Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, september 1977, nr. 17 jg. 4
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
ACHTERGROND is een wekelijkse uitgave van Sjaloom, en eenmaal per maand verschijnt een extra uitgave. In juli over de soldatenbeweging en het militair apparaat. Op zich een verheugende gebeurtenis.
De soldatenbeweging heeft lang een geïsoleerd bestaan geleid. Jarenlang was zij zelfs verstoken van elke vorm van solidariteit van de arbeiders- of linkse beweging. Met het zich ontwikkelen van een beweging onder de soldaten (vanaf 1969-70) waarop de VVDM kon groeien tot een heuse vakbond, raakten meer en meer delen van de arbeiders- en linkse beweging erbij betrokken. Lange tijd werden de revolutionairen verenigd in de Bond Voor Dienstplichtigen; ook nu nog kan gezegd worden, dat de belangrijkste stromingen binnen het links-van-de-CPN-kamp in de BVD vertegenwoordigd zijn. Uitzondering zij de KEN-ml en de SP, die óf helemaal geen activiteiten ontplooien, óf een klakkeloze houding hebben t.a.v. de VVDM-bureaucratie en hun soldaten niet in het BVD-kader hun activiteiten laten ontplooien. Ook de CPN is begin ’70 meer actief geworden, tot 1975-76 vooral en voornamelijk via haar jongerenorganisatie het ANJV. Dit begon met de verdediging van de VVDM en de beweging tegen de repressie in de zomer en het najaar van 1972. Maar steeds bleef de soldatenbeweging relatief geïsoleerd van het totale maatschappelijke strijdgewoel, terwijl van antimilitaristische strijd in de maatschappij geen sprake was (behalve incidentele picket-lines en fietstochten naar vliegvelden, georganiseerd door de CPN). Van een discussie over het belang van een georganiseerde soldatenbeweging voor de arbeidersbeweging en een toekomstig revolutionair proces, was lange tijd geen sprake.
Onder invloed van de ontwikkelingen rond het militair apparaat, alsmede de belangrijke vraagstukken rondom het perspectief van de soldatenbeweging, komt hier verandering in. Discussies, die gevoerd werden op manifestaties tegen het vrijwilligersleger, waren discussies waar de problemen van de soldatenbeweging een rol speelden en zijn feitelijk een weerspiegeling van het feit dat de soldatenbeweging een rol gaat spelen in het brede spectrum van de antimilitaristische en de algehele maatschappelijke strijd. De soldatenbeweging krijgt een groter gewicht. De discussies in PL over de betekenis van 10 jaar VVDM die uitmondde in een discussie over de betekenis en karakter van de VVDM-bureaucratie, waren de eerste (op beperkte schaal) discussies, die in breder kring openlijk gevoerd werden. Gedeeltelijk valt dit samen met de situatie in de soldatenbeweging, waar het karakter van de georganiseerde beweging meer en meer de krachtsverhoudingen in de maatschappij, voornamelijk die binnen de arbeidersbeweging gaat weerspiegelen. Reden te over om in deze bespreking op een aspect wat uitvoeriger in te gaan. En wel dat aspect dat in de komende periode een belangrijke rol zal gaan spelen, zowel m.b.t. het vrijwilligersleger als de soldatenbeweging. Het belangrijkste punt van de zgn. ‘controlerende rol’ van de dienstplichtigen over het leger, is een van de kernpunten m.b.t. het militair apparaat.
Kernpunt, omdat de toekomst van de soldatenbeweging, en vooral ook haar mogelijke rol in een revolutionair proces hier in het geding is. Maar ook de opvoeding van de arbeidersmilitanten nu, in het ontwikkelen van een visie over het kapitalistisch leger. Want het is niet enkel aan de soldatenmassa’s om een houding te bepalen in een revolutionaire periode ten opzichte van het militaire apparaat en haar militaire hiërarchie. Het is een zaak van de gehele arbeidersbeweging met als centrale vraag hoe de strijd ‘om het leger’ te winnen. Dit staat niet voor controle over het burgerlijke leger, maar betekent het leger uiteen te doen vallen en de soldaten in de gelederen van de arbeidersbataljons te verwelkomen. Het is de vraag of we de lessen van het ‘experiment van Chili’ voor Europa voldoende hebben geleerd, of opnieuw via de geleidelijke weg der hervormingen controle willen verkrijgen over het leger ten koste van overbevolkte stadions met arbeidersmilitanten.
In ACHTERGROND staat een artikel van Gerard Kruijff ‘Dienstplichtigen schakel tussen burgers en militairen; SOLDATENBEWEGING VORMT CONTROLE-FACTOR BINNEN LEGER’ Hierin staat één stukje geschiedenis, dat uitblinkt in zijn beknoptheid. Er staat niet méér in, dan dat Engels in een brochure over de legerhervormingen van het Pruisische leger zegt, dat hij voorstander is van de dienstplicht, omdat daardoor de mogelijkheid voor staatsgrepen verminderd zou worden. Tevens zou er een grotere mogelijkheid zijn om de sociaaldemocratische gezindheid onder de soldatenmassa’s beter te verspreiden. Ook de Tweede Internationale was voorstander van de dienstplicht. Zij zagen een verkorting van de diensttijd als een stap in de richting van een algemene volksbewapening en als mogelijkheid om een zekere mate van controle te verwerven. Rosa Luxemburg bekritiseerde deze opvatting ten zeerste; zij was van mening dat pas ná het welslagen van de revolutie een dergelijke volksbewapening te realiseren zou zijn. Gerard Kruijff eindigt dan met: “We zien dus dat het idee dat met behulp van een algemene diensplicht een zekere mate van controle over de krijgsmacht verkregen zou kunnen worden al een eerbiedwaardige geschiedenis heeft. De vraag blijft echter wat de effectiviteit van de dienstplicht als controlemiddel bepaalt.” Maar waarom dan niet verder ingegaan op het verdere historische verloop van deze discussie? Als revolutionair kun je niet stilstaan bij deze of gene uitspraak en verder de hele ontwikkeling en maatschappelijke achtergrond terzijde laten.
De sociaaldemocratie is nooit echt revolutionair geweest. Wie herinnert zich niet de discussies op het Stuttgarter Congres van de Tweede Internationale, waar onder andere de Nederlander Van Kol het koloniale beleid van de bourgeoisie praktisch goedkeurde? Op het vlak van het antimilitarisme liggen de zaken nog duidelijker: zowel op internationale congressen als binnen bv. de SDAP. Ongetwijfeld betekenden de resoluties uit de beginperiode van de Tweede Internationale een verdere verdieping van het oorlogsvraagstuk en van het militarisme in het algemeen, ten opzichte van de Eerste Internationale. Maar het was zeker geen revolutionaire schoonheid, want de leuzen waren voor meerdere uitleg vatbaar, en de praktische activiteiten werden overgelaten aan de jeugdorganisaties. In de SDAP brak nog voor de eeuwwisseling een ernstig conflict uit over de landsverdediging. De verdedigingsstrategie van het leger was een overblijfsel uit voorbije perioden en in deze imperialistische periode niet langer houdbaar. Van Kol legde in deze discussie als volgt de leuze volksleger uit: “Waarin hij nogal sterk de noodzakelijkheid van de landsverdediging had onderstreept en het in het sociaaldemocratische program geëiste volksleger voornamelijk had verdedigd op grond dat daardoor een beter en talrijker leger zou worden verkregen.” (W.H. Vliegen, Die onze krachten ontwaken deed, deel 1, blz. 337.
Dit werd op het Amsterdamse Congres van de SDAP (1898) bediscussieerd tussen Troelstra en Van Kol, omdat de discussie niet voorbereid was in de afdelingen! Zij worden het daar eens over een resolutie, die volstaat met revolutionaire frasen, waaronder ook: “wenst, dat de politieke invloed van de partij zal worden gebruikt, om zo lang opheffing van het leger onmogelijk blijkt, aan te dringen op invoering van algemene weerplicht, die de persoonlijke en geldelijke Lasten zal verminderen en het klassekarakter van het leger, als instrument der bezitters tegen de arbeiders, zal wegnemen of temperen.” En wanneer er dan toch een oorlog komt, dan moet de sociaaldemocratie ervoor zorgen, dat het niet verder uitspat (zich niet verder verspreid) en dat er dan aangedrongen moet worden om dergelijke geschillen voor een internationale rechtbank op te lossen. Men ziet hier al de basis voor de houding die eind juli 1914 werd ingenomen.
De algemene dienstplicht wordt hier al naar voren geschoven als het te doen verminderen van het ‘klassekarakter’ van het leger. Dat was anno 1898! Men ziet ook de manier waarop de uitgesproken rechtse stroming in de sociaaldemocratie het volksleger verdedigt. Naarmate echter de imperialistische conflicten op wereldschaal naderden nemen de discussies hierover toe. Na 1905 is dit punt telkens een conflictpunt op internationale congressen, dat eindigt met het instellen van een studiecommissie om de kwestie te bestuderen. Met de historische differentiatie van de arbeidersbeweging is ook de kwestie van het antimilitarisme een punt van discussie. In Nederland schrijft Henriëtte Roland Holst een brochure over het complex van dit probleem: Volksleger of ontwapening, twee opstellen uit 1903 en 1915. Het is het karakter van de uitleg van de leuze, die bepaalt of het een revolutionaire of opportunistische is. Om verwarring te verwijderen stelt zij voor om de leuze te veranderen in ‘afschaffing van de staande legers’. Dit geldt dan niet slechts voor de kwestie volksleger. De revolutionairen hadden altijd het perspectief van een dergelijk leger gesteld na het welslagen van de socialistische revolutie en dat men niet moest proberen om dit te bereiken via de weg der ‘geleidelijke hervormingen’ Immers een volksleger is het organiseren van de bewapening van de arbeidersklasse, tegenover een staand leger, ongeacht welke vorm dit precies zal krijgen. Dit is nooit te realiseren onder de heerschappij van de bourgeoisie, omdat het staande leger een permanent leger is dat onder controle staat van de bourgeoisie en afgescheiden van haar klassevijand: de arbeidersklasse. Maar daarmee wordt ook afgerekend met het idee, dat men via de dienstplicht (algemene weerplicht) controle kan verkrijgen over dit leger. De gunstige elementen in de dienstplicht, zoals ervaring met het omgaan en gebruiken van wapens en andere militaire ‘vaardigheden’ maken nog niet dat er een controle over dit burgerlijk apparaat georganiseerd kan worden. Het alternatief van Henriëtte Roland Holst is dan ook de ‘afschaffing’ van het staande leger en zij beperkt zich niet tot controle. Zij wilde ook niet dat de illegale soldatencomités zich beperkten tot “controle”.
Met de formatie van de Communistische Internationale zijn er niet enkel de ervaringen met imperialistische oorlogen, maar ook met de revolutie en de burgeroorlog (beide in het vroegere tsaristische Rusland).
Hier speelt de vraag over controle over het leger nauwelijks een rol; het waren dienstplichtige legers, die de oorlog op de velden van Europa hadden uitgevochten. Het had de controle weggevaagd. Wel werden de ervaringen van de revolutie en burgeroorlog verwerkt. Wat tot uitdrukking kwam in artikelen over opstand als kunst, de rol van de partizanen, etc. De militaire academie van de USSR heeft jarenlang o.l.v. Trotski gepoogd al deze zaken te verwerken.
En als Gerard Kruijff stopt bij de ‘eerbiedwaardige’ geschiedenis van de weerplicht als controlemiddel over het burgerlijke leger, dan wil hij niet de lessen trekken die de historie ons kan leren. Hij kan dan met een gerust geweten doorfilosoferen over de ‘effectiviteit van de dienstplicht als controlemiddel’.
Wanneer Gerard Kruijff als hij zichzelf wil baseren op het revolutionair-marxisme, de lessen uit de geschiedenis had getrokken, dan had hij een dergelijke vraagstelling nooit gesteld. De vraagstelling van de effectiviteit van de dienstplicht als controlemiddel over het burgerlijk leger is in wezen een foute. Voor revolutionairen is slechts de vraag belangrijk naar de omstandigheden en hoe onder de gegeven omstandigheden (in een komende periode) de strijd om het leger te winnen is. Het kapitalistisch leger is een apparaat, wat door middel van haar militaire hiërarchie, die duizenden en duizenden officieren en onderofficieren omvat, haar dienstplichtige manschappen onder controle heeft. Tot haar beschikking staan óók het militair recht, waarbij zelfs de commandant van 100 soldaten gevangenisstraffen (verplicht op de kazerne of achter de wacht blijven) kan opleggen, tot en met de militaire gevangenis in Nieuwersluis. Maar dat is niet het enige; ook de ideologie die in deze maatschappij de ideologie van onze overheersers is, is een belangrijk middel. Het leger beschikt op elke kazerne over een WZZ (welzijnszorg), met films, cursussen; op elk prikbord hangt de legercourant, op alle soldatenkamers wordt de legerkoerier verspreid. De algemene overheersende ideologie over het leger wordt ook binnen het leger van dag tot dag verspreidt, de vaderlandsverdediging, de Russen, de NAVO en noem maar op. Behoren de meeste soldaten objectief tot de arbeidersklasse als jonge arbeiders, in hun bewustzijn is dit geenszins doorgedrongen en zeker niet tot op het niveau van hun handelen. Dit alles zorgt ervoor dat er een controle van bovenaf naar beneden naar de soldatenmassa’s toe plaatsvindt. Het kapitalistisch leger is daarop georganiseerd. Men kan niet simpelweg de zaak omdraaien. Dat is een van de belangrijkste bestaansgronden van de revolutionaire partij.
Zelfs als de revolutionaire opvattingen door een meerderheid van de arbeidersklasse gedragen wordt, dan nog willen wij geen staand leger, dat door haar organisatie geïsoleerd is van de arbeidersklasse; geen leger met een rangenstelsel en blinde discipline. Dáárom kunnen zij nooit vechten om dit leger te CONTROLEREN; omdat het niet voor ons van pas komt.
Tegenover ons zullen wij de gewapende troepen van het kapitaal (fascistenbendes, privébewakingskorpsen, elite-eenheden onder commando van de politie, en ook het staande leger met haar dienstplichtige soldatenmassa’s) vinden. Zij zullen, in welke concrete vormen dan ook, de arbeidersklasse in haar opmars naar het socialisme proberen te versperren. Een van de elementen van de revolutionaire politiek is, daarom de strijd om het leger. De strijd om manschappen aan onze zijde te laten scharen en het apparaat, volledig te ontkrachten. Het moet duidelijk zijn, dat een kapitalistisch leger, dat geheel intact is, niet door de arbeidende massa’s en haar revolutionaire partij eenvoudigweg overwonnen kan worden. Wij bezitten de wapens niet, militaire kunde, ervaring enz. Maar ons perspectief, een socialistische maatschappij voor allen zonder uitbuiting dát is het bemiddelend gegeven dat ons zo sterk maakt. Onze revolutie is niet enkel een militaire aangelegenheid, zelfs het moment van de opstand zelf niet. Dáárom is de strijd om het leger zo belangrijk en niet de controle over het kapitalistische leger. In de praktijk is de nutteloosheid van dat leger voor de arbeidersklasse gebleken in verschillende (helaas mislukte) revoluties. Het leger werd de belangrijkste steunpilaar en uitvalsbasis voor de reactie.
We volgen nu een moment de redenering van Gerard Kruijff: “Voor een groot deel is deze afhankelijk van externe factoren. Dienstplicht betekent immers dat een groot deel van de mannelijke bevolking gedurende enige tijd een militaire functie vervult. Hun houding is voor een belangrijk deel afhankelijk van het niveau van politieke ontwikkeling in de maatschappij. Interne factoren als controlemiddel zijn met name de disciplinering en indoctrinatie van de dienstplichtigen. Deze hangen gedeeltelijk samen met de lengte van de diensttijd. Voor een ander deel zijn zij afhankelijk van de aard van de strijdkrachten. Een gemechaniseerd leger eist een grotere intelligentie en meer eigen initiatief van de gewone soldaat en dat zal er tot op zekere hoogte automatisch toe leiden dat de dienstplichtigen zich zelfstandiger gaan opstellen tegenover het kader.” (van de militaire hiërarchie- HS).
Jammer voor Gerard Kruijff, maar het zijn geen vragen voor de effectiviteit van de dienstplicht als controlemiddel, maar factoren, die van belang zijn om de objectieve situatie van manschappen in het leger te begrijpen. Factoren om de gezindheid onder de soldaten waar te kunnen nemen. Om te bezien of de situatie rijpende is om de strijd om het leger te kunnen winnen. Maar het gaat niet enkel om het vaststellen van externe en enige interne factoren om die dan maar voor zichzelf te laten spreken. Ik wil mij beperken tot één voorbeeld. Nl. dat ‘een meer gemechaniseerd leger eist een grotere intelligentie en meer eigen initiatief van de gewone soldaat en dat zal er tot op zekere hoogte automatisch toe leiden dat de dienstplichtigen zich zelfstandiger gaan opstellen tegenover het kader.’ Het is bekend dat het scholingsniveau op het vlak van de arbeid op een hoger plan staat dan 40 jaar geleden; en dat geldt ook voor de algemene ontwikkeling.
In het leger leidt dat ertoe, dat vele onderofficieren, die dagelijks moeten omgaan met de dienstplichtigen, op dat vlak niet “opgewassen” zijn tegen de soldaten.
Dus grappen tegen de onderofficieren, discussies uitlokken en proberen te winnen, etc. (iedereen, die soldaat is geweest herinnerd zich dat wel). Maar daarmee breken de soldaten nog niet met die onderofficieren, breken zij niet met de alledaagse sleur. Hoe kan het anders, dat er in de Bundeswehr van onze buren rechts de soldaten hun situatie van passiviteit t.o.v. hun materiële belangen niet doorbreken en er nog geen 80 soldatencomités bestaan, zoals in Frankrijk? Heel andere factoren bepalen of de soldaten ‘in het geweer’ tegen hun ondergeschiktheid komen; maar hierover zwijgt Gerard Kruijff als het soldatengraf.
Dit brengt ons op het zwakste punt met de meeste illusies, in het artikel.
Naast de hierboven aangehaalde illusies over het automatisme van het verzet onder de soldaten wil ik nog twee citaten geven.
"Alleen een dergelijk door een groot deel van de dienstplichtigen gesteunde vakbond zou (...) in staat zijn de controle van de heersende klasse over het militair apparaat effectief aan te tasten.” En verderop: “Dienstplicht betekent immers dat een groot deel van de mannelijke bevolking gedurende enige tijd een militaire functie vervult. Hun houding is voor een belangrijk deel afhankelijk van het niveau van politieke ontwikkeling in de maatschappij.” En het artikel eindigt dan: “Dergelijke zaken (dat Franse soldaten op vuilniswagens van stakende arbeiders in Parijs reden tijdens de afgelopen lente) zijn in de Nederlandse situatie ondenkbaar. Er moet veel gebeuren willen we met de huidige soldatenbeweging nogmaals zoals in 1955, soldaten op vuilniswagens zien rijden."
Ziehier de deus ex machina van Gerard Kruijff.
In Parijs moesten de soldaten onderkruiperswerk verrichten en zijn de soldatencomités verboden. In Chili zijn een onbekend aantal soldaten neergeschoten voor en tijdens de putsch van Pinochet. In Nederland, het zo door de internationale bourgeoisie geroemde lieflijke Nederland is de VVDM zelf al voldoende garantie en het zal lang duren eer dat veranderen zal.
Het is uiteraard zo, dat het bestaan van de VVDM de soldaten het vertrouwen in eigen kracht geeft, (ook al blijft dit niet eeuwig zo en kunnen verdere bureaucratische processen in de VVDM dat vertrouwen onder de soldaten smoren); hierover zijn we het zeker eens. Maar dat is geenszins voldoende, om als beslissende factor te doen gelden in een revolutionaire periode. De soldaten moeten het vertrouwen hebben in de arbeidersbeweging, in hun wil en in hun mogelijkheid de strijd om de macht en om het leger te kunnen winnen. En het breken met het leger door de soldaten moet georganiseerd worden. De BVD ontleent haar bestaansrecht juist aan het feit dat zij de militaire vleugel zal vormen van de dan ontwikkelde revolutionaire partij, die dat moet organiseren. Het zijn deze twee elementen die in Chili niet aanwezig waren. En we hebben gezien dat revolutionaire gezindheid onder de soldaten en matrozen (die was er zeker) niet voldoende ‘garantie’ is.
Het veronderstelde automatisme bij Gerard Kruijff is niet alleen onjuist maar bijzonder schadelijk voor de gehele arbeidersbeweging. Ook hier zijn er voorbeelden. In december ’75 werd er een trein gekaapt door een aantal Zuid-Molukse jonge militanten. Bepaalde bataljons van het staande leger werden ingeschakeld om de wijde omgeving af te zetten, te bewaken en het in- en uitgaande verkeer te controleren: met andere woorden om een groot gebied te bezetten. Er was echter één soldaat die weigerde: André die na langberaad had afgezien van dienstweigeren en actief werd in de VVDM. Hij weigerde: zijn medesoldaten hebben enige uren een solidariteitsstaking uitgevoerd. André werd echter binnen vijf minuten weggevoerd door de militaire politie en in de militaire gevangenis gegooid. Contact met André was niet mogelijk door de censuur van de militaire hiërarchie. Wanneer men een evt. solidariteitscampagne onder de soldaten wil laten afhangen van de mening van André zelf, dan komt er géén solidariteitscampagne, men kan André eenvoudigweg niet bereiken, laat staan zijn mening horen. De relatief hoog ontwikkelde soldatenbeweging in Nederland was tot NIETS in staat. Het Nederlandse leger is de laatste jaren verschillende malen ingezet, of uit overwegingen voor propaganda (hulp bij het aardappels rooien, hulp bij het Veluwe-bluskarwei) of uit overwegingen van gewenning van de arbeidersklasse en oefeningen (verschillende treinkapingen e.d.). André is het enigste geval van weigering. De VVDM heeft alle keren aan de kant gestaan en heeft zelfs opgeroepen mee te doen aan het blussen. Er is door de verschillende actieve soldaten ervaring opgedaan met het discussiëren onder de soldaten over het doel van dit soort inzet. Het heeft op het moment zelf weinig uitgehaald, omdat de soldaten zeer geïsoleerd waren van elkaar en slechts de propagandamachine van de heersers hoorden en lazen. En na al deze inzetten van het leger bestaat er een automatisme: ‘er moet nog veel gebeuren willen we de huidige soldatenbeweging nogmaals op vuilniswagens zien rijden?’ Overigens, nog afgezien van de automatismen, is er de laatste jaren veel gebeurd.
Er bestaat geen enkele garantie, dat de politiek der revolutionairen, tot een welslagen leidt, tegen een contrarevolutionaire rol van het leger. Maar het bewustzijn van de problemen is een veel effectiever wapen dan het vertrouwen op de bewuste soldaat, geïsoleerd in zijn kazerne. De organisatie en politieke scholing van de soldaten en het bewust maken van hun positie daar gaat het om.
Het Nederlandse leger in actie bij stakingen, sinds 1900:
- de spoorwegstaking van 1903. Overname van het werk van de stakers, gewapend optreden op straat, bewaking van objecten, zoals stations.
- de zeeliedenstaking van 1911 in Rotterdam en Amsterdam. Het leger bewaakte goederen en gebouwen van de bazen en begeleidde de werkwilligen en onderkruipers.
- de veenarbeidersstaking van 1920 in het noorden. Militairen bezetten belangrijke punten, marechaussee trad op tegen stakers en demonstranten.
- de staking bij de Deventer kantfabriek in 1931. Marechaussee versterkte de plaatselijke politie.
- de haven- en zeeliedenstaking van 1945 in Rotterdam. Intimidatie door het zenden van een eenheid militairen naar de stad.
- de haven- en zeeliedenstaking van 1946 in Amsterdam en Rotterdam. Soldaten doen het havenwerk en marechaussees patrouilleren in de straten.
- de staking van het gemeentepersoneel van Amsterdam in 1955. Soldaten moeten rijden op vuilniswagens en bussen, verzorgen de elektriciteitsproductie en bewaken onder andere het station.
- het bouwvakoproer van 1966 in Amsterdam. Jaren na dit ‘oproer’ wordt verklaard dat 3500 militairen klaar werden gehouden om in te grijpen.
- de staking van Werkspoor en Shell op Curaçao in 1969. Mariniers moeten de politie helpen de orde te handhaven.
- de Rotterdamse havenstaking van 1970. Berichten in de pers zeggen dat de regering plannen heeft militairen in te schakelen voor de bescherming van werkwilligen.
- de chauffeursstaking van 1974. Pantserwagens van de marechaussee slepen vrachtwagens weg, die grensovergangen blokkeren. Dezelfde eenheden verhinderen mogelijke uitbreiding van blokkeringsacties.