een andere belangrijke aanwijzing van de teruggang door het kapitalisme geschapen is het systematisch gebruiken van folteringen als een middel om controle te blijven uitoefenen. Bijna de helft van de regeringen van de wereld hebben het aangenomen en het neemt steeds uitbreiding, dit volgens een in november 1973 publiek gemaakt rapport van Amnesty International. De productieve mogelijkheden van de kapitalistische wereldeconomie zijn in absolute cijfers onweerlegbaar gegroeid in vergelijking met jaren als 1913 en 1939. De statistieken zijn echter misleidend door datgene waar ze geen rekening mee houden. De groei is ten zeerste ongelijk. In sommige landen, speciaal in de koloniale en de semikoloniale gebieden, heeft de economische groei zelfs niet gelijke tred kunnen houden met de bevolkingsexpansie. In zoverre het om cijfers per hoofd gaat, is er zelfs een absolute neergang. Meer zelfs, in bepaalde landen, in het bijzonder in die landen waar de relatie tot de wereldmarkt een monocultuur heeft veroorzaakt, is de economie de prooi van plotse en desorganiserende wendingen. Nog betekenisvoller is het feit dat dergelijke vergelijkingen geen rekening houden met de reusachtige verliezen en de teruggangen veroorzaakt door de depressies, oorlogen en de voorbereidingen voor nieuwe oorlogen, zonder dan nog te spreken van het kunstmatig scheppen van schaarste veroorzaakt door het feit dat de productie afhankelijk gemaakt is van de winstvereisten en van de limieten van de nationale grenzen.
Een meer realistische evaluatie van de mate waarin de kapitalistische productieverhoudingen in de weg staan voor een optimale ontwikkeling van de mogelijkheden van de moderne industrie, kan opgemaakt worden uit de studie van de snelle vooruitgang die de Sovjet-Unie en andere nog armere landen, in het bijzonder China, gemaakt hebben vanaf het moment dat de kapitalistische productieverhoudingen plaats hebben moeten maken voor een planeconomie. Zelfs ondanks de zware en nutteloze lasten van het parasiteren van een bureaucratische kaste, getuigt de ervaring in die landen van grote mogelijkheden, onafscheidelijk verbonden met een genationaliseerde en geplanifieerde economie.
Voortaan is het voor een eerlijk toeschouwer onmogelijk te ontkennen dat een planning van de economie op wereldschaal zou kunnen zorgen voor een overvloed voor allen in een betrekkelijk korte tijd.
Terwijl de technologische vooruitgang van de kapitalistische landen, zoals de automatisering en het gebruik van computers, zo een graad bereikt heeft dat sommigen spreken van een “nieuwe industriële revolutie”, hebben zij er tevens voor gezorgd dat de reeds bestaande tegenstellingen in het kapitalistisch systeem dieper en groter werden. Dit werd klaar en duidelijk getoond tijdens de “energiecrisis”. De groeiende tekorten waren reeds jaren geleden aangetoond als een direct gevolg van de monopolistische politiek van de petroleumkartels, weerspiegelde het op een dieper niveau de wanorde van het kapitalisme in zijn geheel. Het terugtrekken van een relatief kleine hoeveelheid petroleum uit de wereldmarkt in oktober 1973 was voldoende om een scherpe crisis te verhaasten. In Japan, waar de productiviteit die van de VS nabijkomt, en dat de grootste invoerder van petroleum is in de wereld, leidde de teruggang in de bevoorrading van petroleum in december tot het uitroepen van de “noodtoestand” en tot een regeringsbesluit de petroleum en elektriciteit van de belangrijkste industrieën met 20 % te verminderen. In Japanse regeringskringen werd het opleggen van maatregelen inzake economische controle zoals voor en tijdens de 2e Wereldoorlog, in overweging genomen. Dit zou betekenen het rantsoeneren van petroleum en van alle producten die door olieschaarste getroffen worden, het instellen van productiequota’s, het opleggen van beperkingen op in- en uitvoer, het instellen van controle op de wisselmarkt, en natuurlijk ook “controle” op de lonen. De Japanse planning i.v.m. de export werd ontregeld. Ook leveringen van eerste noodzaak aan andere landen van het Verre Oosten werden hierdoor getroffen. De uitvoer naar de Verenigde Staten werd onzeker als gevolg van de stijgende kosten. Niet alleen werden winstvoorspellingen in allerijl herzien en naar beneden gehaald; bij wijze van noodmaatregel stond men bovendien toe dat de koers van de yen daalde.
In Groot-Brittannië nam Heath de energiecrisis als voorwendsel om in de meeste industrieën de 3-daagse werkweek bij decreet op te leggen. Dit betekende een loonstop voor miljoenen arbeiders, een plotse stijging van de werkloosheid, verregaande ontwrichtingen van het economisch leven en nieuwe slagen voor de massa’s. De conservatieve regering besloot tot die “harde” koers nadat ze al in november de “noodtoestand” had afgekondigd ten overstaan van de eisen tot loonsverhoging van meer dan 6 miljoen arbeiders. Het gevolg was een ongemeen scherpe sociale crisis.
In andere West-Europese landen leidde de plotselinge oliecrisis tot beperkingen van verschillende aard, waarvan sommige herinnerden aan de rantsoenering tijdens de 2e Wereldoorlog.
In de Verenigde Staten was de effectenbeurs onderhevig aan plotse schommelingen. Een etappe van “vrijwillige” rantsoenering van petroleumproducten en elektrische energie werd per decreet opgelegd. Tezelfdertijd werden hardere maatregelen voorbereid.
De administratie van de Gemeenschappelijke Markt waarschuwde voor een mogelijke daling met 2 à 3 % van de bruto productie van goederen en diensten in de EEG-landen, hetgeen Europa in de diepste recessie sinds het eind van de jaren veertig zou kunnen storten.
Terwijl de keynesianen naar nieuwe lapmiddelen zochten, speculeerden de analisten van Wall Street op gevolgen die de energiecrisis zou kunnen hebben op de eerder vermelde aanwijzingen van een mogelijk samenvallen van de naderende recessie in West-Europa, de Verenigde Staten en Japan. Samen met de toenemende mogelijkheden tot recessie, werd de energiecrisis onmiddellijk gevolgd door een nieuwe sprong in de inflatie. In 1970 bedroeg de prijs van de olie uit het Midden-Oosten $ 1,80 per vat. In januari 1973 was die prijs gestegen tot $ 2,59. Tegen december 1973 was die som verviervoudigd tot $ 11,65. In andere gebieden stuwden de reusachtige kartels de olieprijzen nog meer de hoogte in. Het werd een kettingreactie op wereldschaal: de prijzen van ontelbare goederen namen een ongekende vlucht in enkele weken tijd.
In de koloniale en de semikoloniale wereld dreigen de inflatoire gevolgen van de oliecrisis ongewoon scherp te worden.
Enerzijds zijn er de landen die uitgestrekte olievelden bezitten die nu tijdelijk trachten winst te halen uit de prijsverhogingen. Andere landen hangen in hoge mate af van de olie-invoer (India, Brazilië) en staan bijgevolg onder zware druk. Landen die niet zo afhankelijk zijn van de petroleum wegens hun industriële onderontwikkeling, kunnen onrechtstreeks zwaar getroffen worden.
De prijsverhogingen die de sjah in naam van de regeringen van de olieproducerende landen aankondigde in het Midden-Oosten waren een uitvinding van de Aramcoholding: Exxon, Mobil, Standard of California en Texaco. Dit manoeuvre maakte deel uit van een reusachtig plan de winsten in de petroleum en aanverwante nijverheden tot nooit gekende hoogten te drijven, om de minimale maatregelen tegen de milieuvervuiling te herroepen die sinds korte tijd onder druk van de publieke opinie in de wetboeken worden opgenomen, om de veiligheidsmaatregelen in de koolmijnen af te schaffen teneinde de productiekosten te drukken, om alle beperkingen op de dagbouw en de ontginning van oliehoudende leisteenlagen op te heffen, om de aanleg van diepe havens, nodig voor het lossen van reusachtige tankers, te bevorderen, om de oprichting van nieuwe raffinaderijen te vertragen, om de bouw van gevaarlijke kerncentrales voor het opwekken van elektriciteit te versnellen, en om de onafhankelijke verdelers van petroleumproducten te verstikken.
De oliebaronnen vonden in de energiecrisis een voorwendsel om zware slagen toe te brengen aan de ecologische beweging. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de druk die werd uitgeoefend op het VS-congres opdat het zich zou uitspreken voor de aanleg van een pijpleiding dwars door Alaska, waardoor het ecologische evenwicht in de wildernis aldaar definitief kan vernietigd worden. Ook andere conclusies konden getrokken worden. Het overwicht van de Verenigde Staten in het kapitalistische systeem op wereldvlak werd opnieuw bevestigd. Bijzonder duidelijk werd de kwetsbaarheid van Japan. De industrie in dit land is grotendeels afhankelijk van verafgelegen oliebronnen die gedomineerd worden door kartels onder de controle van Washington (of beter gezegd, kartels die Washington controleren). Ook de relatieve zwakte en de verdeeldheid van de West-Europese machten kwam in het daglicht. Doorheen de petroleumkartels bracht de Verenigde Staten enkele gevoelige slagen toe aan haar zwakkere partners. Een aanwijzing hiervoor is de relatieve versterking van de dollar. De energiecrisis is maar één voorbeeld van wat er aan het gebeuren is met het kapitalistisch systeem op wereldvlak.
Herinneren we aan het rundvleestekort in de VS en Argentinië en aan de plotselinge stroomstoringen, de onderbreking van het telefoonverkeer, het ontaarden van de postdiensten in verscheidene landen. Andere tekorten of verslechteringen in de functionering van bepaalde diensten hangen in de lucht; ze kunnen aanleiding geven tot een scherpe crisis. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is het mogelijk dat een tekort aan metalen als volgende punt op de lijst staat. De koloniale wereld kan getroffen worden door een gebrek aan chemische meststoffen. In Tokio en in andere industriële centra heeft de luchtvervuiling een gevaarlijk punt bereikt.
De plotse schaarste die vandaag het kapitalisme kenmerkt, illustreert de toenemende anarchie van het systeem en de noodzaak om de wereldeconomie op rationele grondslagen te herstructureren. De nawerking van de energiecrisis kan geciteerd worden om aan te tonen hoe actueel het overgangsprogramma, voorgesteld door Trotski in 1938, geworden is. In de Verenigde Staten werd dit op spectaculaire wijze bevestigd. Enkele dagen nadat de vermindering van de olieaanvoer was aangekondigd, werd in diverse kringen – en dit ondanks de welbekende politieke achterlijkheid van het land – geëist dat de boeken van de petroleummonopolies zouden worden geopend en hun winsten, productiecijfers en koehandel publiek gemaakt, teneinde over te gaan tot passende actiemiddelen. Dergelijke eisen zijn vooruitstrevend, en de revolutionairen moeten ze overal ondersteunen. Ze openen logischerwijze de poort voor verdere eisen. Een daarvan werd betrekkelijk vlug naar voren geschoven in de VS: de petroleumindustrie moet in dienst staan van het publiek.
Naarmate de petroleumcrisis diepere dimensies aanneemt, mogen we meer dergelijke eisen verwachten, met een duidelijker wordend revolutionair karakter, bijvoorbeeld: de petroleummaatschappijen moeten door de arbeiders gecontroleerd worden i.p.v. door de aandeelhouders. Onteigening van de petroleumkartels. Voor een rationeel gebruik van de energiebronnen op wereldvlak. De gevolgen van de energiecrisis voor het proletariaat waren nagenoeg onmiddellijk zichtbaar in de vorm van ontslagen en beperking van de tewerkstelling. In Groot-Brittannië gold dit voor heel het land, door Heaths driedaagse werkweek. De gesel van de werkloosheid kwam die van de galopperende inflatie opvolgen. Het gevolg hiervan is toenemende ontevredenheid bij de massa’s in de industriële centra. Er ontstaat een drang naar actie, vooral binnen de vakbonden. Om tegemoet te komen aan de stijgende levensduurte verdedigt de trotskistische beweging sinds lang de glijdende loonschaal. Zijn tegenhanger, de glijdende werkurenschaal als remedie tegen de werkloosheid, wordt nu bijzonder actueel. De strijd voor dergelijke eisen die de onmiddellijke economische situatie van de werknemers betreffen, wordt logisch gecombineerd met de strijd voor de controle, het beheer en het naasten van de petroleumnijverheid (en aanverwante sleutelindustrieën).
Uit deze lijn van strijd kan een revolutionaire bedreiging voortkomen voor de kapitalistische partijen, de kapitalistische regering en de kapitalistische staat. Hoe die confrontatie het best kan worden uitgelokt, is een tactische kwestie, afhankelijk van het bewustzijnsniveau van de massa’s en van de concrete omstandigheden in elk land, in het bijzonder van de scherpte van de strijd. De uitwerking (oplossing) van dit probleem zou geen enkele moeilijkheid mogen inhouden voor de afdelingen van de IVe Internationale als ze zich hierbij laten leiden door de methode uitgestippeld door Trotski in De Doodsstrijd van het Kapitalisme en de Taken van de IVe Internationale.
We moeten er de nadruk op leggen dat de energiecrisis slechts één treffend hedendaags voorbeeld is van wat zich in het kapitalistisch systeem afspeelt op dit ogenblik, nl. een toenemende gevoeligheid voor plotse schokken en plotse schaarste en van de nieuwe mogelijkheden voor initiatieven in de actie, die dringend aan de arbeidersbeweging moeten worden voorgesteld.
De energiecrisis heeft nadrukkelijk gewezen op twee essentiële kenmerken van het kapitalisme op dit ogenblik: zijn hoog geïntegreerde internationale structuur en zijn onmogelijkheid tot rationele planning. De “opties” die de kapitalisten nemen in situaties zoals de energiecrisis komen in laatste instantie neer op een versterking van hun heerschappij en het opleggen van zwaardere lasten aan de massa’s – al gaat dit soms gepaard met enkele schijntoegevingen van tijdelijke aard.
De kapitalistische klasse is onvermurwbaar wanneer het erop aankomt haar macht te bestendigen en de status quo te behouden, zelfs al leidt dit tot een tweede donkere nacht of tot vernietiging met kernwapens.
Nochtans groeit de ontevredenheid bij de massa’s. Ze zijn niet langer bereid de trieste vooruitzichten die het kapitalisme hen biedt, passief te aanvaarden. Hun vrees wordt vergroot door de koers die de kapitalistische heersers hebben gevolgd in de laatste helft van deze eeuw. Maar tezelfdertijd worden ook hun verwachtingen aangewakkerd, want ze weten dat na de omverwerping van het kapitalisme een nieuwe economische orde mogelijk is, gebaseerd op de moderne wetenschap, de technologie en de industrie. Bovendien hebben ze ingezien dat het kapitalisme te doorbreken valt en verder gegaan kan worden. Zeer overtuigende bewijzen hiervan zijn te vinden in Rusland, China, Oost-Europa, Noord-Vietnam, Noord-Korea en Cuba.
Eén van de belangrijkste wezenstrekken van de huidige politieke situatie op wereldschaal is het feit dat bij de massa’s over het algemeen nieuwe verwachtingen gecombineerd worden met ontevredenheid over de huidige stand van zaken, en met het bewustzijn van de mogelijkheid het kapitalisme te doorbreken. Wat de massa’s nog niet duidelijk zien is de juiste weg die moet worden genomen. Ze hebben de crisis van de proletarische leiding nog lang niet opgelost.
Het probleem van de verovering van de macht op de burgerij werd in het begin van deze eeuw in theorie opgelost door twee onschatbare bijdragen tot het marxisme – Lenins plan voor de opbouw van de voorhoedepartij en Trotski’s theorie van de permanente revolutie. Belangrijker, is dat toen WO I op zijn einde liep de bolsjewieken die door hen werden geleid het in de praktijk oplosten. De voorbeeldige actie van de bolsjewieken is nog steeds overal het beste en meest leerzame model voor de studie en de navolging door de revolutionairen. De strategie van Lenin, voor dewelke hij uiteindelijk in 1917 Trotski won, bestond er in een revolutionaire massapartij op te bouwen, die in staat was te zorgen voor de leiding op elk gebied van de klassenstrijd, en de strijd om de macht te organiseren. De partij zorgde voor de leiding van het proletariaat, die op haar beurt zorgde voor de leiding van de onderdrukte lagen, zowel in de steden als op het platteland, inbegrepen de verdrukte nationaliteiten en de boeren – de meest massief onderdrukte klassekracht in het Russische Rijk. Met de opbouw van een partij overeenkomstig Lenins formule, d.w.z. een revolutionaire staf en duizenden ervaren kaders samengebonden door het democratisch centralisme, zijn de werkers erin geslaagd na het omverwerpen van het tsarisme het hoogste gezag te veroveren en een begin te maken met de socialistische wereldrevolutie.
Trotski was het leidende politieke genie op militair vlak, die instond voor de overwinning in de gewapende strijd, niet alleen bij de opstand van Petrograd in oktober 1917 maar ook in de daaropvolgende burgeroorlog, in dewelke de plaatselijke contrarevolutie in de rug gesteund werd door expeditielegers van de geallieerden, inbegrepen de USA. Lenin en Trotski probeerden het internationale proletariaat te overtuigen dat het belangrijkste geheim van de overwinning van de Russische Revolutie – zeker het gebeuren van de 20e eeuw – in zijn natuur politiek was; het was het tijdig opbouwen van een revolutionaire proletarische partij. Zij lanceerden de 3e Internationale om deze taak op een wereldschaal te bevorderen. Er was in de jaren twintig en dertig geen gebrek aan revolutionaire mogelijkheden. Europa wankelde telkens en telkens opnieuw. De Chinese Revolutie had uitstekende kansen op succes in 1925-1927.
Al deze kansen werden gemist of verknoeid door de belangrijkste les uit de overwinning van de Russische Revolutie niet in zich op te nemen en toe te passen: de opbouw van de revolutionaire partij. De belangrijkste reden voor deze mislukking, na de ineenstorting van de sociaaldemocratie, was de opkomst van een reactionaire bureaucratische kaste in de Sovjet-Unie, te wijten aan de geïsoleerdheid van de Russische Revolutie, het verdwijnen van de generatie die de revolutie gemaakt had, en de algemene armoede en culturele achterlijkheid van Rusland, dat hoofdzakelijk uit boeren bestond. Stalin kwam naar voor als de belangrijkste politieke vertegenwoordiger van de heersende bureaucratie. Met de dood van Lenin bevonden de leninisten zich spoedig in een minderheid in de bolsjewistische partij die ze hadden geschapen. Zij die niet capituleerden werden uiteindelijk geëlimineerd en verloren het leven, samen met ontelbare anderen, in de grote zuiveringen van de jaren dertig.
Het meest verderfelijke gevolg van deze interne Sovjet ontwikkelingen was de desoriëntatie van de proletarische voorhoede in de andere landen. In de onmogelijkheid de betekenis van deze politieke strijd in de Sovjet-Unie te volgen of te begrijpen, nam de meerderheid Stalin als de wettige vertegenwoordiger van het revolutionair marxisme en de voortzetter van het leninisme, zoals beweerd werd door de Sovjetregering. Stalinisme – zowel in zijn ultralinkse als in zijn rechtse gedaanten – beïnvloedde aldus miljoenen revolutionair gezinde werkers. Velen die door het stalinisme afgestoten werden keerden terug naar de sociaaldemocratische partijen, waardoor zij deze formaties nieuw leven inbliezen na de rampzalige toestand waarin zij gevallen waren wegens hun contrarevolutionaire rol gedurende WO I en zijn nasleep. Deze klassesamenwerkingspolitiek van zowel de stalinistische als de sociaaldemocratische partijen, die een hoogtepunt bereikte in de rampzalige “volksfronten” van halverwege de jaren dertig, kelderde de spontane massamobilisaties van de werkers en hun bondgenoten die indien zij leiding hadden gekregen van revolutionaire partijen opgebouwd volgens de leninistische principes in die dagen in staat waren het Europese kapitalisme omver te werpen. De voorbeeldige actie van de bolsjewieken in het oplossen van de crisis van de leiding kwam meer en meer beklad in de geest van de voorhoede van de arbeidersklasse. De lessen werden alleen door de kleine groep van voortzetters van het leninisme levendig gehouden, die samen met Trotski tegen de stroom oproeiden en de Vierde Internationale stichtten op de vooravond van WO II.
Het onmetelijk verraad tegen de werkende klasse door de gestaliniseerde communistische partijen kostte de mensheid een tweede wereldoorlog, die Europa, Noord-Afrika en het Verre Oosten in bloed dompelde en de beschaving tientallen jaren achteruitzette.
De USA won de superioriteit tussen de imperialistische machten.
Nochtans als gevolg van de vernietigende middelen die aangewend waren om dit te volbrengen, werd het wereldkapitalisme zelf verzwakt vooral in de Duitse en Japanse sectoren, zodat de Sovjet-Unie – dankzij de fundamentele veroveringen van de Oktoberrevolutie – zegevierend kon heropstaan ondanks dat ze zwaar geteisterd was en ondanks de contrarevolutionaire politiek van het stalinisme dat de weg had geëffend voor de Duitse imperialistische invasie van de eerste arbeidersstaat. De tweeslachtige uitslag van WO II – de Amerikaanse overheersing over een verzwakt wereldkapitalisme aan de ene kant en de Sovjet overwinning aan de andere kant – gekoppeld aan een diep ontwrichtend effect van de oorlog op een globale schaal, was het voornaamste politiek kader op internationaal vlak voor de volgende 25 jaar. Met het einde van WO II in 1945 beoogden de politieke architecten van het Amerikaans imperialisme een “pax Americana” – een rijk met grotere macht en stabiliteit dan wat ooit gezien was sinds de tijd van Rome. Terwijl zij het monopolie hadden over de atoombom, met zowel West-Europa als Japan dat in puin lag en de Sovjet-Unie verwoest door het conflict met Duitsland, wilden de heersers van de USA hun werk voltooien door China onder het Amerikaans imperium te brengen, de Stars en Stripes van Oost-Europa tot aan de Stille Oceaan, en deze streken open te stellen voor het binnendringen van kapitaal. De eerste fase van deze operatie was de “koude oorlog” met Trumans atoombomdiplomatie en met de uitgesproken bedoeling het communisme te bedwingen of terug te drijven. Binnenin de USA leidde deze politiek tot het mccarthyisme, dat zijn eerste impulsen kreeg in 1947 onder Truman. Meerdere onverwachte ontwikkelingen doorsneden de uitvoering van deze ambitieuze plannen. Eerst weigerden de Amerikaanse troepen in Europa en in het Verre Oosten er te blijven.
Spontane mobilisaties die hele contingenten op een massale schaal meetrokken, getuigden van de desintegratie van deze krachten als instrument van de imperialistische politiek. De eis van de GI’s om naar huis terug te keren moest ingewilligd worden en nieuwe legers moesten opgebouwd worden om hen te vervangen. De meest gunstige periode om toe te slaan ging aldus verloren.
Daarbij waren er spontane opstanden van de massa’s in West-Europa, vooral in Frankrijk en Italië, die de onzekere toestand van het kapitalisme in die belangrijke streek aantoonden. Het Amerikaans kapitalisme moest deze tijd aanwenden om het kapitalisme ginder te stutten, en dit gebeurde onder de vorm van het Marshallplan. Ofschoon de stalinistische partijen een beslissende rol speelden door hun klassesamenwerkingspolitiek door de eerste grote naoorlogse mogelijkheden voor socialistische revoluties in West-Europa van Griekenland tot België te verraden, toch konden ze de kolossale opstanden in de koloniale streken die beslissend bleken om het VS-tijdsschema voor de verovering van de wereld terug te zetten, niet indijken. Aan de SU werd tijd gelaten om op adem te komen, waar ze goed gebruik van maakte. Tot de verbazing en het verdriet van het Pentagon braken de Sovjet wetenschapslui het Amerikaans monopolie over de nucleaire wapens, door een atoombom in 1949 en een waterstofbom in ’53 tot ontploffing te brengen.
Bovendien wierp Stalin als antwoord op het koude oorlog offensief, in de landen van Oost-Europa die door Sovjettroepen bezet waren het kapitalisme omver, wat de SU verder versterkte en op die manier indirect een nieuwe impuls gaf aan de revolutionaire strevingen van de massa, vooral in de koloniale en semikoloniale streken. Net zoals de “vaderlandslievende oorlog” geleid door het Kremlin tegen de Duitse indringers, toonden deze omverwerpingen van het kapitalisme in Oost-Europa aan dat een bureaucratische kaste soms, in het verdedigen of vooruitschuiven van hun eigen belangen, aangezet worden om acties te ondernemen die indruisen tegen hun totaal contrarevolutionaire politiek en objectief revolutionaire gevolgen hebben. De Chinese massa’s kwamen met tientallen miljoenen in de politieke arena binnen. Onder de speciale voorwaarden die ontstaan waren door de invasie van de Japanse imperialisten en WO II, en onder een spontane massaopstand, zoals zelden in de geschiedenis geëvenaard in zijn stormachtige kracht, waren de boerenlegers die opkwamen in een opvallende gelijkenis met het vroegere revolutionaire patroon in China, in staat de reactionaire krachten onder leiding van Chiang Kai-shek te verslaan en de maoïstische leiding aan de macht te brengen. Gedurende een tijdje zocht het nieuwe regime – een arbeiders- en boerenregering van het type voor het eerst voorzien door de bolsjewieken in 1922 – om de kapitalistische relaties onder de formule van het “blok der vier klassen” in stand te houden. Toen het echter verplicht werd om te mobiliseren uit zelfverdediging tegen de Amerikaanse imperialistische tussenkomst in Korea en het oprukken van generaal MacArthurs legers naar de grens van China, brak het maoïstisch regime de kapitalistische structuur van de Chinese economie en verving het door een geplande economie naar het voorbeeld van het stalinistisch model in de Sovjet-Unie.
Dit was een enorme druk in het kapitalistisch wereldsysteem. Het diende als inspiratie voor honderden miljoenen onderdrukten op alle continenten, en zijn effect werd nog groter sinds de levensstandaard van het Chinese volk snel de hoogte inging in tegenstelling tot het zeer lage peil in India, een vergelijkbaar land waar het kapitalistisch systeem en het grootgrondbezit onaangetast bleef. Het speciale geval van de Chinese gebeurtenissen werd als voorbeeld genomen door vele revolutionairen, die het probeerden op landen met toestanden die weinig gelijkenis vertoonden met die in China over te brengen. In het bijzonder werd de guerrillaoorlog, in plaats van een tactiek ondergeschikt aan de belangrijkste taak, nl. het opbouwen van de revolutionaire partij, veredeld tot strategie. Men dacht dat deze strategie, met aanpassingen genoodzaakt door de plaatselijke omstandigheden, universeel kon toegepast worden.
Het is natuurlijk waar dat in landen met een grote boerenbevolking, de opkomst van guerrilla eenheden dikwijls een teken is van een groeiende revolutionaire gisting. Lenin noteerde de spontane ontwikkeling van guerrillaoorlog in tsaristisch Rusland in de periode van de revolutie van 1905 en probeerde daar voordeel uit te halen – overigens met weinig succes, zoals Trotski waarnam bij het maken van het bilan van de ervaringen.
Guerrillaoorlog, zich uitbreidend tot een zgn. volksoorlog, speelde een rol in de Vietnamese revolutie. Het verscheen ook op een positieve manier als een voortvloeisel van de massale boerenstrijd in Peru onder de leiding van Hugo Blanco. Het gebeurt in de strijd tegen de Portugezen in Zwart-Afrika. Het kan opnieuw opkomen in de loop van revolutionaire ontwikkelingen in sommige landen, vooral daar waar de guerrilla reeds lang ingeworteld is.
In Cuba scoorde de Castro ploeg een briljant succes toen zij zich steunden op de guerrillaoorlog om de strijd tegen Batista te openen. De overwinning van de eerste socialistische revolutie in de Westerse invloedssfeer versterkte grotendeels het vertrouwen op guerrilla als een strategie, en dit vooral in Zuid-Amerika. De overwinning van de Cubaanse Revolutie in 1959 werd het hoogtepunt van de invloed van het Chinese voorbeeld. Op een diep niveau kwam de bijzondere loop van de Cubaanse Revolutie voort uit het failliet van het stalinisme en uit zijn desoriënterende invloed op de arbeidersbeweging, wat een verlengd uitstel van de revolutie tot gevolg had. Was de rol van de Cubaanse Communistische Partij in het plegen van klassecollaboratie onder Batista er niet geweest, en bestond er een onvervalste leninistische massapartij, dan kon de Cubaanse Revolutie al voltooid geweest zijn midden de jaren dertig.
De overwinning van 1959 toonde ook het begin van iets nieuws. De Cubaanse leiders kwamen niet uit de stalinistische school, velen onder hen waren bewuste antistalinisten.
Alhoewel ze een kleinburgerlijke oorsprong hadden, stak het Castro-Cuevara team het stalinisme langs links voorbij, een nieuwe fase openend in het oplossen van de wereldcrisis van de proletarische leiding, ondanks het feit dat zijzelf in deze taak aarzelden en het uiteindelijk opgaven.
In het begin namen de Cubanen voorbeeldige maatregelen. De imperialistische reus die slechts 150 km verder was, trotserend, mobiliseerden zij de massa’s en stelden een arbeiders- en boerenregering in, begonnen een diepgaande landbouwhervorming, en ontmantelden de belangrijkste sectoren van de kapitalistische structuur. Verdergaand stelden zij het monopolie van de buitenlandse handel in en begonnen aan een economische planning. Met de instelling van een arbeidersstaat ondernamen zij een heleboel progressieve maatregelen, wat o.a. inhield het uitschakelen van massale werkloosheid, rassendiscriminatie, ongeletterdheid en andere overblijvende sociale gesels. Zij lanceerden een ambitieus programma voor het bouwen van goedkope behuizing. Zij brachten een onmiddellijke stijging van de levensstandaard van de massa’s tot stand, en, nog veelbetekenender, stelden compleet nieuwe langetermijnperspectieven voor de massa’s, inbegrepen een uitgebreid onderwijssysteem.
Weinigen verwonderen er zich over dat de Cubaanse Revolutie zulk een reusachtige stoot gaf aan bewegingen met gelijkaardige bevrijdingsdoeleinden doorheen de koloniale wereld.
In de imperialistische landen, inbegrepen de USA, greep de Cubaanse Revolutie de verbeelding vast van honderdduizenden jongeren, vooral studenten, en was behulpzaam om velen onder hen naar het revolutionair marxisme te brengen.
In Latijns-Amerika wijdde een ganse generatie van revolutionaire militanten zich aan de voorbereiding van de guerrilla en deden er aan mee in de overtuiging dat het had bewezen een verzekerde kortere binnenweg naar de overwinning, of het enige alternatief voor parlementarisme te zijn. Het aanvaarden van de guerrilla in Latijns-Amerika was niet toe te schrijven aan zijn grotere toepasbaarheid in deze streken in tegenstelling tot Afrika, Midden-Oosten of Zuid-Oost Azië, maar aan de rechtstreekse inspiratie en invloed van de Cubaanse Revolutie. Terzelfdertijd konden de consequente verdedigers van de guerrilla als strategie hun lijn maar moeilijk beperken tot Zuid-Amerika en moesten logisch gezien overwegen en er toe aanzetten om de guerrilla toe te passen in andere streken, en dit in tegenstelling tot de leninistische methodes. Van al de pogingen in guerrilla die de Cubaanse Revolutie in Latijns-Amerika volgden, heeft er geen enkele tot succes geleid. Het “dienstrooster” van hen die het probeerden bevat namen van hooggekwalificeerde experten: Uceda de la Puente in Peru, Carlos Marighela in Brazilië, Yon Sosa in Guatemala en Che Guevara in Bolivia, om nog niet te spreken van tientallen minder geleerde figuren die aan deze strategie intensieve studie hebben gewijd en ze in de praktijk brachten.
Een belangrijk element in hun mislukkingen was de ontwikkeling van een tegenstrategie door het imperialisme, en de bekwaamheid van het Pentagon om in het strijdperk aanzienlijke krachten onder hun leiding te ontplooien.
Een ander element was het verkeerd beoordelen van de politieke situatie. In China had een machtige revolutie op een reusachtige schaal menselijke krachten in de boerenlegers en in hun guerrilla-onderdelen gestort. In Latijns-Amerika gooiden de theoretici en de beoefenaars van guerrilla alles ondersteboven. Het was hun overtuiging dat het louter verschijnen van vastberaden guerrillastrijders voldoende was om een menselijke vloedgolf zoals die die uiteindelijk het kapitalisme in China omvergeworpen had, in beweging te brengen, of indien de beweging niet die grootte had, dan op zijn minst een beweging zoals met de Cubaanse Revolutie. Bijgevolg deden uiterst kleine groepjes, compleet geïsoleerd van de massa’s, aan operaties die relatief gemakkelijk door de burgerlijke legers en hun imperialistische ruggensteun konden neergeslagen worden. Een opvallend voorbeeld daarvan was het guerrillafront dat door Guevara in Bolivië werd geo[pend? – tekst afgebroken]
Een diepgaande en door de guerillagroepen onvoorziene verandering greep plaats in de houding van de massa’s in het midden van de zestiger jaren, in verscheidene delen van de wereld, zelfs daar waar de guerrillagroepen probeerden fronten op te richten.
Terwijl in China, vanwege de hierboven vermelde uitzonderlijke omstandigheden, de boeren de leiding hadden genomen met hun legers (de maoïsten onderdrukten zelfs arbeidersacties toen zij de steden binnenkwamen) liep in Latijns-Amerika de boerenstrijd tijdelijk terug, terwijl de massa’s in de steden op de voorgrond kwamen. Deze verschuiving werd op zeer dramatische wijze duidelijk tijdens de spontane massaopstand in Santo Domingo in 1965. In enkele dagen tijd verworven de massa’s controle over de stad, wonnen een deel van het leger over, verdeelden wapens op brede schaal en begonnen een massale gewapende strijd, met goede kansen op succes. Er was een massale interventie nodig van de Amerikaanse troepen, samen met de afwezigheid van een geschikte revolutionaire leiding om de opstand tegen te houden en dan neer te slaan. De opstand van Santo Domingo bracht aan het licht wat er aan het gebeuren was op brede schaal in de koloniale en semikoloniale landen met grote boerenbevolking; de stad was opnieuw haar politieke hegemonie over het platteland aan het verwerven, het proletariaat kwam opnieuw de leiding opeisen. Het einde van de lange naoorlogse afdwaling van het rechte pad van de wereldrevolutie was in zicht. In Bolivia was één van de redenen van Guevaras mislukking in het oprichten van een guerrillafront, zijn verwachting dat de boeren zijn initiatief zouden beantwoorden. Maar het model van de revolutie dat Guevara in zijn hoofd had, beantwoordde niet aan de werkelijkheid. De boeren antwoordden niet, evenmin beantwoordden zij de acties van de gebroeders Pereda en van de anderen die het werk dat Guevara begonnen had probeerden verder te zetten.
Anderzijds speelden in de daaropvolgende jaren, tijdens de grote sociale en politieke crisissen in Bolivia, de arbeiders van La Paz samen met de mijnwerkers – traditioneel de ruggengraat van de proletarische revolutie in Bolivia – de belangrijkste rol in het bestrijden van de reactie en in het zoeken naar de weg voorwaarts.
In Chili, dat op het politieke voorplan kwam met de overwinning van de Allende-regering in 1970, had de stad een duidelijk overwicht op het platteland. De arbeiders van Santiago in het bijzonder mobiliseerden steeds opnieuw. Dit feit had de overwinning kunnen verzekeren, indien er een revolutionaire partij had bestaan. Zelfs in China viel er tijdens de “culturele revolutie” een zekere toename van het gewicht van de stedelijke centra waar te nemen. Dit was bijzonder duidelijk in Sjanghai op het einde van 1966 en in het begin van 1967, toen de arbeiders, die een reeks eisen stelden om hun levensstandaard te verbeteren, in actie traden tegen de plaatselijke bureaucratie. De verschuiving van het zwaartepunt van de revolutie naar de stedelijke centra ging gepaard met een toename van de strijdbaarheid van de arbeiders in de imperialistische sector. In hun wisselwerking neigen de twee ontwikkelingen ertoe elkaar te versterken op internationaal vlak. Dit bleek duidelijk in de reusachtige studentenbetogingen in Mexico City in juli-oktober 1968, die de Mexicaanse burgerij zodanig bang maakten, dat zij haar toevlucht zocht tot vreselijke repressiemaatregelen. Het was te zien in de grote golf van betogingen in Argentinië in 1969, die op gang gebracht werden door de studenten in Corrientes en Rosario, en ontwikkelden tot opeenvolgende explosies in de steden, ingeleid door strijdbare lagen van de arbeidersklasse in Cordoba, Mendoza, enz. Het was te zien in de stakingen en studentenbetogingen die uitbraken in 1972 en 1973 in Zuid-Afrika. In Frankrijk nam de toenemende strijdbaarheid explosieve vormen aan in 1968 toen een studentenopstand in Parijs een nationale algemene staking ontketende waarin tien tot vijftien miljoen arbeiders betrokken waren. De afwezigheid van een revolutionaire massapartij verhinderde de algemene staking haar logische koers te volgen naar de vorming van een arbeidersregering. En de stalinisten en sociaaldemocraten waren eens te meer in staat de situatie voor de Franse bourgeoisie te redden.
Mei-juni 1968 ging dus de geschiedenis in, niet als het begin van de socialistische revolutie in Frankrijk, maar als een repetitie. Behalve de dramatische demonstratie van de toegenomen strijdbaarheid van de arbeiders en van het belang van de jeugdradicalisatie, brachten de mei-juni gebeurtenissen aan het licht dat de controle van de klassecollaboratie gezinde arbeidersbureaucratieën over de werkers in West-Europa aangetast was. Dit is een gevolg van die slijtage van de stalinistische en sociaaldemocratische apparaten, gepaard gaande met de toenemende neiging van de arbeiders om in actie te gaan, onder druk van de tegenstellingen van het kapitalisme en van de onbekwaamheid ervan om aan de arbeiders langdurende toegevingen te doen. De nieuwe opgang van de klassenstrijd in West-Europa werd vlug bevestigd door de “kruipende mei” die tijdens de herfst van 1969 Italië in een prerevolutionaire situatie stortte. Terwijl de strijdbaarheid van de arbeiders in Italië en in Frankrijk bleef toenemen, te zien aan de talrijke stakingsacties, kwam in 1970 ook het Spaanse proletariaat in beweging. Massamobilisaties, nationaal gecoördineerd door de clandestiene Comisiones Obreras (arbeiderscommissies) vonden plaats om te protesteren tegen de processen van de Baskische nationalisten te Burgos en tegen de weerwraakmaatregelen waaronder andere politieke gevangenen te lijden hadden. De jaren 1971-73 zagen een reeks militante stakingen – de bouwarbeiders van Madrid, SEAT, El Ferrol, Bessos, Pamplona – acties die neigden aan te groeien tot nog bredere mobilisaties tegen de Franco-dictatuur, en de Spaanse leiders uit te dagen op een niveau dat sinds de verpletterende nederlaag van het Spaanse proletariaat in de jaren dertig niet meer bereikt was.
In Groot-Brittannië waren de mobilisaties tegen de Wet op de Industriële Verhoudingen, de bezetting van de scheepswerven van Upper Clydeside en de militante stakingen van de mijn- en dokwerkers stappen in de richting van de verscherping van de sociale spanningen en van een hardere confrontatie tussen de arbeidersbeweging en de heersende klasse, die een nieuw hoogtepunt bereikten op het einde van 1973.
De opgang werd ook weerspiegeld in het nieuwe stadium waarin de Ierse strijd zich bevond. Massamobilisaties vonden plaats in Derry in oktober 1968 en in januari 1969.
In Noord-Amerika vond de toenemende strijd in Quebec haar uitdrukking in reusachtige nationalistische betogingen tijdens de periode 1968-71. In Noord-Amerika heeft de toenemende opgang van de strijd in Quebec zich uitgedrukt doorheen de reusachtige nationalistische betogingen in 1968-71 en doorheen de ononderbroken ontwikkeling van de strijdbaarheid van de arbeiders tijdens de voorbije tien jaar. De uitbarsting van april-mei 1972 in Quebec, veroorzaakt door een algemene staking van de openbare diensten was het belangrijkste gevecht dat de arbeidersklasse in Noord-Amerika sedert vele jaren geleverd heeft.
In de Verenigde Staten was er behalve de opkomst van de anti-oorlogsbeweging, de Zwarte bevrijdingsstrijd die in de proletarische getto’s van de grote steden het eerst in de Watts-wijk van Los Angeles in 1965 stormachtige explosies losbarstte. In Latijns-Amerika, waar het brandpunt van de klassenstrijd duidelijk meer en meer verschoof naar de steden, verlegden ook de strategen van de guerrilla hun terrein. Zij gaven hun pogingen om militaire bases op het platteland te vestigen op en in de plaats van die oriëntatie begonnen zij met “stadsguerrilla”. De meest prominente baanbrekers naar deze nieuwe lijn waren de Tupamaros in Uruguay en de linkse peronisten en de ERP-PRT in Argentinië. Net als de beoefenaars van plattelandsguerrilla legden de stadsguerrillagroepen een fataal onbegrip aan de dag voor de rol van een partij van bolsjewistisch type, ingeplant in de massa’s. Bijgevolg zagen zij de noodzaak niet in er één op te bouwen. Sommigen onder hen verwerpen zulks openlijk, alhoewel het niet zeker is, dat zij weten wat zij verwerpen, vermits zij niet in staat zijn een onderscheid te maken tussen leninisme en stalinisme. Zij stellen hun eigen actie in de plaats van die van de werkende massa’s en staan daarom apart van de strijd van de massa’s, die onbekend terrein blijft voor hen. Zij herleiden gewapende strijd tot de karikatuur van kleine groepjes die “onteigeningen” uitvoeren en ontvoeringen en andere terroristische daden plegen, waarmee zij misschien wel applaus, maar niet de leiding van de massa’s kunnen krijgen.
De stijgende temperatuur en de toenemende omvang van de massastrijd in de steden strekte ertoe de guerrillagroepen verder te isoleren. Als dit proces zich verder ontwikkelt, zullen ernstiger kandidaten voor de politieke leiding naar voren komen. Op lange termijn zullen zij bewijzen dat zij het zijn die bereid en in staat zijn de lessen te trekken uit het voorbeeld gegeven door Lenin en Trotski, in het bijzonder het gebruik van de overgangsmethode om een revolutionaire massapartij op te bouwen. De Vierde Internationale verwerpt niet de guerrilla onder welke omstandigheden ook, zij ziet het gebruik van guerrilla-oorlogsvoering als een tactische kwestie die moet behandeld worden in het licht van de concrete situaties die kunnen ontstaan in het verloop van de strijd. De Vierde Internationale verzet zich wel onder alle omstandigheden tegen de opvatting dat een kleine groep de moeizame taak kan overslaan van de opbouw van een partij van leninistisch type door zichzelf in de plaats te stellen van de massa’s in de gewapende strijd. Terwijl zij de opvatting over de guerrilla verwerpt als panacee of als kortere weg naar de macht, erkent de Vierde Internationale de moed en de toewijding van de guerrillastrijders tegen de slagen die de reactionairen van alle pluimage hen toedienen. Nochtans keurt zij hun actie af als politiek verkeerd, en zet zij hen ertoe aan meer aandacht en diepere studie te wijden aan de leninistisch-trotskistische manier om de revolutionaire strijd voor de macht aan de arbeiders aan te gaan. Bovenal vestigt de Vierde Internationale de aandacht op de wijziging van het patroon van de wereldrevolutie. Vandaag bewegen de stedelijke massa’s met hun eigen strijdvormen en klasse-organisatie zich naar het middelpunt van het strijdperk. Naarmate het proletariaat opnieuw op directe wijze zijn leidende rol zal bevestigen, zal het revolutionair proces kwalitatief vooruit gaan. In de steden zullen de bevolkingslagen die gebukt gaan onder miserie, de onderdrukte minderheden inbegrepen, het kamp van de arbeidersklasse kiezen. De ganse beweging zal een krachtige aantrekkingspool worden voor de massa’s op het platteland. Dit werd lang geleden reeds voorzien door Trotski in zijn theorie van de permanente revolutie. In de koloniale en semikoloniale landen waar het agrarische vraagstuk scherp gesteld blijft, zal onvermijdelijke nieuwe toename van de boerenstrijd nieuwe kracht geven aan het revolutionaire proces.
Net zoals in de Russische Revolutie zullen in de komende periode de arbeidersklasse en de arme boeren ertoe neigen gecombineerd te ageren onder de leiding van de arbeidersklasse (dit in tegenstelling tot China in de jaren ’40).
Bijgevolg wijst de waargenomen draai van de weg van de wereldrevolutie duidelijk op de opening van een periode gedurende dewelke het voor de revolutionair-marxistische kernen zal mogelijk worden zich in versneld tempo een massabasis te winnen en daardoor zich in een situatie te bevinden die hen toelaat dat element van politiek bewustzijn te verzekeren dat noodzakelijk is voor de oplossing van de historische crisis van de proletarische leiding.
De wisselwerking van verschillende ontwikkelingen in de 3 sectoren van de wereldrevolutie gedurende de laatste tien jaar was buitengewoon duidelijk. Tijdens de spectaculaire gebeurtenissen van mei-juni 1968 zag men aan de muren van de Sorbonne in het imperialistische Frankrijk vooral portretten van Che Guevara, Mao Zedong, Ho Chi Minh en Leon Trotski. Hoewel de keuze van precies die portretten de standpunten weerspiegelde van concurrerende politieke stromingen onder de geradicaliseerde studenten in Parijs, wezen ze toch op een gemeenschappelijke drijfveer: “laten we de revolutie maken”.
Het voorbeeld van de Franse studenten en dat van de Franse arbeidersklasse met haar algemene werkstaking, in gang gezet door de rebellie aan de universiteiten, inspireerde op zijn beurt de studenten en arbeiders van andere landen. Een treffend voorbeeld hiervan vormen de studentenbetogingen in Mexico City in 1968. We zagen nog een recent voorbeeld van deze wisselwerking in de laatste maanden van 1973. Door reusachtige betogingen en optochten, waar massa’s van meer dan 100.000 personen aan deelnamen, slaagden de studenten van Bangkok erin om, gesteund door de arbeiders, het gehate militair regime in Thailand ten val te brengen op 14 oktober.
Minder dan 4 weken later aan de andere kant van de aardbol, in Athene, behaalden de studentendemonstraties met steun van de arbeiders een gedeeltelijke overwinning door de leidende figuur van de militaire dictatuur in Griekenland, Papadopoulos, ten val te brengen. Een geliefkoosde slogan van de Atheense studenten was “Thailand”. Wat betreft het Sovjetblok, werd de “Praagse Lente” in 1968 gedeeltelijk geïnspireerd, door het voorbeeld van de Vietnamezen in hun strijd tegen de imperialistische invasie uit de Verenigde Staten en door het voorbeeld van de studentenbetogingen en -protesten tegen de oorlog in West-Europa en de Verenigde Staten.
In de imperialistische centra waren het de Algerijnse en de Cubaanse Revolutie die een belangrijke rol speelden in de radicalisatie van de jeugd, vooral in Frankrijk, de Verenigde Staten en Canada. De Chinese revolutie speelde een gelijkaardige rol in andere landen. De Russische Revolutie van 1917 had een tot dusverre ongeëvenaarde invloed zowel in de koloniale als in de imperialistische centra, en dit leeft nog steeds in de herinnering van de oude revolutionairen.
Binnen de Sovjet-Unie spelen vandaag de overwinning van de koloniale volkeren, nederlagen voor het imperialisme, en de radicalisatie in het Westen een dergelijke rol in het aanwakkeren van het verzet tegen de bureaucratie. Anderzijds vormen de uit de Sovjet-Unie binnengesmokkelde berichten over het moedig verzet waarmee strijders voor proletarische democratie de bureaucraten en hun politieke politie trotseren, voor revolutionairen in de koloniale en de imperialistische landen een aanmoediging om de kapitalistische onderdrukking krachtiger te bestrijden. De huidige opgang van de klassenstrijd in West-Europa zal onmiskenbaar gelijkaardige tendensen in andere landen aanmoedigen. Eén van de gebieden waarvoor we mogen verwachten dat die invloed zeer vlug gevolgen zal hebben is Oost-Europa, omdat het zo nabij ligt. Die landen, die Stalin bedoeld had als bufferstaten tegen militaire interventies uit het kapitalistische Westen, hebben al bewezen hoe vlug zij omgevormd kunnen worden in communicatiezones van revolutionaire gisting tegen de bureaucratisch heersende kaste in de Sovjet-Unie. Een indrukwekkend voorbeeld hiervan was de rebellie van de Poolse arbeiders op het einde van 1970 en in het begin van 1971, die Gomulka ten val bracht, politieke dissidenten in de Sovjet-Unie aanmoedigde, en het Kremlin deed schrikken. Hoewel ook de contrarevolutionaire kapitalistische ideologie langs deze weg Oost-Europa zou kunnen binnendringen, leert de ervaring dat de bufferzone veel meer geneigd is gehoor te verlenen aan de revolutionaire ideologie en de revolutionaire voorbeelden van de onderdrukte lagen in de kapitalistische landen. Dit is het wat de waakhonden van het Kremlin zorgen baart, en niet de invloed van burgerlijke “levensvormen” of “hippiecultuur”. De levensstijl van de bureaucraten is zelf door en door burgerlijk; ze spreiden dit ten toon voor tv-camera’s telkens als zij een topconferentie houden met imperialistische staatslieden als Nixon en Kissinger. De topbureaucraten van het Kremlin zelf zijn de grootste verantwoordelijken voor de burgerlijke invloed in de Sovjet-Unie. Dit is nog een reden temeer waarom ze door de Russische arbeiders moeten omvergeworpen worden. Er moet ook rekening worden gehouden met de nederlagen van de wereldrevolutie. Sommige revolutionaire marxisten houden er niet van nederlagen te analyseren. Ze spitsen zich liever toe op overwinningen. En die zijn verkieslijk vanuit het standpunt van de rekrutering. Maar nederlagen zijn van beslissend belang om te leren hoe het herhalen van fouten kan belet worden en om de nodige taken uit te stippelen. Nederlagen zijn eveneens belangrijk omwille van hun weerklank waarmee rekening moet worden gehouden. Ze zetten de klok van de revolutionaire zaak achteruit in de sector waar zij voorkomen en ze vormen een oorzaak voor demoralisatie in de andere sectoren. De reeks nederlagen die in Latijns-Amerika werden geleden omdat men steunde op de guerrillastrategie hebben een beslissende invloed gehad op de gebeurtenissen in de wereld. Eén van de redenen die het zelfvertrouwen van de Verenigde Staten bij de inval in Indochina verklaren is de overtuiging dat ze een doeltreffende “anti-opstand” techniek onder de knie hadden. Naarmate de ene nederlaag de andere opvolgde in Latijns-Amerika, vervaagde het enthousiasme voor de Cubaanse Revolutie in andere landen. Dit was duidelijk zichtbaar in de Verenigde Staten en ook in de landen van het Sovjetblok. Men kan de gevolgen van de twee bittere nederlagen in Brazilië (1964) en Indonesië (1965) meten door te overwegen op welke wijze overwinningen in die landen de massa’s nieuw enthousiasme zouden hebben geschonken, en een machtige impuls gegeven aan de wereldrevolutie.
De nederlaag die de beweging van Patrice Lumumba leed in Congo in 1960 betekende niet enkel een stap achterwaarts voor de Afrikaanse bevrijdingsbeweging in zijn geheel; ook in de Black Liberation strijd in de VS werd dit scherp aangevoeld. In laatste analyse betekende de moord op Malcolm X in New York in 1965 een slag voor de strijd in Afrika.
De val van het Ben Bella regime in Algerije in 1965 was eveneens een bron van ontmoediging voor de revolutionairen in de Arabische landen en elders.
Verre van een nieuwe Cubaanse Revolutie te zijn die de Maghreb en gebieden ver over de Middellandse Zee zou overstralen, liep de Algerijnse revolutie uit op een zonsverduistering. Het ondertekenen van de akkoorden van Parijs in 1973 was een achteruitgang voor de Vietnamese Revolutie. Hoewel de Amerikanen er niet in slaagden hun doel, het verpletteren van de Vietnamese Revolutie – volledig te verwezenlijken en zijn troepen moest terugtrekken, bleven zij in een betrekkelijk gunstige positie om een kapitalistisch Zuid-Vietnam in stand te houden. De revolutionairen konden niet bogen op een duidelijk succes, integendeel, ze werden geconfronteerd met de nadelige aspecten van de wapenstilstand die Hanoi willens nillens moest aanvaarden.
Die taak werd des te moeilijker daar de leidende figuren van de Noord-Vietnamese regering het dubbelzinnig compromis voorstelden als een ongekende overwinning. De recente nederlaag in Chili werd door de contrarevolutionaire krachten uit de omringende landen onmiddellijk geïnterpreteerd als een versterking van hun kamp.
Daardoor werd een zichtbare sluier gegooid op de voorhoede-elementen in de imperialistische sectoren. Ze zagen zich genoodzaakt de elementaire solidariteit te organiseren met de slachtoffers van de junta, in plaats van zich te kunnen laten drijven op de stuwkracht van een grote, nieuwe overwinning, met alle gunstige gevolgen dat dit zou hebben gehad in hun eigen land.
In het Midden-Oosten heeft de opgang van het Palestijns verzet bijgedragen tot het uitwissen van de gevolgen van de nederlaag van 1967 en tot de wedergeboorte van de Arabische revolutie in haar geheel. Die ontwikkeling heeft ernstige klappen gekregen tijdens de burgeroorlog in Jordanië in 1970 en daarna in Libanon en andere landen. Op het ogenblik dat de gevoelig verzwakte Palestijnse verzetsorganisaties naar rechts afgleden, ontsproot het terrorisme uit de wanhoop. Die wendingen hebben de pogingen van de Arabische burgerij vergemakkelijkt om tot een vergelijk te komen met de Israëlische staat, land van koloniale veroveraars, op de rug van het Palestijnse volk. De groeiende druk van de Arabische massa’s die een einde willen maken aan de steeds verdergaande bezetting van Arabisch grondgebied door Israel, samen met de opkomst van een nieuwe massabeweging in Egypte, leidden in oktober 1973 tot het hervatten van de oorlog. Nochtans was het politiek doel van die oorlog vanuit het standpunt van het Egyptische en Syrische regime het kanaliseren van de massabeweging en het veroveren van een gunstiger positie teneinde tot een akkoord te komen met Israel. Het optreden van de Arabische legers gaf die regimes inderdaad een groter prestige, maar het daaruit voortvloeiend zelfvertrouwen bij de Arabische massa’s zal in laatste analyse in de kaart spelen van de Arabische revolutie.
De wisselwerking van overwinningen en nederlagen tussen de drie sectoren toont aan hoe belangrijk het is te overwegen welke de mogelijke invloed is van gebeurtenissen in één sector op de andere sectoren. Naast het wijden van bijzondere aandacht aan dit aspect moeten revolutionairen een uiterste inspanning leveren opdat nauwkeurige informatie over de feiten zou worden verzameld, en van de ene sector naar de andere doorgegeven. Vanuit dit standpunt komt het belang van de revolutionaire pers in een nieuw daglicht te staan. Bovendien moet alles wat revolutionairen zeggen en doen gewikt en gewogen worden, niet alleen omwille van de mogelijke gevolgen in een bepaald land, maar eveneens om hun mogelijke repercussies in andere gebieden. Revolutionairen dragen een internationale verantwoordelijkheid voor hun koers in het nationaal strijdperk. Voor de Vierde Internationale die overal ter wereld afdelingen en sympathiserende groepen heeft, heeft dit een bijzondere betekenis. Daar de arbeiders een klasse vormen met als historische taak de mensheid voorbij het kapitalisme te leiden naar de wereldwijd geplande economische structuur van het socialisme, kunnen hun belangen enkel gewogen, verdedigd en vertegenwoordigd worden in internationaal perspectief, d.w.z. in hun globaliteit. De arbeidersklasse heeft een internationaal bewustzijn nodig. Zonder ook maar één ogenblik te vergeten dat de proletarische revolutie zich voortbeweegt langs de spiraal van afzonderlijke landen waar ze de staatsmacht grijpt, moet de voorhoede de specifieke karaktertrekken van deze strijd situeren in een algemeen kader en in het geheel van wisselwerkingen. Daartoe is een ploeg kaders nodig, een wereldpartij voor de socialistische revolutie. Die partij, die de leden van de IVe Internationale sinds 35 jaar trachten op te bouwen, volgt de wisselwerking van de tendensen in de drie sectoren, en probeert die te beïnvloeden. De analyses, voorstellen en acties van de IVe Internationale weerspiegelen de vooruitgang in het politiek bewustzijn bij de internationale proletarische voorhoede. In die zin levert de IVe Internationale een essentiële bijdrage tot de oplossing van de crisis van de proletarische leiding op wereldvlak.
Om het economisch en sociaal kader van het laatkapitalisme te doorbreken en op te rukken naar het socialisme, heeft het proletariaat de hulp van een aantal bondgenoten nodig. Op het platteland zijn dit o.a. de kleine boeren, en in de stedelijke centra: studenten, ambachtslieden, beoefenaars van vrije beroepen, kleine handelaars, enz. De breuk van deze groepen met de burgerij, en hun verbondenheid met de zaak van het socialisme is afhankelijk van het probleem van de klasseleiding.
Het is bekend dat in de fase van doodsstrijd van het kapitalisme de miljoenen individuen die zich hergroeperen achter de twee fundamentele klassen economisch zwaar kunnen getroffen worden. Dit is voldoende om hen te doen opteren voor een radicale oplossing. Indien het proletariaat dan geen effectieve leiding biedt die het perspectief opent van vestiging van het socialisme op korte termijn, bestaat de mogelijkheid dat die natuurlijke bondgenoten gedemoraliseerd raken. Door hun teleurstelling en wanhoop vormen zij een gunstig terrein voor de fascistische demagogen. Dit gebeurde in Italië, in Duitsland en elders na de eerste wereldoorlog. Na de ervaring van het fascisme in Europa heeft de kleinburgerij in haar geheel de neiging geen gehoor te verlenen aan demagogen. Vanuit dat oogpunt is de huidige toestand gunstiger dan die van de jaren twintig of dertig. Maar daar er reeds een hele periode is verstreken en de generaties zich hebben opgevolgd, wordt de herinnering aan het fascisme minder levendig. Bovendien is het fascisme perfect in staat nieuwe maskers op te zetten, zodat het nog moeilijk te identificeren valt. Bijgevolg zou het een zware fout zijn te denken dat de relatief gunstiger houding van de kleinburgerij in haar geheel een permanent gegeven is in de wereldpolitiek.
Een van de meest treffende tekenen hiervan is het succes waarmee de contrarevolutie stilaan een basis verwierf bij de vrachtvoerders, bij sommige sectoren onder de studenten, en bij de kleinburgerlijke huisvrouwen in de steden, een basis die groter werd naarmate de generaals de staatsgreep voorbereidden die de regering Allende zou ten val brengen. De Chileense sociaaldemocraten en stalinisten bleven blind voor de betekenis van die groeiende reactionaire stroming onder verscheidene sectoren van de kleinburgerij. Ze begrepen niet dat ook hun bestaan op het spel stond. Hun oriëntatie liep uit op een zware nederlaag voor de Chileense revolutie die de arbeiders betaalden met tienduizenden mensenlevens, de vernietiging van de democratische rechten en een dramatische achteruitgang van hun reeds lage levensstandaard. De ontwikkeling van gevaarlijke stromingen in de schoot van de Chileense kleinburgerij was geenszins onvermijdelijk. In Chili waren uitstekende mogelijkheden om die sectoren te winnen voor de zaak van het proletariaat, of om ze tenminste te neutraliseren. Inderdaad, tot nu toe is één van de meest treffende kenmerken van de huidige politieke situatie op wereldvlak, en dit gold ook voor de Chileense situatie op het ogenblik dat Allende aan de macht kwam, de voortdurende uitdrukking van het feit dat de sociale krachten die rechtstreeks met het proletariaat verbonden zijn, bereid waren een revolutionaire richting in te slaan. De opgang van de strijd voor nationale bevrijding, de jeugdradicalisatie die veel verder reikt dan het proletariaat, en het plotse oplaaien van de strijd voor de bevrijding van de vrouw, zijn tot nu toe buitengewoon betekenisvol geweest. Die veelbelovende ontwikkelingen vereisen grote aandacht. Indien ze op een correcte wijze benaderd worden, kunnen ze op de meest positieve manier bijdragen tot de oplossing van de crisis van de proletarische leiding, en tot de vorming van het revolutionaire bondgenootschap met de brede massa’s van de kleinburgerij.
De opgang van de nationale bevrijdingsstrijd in de drie sectoren van de wereldrevolutie (de koloniale wereld, de imperialistische landen en de arbeidersstaten) is één van de belangrijkste kenmerken van de huidige politieke wereldsituatie. Indien ze correct geleid worden, kunnen de bewegingen voor nationale bevrijding gemobiliseerd worden als een machtige bondgenoot in de strijd van het proletariaat voor het socialisme.
In het imperialistisch tijdperk verraadt de nationale burgerij van de industrieel achtergebleven landen haar eigen revolutie. De burgerlijke-democratische taken, met inbegrip van een ware nationale onafhankelijkheid, kunnen enkel verwezenlijkt worden door de socialistische revolutie, onder de leiding van het proletariaat met de steun van de werkende massa’s in de stad en op het platteland, vooral de boeren.
De proletarische partij moet de leiding over de beweging voor nationale bevrijding trachten te verwerven door ze te ontnemen aan de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen. Hoewel de revolutionaire marxisten in geen geval hun steun verlenen aan het marginale klasseprogramma van de burgerlijke en kleinburgerlijke nationalisten verdedigen ze de revolutionair-democratische eisen van de onderdrukte massa’s. Het trotskistisch programma benadrukt de autonome klasse-eisen van een onderdrukt volk, zoals radicale landhervorming en nationale onafhankelijkheid.
Alleen door een dergelijke combinatie kan een revolutionair-marxistische partij de leiding over de nationale bevrijdingsstrijd winnen en de werkende massa’s achter de vaandels van het proletariaat verzamelen in de strijd voor de oprichting van een arbeidersstaat. Een dergelijke juiste politiek in verband met het nationale vraagstuk was één van de sleutels van de overwinning in de Russische Revolutie. De belangrijkste lessen werden verwerkt in het programma van de pas opgerichte IVe Internationale en er werd een veelbelovende aanvang gemaakt met de opbouw van communistische partijen in de koloniale wereld. Dit proces werd in de hand gewerkt door de wereldwijde opgang van de nationale bevrijdingsstrijd, geïnspireerd door het voorbeeld van de Russische Revolutie.
De opkomst van het stalinisme heeft die ontwikkeling tot stilstand gebracht. Enerzijds, in de arbeidersbeweging van de hooggeïndustrialiseerde landen, diepte het stalinisme een idee op die vóór 1914 de sociaaldemocratie had beheerst, nl. dat het nationaal vraagstuk geen bijzonder belang had voor de proletarische revolutie, dat dit een randprobleem was dat de socialistische revolutie terloops zou oplossen. Anderzijds, in de koloniale en halfkoloniale gebieden, diepte het stalinisme de oude mensjewistische theorie op van revolutie “in twee etappes”, waarbij ze de verdrukte massa’s de raad gaf de burgerlijke en kleinburgerlijke nationalisten te aanvaarden als natuurlijke leiders van de “eerste etappe” van de revolutie. Op die manier droeg de opkomst van het stalinisme ertoe bij de vorming van de proletarische leiding over de nationale beweging in de koloniale en halfkoloniale landen te verhinderen. Voor een hele periode konden de burgerlijke en kleinburgerlijke demagogen de leiding van die bewegingen in handen nemen.
Hierbij wierpen zij zich op als verdedigers van de socialistische en nationalistische verzuchtingen van de massa’s, zonder dat de stalinisten dit in twijfel trokken. Dit versterkte de langdurige afwijking van het klassiek model van socialistische revolutie. Vele nationale bevrijdingsbewegingen waren na de 2e Wereldoorlog sterk genoeg geworden om de formele onafhankelijkheid af te dwingen van de imperialisten. Enkele onder hen braken met het kapitalistisch systeem, zoals China, Cuba, Noord-Vietnam en Noord-Korea; andere werden neergeslagen.
Hoewel in de meeste vroegere kolonies van het imperialisme formele politieke onafhankelijkheid werd verkregen, duurt de nationale onderdrukking door het imperialisme daar voort onder minder directe vormen. De verwezenlijking van een ware nationale bevrijding staat daar nog steeds aan de orde.
Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de Arabische landen waar de imperialistische druk de beslissende factor is die het Arabische volk verdeeld houdt. Het Arabische nationalistisch bewustzijn, dat zich uitdrukt in een algemeen verlangen naar nationale eenmaking van het Arabische volk, speelt een vooruitstrevende rol in die zin dat het de Arabische massa’s aanzet te strijden tegen de imperialisten, de zionisten en de binnenlandse reactionairen die zich verzetten tegen nationale eenmaking. De Palestijnse bevrijdingsstrijd tegen de Israëlische kolonistenstaat is van het grootste belang voor de vooruitgang van de klassenstrijd in heel de Arabische wereld.
Onder druk van de massa’s hebben verscheidene burgerlijke en kleinburgerlijke stromingen zich opgeworpen als strijdbare verdedigers van het Arabisch nationalisme. Het nasserisme en het baathisme zijn hiervan de duidelijkste voorbeelden. Maar deze antiproletarische leiders strijden niet op een consequente manier voor de nationalistische doelstellingen waar zij zelf beweren achter te staan. Enkel een revolutionair-marxistische partij die een volledig programma voor de klassenstrijd naar voren schuift, kan de leiding geven die noodzakelijk is om de strijd te doen uitmonden in een socialistische revolutie en aldus de revolutionair-nationalistische eisen van de Arabische massa’s in te willigen.
De nationale kwestie neemt een andere vorm aan in landen waar de andere nationaliteiten binnen de eigen grenzen door het heersend regime worden verdrukt, en waar het chauvinisme bij de dominerende nationaliteit wordt aangewakkerd om die verdrukking in stand te houden. De nationale bevrijdingsstrijd in Bangladesh, die uitbarstte op het einde van 1971, biedt een goed voorbeeld van de wijze waarop een beweging tegen een dergelijke vorm van nationale onderdrukking de eis voor arbeidersmacht aan de dagorde kan stellen. Naarmate de revolutie terugkeert naar haar klassiek model van stedelijke opstanden, ontstaan nieuwe, mogelijkheden voor de opbouw van revolutionair-marxistische partijen in de koloniale en halfkoloniale landen. Enkel kernen die wortelen in een trotskistisch-leninistische appreciatie van het nationale vraagstuk, kunnen dergelijke partijen opbouwen.
In de jongste jaren is de nationale kwestie op het voorplan komen te staan in de imperialistische landen zelf. Hier speelt de wisselwerking tussen democratische strijd tegen nationale onderdrukking en proletarische strijd voor de socialistische revolutie bijzonder sterk omwille van de overwegend proletarische samenstelling van de verdrukte nationaliteiten. De opgang van de strijd der zwarten in de USA in de periode kort na de 2e Wereldoorlog was het eerste belangrijk voorbeeld van dit nieuw verschijnsel. De koloniale revolutie heeft de zwarte massa’s aangezet te strijden voor hun vrijheid. De relatieve kalmte van de Amerikaanse arbeidersklasse heeft bij de zwarten de neiging versterkt om alleen op de eigen krachten te vertrouwen en zich onafhankelijk te organiseren. Maar deze ontwikkeling was geen alleenstaand feit. Kort daarop barstte de strijd van de chicano’s los en waren we getuige van een groeiende radicalisatie van de andere onderdrukte nationaliteiten in Noord-Amerika.
Het nationalistisch gevoel in de arbeidersklasse van Quebec (Canada) werd een belangrijke drijfkracht die de radicalisatie van de arbeiders stimuleerde en alle aspecten van de klassenstrijd aanraakte.
In kapitalistisch Europa was de jongste uitbarsting van de Ierse nationale bevrijdingsstrijd één van de centrale elementen van de opgang van de klassenstrijd na 1968. Begonnen als een massabeweging voor democratische rechten, waarbij de opheffing werd geëist van de repressie die wordt toegepast om het land verdeeld te houden en ondergeschikt aan het Brits imperialisme, bereikte de Ierse strijd haar hoogtepunt in jan-feb. 1972 toen de Britse repressie tegen een massabetoging voor burgerrechten te Derry in Noord-Ierland een massale arbeidersmobilisatie in het formeel onafhankelijk deel van het land voor gevolg had. Hierna ging de beweging een periode van neergang tegemoet, bij gebrek aan een passende leiding. De kleinburgerlijke nationalisten van het Provisionele IRA zochten hun toevlucht in het terrorisme, terwijl het Officiële IRA in haar wending naar een socialistisch perspectief in economisme verviel en de massa’s met hun nationalistische verzuchtingen aan de kleinburgerlijke nationalisten overleverde.
De heropleving van de Ierse bevrijdingsstrijd heeft een stoot gegeven aan de ontwikkeling van de nationaal-democratische bewegingen van andere onderdrukte nationaliteiten in Groot-Brittannië en elders in Europa, zoals bv. in Bretagne waar de nationalistische groepen van oudsher direct beïnvloed werden door de gebeurtenissen in Ierland.
Over het algemeen beschouwd, van de Basken in Spanje en Frankrijk tot de Koreanen in Japan, zijn we getuige van een steeds groeiende opmars van de nationale bevrijdingsstrijd in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Zelfs al gaat het om een numeriek zeer kleine bevolking, hetzij relatief, hetzij absoluut gezien, zoals bv. het geval is bij de Samojeden (Laplanders) in Noorwegen en Zweden, bij de autochtone Amerikanen in Noord-Amerika, de inboorlingen in Australië, de Maori’s in Nieuw-Zeeland, toch kan de bevrijdingsstrijd van die historisch onderdrukte volkeren verreikende gevolgen hebben die veel belangrijker zijn dan men zou vermoeden indien men alleen hun numerieke sterkte in beschouwing neemt. Het groeiend bewustzijn van de onderdrukking van zulke volkeren en de steun die wordt verleend aan hun strijd tegen die onderdrukking, dragen bij tot de radicalisatie van de arbeidersklasse in haar geheel.
De pogingen tot sterkere economische coördinatie tussen de verschillende heersende kapitalistische klassen in West-Europa verscherpen de ongelijkheid in de regionale ontwikkeling, die meer en meer een weerspiegeling vormt van de historische politieke ongelijkheid. Bijgevolg mag men de ontwikkeling verwachten van nationalistische en zelfs separatistische tendensen bij de kleine onderdrukte volkeren. Hoewel in vele gevallen de mogelijkheid bestaat dat die bewegingen in hun beginstadium de enge, lokale kapitalistische verlangens en ambities weerspiegelen, toch steunen de revolutionair-marxisten op actieve wijze de democratische strijd van die volkeren en bekampen zij het soort economische integratie dat door de kapitalisten wordt bewerkstelligd. In die gevallen waar nationale minderheden economisch bevoordeligd zijn, doch politiek onderdrukt, zoals in Catalonië, kan de algemene aftakeling van de perspectieven voor burgerlijke democratie uitmonden in een harde strijd tegen de burgerlijke orde. Dergelijke strijd kan de taak van de revolutionaire socialisten gevoelig vergemakkelijken. Een ander aspect van het nationale vraagstuk in West-Europa is de strijd van de gastarbeiders. In verscheidene landen vormen ze een steeds belangrijker deel van de arbeidskracht. Daar zij onder de meest ongunstige voorwaarden werken daar zij het meest worden uitgebuit, en bovendien nog het slachtoffer zijn van toenemende racistische discriminatie in het dagelijks leven, vormen die arbeiders de potentieel meest strijdbare sector van het proletariaat.
De opgang van de nationale bevrijdingsstrijd in de imperialistische landen heeft het explosief karakter van de sociale spanningen in de stedelijke centra nog verhoogd. De klassenstrijd kan niet worden teruggebracht op enkel loonstrijd, strijd voor tewerkstelling en betere werkvoorwaarden. Zij neemt velerlei vormen aan, hierbij ingesloten de strijd tegen alle vormen van onderdrukking die eigen zijn aan het kapitalistisch tijdperk en tegen de onderdrukking die werd overgeërfd uit vroegere historische periodes, maar die het kapitalisme bestendigt, uitbreidt en intensifieert.
Het industrieel proletariaat is de beslissende kracht in de klassenstrijd, maar het is niet de enige kracht, en in vele landen is het proletariaat alleen onvoldoende, het heeft bondgenoten nodig. De revolutionaire marxisten moeten de strijd van alle onderdrukten steunen en aldus de leiding van het proletariaat naar voren schuiven.
De nationale kwestie is ook van kapitaal belang in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten. De strijd tegen vormen van nationale onderdrukking, gevoed en bestendigd door de bureaucratische kaste, komt meer en meer op het voorplan in Oost-Europa en de Sovjet-Unie. Dit verschijnsel vormt één van de belangrijkste componenten van de politieke revolutie. In zijn strijd tegen de dreigende opkomst van het bureaucratisme in de Sovjet-Unie, die Lenin kort voor zijn dood in gang zette, richtte hij zich vooral tegen Stalins reactionaire houding, tegenover de nationale kwestie, wat hij als één van de ernstigste problemen beschouwde, De trotskistische linkse oppositie heeft Lenins strijd voortgezet. De juistheid van dit standpunt werd bevestigd tijdens de grote antibureaucratische bewegingen sinds de tweede wereldoorlog: de uitbarsting van de arbeiders in Oost-Duitsland in 1953, de Hongaarse politieke revolutie in 1956, de Poolse opstand in hetzelfde jaar, en de opstand in Tsjecho-Slowakije in 1968. Al die opstanden moesten niet alleen het hoofd bieden aan de binnenlandse stalinistische bureaucratieën, maar ook en vooral aan de stalinistische bureaucratie in Moskou, die de verzuchtingen van de massa’s in al die landen trachtte om te keren. De nationale onderdrukking uit zich niet enkel in de militaire interventie van het Kremlin, maar ook in het feit dat de economische planning in de Oost-Europese arbeidersstaten ondergeschikt wordt aan de behoeften van de Sovjet-Unie. Op die manier is de strijd tegen nationale onderdrukking een hoofdkenmerk van de ontwakende politieke revolutie in Oost-Europa. In de Sovjet-Unie zelf geschiedt de nationale onderdrukking op een nog directere manier. Daar is de bureaucratie er tot op heden in geslaagd de onderdrukte nationaliteiten in haar ijzeren greep te houden. Maar de recente toename van antibureaucratische dissidentie in de USSR bewijst dat die toestand spoedig kan veranderen. Het verzet neemt toe bij de Oekraïners, de Baltische volkeren en de gedeporteerde minderheden zoals bv. de Tartaren.
De ontwikkelingsgraad van dergelijke bewegingen in China is ons niet bekend. Dit is te wijten aan de strenge censuur vanwege Peking.
Het is essentieel dat de revolutionair-marxisten in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten de onderdrukte volkeren steunen in hun strijd voor bevrijding en ook voor het recht op zelfbeschikking. Reactionaire politieke stromingen trachten voortdurend de gerechtvaardigde vijandigheid van de onderdrukte nationaliteiten tegenover het stalinisme uit te spelen tegen de arbeidersstaten en de wereldrevolutie. Zo hebben bijvoorbeeld de zionisten een zekere terreinwinst geboekt door gebruik te maken van de joodse oppositie tegen het antisemitisme dat door het stalinisme wordt gesteund. Dergelijke gevaren benadrukken nog meer de noodzaak dat de revolutionaire marxisten de leiding moeten nemen in de strijd tegen nationale onderdrukking in het Sovjetblok, en die strijd richten naar een strijd voor socialistische democratie. Naarmate de economie en de cultuur van de arbeidersstaten verder ontwikkelen, wordt het juk van de nationale onderdrukking steeds zwaarder en wordt de wisselwerking tussen de strijd tegen nationale onderdrukking en de politieke antibureaucratische revolutie sterker. Die ontwikkeling wordt versneld door de overwegend proletarische samenstelling van de onderdrukte nationaliteiten in de Europese arbeidersstaten. Door zijn omvang en strategische positie is de strijd van de Oekraïne massa’s tegen groot-Russische overheersing van bijzondere betekenis. De oproep van de IVe Internationale voor een onafhankelijk Sovjet-Oekraïne staat nog steeds vooraan in het programma van de politieke revolutie in de Sovjet-Unie.
In bepaalde landen was de studerende en schoolgaande jeugd sinds lang een terrein van politieke gisting dat vaak fungeerde als een gevoelige barometer voor de komende verschuivingen in andere sectoren van de bevolking.
Overal ter wereld hebben revolutionaire bewegingen steeds een aantal van hun beste kaders aan de universiteit gerekruteerd.
Gedurende de laatste decennia nam het aantal studerende jongeren een snelle uitbreiding. Dit vloeit voort uit de behoefte van het kapitalistisch systeem aan een reserveleger gekwalificeerde arbeiders en aan technici voor de industrie. Als gevolg hiervan verkreeg de studerende jeugd een groter sociaal gewicht en oefende ze een toenemende invloed uit op het intellectuele en sociale leven in de meeste landen. De economische, sociale en politieke crises vinden een snelle en hevige weerslag in de studentenwereld. De reacties van de studenten gaan gemakkelijk het gebied van de campus te buiten en bereiken de werkende jeugd in de fabrieken.
Het gaat hier natuurlijk niet om een proces in één richting. De arbeidersstrijd kan een brede weerklank vinden aan de universiteit. In laatste analyse wordt de politieke houding van de studenten en het onderwijzend personeel bepaald door de tegenstelling tussen loonarbeid en kapitaal. Niettemin zijn hun verhoudingen t.a.v. dit conflict gewoonlijk niet rechtstreeks en onmiddellijk. Elk van die verhoudingen heeft zijn eigen logica. De juistheid van die veralgemeningen is op treffende wijze bevestigd tijdens de acht jaar massale interventie van het VS imperialisme in Indochina. De anti-oorlogsbeweging vond haar oorsprong in de protesten van de studenten en de teach-ins op de belangrijkste campussen van de Verenigde Staten. De revolte aan de Amerikaanse universiteiten, die de gehele bevolking beroerde en doordrong tot in de rangen van de strijdkrachten en uiteindelijk ook tot in de georganiseerde arbeidersbeweging, was één van de voornaamste redenen waarom er in de heersende klasse een diepgaand tactisch meningsverschil ontstond in verband met Vietnam.
Het is deze revolte, samen met de verbeten weerstand van de Vietnamese vrijheidsstrijders, die Nixon en zijn gangmakers uit de zakenwereld tenslotte heeft gedwongen de Amerikaanse grondtroepen uit Vietnam terug te trekken.
Na die overwinning is de studentenbeweging in de Verenigde Staten begonnen achteruit te gaan. Nochtans zou het een vergissing zijn te denken dat de rol van de Amerikaanse studentenbeweging als terrein van politieke gisting voorgoed is uitgespeeld en dat hun strijd voortaan onherroepelijk tot de geschiedenis behoort. De studenten die hebben deelgenomen aan de grote manifestaties zijn zich nu aan het inschakelen in activiteiten waar hun ervaring als actieve tegenstanders van de oorlog in Vietnam zich onmiskenbaar zal manifesteren tijdens de komende grote golf van arbeidersstrijd.
De jongere groepen die hen opvolgen aan de universiteit verschillen slechts weinig van hen. Ze zullen dan ook reageren op een gelijkaardige wijze indien niet op een hoger en doeltreffender niveau, in de mate dat de gebeurtenissen buiten de campus hen ertoe zullen aanzetten hun opties opnieuw te definiëren in het licht van de werkelijkheid van de kapitalistische maatschappij in haar geheel.
Er moet ook worden opgemerkt dat de trotskistische beweging in de USA winst heeft geboekt sinds de jeugdradicalisatie. Het Verbond der Jonge Socialisten (Young Socialist Alliance – YSA) is op dit ogenblik de enige uiterst linkse jeugdorganisatie in de VS. Tezelfdertijd heeft de Socialistische Arbeiders Partij (Socialist Workers Party – SWP) zich versterkt qua aantal en qua invloed als gevolg van de jeugdradicalisatie. Immers, het is vooral te danken aan die radicalisatie dat een nieuwe generatie van kaders kon worden bijgewonnen, nadat die eerst in de YSA waren gerekruteerd. Op internationaal vlak is de studentenrevolte in Frankrijk van mei-juni 1968 het meest lichtende voorbeeld van de revolutionaire mogelijkheden die een dergelijke revolte inhoudt. De oorzaken en de diepere invloeden van die revolte zijn nog steeds werkzaam, zoals werd bewezen door de grote scholieren- en studentenmobilisaties tegen de wetten op het inschrijvingsgeld in Frankrijk en in België. De studentenrevolte in mei-juni 1968 heeft de trotskistische beweging in Frankrijk toegelaten zich gevoelig te versterken. Vóór dat ze werd verboden in 1973, was de Communistische Bond (Ligue Communiste) een invloedrijke kracht geworden in de West-Europese uiterst linkerzijde. Het was de grootste afdeling van de IVe Internationale.
Ook in andere Europese landen, zoals België, Groot-Brittannië, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Italië, Spanje, Zweden en Zwitserland, rekruteerde de trotskistische beweging nieuwe krachten uit de jeugdradicalisatie.
De jeugdradicalisatie in Argentinië, begonnen met mobilisaties rond thema’s eigen aan het “studentenmilieu” zelf, ontketende massamobilisaties in de steden. De uitbarstingen van de arbeiders in Cordoba, Rosario, Mendoza en andere steden hebben de burgerij tenslotte gedwongen de militaire junta aan de dijk te zetten en Peron terug te roepen teneinde tijd te winnen ten aanzien van de opgaande massabeweging. Het is in die situatie dat de trotskistische beweging verscheidene duizenden nieuwe aanhangers heeft gewonnen.
In 1974 haalde de studentenbeweging opnieuw de frontpagina van het nieuws. In Zuid-Korea hadden de studentenbetogingen voor gevolg dat het regime Park begon te twijfelen aan zijn eigen mogelijkheid om de dictatuur te handhaven. In Thailand dwongen massabetogingen geleid door de studenten en gesteund door de arbeiders de heersende generaalskliek het land te verlaten. In Griekenland hadden gelijkaardige betogingen – die voor een groot deel uit arbeiders bestonden, voor gevolg dat de officierskaste Papadopoulos aan de dijk zette, in de hoop dat deze toegeving de kapitalistische regering en de belangen die ze dient zou behoeden voor groter kwaad.
Het plotseling opduiken van die drie nieuwe centra van studentenactiviteit benadrukt het blijvend belang van de jeugdradicalisatie op wereldvlak en van haar mogelijkheden in de komende periode. De studentencontestatie van de jaren ’60 en ’70 combineerde vaak brede, politieke thema’s, thema’s van de klassenstrijd op nationaal en op internationaal vlak, met thema’s die verbonden zijn met de specifieke bekommernissen van de studenten. Hetzelfde onderwijssysteem dat het sociaal gewicht van de studentenacties heeft doen toenemen, heeft ook de contradicties verscherpt tussen de functie van de universiteit als instelling van kapitalistische overheersing en de noden en verzuchtingen van de meerderheid der studenten. De toenemende economische en sociale crisis van het wereldkapitalisme spitst die tegenstellingen nog meer toe. In alle landen voelen de kapitalisten zich vandaag genoodzaakt het onderwijs te “rationaliseren”: de studenten en hun families worden verplicht een groter deel van de opleidingskosten te dragen; de band tussen de organisatie van het onderwijs en de noden van het grootkapitaal wordt steeds hechter; elke vorm van onderwijs die een andere richting inslaat dan de technische is het slachtoffer van brutale beperkingen; er worden maatregelen genomen om de politieke vrijheid van de studenten in te dijken.
Die ontwikkeling effent de weg naar hardere en talrijker conflicten tussen de studenten en de kapitalistische heersers, conflicten met een directe weerslag op de massa van de arbeiders, die recht op onderwijs eisen voor hun kinderen. Recente voorbeelden van zulke conflicten zijn: de strijd tegen de maatregelen Claes-Hurez in België, tegen de wet Debré en de decreten van Fontanet in Frankrijk, tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld en de beperking van de onderwijssubsidies in Canada, de Verenigde Staten en in andere landen; en tenslotte ook de strijd voor hogere studiebeurzen in Groot-Brittannië. Terwijl de jeugdradicalisatie buitengewone mogelijkheden biedt aan de revolutionair-marxistische beweging, plaatst ze anderzijds de beweging voor moeilijke problemen. Op het politieke vlak hebben die moeilijkheden vooral hun oorsprong in het eeuwig ongeduld van de jeugd, wat vaak aanleiding geeft tot ultralinkse stellingnamen of tot simplistische pseudo-oplossingen voor het ingewikkeld probleem van de mobilisatie en organisatie van de arbeidersklasse en haar bondgenoten in de strijd voor de macht. Dezelfde geestesgesteldheid leidt hen langs opportunistische dwaalwegen, wat een even groot gevaar inhoudt van af te dwalen van de revolutionaire weg.
Gedurende de laatste 10 jaar moest voortdurend gestreden worden tegen nieuwe linkse stromingen, het maoïsme, het anarchisme en andere stromingen van opportunistische, avonturistische of sektaire inslag.
Hoewel hun koers van klassecollaboratie de sociaaldemocraten en de pro-Moskou stalinisten belette op gevoelige wijze door te dringen in de jeugd die geradicaliseerd door de imperialistische agressie in Vietnam een revolutionair alternatief zocht, toch bestaat de mogelijkheid dat ze terrein heroveren indien geen consequente strijd tegen hen wordt gevoerd.
Dit werd aangetoond door de wijze waarop de stalinisten erin slaagden opnieuw hun posities te versterken binnen de arbeidersbeweging in verscheidene Latijns-Amerikaanse landen, nadat ze eerst in de schaduw waren gesteld door de overwinning van de Cubaanse Revolutie. Op dezelfde wijze is het mogelijk dat de sociaaldemocraten terrein heroveren in de mate dat zij voor de jeugd de schijn kunnen verwekken een aanvaardbaar socialistisch alternatief te zijn.
Ten aanzien van die verschillende tendensen biedt de IVe Internationale, gewapend met een programma dat steunt op het leninisme en het trotskisme, een andere uitweg, een moeilijke uitweg weliswaar, die een maximale toewijding en opoffering vereist. Enkel de besten onder de jonge generatie van studenten en arbeiders zijn in staat deze weg tot het uiterste te volgen. Doch het gaat om de overwinning van het socialisme op wereldschaal. En het is zeker dat ze die weg zullen volgen in de komende periode, vandaag zijn het slechts kleine groepen, morgen zullen het er honderdduizenden en zelfs miljoenen zijn.
De internationale jeugdradicalisatie deed dienst als een machtige motor voor een nieuwe opgang van de vrouwenstrijd. Net zoals de jeugdradicalisatie heeft de beweging voor de bevrijding van de vrouw zich geïnspireerd op de koloniale strijd en de bewegingen van de verdrukte nationaliteiten in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Het karakter en de vorm van de vrouwenstrijd wortelen in de diepe economische en sociale veranderingen van de naoorlogse jaren en in de groeiende tegenstellingen tussen het statuut van de vrouw en het patriarchaal gezin.
Aanvankelijk werd de beweging voor de bevrijding van de vrouw door velen beschouwd als een Noord-Amerikaans fenomeen. Niettemin is die beweging zeer snel opgedoken in andere landen en nog steeds verbreidt hij zich op ongekende wijze. Van Australië tot Nieuw-Zeeland, van Japan tot Groot-Brittannië, van Frankrijk tot Italië spreekt de vrouwenvoorhoede dezelfde taal, schuift ze dezelfde thema’s naar voren en neemt ze gelijkaardige initiatieven.
De nieuwe opgang van de vrouwenstrijd is een duidelijke aanwijzing van de diepe crisis van de burgerlijke sociale orde.
Een aanvullend bewijs voor die crisis is te vinden in het feit, dat mee gestroomd door de stroom van de vrouwenbeweging de homoseksuelen in de VS en andere landen openlijk strijd beginnen te voeren voor de afschaffing van de taboes aangaande hun opvattingen en zienswijzen en voor het recht van ieder individu om vrij te beslissen over hun seksuele voorkeur. In sommige landen heeft hun strijd de laatste jaren gevoelige vooruitgang geboekt: ze werden als groep openlijk erkend en hun democratische rechten werden door anderen gesteund. Dit is op zijn beurt een betekenisvolle aanwijzing voor de enorme invloed van de groeiende politieke radicalisatie.
Vanaf het begin hebben de revolutionair-marxisten de opgang van de vrouwenstrijd toegejuicht en hebben ze zich volop in die beweging gegooid. Hierdoor zetten ze de traditie voort van persoonlijkheden als Marx, Engels, Bebel, Lenin en Trotski die het belang en de revolutionaire betekenis van de geëngageerde vrouwenstrijd hadden begrepen.
De IVe Internationale heeft vastgesteld dat de opgang van de vrouwenstrijd belangrijk was voor de ontwikkeling van de klassenstrijd. Die constatatie vloeit voort uit de historis-materialistische analyse van de verdrukking van de vrouw als onmisbare pijler van de klassenmaatschappij.
De strijd van de vrouwen tegen die onderdrukking vertoont de neiging zich te ontwikkelen in antikapitalistische zin en is een potentiële bondgenoot voor de gehele arbeidersklasse in haar strijd voor het socialisme.
De vrouwenstrijd biedt het middel om de meest uitgebuite en meest verdrukte lagen van de arbeidersklasse te mobiliseren. Die strijd levert een belangrijke bijdrage tot het doorbreken van de reactionaire burgerlijke ideologie en schakelt zich in in de globale strijd voor de opvoeding, de politisering en demobilisatie van heel de klasse rond de noden en eisen van de meest uitgebuite lagen.
Vele sektairen en ultralinksen slagen er niet in het belang van deze nieuwe opgang van de vrouwenstrijd te begrijpen. Ofwel laten ze die beweging links liggen, ofwel bestempelen ze haar als “burgerlijk feminisme”. Ze staren zich blind op het feit dat het vaak vrouwen van kleinburgerlijke oorsprong zijn die als eersten de eisen van de vrouwenbeweging formuleren.
Ze begrijpen niet de dynamiek van de strijd voor de bevrijding van de vrouw; ze kunnen dan ook niet inzien dat de thema’s die naar voren geschoven worden van groot belang zijn voor de meest uitgebuite vrouwen – nl. de vrouwen uit de arbeidersklasse en uit de nationale minderheden en dat deze dynamiek eerlang die meest uitgebuite lagen in de voorhoede van de strijd zal steunen. Ze begrijpen niet welke band er bestaat tussen de verdrukking van de vrouwen en de klassenmaatschappij.
De strijd rond thema’s zoals “Abortus Vrij” – een elementair democratisch recht – raakt op directe wijze veel bredere aspecten van de klassenmaatschappij.
De strijd voor de bevrijding van de vrouw zal in de normale loop van zijn ontwikkeling de thema’s voorbijstreven waarrond hij is begonnen. Hij zal zich als aparte stroming verbinden met de klassenstrijd, de algemene strijd van het proletariaat voor de socialistische revolutie. Het verloop van die ontwikkeling is klaar: hij zal opwellen uit de strijd rond thema’s zoals gelijke politieke en sociale rechten, vrije abortus en contraceptie, afschaffing van de burgerlijke en feodale wetten op het gezin, volledige gelijkheid op het gebied van onderwijs, gelijk loon voor gelijk werk, crèches betaald door de regering.
De strijd voor de bevrijding van de vrouw is op verschillende manieren verbonden met de proletarische revolutie. In de schoot van de georganiseerde arbeidersbeweging vormt de vrouwenstrijd een belangrijk element in de globale strijd voor de herovering van de syndicaten als instrumenten van revolutionaire strijd.
Immers, ze zal de arbeiders oproepen om bewuster te strijden voor de verzuchtingen en eisen van de meest verdrukten en de meest uitgebuiten van de klasse. De rol van de vakbonden in het handhaven en verhogen van de levensstandaard van alle arbeiders, is daar onmiddellijk mee verbonden. De revolutionairen moeten aan de spits staan van de beweging die druk uitoefent op de vakbonden opdat ze zich achter de eisen van de vrouwen zouden scharen, zowel binnen als buiten het bedrijfsleven.
Een even belangrijke wisselwerking tussen de vrouwenstrijd en de proletarische revolutie ligt vervat in de strijd voor nationale bevrijding. De vrouwen die verdrukt worden omwille van het feit dat ze behoren tot een nationale minderheid en tezelfdertijd ook omwille van hun sekse en hun statuut als arbeidster, kunnen zich scharen achter de strijd voor nationale bevrijding. Maar die strijd zelf richt zich naar het socialisme, naar duurzame oplossingen voor de problemen die de beweging in het leven riepen. Bijgevolg worden vrouwen, die deel uitmaken van de beweging voor nationale bevrijding, gestuwd in de richting van het revolutionair socialisme. Ze beschouwen het socialisme als een drievoudige oplossing: tegen de loonslavernij, het seksisme en de nationale verdrukking.
Er moeten strijdvormen ontwikkeld worden die in staat zijn de massa van de vrouwen te mobiliseren, hun creatieve mogelijkheden en initiatieven aan te wakkeren door ze uit hun huiselijk isolement te halen, door hun zelfvertrouwen te verhogen in hun capaciteiten, hun intelligentie, hun onafhankelijkheid en hun macht.
Doorheen hun strijd zullen de vrouwen leren wie hun bondgenoten zijn en wie hun vijanden. Ze zullen de wisselwerking leren begrijpen tussen hun onderdrukking als vrouw en de klasseuitbuiting, ze zullen de noodzaak leren inzien van proletarische strijdmethoden, en van de verwerping van alle vormen van klassencollaboratie.
Door deel te nemen aan die bewegingen zullen de revolutionaire marxisten in staat zijn in de strijd zelf aan te tonen dat onze perspectieven, ons programma, onze capaciteiten als strijders, de nodige leiding kunnen verschaffen.
Daar de stalinisten, de sociaaldemocraten en door hun dwaas sektarisme ook de ultralinksen afwezig zijn in die beweging, heeft de nieuwe opgang van de vrouwenstrijd voor de IVe Internationale een bijzondere betekenis. Het is een terrein waar nieuwe kaders kunnen gewonnen worden en waar onze beperkte krachten waardevolle ervaring kunnen opdoen, ervaring die dan kan worden aangewend in andere gebieden van de klassenstrijd.
In 1938 zei Trotski: “Het kapitalisme in doodsstrijd brengt de zwaarste slagen toe aan de vrouw, zowel arbeidster als huisvrouw. De afdelingen van de IVe Internationale moeten steun zoeken in de meest verdrukte lagen van de arbeidersklasse, dus bij de werkende vrouwen. Ze zullen er onuitputtelijke bronnen vinden van toewijding, zelfverloochening en opofferingsgeest.”
Het imperialisme van de Verenigde Staten had redenen te over om bevreesd te zijn voor de Cubaanse Revolutie en de weerslag ervan. Vandaar dat het de belangrijkste bekommernis van het State Department, de Central Intelligente Agency en het Pentagon werd, de Cubaanse Revolutie te bedwingen en te verpletteren. Onder Eisenhower vaardigde het Witte Huis een economische blokkade van het eiland uit, zette het een diplomatiek offensief op en bereidde het een invasie voor die uitgevoerd werd door Kennedy met de aanval in de Varkensbaai. De Cubanen gesteund door een krachtige solidariteitsbeweging binnen de Verenigde Staten zelf konden voorlopig de imperialistische gewapende interventie afslaan. Het was nochtans duidelijk dat de Cubanen een beter voorbereide interventie van de zijde van het machtigste militaire apparaat dat de wereld ooit heeft gekend, niet zouden kunnen weerstaan. Om hun verdediging te ondersteunen verzochten ze de Sovjet-Unie om raketten met kernkoppen, wat volgens Castro het recht was van een soevereine macht. Het gevolg was de fameuze Caraïbische confrontatie tussen Kennedy en Chroesjtsjov waarbij de Amerikaanse president dreigde de wereld in een nucleaire slachting te storten als Chroesjtsjov de raketten niet terughaalde. Chroesjtsjov haalde bakzeil voor de dreiging van Kennedy. Uit deze confrontatie resulteerde de Caraïbische detente tussen Moskou en Washington waarvan de voorwaarden tot op vandaag nog geheim zijn. Het is echter duidelijk dat zij een overeenkomst inhielden waarbij het Witte Huis beloofde geen nieuwe invasie van Cuba op het getouw te zetten, terwijl het Kremlin beloofde de wapentypes die ze voor Cuba wilden vrijgeven, te beperken.
De detente hield een overeenkomst van wederzijdse verdraagzaamheid in: enerzijds zette Washington het economisch embargo verder, terwijl dit anderzijds gecompenseerd wordt door Moskou die aanzienlijke hoeveelheden materieel naar Cuba stuurt. Castro en Guevara, zagen in – tot hun eer – dat het noodzakelijk was de revolutie uit te breiden, wilden ze overleven op langere termijn. In dat opzicht namen zij een internationalistisch standpunt in als ze de revolutionaire strijd elders in de wereld, vooral in Latijns-Amerika, bevorderden en ondersteunden.
Het oprichten van de OLAS in 1967 en Guevaras project tot het vormen van een guerrillafront in Bolivia sproten direct voort uit die internationalistische visie.
Beperktheden in de vorming en de visie van de Cubaanse leiders blokkeerde hun succes in hun pogingen om de Cubaanse Revolutie uit te breiden. Zij waren geen leninisten. Ze staken niet van wal met het opzetten van een politieke basis door de organisatie te bevorderen van revolutionaire massapartijen die stoelen op revolutionair marxistisch programma. De situatie was daar nochtans vlak na de revolutionaire overwinning in Havanna buitengewoon gunstig voor. Immers miljoenen Zuid-Amerikanen waren meer dan opgetogen door hun verwezenlijkingen: Batista omverwerpen en oprukken naar een planeconomie in het Caraïbische gebied. De Cubaanse leiders hebben toen niet alleen het goede moment gemist (of: niet alleen slecht getimed), ze begingen een aantal ultragauchistische fouten. Wat erger was, ze gaven af op de “theorie” als van veel minder waarde dan de “praktijk” en beperkten hun praktijk tot guerrilla op continentale schaal. De guerrillastrategie (of – tactiek) bleek steriel te zijn en de Cubanen hebben ze sinds het verpletteren van Guevaras inspanning in Bolivia ook praktisch opgegeven.
Het “guerrillaïsme” van de Cubanen werd logischerwijze verbonden met een onderwaardering van de waarde en het belang van revolutionaire politieke principes. Die tekortkoming, liet zich o.m. zeer sterk zien in hun verhouding tot het Kremlin. In ruil voor materiële hulp – waarzonder de Cubaanse Revolutie het inderdaad niet lang zou hebben uitgehouden – deden de Cubaanse leiders schromelijke toegevingen aan de heersende Sovjetkaste. Waarmee ze tot op zekere hoogte de Russische bureaucraten van een linkse dekmantel voorzagen.
Er waren bv. vooreerst de verontschuldigingen die Castro opperde voor de Sovjetische militaire inval die de ontluikende politieke revolutie in Tsjecho-Slowakije in 1968, de kop indrukte, terwijl die het stalinistisch regime had kunnen vervangen door een proletarische democratie. Op een gelijklopende manier heeft Castro politieke steun verleend aan bourgeoisregimes in Latijns-Amerika die diplomatieke betrekkingen met Cuba onderhielden. Opvallende voorbeelden waren Goulart in Brazilië, Velasco Alvarado in Peru en Allende in Chili. Het is natuurlijk juist dat de Cubaanse regering probeert diplomatieke betrekkingen aan te knopen en te onderhouden met alle andere regeringen om het even wat voor een economisch, sociaal, of politiek systeem zij voorstaan. Maar wat ontoelaatbaar is vanuit een revolutionair-marxistisch standpunt is dat men ook politieke solidariteit met hen betoont. Want dat betekent: vertrouwen stellen in de bourgeoisie en haar politiek. Zo’n daad desoriënteert de arbeidersbeweging en leidt ze af van de revolutionaire weg. De catastrofe in Chili is een sinister voorbeeld van wat kan gebeuren onder zulke regimes; ze mogen dan nog zo luid verkondigen dat het hun doel is het socialisme in te stellen.
De fouten van de Cubaanse leiders maakten de weg vrij voor de stalinisten om hun comeback in Latijns-Amerika te realiseren. Zelfs in Venezuela, waar ze in 1967 gekomen waren onder de felste afkeuring van Castro om hun verraad, konden ze zich rehabiliteren ten koste van de guevaristen. Vóór het instellen van de militaire dictatuur in Uruguay en in Chili slaagden de stalinisten erin zich met vrij spel te integreren in de Volksfrontpolitiek van Seregni en Allende ten nadele van de klassenstrijd en vooral van de verdediging van de Cubaanse Revolutie.
Castro’s politieke slapheid tegenover het Kremlin heeft ook haar weerslag gehad in eigen land. Van 1961 tot 1968 had men de handen vol met de bureaucratische tendens die zich aan het vormen was rond Arribal Escalante, een stalinistische leider van de oude klassencollaborerende Communistische Partij van Cuba, en er werden strenge maatregelen genomen om die tendens teniet te doen.
Castro blijkt nu een politiek te voeren van “vreedzame co-existentie” met de Cubaanse bureaucratie. Een belangrijk gevolg zijn zeker de beperkingen geweest van de vrije meningsuiting en artistieke expressie (bv. de zaak Heberto Padilla). Dat heeft het prestige van de Cubaanse regering geschaad, daar het scherpe kritiek uitlokte bij aloude sympathisanten van de Cubaanse Revolutie.
De mislukking van de Castro-ploeg om in Cuba tot de vestiging van proletarische vormen van democratie te komen zoals de sovjets uit de eerste jaren na de Russische Revolutie (waarin diverse georganiseerde politieke tendensen en partijen die de revolutie steunden openlijk tekortkomingen konden bekritiseren en steun van de gewone man konden inroepen om tot heilzame maatregelen te komen), die mislukking is zeker één van de zwakste plekken in het Cubaanse model. Het voedt ondergrondse stromingen, vooral die met een rechts bureaucratisch karakter. Die ontaardende evoluties kunnen heel abrupt aan de oppervlakte komen en zelfs Fidel Castro verrassen. Om zulke eventualiteiten te voorkomen en om de volledige mobilisatie van de massa’s te garanderen ter verdediging van de revolutie, moeten in Cuba structuren met proletarische democratie gevormd worden net als die in de Sovjet-Unie tijdens de eerste dagen onder Lenin. De oprichting in december 1973 van graden in het leger net als in de kapitalistische landen en in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten vormden een nieuwe stap weg van de proletarische democratie. Het was meteen de openlijke verschijning van een geprivilegieerde officierenkaste, wat duidelijk maakte hoever de bureaucratisering gevorderd is in de strijdkrachten.
Bijgevolg moet erkend worden dat de Cubaanse Revolutie haar aanvankelijke mogelijkheden om op internationaal vlak de crisis in de proletarische leiding te helpen oplossen, niet in de praktijk heeft gebracht. In heel wat belangrijke opzichten zijn de Cubaanse leiders teruggevallen en gevaarlijke bureaucratische tendensen blijven vooruitgang boeken.
Onder de volgende leuzen blijft de IVe Internationale, zoals zij dat vanaf het begin geweest is de meest onverzoenlijke verdediger van de Cubaanse revolutie:
- voor een onvoorwaardelijke verdediging van de Cubaanse Revolutie tegen de imperialistische aanvallen;
- voor een beëindiging van Washington blokkade tegen Cuba. De USA moeten hun marinebasis in Guantanamo opgeven;
- voor een diplomatieke erkenning van de Cubaanse regering door alle andere regeringen;
- voor vrije handel met en kredieten alsook materiële hulp aan Cuba;
- voor de verbreiding van de Cubaanse overwinning over heel Latijns-Amerika.
De acht jaren sedert februari 1965, toen Johnson de eerste grote militaire aanval op Noord-Vietnam beval, tot januari 1973, toen een wapenbestand ondertekend werd in Parijs, betekenden een groot keerpunt in de naoorlogse geschiedenis. Bij het begin van 1965 bleek het imperialistische Amerika zijn toppunt van macht bereikt te hebben, dat toppunt was het gevolg van zijn overwinning in de 2e Wereldoorlog. Zijn nucleaire voorraad volstond om alle hogere vormen van leven op onze planeet vele keren te vernietigen. Op het imperialistische vlak overtrof het ver elke combinatie van zijn kapitalistische rivalen. Het was welvarend genoeg om de propaganda rond een “overvloedsmaatschappij” en Johnsons demagogie over de mogelijkheid om de armoede uit de VS te bannen, aannemelijk te maken.
De eliminatie van opstandige bewegingen in de koloniale wereld en de verdere inperking van “het communisme” scheen een vrij eenvoudige zaak te zijn: het zou maar een kwestie zijn van kleine, nauwelijks opflakkerende conflicten, zoals de Varkensbaaioperatie in Cuba. Zo bleken de kaarten te liggen, toen Johnson besliste om tussenbeide te komen in de burgeroorlog in Vietnam. Wat heeft dat conflict aan het licht gebracht? Amerika is een reus op lemen voeten gebleken. De koloniale revolutie was sterker dan de strategen van het Witte Huis hadden berekend. De industrieel onderontwikkelde, agrarische democratische republiek van Vietnam overleefde de moorddadigste en meest destructieve aanval die in de geschiedenis ooit tegen zo’n klein land uitgevoerd is. De imperialistische reus was voldoende verzwakt om andere kleine landen aan te zetten tot hardnekkiger weerstand. In de VS was de zo geroemde voorspoed ernstig ondermijnd en de almachtige dollar kende een dramatische neergang. De imperialistische rivalen van Wall Street hadden betere onderhandelingsposities verworven.
In Vietnam zelf moest Washington een resultaat aanvaarden dat ver beneden de aanvankelijke verwachtingen lag. Nixon mocht zich gelukkig achten dat hij kon rekenen op hulpploegen in Moskou en Peking die in staat waren om hem te redden van een catastrofaal einde in Vietnam. De volledige prijs voor die “strovuur”-oorlog is nog niet genoegzaam bekend. Saigon heeft toegegeven dat zijn eigen verliezen tenminste 320.000 militairen bedragen en heeft zelfs nog een hoger cijfer gereclameerd voor Noord-Vietnam. De burgerlijke verliezen waren veel groter.
Er waren miljoenen vluchtelingen. De prijs voor Vietnam is direct zichtbaar in het landschap, waarvan een groot gedeelte op dat van de maan lijkt wegens de kraters. De tapijtbombardementen van het Pentagon en zijn gebruik van herbiciden om oogsten en wouden op enorme schaal te vernietigen hebben geleid tot een definitieve bodemdestructie in sommige streken en zullen elders nog generaties lang schadelijke gevolgen hebben. Samenvallend met het einde van de lange naoorlogse opgaande beweging (“boom”), heeft de oorlog een nieuwe rem op de VS-economie geplaatst en de inflatietendens verscherpt. De prijs voor de VS-schatkist is minimaal geschat op 600 miljard dollar. Sociale spanningen in eigen land werden sterk opgedreven, zoals blijkt uit de toegenomen radicalisatie. Op de campussen zetten de studenten militante betogingen op touw, waarbij ze dikwijls in het offensief traden bij het naar voren schuiven van hun eigen belangen als studenten tegen de schooldirectie en hun helpers van regeringswege.
De tegenstand spitste zich vooral toe op de toetreding tot de strijdkrachten en de pogingen tot rekrutering voor het leger op de campussen. De beweging voor de bevrijding van de negerbevolking kwam weer tot hoge bloei en legde alle oproepen naast zich om de strijd tijdelijk te staken, teneinde zo de oorlog te ondersteunen. De arbeiders weigerden de oorlogspropaganda te geloven en ook economische offers te brengen om de interventie in Vietnam vooruit te helpen. Tegenover het beroep op hun patriottisme verdedigen zij verder hun levensstandaard via vakbondsovereenkomsten en stakingen. De strijdkrachten werden ten zeerste beïnvloed door de sterk verspreide golf van weerstand tegen de autoriteiten. De politieke gevolgen tekenden zich vooral af in Johnsons verplichte terugtrekking uit het openbare leven en in de ontwikkeling van een klimaat waarin de vervolging van “de president” een niet ongewone eis werd.
De beslissing om tussenbeide te komen in Vietnam op enorme schaal paste goed in de algemene plannen tot wereldoverheersing die het VS-imperialisme sedert het einde van de 2e Wereldoorlog had gesmeed. Het Witte Huis stortte zich in een oorlog op het Aziatische continent omdat het dacht uit de breuk tussen Peking en Moskou zware militaire munt te kunnen slaan met een goede treffer. De wereldpolitici van de Amerikaanse militaire top dachten dat zij, door de gepantserde vuist met voldoende brutaliteit en onmeedogendheid naar beneden te brengen, terreur konden zaaien in heel de koloniale wereld, waarbij Vietnam als een vreselijke les kon gelden voor andere volkeren die droomden van hun vrijheid. De leuze van het Pentagon had als volgt geformuleerd kunnen worden: “geen Cuba’s meer”.
De berekeningen van het Pentagon zijn gedeeltelijk juist gebleken. Moskou en Peking hebben zich onbekwaam getoond om voldoende eensgezindheid te bereiken teneinde één front te vormen tegen de gemeenschappelijke kapitalistische vijand, wiens uitvallen uiteindelijk hen bleken te viseren.
Zij weerhielden er zich van massale protestbetogingen op een internationale schaal te steunen. Hoewel zij er zeker de middelen toe hadden, weigerden zij voldoende wapens en proviand te leveren aan de Volksrepubliek van Vietnam en het Nationaal Bevrijdingsfront om een militaire overwinning op de imperialistische binnendringers te verzekeren.
Zij bleven zelfs afzijdig bij Nixons bombardementen op Hanoi en diens beslissing om alle havens van Noord-Vietnam van mijnen te voorzien teneinde de Chinese en Russische leveringen van voedsel en materieel te blokkeren. Bovendien bleven de Noord-Vietnamese leiders trouw aan hun opleiding in de school van het stalinisme. Terwijl zij een taaie strijd leverden op militair vlak, probeerden zij geen leninistische politieke koers te varen. In plaats van een programma voor socialisme in Zuid-Vietnam te lanceren dat daar meer dan wat ook, de massa’s in beweging kon hebben gebracht, vragen zij om een burgerlijke coalitieregering. Zij brachten zelfs geen onafhankelijke eisen voor de arbeidersklasse naar voren. Die houding weerspiegelde zich best in hun standpunt tegenover het Amerikaanse imperialisme. Zij begonnen geen socialistische propaganda te voeren op de juiste bolsjewistische wijze om zo de desintegratie van de binnenvallende troepen te versnellen en van de misnoegde VS-soldaten gezanten van het socialisme in Amerika zelf te maken. Zij vertrouwden zuiver op slogans in verband met het zelfbeschikkingsrecht op nationaal vlak. Het is volledig juist dat recht in te roepen en het tot ter dood te verdedigen, maar een revolutionair-socialistisch programma zou een kwalitatief veel hogere politieke kracht hebben toegevoegd aan de verdediging van de Vietnamese revolutie. Hanoi’s koers was afgekeken van Stalins houding gedurende de “patriottische oorlog” tegen het Duitse imperialisme, echter zonder Stalins excessen na te streven. Dat alles zat in de berekeningen van het Witte Huis. Wat wel over het hoofd gezien of onderschat was, was de kans op werkelijke volksweerstand in zo’n ongunstige omstandigheden. De misrekening was van ernstige aard, vooral in Vietnam en de Verenigde Staten.
In Vietnam verenigden de massa’s zich ongeveer zoals het Russische volk zijn revolutie verdedigde in 1918-20 tegen de imperialistische interventie van de Geallieerden en in 1941-45 tegen de invasie van de Duitse imperialisten. Door hun niet afnemende heroïsche weerstand maakten zij van Vietnam niet een voor het grijpen liggend Aziatisch bruggenhoofd waarvan het Pentagon droomde, maar, een moeras waarin de Amerikaanse militaire machine steeds dieper wegzonk.
Aan de andere kant van de Stille Oceaan, in de Verenigde Staten, was de tegenstand tegen de oorlog direct en algemeen; hij nam openlijke vormen aan op de campussen vanaf het begin. Die volksweerstand was iets nieuws in het imperialistische Amerika. In de 1ste Wereldoorlog ging door het land een golf van patriottische hysterie. In de 2e Wereldoorlog was de houding veel gelatener; men voelde algemeen dat een oorlog met Hitler, Mussolini en de Japanse keizer onontkoombaar was. In het Koreaanse conflict kwam de oppositie na enkele maanden op gang en zij nam zulke proporties aan dat zij de wedloop van de Democraten naar het Witte Huis in 1952 verhinderde. Maar zij kwam nooit tot uiting in massale demonstraties op grote schaal. Tijdens de interventie in Vietnam echter waren de tegenstanders in staat enorme samenscholingen op touw te zetten en optochten in steden van de oostkust tot de westkust alsook voortdurende marsen op Washington en andere knooppunten, in die mate zelfs dat zij het land gewoon maakten aan luidruchtig en georganiseerd protest in de straten en zo extraparlementaire politieke actie bevorderden in het bolwerk van het wereldkapitalisme. Eén van de belangrijkste aspecten was het initiatief dat de organisatoren van de eerste manifestatie namen om zich tot de wereldopinie te richten en op te roepen voor een coördinatie van de protesten. Aldus was de wereld gedurende een hele periode getuige van een nieuw fenomeen: universitaire groepen organiseerden op het zelfde ogenblik betogingen in alle steden van de wereld, vaak met een groot aantal deelnemers. Zo namen bv. in Londen, Parijs, Melbourne en Tokio tot 100.000 betogers deel aan manifestaties die in coördinatie met de VS waren op het getouw gezet. De wereld was bovendien nog getuige van een andere nieuwigheid. De allergrootste betogingen vonden plaats in de VS zelf, terwijl dat land gewikkeld was in een oorlog die te voorzien was geweest, en die ontketend en gesteund werd door de twee kapitalistische partijen die het absolute overwicht hebben in heel het Amerikaanse regeringssysteem, van boven naar beneden, het Congres inbegrepen. Sommige anti-oorlogsbetogingen zoals bv. die in New York, San Francisco en Washington kenden een ongeziene omvang. Ze groepeerden op één dag haast een miljoen mensen.
Het vertrouwen in de regeringsinstellingen van de Amerikaanse kapitalistische maatschappij kreeg een flinke deuk. In de vorm van een toenemend gebrek aan geloofwaardigheid heeft zich het ongenoegen met de Democraten en Republikeinen steeds sterker verspreid in het bewustzijn van de massa’s. Er moet speciaal gelet worden op het progressieve karakter van de hoofdleuzen die tijdens de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging op de voorgrond traden. De centrale slogan was: “Voor het zelfbeschikkingsrecht van het Vietnamese volk.” Die nam, liefst dan nog binnen het imperialistische land dat de agressie had georganiseerd, weldra de vorm aan van: “Trek nu de VS troepen terug.” Deze leuzen, die door miljoenen Amerikanen werden overgenomen, hielpen de Vietnamezen in hun vrijheidsstrijd in hoge mate; dat hebben de Vietnamese leiders zelf bevestigd. De Vierde Internationale mag er fier op zijn, dat de trotskistische beweging een centrale rol gespeeld heeft in het land van de imperialistische agressie, door die leuzen op de voorgrond te plaatsen en ervoor te zorgen dat de anti-oorlogsbeweging de vorm aannam van een reusachtige mobilisatie die ook de aandacht trok in andere landen, zodat zij op internationaal vlak anti-oorlog militanten kon helpen om zich te engageren in zinvolle acties die erop gericht waren de overwinning van het Nationaal Bevrijdingsfront te bevorderen. Naar de Vietnamese oorlog zijn verloop kreeg, begon de anti-oorlogsbeweging ook sterk het moreel van de VS troepen te beïnvloeden. De toenemende ontevredenheid in het moederland over de verlenging van de oorlog door Nixon en Johnson bracht onder de GI’s een oppositionele stemming teweeg. Het Pentagon werd er meer en meer door gealarmeerd. De Amerikaanse troepen in Zuid-Oost Azië dreigden uiteen te vallen, net als op het eind van WO II. Dit fenomeen was des te verrassender, ermee rekening houdend dat de Noord-Vietnamezen nalieten de GI’s te bombarderen met tracten, brochures en radioboodschappen om hen het socialisme uit te leggen en te trachten hen ervoor te winnen. Het socialistisch programma kwam bij de GI’s door de inspanningen van de trotskisten die hen literatuur uitdeelden in de USA, Japan en West-Europa, waar zij gestationeerd of in transit waren. Toen de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging groeide, slaagde zij erin meer en meer arbeiders bij zich te betrekken. Tegen het einde begonnen sectoren van de georganiseerde arbeidersbeweging, verontwaardigd over de aanhoudende steun die de AFL-CIO-top (American Federation of Labour/Congress of Industrial Organizations = Amerikaanse overkoepelende vakcentrale, lid IVVV) gaf aan de oorlog, in actie te treden. Deze ontwikkeling joeg de heersende klasse de daver op het lijf en verscherpte aldus de verdeling binnen haar rangen over de te volgen tactiek. Toen Nixon op 10 april 1970 verklaarde dat hij de invasie in Cambodja had bevolen, hebben de Amerikaanse studenten die verrassingsaanval met een even verrassende tegenaanval beantwoord: de grootste uitbarsting van studentenwoede sinds mensenheugenis. Het is in die vloedgolf van protest dat de nationale garde het vuur opende aan Kent University en dat de politie de zwarte studenten neersloeg in Jackson, Mississippi. Deze misdaden deden de spontane reactie nog toenemen. Miljoenen studenten gingen in staking. Op vele plaatsen bezetten de studenten hun faculteitsgebouwen en vormden die om tot universiteiten tegen de oorlog, d.w.z. tot centra die zich tot doel stelden de beweging over heel het land uit te breiden. Om deze protestbeweging aan te pakken zocht Nixon zijn toevlucht tot o.a. politiestaatmethoden zoals het sturen van provocateurs in de anti-oorlogsbeweging, de Negerbeweging en in radicale groepen, het aftappen van telefoons, intimidatie, pesterijen, razzia’s, het neerschieten van betogers en opgezette processen.
Zoals tijdens de McCarthy-periode – het begin van Nixons politieke carrière – zo keerden deze antidemocratische methoden zich tegen de liberale vleugel van de democratische partij, die slachtoffer werden van de inbraken die van “Watergate” een gevleugeld woord maakten over de ganse wereld. De blijvende gevolgen van de Vietnamese oorlog in de VS vormen een nieuw element in de wereldpolitiek. Van nu af is het zeker dat directe omvangrijke tussenkomst van de VS-troepen, waar ook ter wereld zal stuiten op een militante oppositie in de VS zelf, oppositie die zeer waarschijnlijk tot een kolossale kracht zal uitgroeien. Zelfs als de Amerikaanse heersende klasse zich zou onthouden van militaire avonturen in de nabije toekomst – hetgeen zeer onwaarschijnlijk is – wijst de verandering in het politieke klimaat op een toenemende radicalisatie van de werkende klasse en van haar bondgenoten in de komende periode, ondanks eventuele conjuncturele neergangen. De economische kosten van de oorlog, die afgewenteld werden op de rug van de werkers, zullen deze trend vooruit stuwen.
Met hun verschillende vormen van fascisme tussen de twee wereldoorlogen kondigden Hitler, Mussolini, Pilsudski en Franco het nieuwe barbarendom aan, gelegen in de evolutie van het kapitalisme. Het tij is nog niet gekeerd sedert Hitlers gasovens. De uitmoording van meer dan een miljoen mensen die ervan werden verdacht communist te zijn door het volkenmoordenaarsregime van Soeharto in 1965 in Indonesië heeft dit bewezen. De terreurregimes die nu al 10 jaar in Brazilië en zelfs langer duren in Iran, Zuid-Afrika en Paraguay bestaan, wijzen in dezelfde zin. In 1973 leverden in Chili de “niet-politieke” generaals bij tot een bewijs te meer, toen zij koelbloedig tot een “Nieuw Jakarta” beslisten. De bereidheid van de kapitalistische klasse om over te gaan tot naakt geweld en brutale terreur, als haar heerschappij ernstig wordt bedreigd, is blijkbaar meer en meer tekenend geworden in de periode van de doodsstrijd van het kapitalistisch stelsel. De regimes die massamoorden plegen om de arbeidersbeweging te vernietigen en om de arbeidersbeweging te vernietigen en om de revolutionaire verzuchtingen te smoren van de arbeiders en van hun bondgenoten, kwamen niet zomaar uit het niets tevoorschijn. Zij worden vooraf gegaan door toestanden in de klassenstrijd, tijdens dewelke de kans voor een revolutionaire overwinning zeer groot is. Tijdens zulke periodes kunnen militante stromingen zeer snel groeien en alzo de weg vrij maken voor de opbouw van een leninistische massapartij.
Met deze mogelijkheid onder ogen zijn de kapitalistische heersers er van tevoren op voorbereid om tot de uiterste gewelddadigheid over te gaan. Nochtans zijn zij nooit zeker van de gevolgen van zulke maatregelen en verkiezen zij andere middelen om de massa’s in te tornen, en zo de omstandigheden te scheppen die gunstiger zijn voor de contrarevolutie. Zij gebruiken hierbij politieke listen van de meest bedrieglijke aard, om de massa’s af te leiden van de weg van de revolutie. In de imperialistische landen geven zij toe onder druk. In Frankrijk in mei-juni ’68 deed De Gaulle economische toegevingen. In de Verenigde Staten, tijdens werkstakingen in de jaren dertig, deed Roosevelt liberaal-democratische toegevingen. Hij erkende in het bijzonder het recht van de arbeiders zich te organiseren. In de koloniale en semikoloniale landen, waar de burgerij over veel minder mogelijkheden beschikt, zijn verregaande toegevingen en lange periodes van burgerlijke democratie natuurlijk uitgesloten. Nochtans probeert de burgerij – althans haar meest scherpzinnige lagen – ook daar aan de druk toe te geven. Voorbeelden hiervan bestaan in overvloede. Een in het oog springend voorbeeld zijn de toegevingen in Argentinië onder het eerste regime van Juan D. Peron. De buigzaamheid van sommige leiders van de nationale burgerij is werkelijk merkwaardig. Tsjang Kai-Sjek vocht jaren tegen de Japanse imperialistische invasie van China. Mossadeq heeft de Britse olie-industrie in Iran onteigend. Soekarno bestreed het Nederlands en het Amerikaanse imperialisme. Nasser nam het Suezkanaal over en behield het ondanks een militaire invasie van het Franse en Britse imperialisme met de medewerking van Israel.
Ook in Latijns-Amerika zijn er veel voorbeelden te noemen van anti-imperialistische acties ondernomen door “staatslieden” van de nationale burgerij. Mexico’s president-generaal Lazardo Cardenas onteigende de Britse en Amerikaanse olieholdings. In Argentinië bood generaal Peron weerstand, zowel tegen het Brits als tegen het Amerikaans imperialisme. In Peru past generaal Juan Velasco Alvarado militair reformisme toe ten koste van een aantal op de New Yorkse beurs genoteerde maatschappijen. Salvador Allende nationaliseerde verscheidene Amerikaanse imperialistische holdings. Politieke vertegenwoordigers van de nationale burgerij zijn in staat om op de meest misleidende manier een revolutionair masker te dragen, “pro-Moskou” of “pro-Peking”, of beide en zich voordoend als vaandeldragers van de socialistische economische planning. Tsjang Kai-Sjek wikkelde zich – met Stalins hulp – in de Sovjetvlag, voor de Chinese revolutie van 1925-27. Soekarno zocht en vond de steun van Mao Zedong. Nasser leunde sterk aan bij Moskou bij het scheppen van zijn image van socialistische vernieuwer in Egypte. Nkrumah in Ghana en Newin in Birma volgden een gelijkaardige weg. Tijdens zijn laatste jaren deed Cardenas zich voor als een bewonderaar van Fidel Castro en de Cubaanse Revolutie.
De anti-imperialistische maatregelen van de nationale burgerij zijn altijd onvolledig en van voorbijgaande aard. De gevallen waarin de arbeiders erbij betrokken zijn, zoals in Mexico onder Cardenas en in Argentinië onder Peron zijn van korte duur. De gehechtheid van de nationale burgerij aan het kapitalisme maakt het haar onmogelijk om werkelijke nationale onafhankelijkheid van het imperialisme te verwerven. Zij heeft geen andere keus dan te buigen onder de overweldigende druk van de wereldmacht. De anti-imperialistische acties ondernomen door de nationale burgerij rechtvaardigen de steun van de revolutionaire marxisten. Die steun moet waar het ook mogelijk is de vorm nemen van massabetogingen, hoe groter hoe beter. Dit is de proletarische actievorm bij uitstek. Zulke mobilisaties van de werkers en hun bondgenoten moeten georganiseerd worden ter ondersteuning van welbepaalde anti-imperialistische maatregelen en niet ter ondersteuning van de burgerlijke politieke figuren die zich gedwongen voelen deze te nemen.
In geen geval mogen revolutionaire marxisten politieke steun geven aan regimes van de nationale burgerij, hoe progressief zij ook mogen schijnen. De ondervinding toont ten overvloede aan dat de oppositie van de nationale bourgeoisie tegen het imperialisme zeer onstabiel is. De nationale bourgeoisieën zullen geen consistente strijd voeren tegen het imperialisme.
Trotski heeft lang geleden reeds de redenen hier voor uitgelegd. Eerst en vooral, wanneer de arbeidersklasse en de boeren gemobiliseerd worden, neigen zij ertoe, hun eigen klassebelangen volgend, het kapitalistisch kader te doorbreken. Deze tendens wordt steeds meer overheersend op het politiek toneel. Ten tweede zijn de belangrijkste klassebelangen van de nationale bourgeoisie dezelfde als die van de imperialisten, en zij treden op als hun agenten.
Wanneer zij vreemde holdings in beslag nemen is hun voornaamste doel dikwijls een voor hen betere onderhandelingspositie te verwerven, als agentschappen van het imperialisme. Eigenlijk ontwapenen diezelfde regimes de massa’s door illusies onder hen te zaaien en vergemakkelijken zo de komende periode van terreur tegen de massa’s gericht. Op die manier speelt ook de “progressieve” sector van de nationale bourgeoisie een contrarevolutionaire rol, ondanks de acties die zij tegen het imperialisme kan ondernemen. Zowel in de koloniale als in de imperialistische landen, spelen de kleinburgerlijke bureaucratieën van de vakbeweging en van de sociaaldemocratische en stalinistische partijen een bijzonder verraderlijke rol, doordat zij de weg banen voor staatsgrepen door de militaire kaste of door fascistische benden. Zij doen dit door de politiek van klassencollaboratie.
In de VS doet de syndicale bureaucratie openlijk aan klassencollaboratie en zonder te pogen zich te rechtvaardigen. Zij gelooft openlijk aan de mogelijkheid blijvende hervormingen te verkrijgen onder het kapitalisme, en zij helpt mee het kapitalisme in stand te houden als een loyale fractie in hetzij de republikeinse, hetzij de democratische partij, vooral in de laatste. In Groot-Brittannië gaat de vakbondsbureaucratie te werk via de Labour Party om. De Labour Party heeft zich in het verleden formeel toegelegd op socialistische doelstellingen, maar heeft klassencollaboratie gepleegd op de meest krasse wijze. Zij behartigt voor de bourgeoisie de staatszaken in tijden van spanning. Zolang zij zelf te zwak zijn om een doeltreffende oppositie te voeren in het electorale strijdperk, roepen de revolutionaire marxisten op om te stemmen voor de Labour kandidaten. Dit is geen steun aan het platform van de reformistische Labourleiding. De oprichting van de Labourpartij betekende een enorm positieve verwezenlijking voor de arbeidersklasse. Die partij heeft nochtans zeer lang een negatieve rol gespeeld doordat zij de arbeidersklasse in de afgrond van het reformisme en van de klassencollaboratie stortte. Tegen de kapitalistische reactie staan de revolutionaire marxisten aan de kant van Labour en proberen ze het gewicht van die partij als massieve politieke kracht te doen toenemen.
Maar het belangrijkste oogmerk van de oproep om Labour te stemmen is het proces van de ontmaskering van de reformisten als waakhonden van het kapitaal te versnellen. Een ander doel bestaat in het aanwakkeren van de klassenstrijd bij de arbeidersbasis van de Labourpartij, en dit tegen de bureaucratische top van die partij in. Terwijl zij onder deze voorwaarden oproepen om op Labour stemmen uit te brengen, vallen de revolutionaire marxisten de reformistische leiders aan en schuiven zij een alternatief programma naar voor, bestaande uit overgangseisen en bestemd om de strijd voor een arbeidersregering een nieuwe impuls te geven. De revolutionaire marxisten volgen over gans de wereld dezelfde lijn t.o.v. andere sociaaldemocratische partijen die een massale arbeidersbasis hebben, van Canada, Australië en Japan tot België, Frankrijk en Duitsland. De revolutionaire marxisten nemen een gelijkaardig standpunt in t.o.v. de communistische partijen in de kapitalistische wereld die een massale arbeidersbasis hebben. Een eenheidsfront van twee of meer reformistische massa-arbeiderspartijen is in sommige landen mogelijk. Zulk een ontwikkeling zou een stap voorwaarts betekenen, die kritische steun verdient van de revolutionairen, wegens de lijn van klassentegenstelling die op die manier wordt getrokken tussen de arbeiders- en burgerlijke partijen. In zulke gevallen moet de trotskistische beweging aansturen op de verwezenlijking van het eenheidsfront in de extraparlementaire arena, met als objectief een arbeiders- en boerenregering tot stand te brengen.
In tegenstelling tot het eenheidsfront, dat een lijn van tegenstand tegen de bourgeoisie trekt, is het “Volksfront”, de spil van de stalinistische politiek sedert 1935, een variatie van klassencollaboratie. Zoals de reformistische arbeiderspartijen spreekt het volksfrontisme tot de illusies die de werkende klasse heeft in het burgerlijk electoraal systeem en in burgerlijke coalitieregeringen. Het volksfrontisme tracht deze illusies te versterken om de werkers af te leiden van de weg naar de revolutie. Het verzet zich welbewust tegen extraparlementaire actie en wanneer zulke actie niet kan worden vermeden, zoekt het deze te beperken en in “veilige” banen te leiden. Meer nog, in een volksfront maken de stalinisten gebruik van het prestige van de Sovjet-Unie en van andere arbeidersstaten, ten dienste van hun vuil spelletje. Het kenmerkende van een volksfront is de openlijke deelname van burgerlijke partijen aan het electoraal front, hetzij als sector die de politiek bepaalt, of als een sector in wiens belang duidelijk de politiek ontworpen wordt. Indien voor het ogenblik er geen belangrijke burgerlijke partijen bereid zijn deel te nemen aan een volksfront, aanvaarden de stalinisten graag surrogaten, hoe onbetekenend ze ook mogen zijn.
Oproepen om voor een volksfront te stemmen is een verkiezingsplatform steunen dat klassencollaboratie naar voren schuift. Het gaat hier om een principekwestie. Voor zulk een platform stemmen is geen tactische aangelegenheid, zoals het geven van kritische steun aan een arbeiderspartij (zelfs al neemt ze deel aan een volksfront), om haar aan de macht te helpen, en zo op de meest overtuigende manier de verraderlijke aard van haar leiding bloot te leggen voor haar massabasis. De “Verenigde Linkerzijde” (“Union de la Gauche”) in Frankrijk is een huidig voorbeeld van een volksfront.
Hoewel niet helemaal gelijk aan het volksfront (“Front Populaire”) van de jaren dertig in Frankrijk, vertoont zij sterk verwante trekken. In de jaren ’30 hadden de volksfronten, opgericht door de stalinisten zogezegd het doel “het fascisme te stoppen”. Onder de veranderde omstandigheden van de jaren zeventig brengen de stalinisten het “socialisme” op de voorgrond. De ogenschijnlijke verschuiving beantwoordt aan conjuncturele noodwendigheden en betekent geen verandering in de inhoud van het volksfront; die blijft klassencollaboratie.
De Unidad Popular van Salvador Allende in Chili geeft ons een leerzaam voorbeeld van de continuïteit in de stalinistische lijn. Zoals de Union de la Gauche in Frankrijk, stelde dit volksfront het “socialisme” voor als zijn uiteindelijk doel. In de laatste dagen, nochtans, verschoof het zwaartepunt van de propaganda naar het “stoppen van het fascisme”, gans in de stijl van de verscheidene volksfronten van de jaren dertig. Deze twee gevallen, samen met het Breed Front (Frente Amplio) in Uruguay, tonen aan dat het volksfrontisme nog steeds bestaat, ondanks zijn contrarevolutionaire gevolgen in de jaren dertig in Frankrijk, Spanje, Cuba en vele andere landen, zowel imperialistische als koloniale, en in de jaren zestig in landen als Brazilië, Ceylon en Indonesië.
Er valt op te merken dat betreffende het naar voor schuiven en toepassen van volksfrontisme Moskou en Peking weinig bieden om tussen te kiezen. Zowel Mao als Brezjnev zijn trouwe leerlingen van Stalin, de aartsvader van deze variëteit van mensjewisme en van klassencollaboratie. Mao draagt directe verantwoordelijkheid voor de politiek van de Indonesische KP onder Aidit, politiek die leidde tot de overwinning van Soeharto, een catastrofe te vergelijken met de gevolgen van Stalins politiek in Duitsland in 1933. Gedurende de massaslachting die volgde waren er verslagen over guerrilla-activiteiten in verscheidene delen van Indonesië. De verslagen waren hetzij overdreven door Peking of door Soeharto, als voorwendsel om de voortdurende executies van “communisten” te rechtvaardigen, ofwel ging het om wanhopige achterhoedegevechten, die eindigden in demoralisatie en verzaking. Dit is duidelijk, 8 jaar later. In Chili, volgde de Moskou-gerichte KP van Luis Corvalan van 1970 tot 1973 een volksfrontpolitiek. Zij ging zelfs zover de opname van burgerlijke generaals in de coalitieregering toe te juichen. De “legerpartij”, zoals sommigen zegden gebruikte zijn ministerszetels om de “socialistische” president te ondermijnen en om in detail de militaire staatsgreep voor te bereiden die een einde heeft gesteld aan dit nieuwe experiment in volksfrontisme. Deze nederlaag betekende een zware terugslag voor de ganse Latijns-Amerikaanse revolutie. Twee lessen zijn te trekken – en dit met glasheldere klaarheid – uit de Chileense ramp: de noodzaak van een revolutionaire partij, en de noodzaak de illusie kapot te slaan dat “een vreedzame weg naar het socialisme” kan gevonden worden door klassencollaboratie en door de verkiezing van een coalitieregering. Tegen alle moderne gedaanten van klassencollaboratie moet door de revolutionaire marxisten dezelfde oppositie worden gevoerd als tegen alle voorgaande uitgaven, die teruggaan tot het kerenskyïsme van 1917 (door Trotski het volksfront van die tijd genoemd), en nog verder tot het millerandisme, dat energiek werd bestreden door de linkerzijde van de sociaaldemocratie van voor 1914.
Het politiek wezen van reformisme en van volksfrontisme ongeacht deze of gene variatie, bestaat – laten wij het herhalen – uit klassecollaborationisme. Daar richten revolutionaire marxisten zich op wanneer zij het bestrijden. Het klassenstrijd-alternatief dat de revolutionaire marxisten bieden heeft verscheidene vormen, gaande van oppositie in de electorale arena tot extraparlementaire actie, die eventueel gaat tot de gewapende strijd om de macht. In wezen bestaat dit alternatief echter uit onafhankelijke politieke actie van de werkende klasse, en die bereikt haar hoogste vorm onder leiding van een partij van leninistisch type.
Onafhankelijke politieke actie is het middel waarmee de werkende klasse de contrarevolutionaire politiek van de kapitalistische heersers zal kunnen overwinnen, of die politiek nu ultrareactionair, liberaal of bedrieglijk anti-imperialistisch weze. Onafhankelijke politieke actie is ook het middel waarmee de werkende klasse de politiek van klassensamenwerking zal te boven komen, die gevoerd wordt door de vakbonds- sociaaldemocratische en stalinistische bureaucratie.
In Vietnam kon het Pentagon ervaren hoe moeilijk het was om een revolutie de kop in te drukken met militaire middelen alleen, zelfs al gebruikten ze die op zo een schaal dat er bijna nucleaire wapens aan te pas kwamen. De test was des te meer indrukwekkend omdat het Pentagon nog bijkomend voordeel kon halen uit enerzijds het geschil tussen China en de Sovjet-Unie, en anderzijds de politiek die zowel Moskou als Peking voerden van beperking van materiële hulp aan Hanoi en aan het Nationaal Bevrijdingsfront.
Het feit dat het Pentagon niet in staat was zijn hoofddoel in Vietnam te bereiken – nl. de bevrijdingsstrijd teniet te doen – had funeste gevolgen voor het aanzien van de VS in de wereld. Dat bracht het VS-imperialisme ertoe zijn beleid t.o.v. de heersende kaste in de Sovjet-Unie en de Chinese Volksrepubliek een draai van 180 graden te doen maken. Nixon en Kissinger begaven zich aan een politiek topoverleg die Moskou en Peking met Washington in een gezamenlijk front bracht tegen de vooruitgang van de wereldrevolutie. Het gemeenschappelijk front, door Moskou en Peking als “vreedzame co-existentie” afgeschilderd, betekende oproep tot eenheid in actie, een flink stuk ervan in het geheim, intussen vrije loop latend aan het wederzijds kritieken in het publiek.
Dit was de ware betekenis van de deelname van Moskou en Peking – onder voogdij van Nixon – aan de onderhandelingen achter de schermen die leidden tot het staakt-het-vuren van januari 1973.
Het Witte Huis wilde de medewerking van Moskou en Peking voor de imperialistische inspanning om de Vietnamese revolutie in toom te houden. Het onmiddellijk objectief was het Pentagon te helpen hun grondtroepen “eervol” terug te trekken en de Russisch-Chinese invloed zolang te gebruiken ter vervanging van de Amerikaanse troepen en bombardementsvliegtuigen.
Voor die samenwerking was Nixon graag bereid een fikse prijs te betalen. Moskou bekwam een aantal toegevingen in de vorm van een verlaging van de handelsbarrières en de opheffing van het verbod tot verzending van de meeste “strategische goederen”. Peking verkreeg gelijkaardige toegevingen alsook het lidmaatschap van de UNO, aanknoping van diplomatieke betrekkingen en het einde van het spelletje om Tsjang-Kai-Tsjeks regime als de wettige regering van China af te schilderen.
De Amerikaanse imperialisten hadden nog andere bedoelingen. Binnen het imperialistische blok zelf had het klimaat bij de massa’s afzonderlijk, de groeiende activiteit van de anti-oorlogsbeweging in Noord-Amerika, de opgang van de arbeidersstrijd in West-Europa en elders een escalatie van militaire hulp in het buitenland in gevaar gebracht. Hierdoor was het nodig spanningen af te zwakken of zelfs toegevingen te doen om de situatie onder controle te krijgen.
Verder eiste de rivaliteit onder de imperialisten zelf heel wat aandacht op. De kapitalistische landen die van een dreigende revolutie gered waren na WO II door maatregelen als het Marshallplan en de bezetting van Japan waren nu echt vervelende concurrenten geworden. De kosten van de agressie in Indochina waren de Amerikaanse economie aan het verzwakken, vooral in de vorm van toenemende inflatie. De val van de dollar was een duidelijk teken van wat er aan het gebeuren was met het gemiddelde aanzien van Amerika. Zelfs de regeringen van kleine landen als Peru, die sterk afhingen van Wall Street, durfden het aan holdings van Amerikaanse maatschappijen te nationaliseren. Een ontspanning met Moskou en Peking, die een terugtrekking uit Vietnam in de beste omstandigheden toeliet, zelfs met behoud van het bruggenhoofd in Saigon, zou een tegenoffensief tegen de eigen arbeidersbeweging erg vergemakkelijken. De arbeidersbeweging ging steeds hardnekkiger eisen stellen voor loonsverhoging om het verlies door de inflatie te neutraliseren. Een ontspanning zou het ook gemakkelijker maken om Amerika’s imperialistische rivalen op hun plaats te zetten. Zo zou zij ertoe bijdragen om handelsbetrekkingen aan te knopen met het Sovjetblok, dat als het ware gemonopoliseerd was door de West-Europese landen en Japan. Tegen Washingtons ontspanning met Moskou en Peking kon moeilijk verzet ontstaan in Tokio, Bonn, Londen of Parijs, hoewel zij winst opleverde voor het Amerikaanse kapitalisme in hun nadeel. Deze landen staan nu in de positie van het Groot-Brittannië in de jaren twintig, toen de vroegere heerser over de zeeën een confrontatie uit de weg ging die tot een oorlog met de VS had kunnen leiden.
De Britse leiders beslisten toen voorzichtig dat hen niets anders te doen stond dan een rol te aanvaarden, ondergeschikt aan die van de nieuwe reus in het internationaal kapitalisme. Vandaag hebben Japan en de West-Europese machten geen andere keus dan zelfs nog dieper te buigen voor de Nixons, de Kissingers en de Connally’s. Dit werd op een tamelijk dramatische manier duidelijk door de zachte toon van hun klachten over hun uitsluiting van de geheime onderhandelingen over de oorlog in het Midden-Oosten in oktober 1973, en door de manier waarop zij op de knieën gevallen zijn toen de Amerikaanse oliebaronnen plotseling de kranen van hun olietoevoer dichtdraaiden.
Het is zo dat, zelfs gezamenlijk, de West-Europese machten plus Japan als kapitalistische staten het Amerikaans imperialisme niet aan kunnen, met zijn onderzeevloten, intercontinentale raketten, kunstsatellieten, met zijn voorraden kernwapens, zenuwgassen en bacteriën.
Daarbij komt nog dat de strategen van het Amerikaans imperialisme een enige kans hebben gezien om tussen te komen in het Sino-Sovjet geschil. Met veel diplomatieke handigheid is Washington in de voordelige positie geraakt van “moderator” tussen Moskou en Peking – voor de zaak van de wereldvrede natuurlijk. Zo speelt Washington zorgvuldig de één tegen de ander uit en ondermijnt ze tegelijk allebei. Dus, in volledige tegenstelling tot Truman die de atoombom liet bengelen over het Kremlin, doet het Witte Huis zich nu voor als de beste vriend van Moskou en Peking. En wat nog grappiger is, die draai werd uitgevoerd door Nixon, de vroegere meester-heksenjager die tijdens de McCarthy-periode het Staatsdepartement (Ministerie van Buitenlandse Zaken) hielp zuiveren van verborgen “Commies”, die de VS “China hadden doen verliezen.”
Hoe verrassend de ommekeer ook mag lijken, het is nauwelijks iets nieuws. Truman paste “vreedzame co-existentie” toe met Tito. Daarvoor deed Roosevelt hetzelfde met Stalin op meesterlijke wijze. Deze zigzags in Washingtons buitenlandse politiek zijn hoegenaamd geen schommelingen tussen een volledig contrarevolutionaire lijn en een lijn van “verdraagzaamheid jegens het communisme”. Zulk een interpretatie is een voorwendsel dat de stalinisten gebruiken om hun politiek te rechtvaardigen van meedoen in de handel en wandel van de kapitalistische politiek waar zij de liberalen trachten te versterken en druk op hen uit te oefenen om weerstand te bieden aan de anticommunistische haviken. Moskou en Peking zien de ontspanning als de kroon op het werk van de klassensamenwerkingspolitiek die zij beide sedert tientallen jaren volgen als bureaucratisch alternatief voor het revolutionaire internationalisme, toegepast door Lenin en Trotski vóór de ontaarding van de eerste arbeidersstaat. In dit opzicht is Stalins politiek welbekend. Mao’s koers van voor de ontspanning was veel bedekter, vanwege de hardnekkige afwijzing van zijn openingen door het VS-imperialisme. Die beperkte hulp van Mao aan guerrillagroepen in verscheidene delen van de wereld, zijn inspanningen om “pro-Chinese” groepen op te richten en zijn revolutionair klinkende veroordelingen van het Amerikaanse imperialisme in woorden, behoorden tot de druk voor een verstandhouding waarvan de lijnen reeds in 1955 op de conferentie van Bandoeng waren vastgelegd. De voornaamste drijfveer van Moskou en Peking in het volgen van de politiek van ‘vreedzame co-existentie’ – d.i. samenwerking met het imperialisme – is de vrees voor revolutionaire omwentelingen elders in de wereld. Hoewel geen van beide bureaucratische machtscentra afkerig staat tegen de uitbreiding van zijn invloed en controle, zijn zij doodsbang voor de verstoring van de status quo, vanwege de onvermijdelijke revolutionaire weerslag in hun eigen landen. Daarom is het dat de behoudsgezinde heersers welbewust hebben getracht samen te werken met het imperialisme om de status quo te handhaven. Tito is niet anders en niet beter. De groei van de politieke oppositie in de Sovjet-Unie, zoals die tot uiting komt door een groeiende ontevredenheid onder de intellectuelen en door de groeiende weerstand van de onderdrukte nationaliteiten, om niet te spreken van de “moeilijkheden” in Tsjecho-Slowakije in 1968, in Polen in 1970, vergrootte Moskou’s verlangen naar een akkoord met Nixon. In het geval van China werd dezelfde instelling om iedere toenadering van Nixon te verwelkomen versterkt door de druk die tot uiting kwam in het tumult van de “culturele revolutie”. Zowel voor Peking als voor Moskou was het conflict in Vietnam een voortdurende bedreiging van de interne stabiliteit, zowel in China als in de USSR, voornamelijk vanwege het voorbeeld dat de Vietnamese massa’s gaven in de weerstand tegen de aanval en vanwege de sterk verspreide sympathie, voor hen onder de Russische en Chinese massa’s. Daarbij kwamen nog de kosten van de materiële hulp aan de Vietnamezen. Hoewel deze tot een minimum beperkt bleef, was het toch een uitgavenpost in het budget die de bureaucratische kaste liever zag verdwijnen.
Dan was er nog het lokaas van de economische toegevingen van Nixon. De Sovjeteconomie krijgt harde slagen te verduren vanwege het bureaucratisch wanbeheer en de kosten van het handel drijven in een wereldmarkt die gedomineerd wordt door de kapitalistische kartels. Het is nu bekend dat er voedseltekort was in de Sovjet-Unie ten tijde van de geheime onderhandelingen om niet te spreken van vele andere tekorten, die ongenoegen veroorzaakten onder de massa’s. Met de ontspanning konden Brezjnev en Kosygin belangrijke graanleveringen verkrijgen in de VS, tegen een gunstige prijs. Tegelijk was het mogelijk aan even noodzakelijke waren te komen, die te krijgen zijn in de VS. Deze leveringen stelden de bureaucratie in staat de onmiddellijke sociale druk te verzachten en kostbare tijd te winnen, waardoor ze zich beter kon bezig houden met de binnenlandse politieke oppositie en kritische stemmen het zwijgen opleggen.
Buiten deze onmiddellijke consideraties, maakte de ontspanning verder reikende concessies aan het imperialisme mogelijk, die hoewel zij tijdelijk de binnenlandse positie van de heersende bureaucratische kaste versterken, de planeconomie in de USSR en in China zouden kunnen ondermijnen. Zulke toegevingen zouden ondermeer het indringen van privaat kapitaal inhouden, waarvan de veiligheid samen met de winsten zouden gegarandeerd worden door de heersende bureaucraten. In het geval van de USSR spreekt men van projecten die tot in de honderden miljoenen en zelfs miljarden dollars lopen. Dit is natuurlijk nog maar een begin. Of zulke toegevingen zullen worden gedaan door het Kremlin en door het maoïstische regime, valt nog te bezien. Uiteindelijk zouden zulke toegevingen een ontzaglijke bedreiging vormen voor de economische basis van de bureaucratie zelf, d.i. de planeconomie waarvan zij leeft als een parasiet. De binnenlandse beperkingen van de ontspanning worden bepaald door het bewustzijnspeil van de massa’s in de USSR die nog niet te kennen hebben gegeven bereid te zijn de fundamentele veroveringen van oktober 1917 op te geven, door de druk die de lagere bureaucraten hierdoor ondervinden en door een ultiem instinkt van zelfbehoud dat misschien nog kan bestaan in de toplagen van de heersende kaste.
Dat deze beperkingen een rol blijven spelen wordt aangetoond door de nadruk die het Kremlin erop legt, dat “vreedzame co-existentie” ook “vreedzame mededinging” betekent met het kapitalisme op internationaal vlak. Dit betekent dat in het kader van de samenwerking in het blokkeren en terugdrijven van bewegingen in revolutionaire zin, Moskou en Peking hun eigen nationaal-bureaucratische belangen – hoewel bescheiden en discreet – wensen naar voor te brengen.
In een gebied zoals het Midden-Oosten bijvoorbeeld, heeft Moskou een consistente politiek gevolgd in het behouden van een tamelijk sterke aanwezigheid tegen de Verenigde Staten, zij leverden wapens aan de Arabische staten om ze te steunen tegen Israël, dat door Washington werd bevoorraad. Moskou’s politiek bevordert de versterking van de Arabische staten ten koste van revolutionaire bewegingen in de streek. Deze lijn is in volledige overeenstemming met het schema van de “vreedzame co-existentie”. De “vreedzame mededinging” door Moskou is niet zonder dialectische gevolgen. Tijdens het hoogtepunt van de oktober 1973-crisis in het Midden-Oosten, dreigde Nixon met de H-bom, en herinnerde aldus het Kremlin en de wereld aan de logica die de politiek van het Amerikaans imperialisme uiteindelijk beheerst. De termen van het staakt het vuren in Vietnam, die de zegen hadden van Moskou en Peking, zijn één van de ergste onder de vele voorbeelden van het verraad in de geschiedenis van het stalinisme. De twee bureaucratieën staken een arbeidersstaat een dolk in de rug, die hevige aanvallen te verduren had van het VS-imperialisme. Zij gebruikten hun controle over de bevoorrading en hun diplomatieke en ideologische invloed op Hanoi en op het NBF om hen het aanvaarden van die voorwaarden op te leggen, voorwaarden die hoogst nadelig zijn voor de militaire verdediging van de belegerde arbeidersstaat en voor de opmars van de Vietnamese revolutie. Het feit dat de Vietnamese leiders de nadelige voorwaarden die zij meenden te moeten aanvaarden zo gunstig mogelijk afschilderen en dat zij zelfs het staakt het vuren, opgelegd onder die voorwaarden, valselijk als een grote historische overwinning voorstellen, verandert de werkelijkheid niet. Moskou en Peking pleegden verraad op grote schaal door deze voorwaarden op te leggen aan de Vietnamezen.
In een vorige periode zou zulk een groot verraad demoralisatie en een periode van stagnatie van de wereldrevolutie tot gevolg hebben. De algemene sociale beroering op alle continenten vandaag, geeft de ontspanning nauwelijks de kans om gedurende lange tijd als een demper te werken in de nu komende periode.
Vijf overtuigende voorbeelden hiervan zijn de massabetogingen die Thailand, Griekenland en Zuid-Korea in beroering brachten op het einde van 1973, de algemene 24-urenstaking van 3.000.000 arbeiders in Bombay, de militante mijnstaking in Groot-Brittannië die een politieke crisis op nationale schaal heeft versneld.
De oktoberoorlog die uitbrak in het Midden-Oosten, pas 9 maanden nadat het staakt het vuren in Vietnam was ondertekend, toont nog eens aan hoe moeilijk het is de “vreedzame co-existentie” in stand te houden. Het kan eraan toegevoegd worden dat in Vietnam zelf de burgerlijke ongehoorzaamheid als een smeulend vuur blijft voortduren en op gelijk welk ogenblik op een veel bredere schaal dreigt uit te breken.
Als de ontspanning tijd wint voor het imperialisme, de koloniale beweging en voor de stalinistische bureaucratieën, kan zij slechts aanleiding geven tot steeds grotere sociale uitbarstingen en misschien op totaal onverwacht terrein. Die tijd kan worden gebruikt om de groei van het trotskisme te bevorderen, zodat de komende opstanden zullen plaatsgrijpen met een leiding bij de hand die ze naar een succesvolle uitkomst zal voeren.
Uit de voorgaande analyse van de tendensen der laatste jaren, blijkt duidelijk dat de objectieve voorwaarden voor de socialistische revolutie rijp zijn, ze beginnen zelfs al een weinig te rotten zoals Trotski 35 jaar geleden schreef. Wat de revolutie decennia geleden heeft belet op te rukken naar een overwinning op wereldschaal, is de onrijpheid van de subjectieve voorwaarden die haar uitdrukking vindt in een crisis van de proletarische leiding. De rijpingsgraad van de subjectieve voorwaarden kan concreet gemeten worden aan de omvang en het groeiritme van de rangen van de IVe Internationale.
Het spreekt vanzelf dat de klassenstrijd grote opgangen en neergangen heeft gekend sinds 1938. Als één van de belangrijkste overwinningen kan beschouwd worden het overleven van de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog, de daaropvolgende omverwerping van het kapitalisme in Oost-Europa, de zege van de Chinese Revolutie en de daaruit voortvloeiende omverwerping van het kapitalisme in Noord-Korea en Noord-Vietnam, en ten slotte de zegevierende Cubaanse Revolutie.
Deze ontwikkelingen verzwakten in grote mate het wereldkapitalisme. Niettemin blijft het kapitalisme diep ingeworteld in de belangrijkste industriële gebieden: Noord-Amerika, West-Europa, Japan, en in belangrijke sectoren van de koloniale en semikoloniale wereld. Bovendien is het wereldkapitalisme veel gevaarlijker geworden. De successen die werden geboekt dankzij de overwinning van de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog en de instelling van nieuwe arbeidersstaten brachten geen nieuwe leiding voort die in staat is het kapitalisme omver te werpen in zijn voornaamste bastions. De vervorming van het revolutionair patroon waarvoor de fouten van het stalinisme verantwoordelijk zijn, sneed elke weg af naar een oplossing van de crisis van de proletarische leiding. In die zin is de toestand die Trotski in 1938 beschreef, onveranderd gebleven. Een nauwkeurige analyse van de huidige objectieve situatie is uitermate belangrijk. Zonder een correcte karakterisering van de conjuncturele stand van de klassenstrijd, zou de IVe Internationale vlug haar weg verliezen. We moeten weten of we te maken hebben met een neergang of met een opgang. We moeten weten welke sociale sectoren in beweging zijn en of die zich in een gunstige of ongunstige zin ontwikkelen. Even belangrijk is nochtans een juiste karakterisering van het stadium dat de IVe Internationale zelf heeft bereikt. Om dit stadium te kunnen definiëren is een nauwkeurige analyse vereist van de toestand binnen de trotskistische wereldbeweging. Toen Trotski in 1938 de strategische taak van de IVe Internationale uitstippelde, karakteriseerde hij de “volgende periode” als “prerevolutionair”, d.w.z. een periode van agitatie, propaganda en organisatie.” In deze periode stuwen verscherpte tegenstellingen binnen het kapitalistisch wereldsysteem het proletariaat steeds opnieuw in de richting van revolutionaire politieke actie; de kleinburgerlijke lagen zijn herhaaldelijk ten prooi aan verwarring, de heersende klasse wordt aangetast door periodieke crises. Indien we de wereld in zijn geheel beschouwen zullen deze belangrijke kenmerken van een prerevolutionaire situatie steeds weer opduiken. De organisatie van een revolutionaire massapartij kan deze allereerste vereisten omzetten in een “revolutionaire situatie”. Binnen dit algemene kader formuleerde Trotski op abstracte en normatieve wijze de taken die de revolutionairen in elk afzonderlijk land concreet moeten uitwerken, d.w.z. waar zich specifieke prerevolutionaire situaties met eigen, specifieke kenmerken voordoen. Trotski onderschatte de periode niet door ze “prerevolutionair” te noemen i.p.v. “revolutionair”, al wat hij deed was de waarheid onder ogen nemen, teneinde ze beter te kunnen veranderen. Het was een feit dat op dat ogenblik in geen enkel land een trotskistische partij bestond die reeds een meerderheid van de werkende klasse achter haar vaandels had verzameld. Die taak moest nog vervuld worden. Tezelfdertijd behoorden ook andere taken nog tot de toekomst, zoals het instellen van dubbele macht en het concreet voeren en leiden van een opvoedende strijd voor een regering van de arbeiders en hun bondgenoten. Teneinde het vervullen van die taken te vergemakkelijken stelde Trotski een overgangsprogramma voor, samen met een methode die zou toelaten dit programma actueel te houden. Dit werd aangenomen op het stichtingscongres van de IVe Internationale. De subjectieve voorwaarden nodig om de prerevolutionaire periode van agitatie, propaganda en organisatie te overtreffen zijn kwalitatief niet veranderd sinds 1938. Geen enkele partij, lid van de IVe Internationale heeft sindsdien de meerderheid van de werkende klasse of van haar militante voorhoede voor zich gewonnen. De IVe Internationale bevindt zich nog steeds in het stadium waar de eerste taak is de accumulatie van kaders. Bijgevolg hebben de acties gevoerd door afdelingen of groepen van de IVe Internationale tot doel die accumulatie van kaders te vergemakkelijken. Het doel van die acties is propagandistisch. Propagandistische acties hebben één enkel gemeenschappelijk doel: de subjectieve voorwaarden vlugger doen rijpen.
Op het meest elementaire vlak omvatten zulke acties o.a. het opvoedingswerk van discussies op de arbeidsplaats, het voortbrengen en verspreiden van gedrukt of gestencild materiaal, het geven van scholing, paneelgesprekken, openbare meetings, deelnamen aan verkiezingen, enz. Naarmate de revolutionair marxistische krachten groeien en ingeworteld raken in de massa’s verbreedt het veld van de propagandistische actie. In een strijd voor het winnen van de leiding in een vakbond of een andere massaorganisatie bijvoorbeeld, nemen de revolutionairen deel aan mobilisaties van arbeiders tijdens stakingen, betogingen, verdedigingsacties, enz., waardoor zij de gelegenheid krijgen in de praktijk de juistheid van het revolutionair socialistisch programma en hun capaciteiten als proletarische leiders aan te tonen. Maar het belangrijke objectief in dit stadium blijft de accumulatie van kaders. De kwantitatieve ontwikkeling van de subjectieve zijde van het revolutionair proces, zoals weerspiegeld in de groei van de trotskistische krachten, biedt mogelijkheden om een toenemende invloed uit te oefenen in de klassenstrijd. Dit kan uitgedrukt worden op hoopgevende wijze, bv. in het nemen van de leiding in de massastrijd of massademonstraties. Teneinde niet het gevaar te lopen dat die invloed verloren gaat door een misstap, moet men zich voortdurend bewust zijn van zijn grenzen.
De trotskistische invloed op de klassenstrijd vandaag blijft verbonden met ontwikkelingen van de objectieve situatie, die volledig buiten de controle van onze beweging liggen. Om dit stadium te doorbreken, om een positie te bereiken waar het mogelijk is de objectieve situatie onder bewuste controle te brengen, d.w.z. door het vervangen van de burgerlijke heerschappij door de proletarische, daartoe zijn er massieve krachten nodig, aantallen die zo groot zijn dat ze een kwalitatief verschil als gevolg hebben. Eens dit kwalitatief punt bereikt, worden acties die kwalitatief verschillen van die van het propagandastadium, mogelijk en nodig. De strijd voor de macht die voordien was uitgesloten,, wordt nu op de dagorde geplaatst.
Van levensbelang is het inzicht dat een karakterisering van de huidige periode als een periode van “agitatie”, propaganda en organisatie, d.w. z. van revolutionaire propaganda en het verzamelen van kaders, in geen geval betekent dat onze activiteiten beperkt blijven tot het leveren van commentaar op gebeurtenissen. Precies het tegenovergestelde is waar. Als leden van het proletariaat nemen wij deel aan zijn activiteiten zo goed als onze capaciteiten ons toelaten. Een andere houding aannemen zou betekenen vervallen in abstentionisme, wat het kenmerk is van een sekte, van een substitutionistisch standpunt dat alleen door een avonturistische groep gehuldigd wordt.
Die karakterisering van de taken van de IVe Internationale in deze periode vloeit niet voort uit een gebrek aan verlangen of een tekort aan wil om op te rukken naar het stadium waar de revolutionaire massapartij al is opgebouwd, en een meerderheid van de arbeidersklasse al werd gewonnen, en waar het grijpen van de macht de onmiddellijke taak is. Evenmin vloeit ze voort uit een gebrek aan belangstelling voor de objectieve loop van de klassenstrijd, met zijn hoogte- en dieptepunten en met plotse of nieuwe wendingen. De brede opgangen zijn van zo’n levensbelang omdat zij het verschijnen van prerevolutionaire situaties kenmerken – soms in sociale explosies van de meest onvoorziene natuur zoals in Santo Domingo – waardoor de weg wordt geopend voor de vlugge uitbreiding van de voorhoedepartij en waardoor die partij naar voren wordt geschoven in de leiding van de arbeidersklasse, indien de partij een juiste weg volgt, zoals de bolsjewieken deden. De karakterisering van het huidig stadium als één van “agitatie, propaganda en organisatie” vloeit voort uit een nauwkeurige appreciatie van het huidig aantal kaders, hun graad van inplanting in de werkende klasse, hun ideologisch peil, waarbij moet worden gerekend hun hardheid en weerstandsvermogen tegenover marginale klasse-invloeden (alien class influences), hun ervaring in praktisch organisatorisch werk en hun politieke kwaliteiten. Een bilan van die gegevens toont aan dat de Vierde Internationale nog steeds zwak is, zelfs in de landen waar de trotskisten terugblikken op een lange periode van stabiliteit en gehechtheid aan het programma en waar ze hoopgevende stappen hebben gezet in de accumulatie van kaders. Het programma van de Vierde Internationale stemt kwalitatief overeen met de rijpheid van de objectieve voorwaarden voor de socialistische revolutie (dat programma wordt aangepast naarmate de objectieve voorwaarden veranderen). Het is de kwantitatieve kant die bijzondere aandacht vereist in de nabije toekomst. Wat nodig is, is de vermenigvuldiging van de krachten die het programma van de IVe Internationale aanhangen. Op een bepaald ogenblik zal de kwantiteit een kwalitatief verschil met zich meebrengen – in een land waar het prerevolutionair stadium werd bereikt, zullen de subjectieve voorwaarden zich aan de objectieve aanpassen. De rijpheid van de partij wat betreft aantal, scholing en inplanting, is de laatste noodzakelijke voorwaarde om de situatie revolutionair te maken. Hierover moet absolute duidelijkheid bestaan. Verwarring over zulke essentiële vraagstukken als de relatieve omvang, de inplanting en de slagkracht van de afdelingen van de Vierde Internationale blokkeert de weg naar het samenbundelen van de krachten die vereist zijn voor de overwinning van het socialisme. Het is mogelijk dat verwarde geesten, in plaats van zich te concentreren op de onmiddellijke taak – nl. de kwantitatieve uitbouw – beslissen te knoeien aan het programma. Verscheidene groepen hebben dat in het verleden geprobeerd. Het enige resultaat was dat ze de trotskistische beweging verlieten en uiteenvielen, of wat erger is, gewoon vegeteerden. Een andere manier van experimenteren bestaat in het trachten te winnen van kaders door handige manoeuvres. Dit eindigt haast altijd op een verder afglijden van het programma teneinde een aantrekkelijker gezicht op te zetten tegenover tegengestelde stromingen. Een andere variant bestaat erin te rekenen op een onverwachte wending in de objectieve ontwikkeling van de klassenstrijd die het geduldige werk van partijopbouw zal verlichten of overbodig maken – een ad hoc vervangingsmiddel voor de partij, waardoor alles te elfder ure zal worden gered, en ondertussen in zekere mate toestaat op hoop te leven.
Nog een andere variant bestaat erin vooruit te kijken naar toekomstige mogelijkheden, en daarop speculerend, vandaag tactieken toe te passen die juist kunnen zijn indien en wanneer die mogelijkheden werkelijk bestaan. Een extreem voorbeeld is het aangaan van “gewapende strijd” in situaties waar dit enkel een karikatuur kan zijn van de voorspelbare lijn die een revolutionaire massapartij zou volgen wanneer het grijpen van de macht als een onmiddellijke taak op de agenda staat. Men kan er niet genoeg de nadruk op leggen dat de voornaamste taak in de nu voor ons liggende periode, de accumulatie van kaders is. Dit kan gebeuren door rekrutering van individuen, door een tijdelijk blok met andere groepen, of door fusies. De mogelijkheid van fusies met andere groepen kan in belang toenemen als de strijdbaarheid van de werkende klasse in stijgende lijn verder gaat, en hierbij de accumulatie van kaders bespoedigt en zelfs aanleiding geeft tot een stormachtige versnelling van het proces van de opbouw van de partij. Deze varianten hangen af van de concrete situatie, en daartoe behoren ook de politieke bekwaamheid van de leiding en het ontwikkelingspeil van de basis van de secties van de Vierde Internationale.
De as van de activiteiten in de onmiddellijke toekomst moet worden bepaald in het licht van deze realiteit. Het geheel van taken wordt bepaald door de openlijke en duidelijke erkenning dat de centrale problemen waar de Vierde Internationale voor staat, deze zijn, verbonden met de groei van kleine revolutionaire propagandaorganisaties, en niet die waar een volgroeide revolutionaire massapartij voorstaat, die aan het grijpen van de macht toe is.
Bescheiden realistische streefdoelen moeten gesteld worden. Wanneer men met succes deze bereikt, kan zulks in sommige landen naar meer ambitieuze doelen leiden.
Het winnen van kaders in dit stadium steunt op consistente propaganda die revolutionair-socialistische basisthema’s naar voor schuift, in tegenstelling met alle andere politieke stromingen, op aangepaste en tijdige agitatie rond onmiddellijke, democratische en overgangseisen, en op doeltreffende organisatie, in het bijzonder de vorming van beroepsrevolutionairen, toegewijd aan het vooruithelpen van de zaak van de revolutie en bereid al hun tijd en energie daaraan te besteden. Het ontbreekt niet aan valstrikken. Onervaren revolutionairen kunnen onverhoeds de politieke onafhankelijkheid die ze in werkelijkheid voorstaan, in gevaar brengen door zich te laten meeslepen in volksfronten die beweren socialistische doeleinden na te streven. De welgemeende zucht naar middelen om een gehoor te vinden in de werkende klasse kan de principes aanvreten. Een andere valstrik gedurende de laatste jaren was “het minoritair geweld”, Onder de foutieve term “gewapende strijd” werden verschillende dingen samengebracht zoals de guerrillaoorlog, de vliegtuigkapingen, ontvoeringen, terechtstellingen en andere “spectaculaire” acties uitgevoerd door kleine, geïsoleerde groepen. Zich in een vroegtijdige gewapende confrontatie met de burgerlijke staat gooien vereist ongetwijfeld moed. Nochtans leidt dit tot het terugtrekken van broodnodige kaders uit de politieke strijd en ze onderbrengen in kleine militaire eenheden die snel verpletterd worden door de veruit sterkere strijdkrachten van de kapitalistische staat.
Van een kleine eenheid taken eisen die alleen de massa’s kunnen uitvoeren, betekent zelfmoord. Hopen dat de acties van zulke groepen een sociale uitbarsting zullen teweegbrengen is avonturisme en ultragauchisme. Stelt men de “strategie van de gewapende strijd” in de plaats van de “leninistische strategie” van partijopbouw, dan is de prijs die men hiervoor moet betalen het verlies van waardevolle kaders en ernstige – zo niet fatale – terugtochten op het vlak van de belangrijke taak die een kleine groep revolutionairen moet volbrengen: zich inplanten in de massa’s.
Een nog veel hogere prijs moet betaald worden voor opportunistische afwijkingen van het programma die uit dergelijke fouten voortvloeien. In plaats dat de massa’s bewapend worden, zijn de kaders zelf politiek ontwapend. Het geval van de PRT-ERP in Argentinië, dat door de guerrillalijn te volgen buiten de internationale kwam te staan in 1973, geldt als alarmkreet.
We moeten toegeven dat het laatste wereldcongres een verkeerd standpunt heeft ingenomen t.o.v. de guerrillaoorlog door de afdelingen van de IVe Internationale in Latijns-Amerika de voorbereiding en deelname aan die oorlog als strategische oriëntatie voor te houden. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de belangrijkste taak van een kleine groep revolutionairen bestaat in het rekruteren en vormen van kaders. Dit geldt voor alle dergelijke groepen, of ze nu werkzaam zijn in de imperialistische sector, de koloniale of halfkoloniale landen, of de gebureaucratiseerde arbeidersstaten. Het doel is de uitbouw van de groep en versterking van zijn invloed, opdat tot massa-actie zou kunnen worden overgegaan. Om dat te kunnen bereiken moeten de revolutionaire kaders diep ingeplant zijn in de vakbonden of de massaorganisaties van de arbeidersklasse. Ze brengen de revolutionair-marxistische idee binnen in de klassenstrijd, en ze doen dat in de hoedanigheid van medestrijders, niet van toeschouwers. In de dagelijkse strijd trachten zij te bewijzen dat de trotskisten in staat zijn op een juiste en moedige wijze de noden en belangen van de massa tot uitdrukking te brengen. Zo proberen ze erkenning te verwerven als leiders die in de praktijk hun sporen hebben verdiend, die vertrouwen verdienen en zich volledig wijden aan de zaak van de arbeidersklasse.
Indien onmiddellijk kaders kunnen gerekruteerd worden in de sleutelindustrieën of in de machtigste organisaties van de werkende klasse, dan valt dit vanzelfsprekend samen met de krachtlijn van onze oriëntatie, nl. het proletariaat mobiliseren voor de machtsgreep. Zijn onze rekruteringsmogelijkheden echter van beperkter aard in zulke sectoren, maar gunstiger in andere, dan sluit geen enkel bolsjewistisch principe uit dat wij hieraan de meeste aandacht wijden.
In zulke omstandigheden zou de as van onze interventie zich moeten verplaatsen naar perifere industrieën en perifere vakbonden. Het belangrijkste is zich te verbinden met de sociale sectoren die in beweging zijn en die de gunstigste mogelijkheden tot rekrutering bieden. Een kleine groep mag niet aarzelen zijn aandacht toe te spitsen op manifestaties van de verdrukte nationaliteiten, de geradicaliseerde jeugd, mannelijk of vrouwelijk, of die nu plaatsvinden op de arbeidsplaats, bij de werklozen of op de campus. Een concurrerende politieke organisatie waarbinnen een stroming zich in revolutionaire zin ontwikkelt kan de belofte van nieuwe krachten inhouden. Dissidente intellectuelen (vooral in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten) kunnen ook waardevolle kaders leveren. Het terrein waarop we ons tijdelijk concentreren is een tactische kwestie – het doel is rekruteren, opvoeden, assimileren. De publicatie van een blad moet zeer vlug worden aangevat. Indien we kunnen aannemen dat de politieke lijn correct is en dat de artikelen zorgvuldig genoeg geschreven zijn opdat ze een gehoor zouden krijgen in de milieus waar we interveniëren, dan is de belangrijkste vereiste de regelmaat van publicatie. Zelfs als het blad in gestencilde vorm verschijnt of met de hand geschreven is (de Samizdat in de gedegenereerde arbeidersstaten, clandestiene strooibiljetten in de landen onder militaire of fascistische dictatuur), kan zijn regelmaat van doorslaggevend belang zijn voor zijn invloed. Nalaten een regelmatig verschijnend blad uit te geven betekent stagnatie. De IVe Internationale kan hiervan triestige voorbeelden aanhalen, soms zelfs afdelingen in cruciale omstandigheden, en niet in het verre verleden (Bolivia, Chili). Kleine revolutionaire groepen staan dikwijls voor problemen die zij door onervarenheid moeilijk het hoofd kunnen bieden. Dit omvat het opleiden van kaders, een bekwame leiding opbouwen en functioneren volgens leninistische normen. Oplossingen voor zulke problemen, die altijd zeer concreet zijn, kunnen vergemakkelijkt worden door overleg met meer ervaren afdelingen van de IVe Internationale, een taak die onder de verantwoordelijkheid van het internationaal centrum valt.
Terwijl iedereen in de IVe Internationale geïnteresseerd is in hoe de afdelingen en sympathiserende groepen tactische vraagstukken behandelen kan een wereldcongres deze niet op passende wijze vaststellen, en kan het nog minder doeltreffende tactieken bepalen voor de ganse IVe Internationale. Het tegengestelde proberen te doen leidt onvermijdelijk tot desoriënterende vergissingen, een resultaat verwacht door de theorie en bevestigd door historische ervaringen. Het hoofddoel van een wereldcongres is een bilan op te maken, een politieke lijn voorop te stellen en de belangrijkste activiteitsassen voor de onmiddellijk volgende periode te bepalen.
Met dit voorbehoud kunnen bepaalde brede werkingsassen die de bijzondere aandacht van alle afdelingen en sympathiserende groepen van de IVe Internationale verdienen, aangewezen worden:
1) Het naar voren schuiven van de klassenstrijd van linkse tendensen in de vakbonden die oppositie voeren tegen de behoudsgezinde bureaucratieën. Dat is de lijn met de algemene proletarische oriëntatie die door de 4e Internationale gevolgd wordt sinds zijn stichting. In sommige landen, waar de stijging van arbeidersmilitantisme het meest opgemerkt werd, werden nieuwe mogelijkheden geopend. De PST in Argentinië en de trotskisten in Spanje hebben aangetoond hoe zulke situaties aangewend kunnen worden om binnen te dringen in het industrieel proletariaat en de groei van de Vierde Internationale verder te zetten.
2) Opvoedend en organisatorisch werk bij de geradicaliseerde studenten, leerjongens, en jonge arbeiders.
Dergelijk werk wordt grotendeels vergemakkelijkt door een onafhankelijke jeugdorganisatie die zich baseert op het trotskistisch programma, maar zonder de druk van een complexe toewijding en harde discipline die vereist wordt van de leden van de revolutionair-marxistische partij. Wegens conjuncturele redenen, zoals de zwakheid van de sectie, hebben sommige afdelingen van de Vierde Internationale vroeger hun verwante jeugdorganisatie ontbonden. Onvermijdelijk heeft dit nieuwe problemen gesteld in het ontwikkelen van jonge kaders en heeft een maximale rekrutering uit de jeugdradicalisatie belemmerd. Onze gehele beweging zou het doel dat ze voor zichzelf heeft gesteld in zijn stichtingsperiode – het scheppen van een internationale onafhankelijke jeugdorganisatie – moeten waarmaken.
3) Kameraadschappelijke samenwerking met nationale bevrijdingsorganisaties. Op dit gebied werd er productief werk geleverd tijdens de naoorlogse opkomst van nationale bevrijdingsbewegingen. Een voorbeeld dat bijzondere aandacht verdient was de solidariteitscampagne tijdens de Algerijnse revolutie. Van de nieuwe mogelijkheden die voor zulke activiteiten zijn ontstaan in de laatste jaren, moet op de meest energieke manier gebruik gemaakt worden, zoals de samenwerking met Malcolm X en met de Ierse republikeinen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe mogelijkheden in verband met de strijd tegen nationale onderdrukking in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten.
4) Deelname aan de strijd van de boeren. In verscheidene landen, zoals Bolivia, Peru, India, Sri Lanka, waar het agrarisch probleem nog niet is opgelost, zal zonder twijfel het verzet van de boeren in nieuwe explosies uitbarsten. In een aantal streken is deze tendens reeds merkbaar. De revolutionaire marxisten moeten van het begin af deelnemen aan deze strijd en proberen er revolutionaire organisatievormen aan te geven en hem te verbinden met de strijd van de arbeiders in de steden. De waarde van zulk werk werd aangetoond door de Peruviaanse sectie in het begin van de jaren ’60. De leiding die Hugo Blanco gaf in de boerenstrijd in de streek van Curzo blijft een model dat het bestuderen waard is, daar waar de boeren een substantieel gedeelte van de bevolking vormen.
5. Actieve steun aan de beweging voor de bevrijding van de vrouw.
De sterke belangstelling van activisten in de vrouwenbevrijdingsbeweging voor ondervindingen in andere landen, plus hun openheid voor revolutionaire opvattingen bieden nieuwe en onverwachte mogelijkheden voor de deelname van de trotskisten in deze sector en voor internationale coördinatie van hun activiteiten. Wij moeten niet wachten tot de vrouwenbevrijdingsbeweging zich vanzelf ontwikkelt in de landen waar zij nog maar begint, maar wij moeten haar van het begin af steunen in het stadium waar zij zich vormt en waar de aanzienlijke ondervinding van de trotskistische beweging in het organiseren van doeltreffend protest het meest welkom is, en waar onze tegenstanders de neiging hebben afwezig te blijven. Behalve het werk in deze sectoren kunnen bepaalde internationaal gecoördineerde campagnes worden voorbereid, met mogelijke wijziging in het licht van de gebeurtenissen:
a. Ter verdediging van de revolutionaire strijd van onderdrukte volkeren. De internationale campagne ter verdediging van de Vietnamese revolutie in de voorbije periode was een goed voer beeld. Een ander voorbeeld was de campagne ter verdediging van de Palestijnse revolutie.
In de komende periode moeten gelijkaardige campagnes gevoerd worden voor de Ierse vrijheidsstrijd, voor het streven van de Portugese kolonies naar nationale onafhankelijkheid en voor gelijkaardige anti-imperialistische bewegingen elders. De strijd van de nationale minderheden in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten moet op dezelfde manier worden aangepakt.
Zulk werk versterkt de mogelijkheid tot rekruteren en ontwikkelen van trotskistische kaders onder de talrijke studenten en arbeiders van die onderdrukte naties, die tijdelijk in Europa en Noord-Amerika, waar reeds gevestigde trotskistische organisaties bestaan, verblijven. Kernen van secties kunnen gedeeltelijk door dit werk worden opgebouwd, zoals de ondervinding heeft aangetoond.
b. Ter verdediging van politieke gevangenen in alle landen.
Specifieke campagnes zoals in de laatste tijd die voor de politieke gevangenen in Argentinië.
De meest dringende kon voorop geschoven worden voor andere streken; voor het ogenblik zijn Chili, Brazilië, USSR, Ierland, Spanje, Iran, Zuid-Vietnam en China het belangrijkste.
c. Ter verdediging van afdelingen en leiders van de Vierde Internationale die getroffen zijn door repressieve maatregelen.
Het meest in het oog springend model voor zulke campagnes was die, die geleid werd voor het redden van het leven van Hugo Blanco. Het geval van Luis Vitale staat nu op de agenda. De strijd tegen de verordening die de Ligue Communiste ontbond blijft dringend. Een ander belangrijk geval is de ban op Ernest Mandel om meerdere landen binnen te mogen. In de USA heeft deze strijd steun ondervonden in universitaire kringen, die het mogelijk maakte om het op te voeren naar het Hooggerechtshof, waar het dicht bij een overwinning kwam. In Duitsland kreeg de zaak zelfs een bredere steun, wat het tot een nationale zaak maakte. Steun werd ook in andere landen verkregen. Deze campagne zou internationaal verder moeten gezet worden wegens zijn belang in de strijd tegen het inreis- en spreekverbod voor andere leiders van de trotskistische wereldbeweging, o.a. Tariq Ali, Joseph Hansen, Alain Krivine, Livio Maitan en Gisela Mandel.
d. Ter verdediging van belangrijke stakingen strijden. Dit is vooral belangrijk wanneer het zaken als arbeiderscontrole of arbeiderszelfbeheer betreft, zoals het hele laatste jaar in de LIP-strijd in Frankrijk werd aangetoond.
e. Ter verdediging van de strijd van buitenlandse arbeiders.
In Europa is dit een belangrijke zaak, maar het reikt ook tot gastarbeiders in andere streken, bv. Mexicaanse arbeiders in de USA.
f. In het verzet tegen flagrant verraad door Moskou en Peking van de revolutionaire strijd. Bangla Desh, Cambodja, India, Iran, Irak, Palestina, Spanje, Sri Lanka, Soedan, Vietnam, enz.
Naast campagnes rond dergelijke zaken, zou de trotskistische wereldbeweging als één geheel moeten samenwerken voor meerdere projecten, o.a.:
a. het publiceren van de werken van Leon Trotski en andere revolutionaire figuren. Daarop wordt werk geleverd door de trotskistische beweging in Argentinië, Frankrijk, Japan en de USA en door onafhankelijke uitgeverijen in meerdere landen. Het publiceren van de werken van Trotski in meerdere talen blijft stijgen. Belangrijk is het feit dat “De verraden revolutie” en het volledige “Bulletin van de oppositie” opnieuw in het Russisch zijn uitgegeven.
b. Uitbreiding van de verspreiding van de internationale pers van de Vierde Internationale. Dit houdt in “Cuarta International” in het Spaans, “Quatrième International” in het Frans, “Inprekor” in het Duits en “Intercontinental Press” in het Engels. “Intercontinental Press” heeft bewezen bijzonder waardevol te zijn, omwille van zijn grootte, wekelijkse inhoud en zijn grondigheid in het weergeven van documenten van de Vierde Internationale, en zijn documentatiemateriaal uit andere bronnen. Publicaties zoals “Intercontinental Press” in andere talen zou een voorname zaak moeten zijn.
c. Het internationaal centrum versterken. Een toename in de stroom van informatie, analyses, politieke verklaringen en nauwere samenwerking met de leiding van de afdelingen, sympathiserende groepen, en kameraadschappelijke organisaties is nodig. In het bijzonder vereist dit een uitgebreider staf en meer geld. Een gemeenschappelijke, kameraadschappelijke inspanning zou dit mogelijk maken ten voordele van de gehele beweging.