Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 4, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
De opheldering kwam in de vorm van de eerste wereldoorlog, de grote interimperialistische worsteling waarin de IIe Internationale roemloos ten onder ging in een baaierd van nationalistische hysterie. Zo groot was de verbijstering, de onvoorbereidheid op deze catastrofe, dat het enige tijd duurde voordat de linkse internationalistisch georiënteerde anti-oorlogskrachten tot nieuwe initiatieven kwamen. Eerst in de loop van 1915 begonnen de linkse oppositionele tendenties tegen de nationale oorlogspolitiek van de meerderheid in de meeste sociaaldemocratische partijen zich duidelijker af te tekenen. En pas in september 1915 kon de eerste bescheiden internationale bijeenkomst van linkse socialisten plaatsvinden, in Zimmerwald, Zwitserland. Hier waren wel Lenin en Trotski aanwezig maar een gezamenlijk revolutionair socialistische politiek kon hier nog niet worden ontworpen.
De in feite centristische meerderheid kwam nog niet verder dan het formuleren van voorstellen tot vredesbemiddeling ten einde zo het imperialisme te verzwakken. De linkervleugel met zijn perspectief van omvorming van de oorlog tot revolutie wist zich in de vervolgconferentie te Kienthal (april 1916) wel te versterken maar kon hier nog niet de werkelijke grondslag leggen voor een revolutionair-socialistische Internationale. Daarvoor waren eerst de Russische revoluties van 1917 nodig.
De novemberrevolutie zou een explosieve doorbraak op wereldschaal teweeg brengen met uitzonderlijke mogelijkheden voor de subjectieve factor: zowel wat betreft de sprongsgewijze verhoging van het bewustzijn en de geestelijke creativiteit op velerlei gebied als op het terrein van de effectiever programmatische organisatie van de revolutionair-socialistische beweging; zij het dan maar voor een betrekkelijk korte tijd, wat dit laatste aangaat: 1917-1921. Geschrokken door het succes van de Russische socialistische revolutie, stelde de kapitalistische maatschappij zich met alle kracht teweer om zich na de schokken van oorlog en revolutie weer te consolideren. Een reactionair contraoffensief zette in, dat voort zou duren tot en met de tweede wereldoorlog.
In die kleine tijdsruimte en zijn nawerking, zeg hoogstens 1917-1923/24, kon de nieuwe, maart 1919 te Moskou op gerichte Kommunistische Internationale, als eerste werkelijke revolutionair-socialistische strijdorganisatie tot ontwikkeling komen, ter internationalisering van de revolutie en tegelijkertijd ter redding van de geïsoleerde Russische revolutie. Het zal niet moeilijk zijn met enig onderzoek fouten en zwakheden vast te stellen bij de Kominternpolitiek in deze jaren. Maar het gebrek aan succes is niet in eerste plaats daaraan te wijten. Het kapitalisme in de Europese landen die de doorslag zouden kunnen geven, Duitsland voorop, was eenvoudig te sterk.
De burgerlijke maatschappij bleek een nog zeer grote greep op de massa’s te hebben, hetzij direct, hetzij via de grote sociaaldemocratische beweging, haar onmisbare bondgenoot.
Die taaie kracht van de oude socialistische partijen onder grote delen van de massa, heeft achteraf wel eens de vraag opgeroepen of de scherpe breuk die de IIIe Internationale in de arbeidersbeweging heeft doen ontstaan, tactisch wel juist is geweest en de revolutionaire-marxisten niet beter in de sociaaldemocratische massabeweging hadden kunnen blijven werken. Geen onzinnige overweging, maar ons inziens onjuist. En dat niet omdat we nu eenmaal van de vanzelfsprekendheid van de oprichting van de IIIe uit plegen te gaan. De historische ervaringen die zijn opgedaan met het werk van marxisten en marxistische tendenties in de reformistische massabeweging, voor de eerste wereldoorlog, tussen de oorlogen en na 1945, wijzen uit dat er zeer grote gevaren aan verbonden waren en zijn; gevaren van geleidelijke onbewuste aanpassing aan het milieu, zelfs bij de besten; gevaren die alleen kunnen worden ingeperkt door het bestaan van principieel-marxistische, revolutionaire oriënteringspunten, d.w.z. van marxistische partijen of centra, verbonden in internationaal verband, die onafhankelijk zijn van de reformistische beweging.
Een internationaal revolutionair oriënteringspunt was een elementaire noodzaak, nog onafhankelijk van de wijze waarop in bepaalde landen in bepaalde situaties marxisten zich organisatorisch het best konden opstellen.
Een andere zaak is of de politiek van de Komintern ten opzichte van de sociaaldemocratie altijd wel juist is geweest. En hiermee komen we in de verschillende ontwikkelingsfasen van de Derde Internationale terecht.
Een Internationale heeft niet alleen tot taak de arbeiders leiding te geven in de directe revolutionaire strijd voor de verovering van de macht. Zij heeft ook een leidende, oriënterende en heroriënterende functie in de veel langere perioden van relatieve kapitalistische stabiliteit, van reactie en van contrarevolutie.
En dat probleem deed zich al heel snel voor. Het derde congres van de Komintern, 22 juni-12 juli 1921 probeerde daarvoor een geëigende strategie te ontwerpen: het proletarisch eenheidsfront, d.w.z. opnieuw een oriëntering op de massabasis van de sociaaldemocratie, uit wier boezem de meeste linkse tendenties, die tot vorming van de nieuwe communistische partijen waren overgegaan, zich vaak nog maar juist en moeizaam hadden weten los te scheuren. Met het bewustzijn te werken aan een betrekkelijk lange periode van politieke opvoeding van de massa, ging men nog een stap verder: begin april 1922 had te Berlijn een conferentie plaats met vertegenwoordigers van de reformistische Tweede Internationale-in-wederopbouw, en met de centristische 21/2 Internationale, die zich een jaar later aaneen zouden sluiten, na de mislukking van het gesprek tussen de drie Internationales. En tot een mislukking moest deze poging tot samenwerking wel uitlopen, gezien de vele en vergaande eisen en garanties die aan de Komintern werden gesteld; wat wel duidelijk maakte dat de realisering van proletarische eenheidsfronten, bij het behoud van eigen principes, een zware opgave was. Deze politieke lijn bleef er hier, in principe, echter niet minder juist om, wat nog meer bevestigd werd door de nederlagen die werden opgelopen met de nieuwe revolutionaire uitbarstingen van 1923 (in Duitsland en Bulgarije). Terwijl er echter in 1921 (met handhaving van de scherpe 21 toelatingseisen van 1920) een betrekkelijke openheid van de communistische partijen en een zekere soepelheid ten opzichte van de sociaaldemocratie benadrukt werd, kwam in 1923-24 het accent meer te liggen op sterke geslotenheid van de partijen en op een scherpere opstelling tegenover de socialistische partijen, onder het vasthouden aan de algemene lijn van de proletarische eenheidsfronttactiek. “Bolsjewisering” en “zuivering” waren de parolen van het 5e congres van de Komintern, juni-juli 1924.
Hoe werkten echter deze parolen al gauw in de praktijk? In de Russische partij was al voor de dood van Lenin (januari 1924) een verwoede strijd om de macht ontbrand. D.w.z.: de snel groeiende en onderling nauw verweven bureaucratieën van partij en staat onder leiding van Stalin waren doende geleidelijk aan alle kritisch-marxistische stromingen en figuren te elimineren; hierbij gebruik makend van wisselende politieke coalities al naar gelang van de mogelijkheden om de ene tendens tegen de andere uit te spelen.
Deze strijd voor de volledige onderwerping van de Russische partij en daarmee ook van de Komintern en de buitenlandse partijen, aan een machtige bovenlaag in partij en staatsapparaat zou nog vele jaren duren.
Pas met de grote Moskouse processen van 1936-1937 en de grootscheepse liquidaties van feitelijke, potentiële en vermeende opposanten, zou de macht van Stalin geheel geconsolideerd worden. Maar voor de politieke praktijk werd de strijd al beslist in de late jaren twintig. In 1924 zette de geleidelijke gelijkschakeling van de buitenlandse partijen in, die ca. 1928 in wezen voltooid zou zijn. Het was dan ook niet toevallig dat er na het 5e congres van 1924 pas weer in 1928 het 6e congres van de Komintern plaats zou vinden. In die periode was de Internationale van een revolutionaire organisatie een hulpapparaat van de Russische bureaucratie geworden; d.w.z. van de heersende laag daarvan, die zich probeert te consolideren in een situatie van een geïsoleerd niet-meer-kapitalistisch land. Dat betekende niet alleen hulpapparaat voor de buitenlandse politiek van die laag, maar ook een conserverende factor, hoezeer dit ook verhuld werd door links klinkende leuzen. In dit licht moeten de verdere Komintern fasen sinds 1924 worden bezien, die tot 1935 formeel een voortzetting van de proletarische eenheidsfronttactiek te zien gaven, met een tendens tot steeds conservatiever interpretatie daarvan.
Het meest spectaculaire voorbeeld van deze ontwikkelingsgang is de politiek ten opzichte van de nationalistische Kwomintang in China. Daar werd de Chinese partij gedwongen zich steeds nauwer met die burgerlijke partij te verbinden en zijn eigen zelfstandigheid vergaand prijs te geven, terwijl er grote mogelijkheden ontstonden voor revolutionaire proletarische en boerenactie in de jaren 1925-26. De Chinese partij leverde zich zo weerloos uit aan de contrarevolutie van de rechtervleugel van de Kwomintang, belangenbehartiger van bourgeoisie en grootgrondbezitters, onder leiding van Tsjang Kai-sjek (april 1927).
Deze tendens naar rechts van de Komintern als ondersteuning van de buitenlandse politiek van het Russische staats- en partijapparaat, en de negatieve gevolgen ervan gaven voedsel voor een laatste grote aanval van de linkse oppositie in 1926-1927; een laatste interne aanval, want het apparaat was enerzijds nu sterk genoeg geworden om die kritische oppositie te smoren, en anderzijds waren de fouten en ontwikkelingen zo kwetsbaar voor kritiek geworden dat de bureaucratische kring van Stalin cs. zich genoopt voelden er een eind aan te maken, om de handen vrij te krijgen. Zo werd de gevaarlijkste van alle critici, Trotski, die niet alleen de opportunistische politiek maar ook de wortel ervan, het bureaucratiseringproces zelf aanviel, eerst verbannen naar Alma Ata, en in 1929 over de Russische grens gezet.
Het was o.a. ook als dekking tegenover de linkse kritiek van binnen en van buiten, dat de hele Komintern een “linkse” zwenking maakt in 1928, die zijn voedingsbodem vond in de binnenlandse ontwikkelingen en de internationale verhoudingen. Door de nederlagen van 1919-1921, 1923, 1926-1927, en de geringe resultaten van de eenheidsfrontpolitiek in het algemeen, was de Sovjet-Unie ernstig in het isolement geraakt, dat ook op diplomatiek vlak niet verminderd kon worden door samenwerking met burgerlijke staten. En in het binnenland waren de resultaten van het al te lang voortzetten van de NEP-politiek (co-existentie van socialistische en niet-socialistische sectoren van de economie) ook niet groots. En ook daar had de linkse kritiek op verandering aan gedrongen, op grootscheepse industrialisatie, waar het wel van moest komen in het gevaarlijk economisch en politiek isolement waarin de SU zich bevond.
Na de uitschakeling van de oppositie zette dan ook het eerste vijfjarenplan in (1928-1933), maar dat op een geforceerde, brute en onmenselijke wijze, zoals dat geenszins de werkelijke bedoeling van de critici was geweest. Men stuurde nu aan op autarkie, economische onafhankelijkheid in zo kort mogelijke tijd, ten koste van alles. En daaraan werd ook de Komintern ondergeschikt gemaakt.
Van de nood van het isolement – waarvoor de bureaucratie overigens medeverantwoordelijk was – werd een deugd gemaakt. De SU trok zich op zichzelf terug en de communistische wereldbeweging werd ook een sektarisch isolement opgelegd, met als taak onafgebroken kritiekloze propaganda voor het Sovjet-vaderland, gekoppeld aan een krampachtige afweerhouding tegenover de hele buitenwereld, de sociaaldemocratie voorop. Waar men niet veel mogelijkheden van toenadering tot burgerlijke staten had te verliezen, kon er naar hartenlust met “linkse” frasen worden gewerkt in deze periode die op het 6e congres van de Komintern, juli-sept. 1928, werd ingeluid als “een nieuw tijdperk van burgeroorlog en proletarische revolutie”, waarin de socialistische beweging als “sociaalfascistisch”, als de grootste vijand werd aangeduid;een benaderingswijze waarmee moeilijk proletarische eenheidsfronten tegenover de werkelijke klassevijand, de bourgeoisie, konden worden opgebouwd. Daarmee is meteen al aangeduid dat deze sektarische “linkse” demagogie met revolutionaire politiek niets uitstaande had. De verlate en geforceerde opstanden die gedecreteerd werden in 1927 in China na de grote contrarevolutionaire catastrofe, en die zonder meer op hernieuwde nederlagen moesten uitlopen, waren een weinig geslaagd vervangingsmiddel voor een revolutionaire politiek; en in Europa was de “linkse” lijn van de “derde periode” van de Komintern slechts een ideologische dekking voor een conservatief pas op de plaats maken.
Ondanks de enorm toenemende miljoenenaanhang van de Duitse KP werd niets concreets ondernomen ter bestrijding van het fascisme. De strijd tegen de sociaaldemocratie was belangrijker. Het aan de macht komen van Hitler werd door de communistische leider Thälman gekwalificeerd als “een wending van de klassekrachten ten gunste van de proletarische revolutie.” Weer werden de massa’s weerloos uitgeleverd aan de contrarevolutie, en dat ter voorkoming van een verstoring van het internationale klassenevenwicht, wat daardoor juist gewijzigd werd ten ongunste van het socialisme.
De overwinning van het fascisme in Duitsland bracht een nieuwe wending in de Kominternlijn teweeg, die officieel gelanceerd werd op het 7e en laatste congres in 1935, (een volkomen gelijkgeschakelde aangelegenheid waar elke zweem van behoefte aan kritiek en discussie verdwenen was): het antifascistisch eenheidsfront. In de praktijk zoeken naar allianties met wie dan ook, elke willige sector van de bourgeoisie inbegrepen, waarvoor natuurlijk iedere aanduiding van een socialistisch perspectief moest worden uitgewist. Tijdens de Franse volksfrontregering van Leon Blum 1936-1937, die door de communistische partij – sinds 1935 bondgenoot van de sociaaldemocratie – werd gesteund wist men dan ook niets aan te vangen met de klassenstrijd-explosies van 1937. In de Spaanse burgeroorlog stelde de communistische partij in een volksfrontcoalitie zich zonder meer tegenover de sociale revolutie die zich aanmeldde.
Een nieuw dieptepunt werd bereikt in de wijze waarop de partijen van de Komintern het Russisch-Duitse verdrag van 23-8-1939 – bedoeld door de SU om uit het isolement te komen, geen verenigd bourgeoisfront tegenover zich te hebben en enige adempauze te krijgen – moesten verdedigen en uitleggen aan de arbeiders: met een volstrekt stilzwijgen over het fascisme en de fascistische staten, en met een aanval op de andere imperialistische landen (Engeland, Frankrijk en de VS) die slechts de reactie zouden willen doen zegevieren. De Duitse aanval op de SU maakte aan deze koers een einde.
De politiek van het 7e congres van 1935, de “Dimitrov-doctrine” werd hersteld en in een nog conservatiever vorm uitgebouwd: de communistische partijen hadden slechts de strijd van de geallieerde imperialistische staten te steunen, wat in de koloniale landen ten gevolge had dat elke strijd tegen het imperialisme moest worden gestaakt. Een logisch eindpunt van deze ontwikkelingslijn was de opheffing van de Komintern zelf op 15 mei 1943, als concessie aan de burgerlijke bondgenoten, waarvoor de communistische partijen zelf natuurlijk niet werden geraadpleegd. Een roemloos eind. De subjectieve factor, het revolutionaire bewustzijn en de daadkracht ontplooid in de Russische revolutiejaren, was vastgelopen in de taaie brij van de objectieve omstandigheden tijdens een periode van wereldhistorische teruggang, reactie en contrarevolutie. Door het falen van de revolutie buiten Rusland, door het nog te lage niveau van de massabeweging in de ontwikkelde kapitalistische wereld, werd het tere socialistische experiment blootgesteld aan de misvormende druk van de achterlijkheid van Rusland en van de vijandige imperialistische omsingeling. De internationaal in de Komintern samengebalde revolutionaire kracht onder de leiding van een uitzonderlijke politieke elite, de spits van de zelfbevrijding der mensheid in de periode 1919-1923/1924, sloeg om in een hulpapparaat voor de consolidatie van de positie van de Russische bureaucratische bovenlaag, verwerd tot een stabilisator van de status quo, met soms zelfs contrarevolutionaire trekken. De verzwakking van het kapitalisme door de inter-imperialistische tweede wereldoorlog, schiep de omstandigheden waarin een nieuwe revolutionaire golfbeweging los kon komen: 1944-1949. In Joegoslavië, China en Vietnam kon deze golf geconcretiseerd worden in een succesvolle sociale revolutie. Maar in de ontwikkelde kapitalistische landen – de beslissende factor in de internationale klassenstrijd – ging de radicalisering teloor door de nog zeer grote absorberende kracht van het Europese kapitalisme gesteund door de Amerikaanse wereldmacht, tezamen met de loodzware conservatieve druk van de SU op de arbeidersbeweging direct en indirect.
De internationale linkse oppositie in de communistische wereldbeweging die zich in een voorgaande periode had geconstitueerd tot IVe Internationale, kon zich in deze jaren wel enigszins ontwikkelen maar bleef toch in termen van de vroegere Internationales zeer beperkt van omvang. Van een nieuwe doorbraak van revolutionair-internationalistische ideeën in breder kring was geen sprake. Zo kon in het hierop volgende conservatieve tijdperk van de “koude oorlog” en daarna, van ontpolitisering en verburgerlijking, de idee van internationale samenbundeling van revolutionaire krachten, al zo ernstig aangetast door het diskrediet waarin de IIIe Internationale was geraakt al ver voor de oorlog, verder verzwakken. In een lange periode bleef de opleving van revolutionaire strijd tegen het imperialisme beperkt tot de halfkoloniale wereld. Van daaruit werden kleine linkse voorhoedegroepen in het westen politiek en moreel gesterkt en gestimuleerd om massalere strijd te kunnen voorbereiden voortgekomen uit de toename van de maatschappelijke tegenstrijdigheden in het moderne kapitalisme. De nieuwe massastrijd voornamelijk nog van de jongeren voorlopig, heeft nu eerst na tientallen jaren een gunstig politiek klimaat geschapen voor de ontwikkeling van internationalistische denkbeelden. Het reformistisch diskrediet waarin de communistische partijen in hun gestage aanpassing aan het kapitalisme, ook in de ogen van vele jongeren zijn geraakt, het toegenomen inzicht in de samenhang van de anti-imperialistische, van de socialistische strijd in de Derde Wereld en het Westen en van de antibureaucratische strijd in de arbeidersstaten, openen nu de weg voor de voorbereiding van een nieuwe revolutionaire Internationale, die door de ervaring gerijpt, de positieve trekken van alle vroegere Internationales kan combineren, en de zwakheden kan vermijden. Geen geringe opgave, maar toch een uitvoerbare en zonder meer een noodzakelijk uit te voeren taak. Reeds jaren is er door de afwezigheid van internationale samenwerking en coördinatie van revolutionaire krachten onnoemelijk veel energie op chaotische wijze gebruikt en verspild. Het is beslist zeker dat een nieuwe Internationale geen kopie van de Komintern zal zijn. Zij zal volstrekt onafhankelijk moeten zijn van enige arbeidersstaat en ook niet in zo’n staat gevestigd moeten zijn, bij de huidige politieke verhoudingen van die staten. Zij zal ook grotere garanties moeten bieden voor het recht van tendens met voortgaande propaganda voor eigen denkbeelden, ook bij afwijking van de meerderheid. En wellicht zijn er nog meer punten waarop een andere opzet gewenst is. Maar die nieuwe Internationale, en zij die haar voorbereiden, zullen er goed aan doen de principes van de IIIe Internationale en de ervaringen van de eerste jaren, 1919-1924, grondig te bestuderen. Hier ligt een blijvende bron van inspiratie. Daarom brengen wij, die als kleine links-oppositionele tendens in de internationale arbeidersbeweging die reeds meer dan 40 jaar de beste tradities van die eerste revolutionaire jaren hebben proberen hoog te houden, met vallen en opstaan, na 50 jaar een eresaluut aan de revolutionaire voorvechters die op 4 maart 1919 te Moskou de IIIe Internationale hebben opgericht.
Gerard Barendregt