Geschreven: 1957-1958
Bron: André Renard écrivait, receuil d’articles 1936-1962, december 1962/ brochure september 1958
Vertaling: Valeer Vantyghem
Deze versie: Vers le socialisme par l’action
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 25 oktober 2009
Verwant: • Holdings en economische democratie |
In september 1958 publiceerde André Renard een brochure getiteld Vers le socialisme par l’action. Hier volgen de essentiële passages.
Het ogenblik is aangebroken om het klaar en duidelijk te stellen: de acties van de arbeiders, de acties van de socialisten die zich beperken tot het af en toe bijsturen van de meest onmenselijke gevolgen van het kapitalistische systeem, leiden tot niks anders dan het inschakelen van de Belgische arbeidersbeweging binnen een sociaal kapitalisme dat nauwelijks gemoderniseerd is. Als we iedere directe strijd voor het hervormen van de maatschappij – te weten tot op het ogenblik dat er in het Parlement een volstrekte socialistische meerderheid komt, die bovendien nooit zal gehaald worden – uitstellen tot de Griekse kalender, dan komt de arbeidersbeweging in het slop terecht. Niet enkel leidt dit tot het verlies van alles wat wezenlijk is aan de organisaties van de arbeiders, tot demoralisatie en scepticisme bij de arbeiders, tot een gevaarlijk apolitieke houding bij de jongeren, maar ze maken het zelfs niet mogelijk dat de belangrijkste verworvenheden behouden blijven, in het bijzonder de politieke democratie.
Meer nog, onze economische structuur raakt achterhaald, de positie van onze industrie komt op de wereldmarkten meer en meer in het gedrang, de gekoloniseerde volkeren van zwart Afrika ontvoogden zich, dat alle bedreigt zonder twijfel in de komende jaren dit precair evenwicht dat na de bevrijding werd vastgelegd. Dit bedreigt om dezelfde redenen de voorwaarden waardoor het patronaat zich verplicht zag de zogenaamde ‘hoge lonen’ en de sociale zekerheid te aanvaarden. De arbeiders zullen niet toestaan dat hun levensstandaard (ernstig) wordt aangetast. Bijgevolg, wanneer deze levenstandaard niet langer kan gehandhaafd blijven, zal het kapitaal op zoek gaan naar de middelen om hen monddood te maken, zonder dat de posities in het gedrang komen. Want in feite wordt de democratie door het kapitaal enkel gedoogd in zoverre deze democratie de economische en sociale structuren, die door het kapitaal werden geschapen, onaangeroerd laat en wanneer deze niet het voorwerp zijn van al te onheilspellende schokken.
Het verdedigen van wat verworven is, het weer gezond maken en het opnieuw verbreden van de arbeidersbeweging, het oplossen van de dringende problemen, die zich nu al stellen, en die zich meer en meer zullen stellen binnen de economie van het land, het geleidelijk de volkeren uit de Congo naar de politieke democratie brengen en naar het uitoefenen van het recht op zelfbeschikking. Dit alles vereist dus van het ABVV en de Gemeenschappelijke Actie een nieuwe oriëntatie die resoluut breekt met de logica van het sociaal kapitalisme en de weg inslaat van de strijd voor structuurhervormingen. Deze strijd moet steunen op een actieprogramma zoals we er hier vervolgens een gaan schetsen en dat een reeks problemen formuleert waarvan het sociaal en economisch karakter voor zich spreekt. We hebben doelbewust de problemen terzijde gelaten gesteld door de democratisering van Congo, de strijd voor een socialistisch Europa en de strijd voor de vrede. Ze zijn politiek te belangrijk opdat we die binnen het kader van deze brochure zouden kunnen oplossen. Nochtans zijn we graag bereid tot iedere discussie hieromtrent die elders gevoerd zou kunnen worden.
1. Economische planning;
2. Nationalisaties;
3. Coördinatie van de openbare kredietinstellingen;
4. Hervorming van de belastingen;
5. Een nationale gezondheidsdienst;
6. Democratisering van het onderwijs;
7. Economische democratie.
Maar de volledige tewerkstelling binnen het kader van de economische expansie beslaat slechts één luik van de socialistische politieke economie; het ander luik wordt gevormd door een betere verdeling van het nationale inkomen. Daartoe is het noodzakelijk om grondig het Belgische fiscaal systeem te herzien, dat veel minder billijk is in heel wat andere landen, meer bepaald Zweden, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
Bijgevolg moet de last van de indirecte belastingen naar omlaag en die van de directe belastingen naar omhoog: de vrijgestelde minima van de bedrijfsbelasting optrekken en die aanpassen aan de index; het progressief karakter van deze belasting verlagen voor de bescheiden inkomens en verhogen voor de hoge inkomens. De erfenisrechten dienen eveneens te worden opgetrokken en er moet een belasting komen op de grote fortuinen.
Het huidige fiscaal systeem, is des te onrechtvaardiger daar voor de loontrekkers de bedrijfsbelasting aan de bron wordt afgehouden, daar waar de zelfstandigen, de bedrijven en de kapitalisten over alle mogelijkheden beschikken tot fiscale fraude. Om dit te bestrijden is er een versterking van de middelen tot controle nodig en de belastingsontduiking moet strafbaar worden.
Het uiteindelijk doel van het socialisme is het collectief beheer van de productiemiddelen door hen die er arbeiden. Doch dit doel kan niet worden bereikt binnen het kader van de kapitalistische economie die steunt op het eigendomsrecht in de schoot van de onderneming. Wat meer is, indien men aan de vertegenwoordigers van de arbeiders een gedeeltelijke verantwoordelijkheid toevertrouwt in het beheer van de kapitalistische ondernemingen stelt men hen bloot aan integratie binnen het kapitalistische systeem. De ervaring met het medebeheer in de zware industrie spreekt hier voor zich.
Maar toch, om de macht te veroveren en om in staat te zijn om de leiding van de bedrijven in handen te nemen dient de arbeidersklasse een speciale inspanning te leveren om zich te scholen. De arbeiderscontrole op het beheer van de grote bedrijven is daar het middel toe. Controle op de kapitalistische economie, medebeheer in de socialistische economie, dat is de formule die het best aansluit bij de belangen van de arbeidersbeweging.
De arbeiderscontrole moet er zo snel mogelijk komen, meer bepaald door het recht op informatie van de ondernemingsraden uit te breiden.
Er dient een inspanning geleverd om het economische leven te democratiseren zowel in de industriële sector als op het vlak van een streek en de natie. Ook moeten er de nodige aanpassingen komen bij de wetgevende macht in functie van de nieuwe taken die opduiken bij de discussie over het economisch plan. In afwachting moet de bevoegdheid van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de Nationale Arbeidsraad groter worden. De bevoegde autoriteiten moeten verplicht worden om het advies in te winnen van deze raden omtrent alle wetten en besluiten betreffende de economie en de sociale aangelegenheden.
Het actieprogramma dat we in het vorige hoofdstuk hebben geschetst is niet nieuw en ook niet opmerkelijk. Het is een aanpassing aan de huidige omstandigheden van de socialistische programma’s van voor en na de Eerste Wereldoorlog en meer bepaald van het Plan van de Arbeid dat tussen de twee wereldoorlogen heeft geleid tot de grootste mobilisatiecampagne van de arbeiders ooit. In feite is het maar een stap naar het realiseren van de Verklaring van Quaregnon, herzien in het licht van de huidige situatie. De economie plannen, het bedrijfsleven en heel de maatschappij democratiseren, het rechtsdomein van de holdings naar de natie overhevelen, concreet, op dit gebied waar wij structuurhervormingen eisen, in de huidige omstandigheden, moeten zij die gegoederen voortbrengen de productiemiddelen in handen nemen, wat voor de pioniersgeneratie het afschaffen van het kapitalistisch systeem betekende.
Sommigen stellen dat deze ideeën vandaag niet langer geldig zijn. Wij hebben ons best gedaan, in de loop van heel deze brochure, om het tegendeel te bewijzen. Maar er rest ons nog te antwoorden op één bezwaar. Als deze ideeën niet nieuw noch voorbijgestreefd zijn, waarom heeft de arbeidersbeweging ze dan nooit in de praktijk gebracht? Is dit te wijten aan een relatieve zwakte, en zo ja, mogen we dan voorzien dat op korte afstand de heden ongunstige krachtsverhoudingen zullen wijzigen? Is het te wijten aan fouten door de leiders begaan, en als dat inderdaad zo is, hoe kunnen we die fouten dan corrigeren? Is het te wijten aan de structuur van de arbeidersbeweging, gesteld dat dit juist is, hoe kunnen we die dan aanpassen aan de vereisten voor het voeren van een meer vastberaden strijd, een meer revolutionaire strijd?
De loontrekkers vormen een sociale groep die bestaat uit 70 procent van de actieve bevolking van het land. Op het eerste zicht zouden ze moeten in staat zijn om hun ideaal waar te maken. Maar er staan twee obstakels in de weg opdat deze numerieke meerderheid haar uitwerking zou hebben: de loontrekkers vormen geen homogeen geheel; de bezittende klassen en hun beschermelingen beschikken over economische, politieke en ideologische troeven die hen een reële invloed verschaffen die buiten elke verhouding staat tot hun aantal.
De massa van de Belgische loontrekkers is er zich van bewust dat ze gemeenschappelijke belangen heeft op het vlak van een zeker aantal onmiddellijke economische en sociale vraagstukken: het verminderen van de arbeidsduur, het aanpassen van de lonen aan de index, de aangroei van wat de loontrekkers bijdragen tot het nationaal inkomen; de belastingen aanpassen in die zin dat de directe belastingen de hogere inkomens en fortuinen treffen; een politiek van volledige tewerkstelling; economische expansie van de achtergebleven gewesten of de gewesten in neergang. Deze gemeenschappelijke belangen blijken uit de gelijklopende of identieke standpunten van het ABVV en het ACV. We zijn ervan overtuigd dat deze gemeenschappelijke belangen objectief nog veel verder reiken en meer bepaald dat de maatschappij naar socialistische opvattingen en ideaal een verandering ondergaat.
Doch een relatief hoog aantal loontrekkers zijn zich nog niet bewust van deze gemeenschappelijke belangen. De katholieke arbeiders stellen zich op tegenover de socialistische arbeiders, niet enkel tijdens de verkiezingen, maar ook nog eens binnen twee vakbonden, die elkaars rivaal zijn. We mogen stellen dat de clerus erin geslaagd is om op politiek en syndicaal vlak de arbeidersklasse te verdelen en zo de noodzakelijke politieke voorwaarden heeft geschapen om het sociaal kapitalisme te handhaven. We moeten tevens stellen dat het de socialistische arbeidersbeweging niet gelukt is om de katholieke arbeiders voor zich te winnen. Het zijn enkel twee uitingen van dezelfde realiteit.
Bovendien staat dit geheel aan loontrekkers dat religieus verdeeld is tegenover een tegenstander die over een electoraal cliënteel beschikt bestaande uit de overgrote meerderheid van ‘zelfstandigen’ – boeren, handelaars, ambachtslui, vrije beroepen, kleine industriëlen – en alle hefbomen van de reële macht in handen hebben: de leiding van de bedrijven, de roerende en onroerende rijkdommen, het staatsapparaat met de grote meerderheid van de hoge ambtenaren, de universiteiten inbegrepen, de totaliteit van de kaders in leger en rijkswacht. Deze tegenstander beschikt tenslotte nog over alle instrumenten om de publieke opinie te beïnvloeden: de pers met hoge oplage, publiciteit, cinema, radio en televisie.
Het gevolg hiervan is dat het verlangen naar sociale verandering dat blijft bestaan bij een groot aantal loontrekkers – en in het bijzonder bij de meerderheid van de socialistische arbeiders en de leden van het ABVV – niet blijkt uit het dagelijkse gebeuren, maar om zo te zeggen onder de oppervlakte blijft steken van het politieke en sociale leven. Het wordt verdrongen door een gevoel van onmacht en door de onbewuste invloed van de burgerlijke mentaliteit. Dit belet niet dat het ideaal een kracht blijft die latent aanwezig is. Het komt met geweld aan de oppervlakte, het wordt een actieve kracht, niet onder normale omstandigheden van het politieke en sociale leven maar in uitzonderlijke situaties: politieke, economische en sociale crisissen. Op dat ogenblik wordt het doek van de illusies dat de kapitalistische uitbuiting afdekt plots in stukken gereten; en het is tegen deze uitbuiting, als geheel, dat de arbeiders de strijd aanbinden. Het was zo tijdens de algemene mijnwerkersstaking van 1932, tijdens de bedrijfsbezettingen van 1936, de arbeidersstrijd onder de Weerstand, de strijd van 1945-1957 en de algemene staking van 1950. Zelfs de staking van de metaalarbeiders van 1957, in meerdere streken van het land, had minder een precies doel voor ogen dan het een diepe sociale malaise uitdrukte en een wil om strijd te leveren tegen het kapitalistisch stelsel.
De arbeidersbeweging in haar strijd voor structuurhervormingen, mag zich dan niet laten benevelen door parlementaire toestanden, die gewoonlijk ongunstig zijn of door dagelijkse krachtsverhoudingen die een revolutionaire aanpak weinig gunstig gezind zijn. Het is op uitzonderlijke momenten en niet in de dagelijkse omstandigheden dat de geschiedenis een sprong voorwaarts maakt. Maar er bestaat geen onverenigbaarheid tussen de rustige gangbare actie en de revolutionaire en snelle veranderingen. De arbeidersbeweging moet bewerkstelligen dat de dagelijkse actie enkel zin heeft voor het socialisme in die mate dat het een voorbereiding is op deze veranderingen. Ze moet zich dus in haar propaganda en door constante vorming van haar kaders, militanten en leden voorbereiden zodat ze iedere uitzonderlijke kans kan aangrijpen om een vak van het kapitalistische bouwwerk te slopen.
De plotse vloedgolf binnen de openbare opinie richten op structurele doelstellingen die op rustige momenten buiten bereik liggen dat moet de betekenis zijn van de socialistische tactiek in de XXe eeuw. Het is duidelijk dat de periode 1932-1936, dat de periode 1944-47, en het jaar 1950 evenveel gemiste kansen waren om echte structuurhervormingen te verwezenlijken. De syndicale en socialistische militanten moeten zich vanaf heden voorbereiden. Ten alle prijze dient vermeden dat de volgende uitbarsting van volkswoede nog maar eens gesust wordt met de belofte van enkele materiële toegiften binnen het kader van het sociaal kapitalisme.
Onze tegenstanders sturen ons het verwijt dat we een ‘tactiek tot opstand’ aanprijzen, dat we ‘met de directe actie de mening van de meerderheid met de voeten treden’; ze beschuldigen er ons tenslotte van dat we ‘de parlementaire democratie ondermijnen’.
Vooreerst herinneren we eraan dat er zonder directe actie in België geen politieke democratie had bestaan. De geschiedenis van België van 1830 tot 1919 verschilt hier niet veel met die van de andere Europese naties: het algemeen stemrecht en de sociale hervormingen zijn geen geschenk die een verlichte burgerij zich vervaardigd heeft aan haar dankbare onderdanen cadeau te doen. Deze verworvenheden zijn door de directe actie van de arbeiders, door stakingen, door gewelddadige betogingen en straatoproer uit de handen van de burgerij gewrongen geweest en die zich met alle middelen aan haar politieke voorrechten vastgeklampt, het geweervuur van de rijkswacht inbegrepen.
Kunnen we, bovendien, zomaar stellen dat we in een volmaakte politieke democratie leven, waar de verkozen vertegenwoordigers van de natie hun beslissingen in de grote nationale problemen op een soevereine manier nemen? Onze politieke democratie wordt voortdurend vervormd door de economische en sociale ongelijkheid. Waar bij verkiezingen de stem van graaf de La Launoit niet luider klinkt dan deze van een ongeschoolde arbeider van Cockerill-Ougrée, zou iemand dan durven stellen dat ze even luid klinkt als die van 50.000 Luikse metaalarbeiders in het dagelijkse leven in de streek van Luik, binnen de Belgische economie, in de beslissingen genomen door het Parlement?
De politieke democratie vertekend door de economische en sociale ongelijkheid, dat wil zeggen, dat verkozen vertegenwoordigers van de natie niet vrij zijn om soeverein over het algemeen welzijn te beslissen; hun vrijheid wordt strikt beperkt door de macht van de hoge burgerij die de nationale economie onder controle heeft. De holdings, de geldaristocratie, de banken het VBN drukken dagelijks, voortdurend en stiekem op de beslissingen van het Parlement. En wanneer, af en toe, de arbeidersorganisaties daar de druk van de fabrieken en de straat tegenover stellen, dan doen ze niks anders als op een heel gebrekkige manier een evenwicht herstellen, dat voortdurend wordt geschonden onder in invloed van, door de druk en de corruptie van de kapitalisten.
Heel zeker, het algemeen stemrecht is voor ons een essentiële verworvenheid. Wij zijn ten zeerste gehecht aan de vrijheid en aan de politieke democratie zonder dewelke het socialisme ondenkbaar zou zijn Wij ontkennen niet dat de parlementaire actie ons toelaat om sociale verworvenheden te veralgemenen en uit te breiden, die de arbeiders over het algemeen door de directe strijd enkel kunnen afdwingen in de meest gunstige sectoren, zij is er dus nodig voor de sociale vooruitgang.
Het verwerven van een socialistische absolute meerderheid, gesteund door een Gemeenschappelijke Actie die vastbesloten is om de wil van de homogene arbeidersregering te doen respecteren blijft het meest doeltreffende middel, en waarbij de minste tol wordt betaald, de structuren van het land te hervormen. Maar we weten ook dat de burgerij zelf enkel de parlementaire democratie duldt in zoverre dit in haar voordeel uitkomt. Wanneer de ‘spelregels’ zich tegen haar keren en de wettelijkheid haar verstikt, dan legt zij zich daar niet langer bij neer; ze heft deze democratie op. De tragische geschiedenis van de jaren 1920-1930 bewijst dit. De bezittende klasse in Hongarije, Italië, Duitsland, Oostenrijk, Spanje heeft, toen het ernaar uitzag dat het algemene stemrecht de arbeidersklasse de macht in handen ging geven, de politieke democratie van de kaart geveegd. De recente ervaring in Frankrijk bevestigt dit nog maar eens. Waar de Franse nationale Assemblée de regering de Gaulle heeft bekrachtigd, dan is dit gebeurd omdat ze niet langer vrij was om iets anders te doen. Plots is de ware aard van de macht aan de oppervlakte gekomen: een machteloos Parlement wordt geconfronteerd met de concentratie van de macht in de handen van het Kapitaal enerzijds en van het leger en de politie anderzijds, vastberaden om doorheen een staatsgreep het kolonialisme te verdedigen. Op zulke momenten kan de democratie enkel gered worden zo de arbeidersbeweging bereid is, en in staat is, om tegenover het geweld van de burgerij het potentiële geweld van de werkende klasse te stellen door het bezetten van de bedrijven en de straat.
Verre van elkaars tegenpool stutten en versterken de directe actie van de arbeiders en de politieke acties elkaar dus. Het ineenschrompelen van het ene betekent het zekere verval van het andere.
Zo in het verleden enkele kansen op sociale hervormingen werden verkeken was dit niet enkel te wijten door gebrek aan ervaring, of omdat men niet scherpzinnig genoeg was geweest; maar het was tevens het gevolg van de houding van sommige leidende kringen binnen de arbeidersbeweging.
De wezenlijke hervormingen die de arbeidersbeweging gedurende de laatste halve eeuw heeft gerealiseerd hebben minder het gedrag van de arbeiders gewijzigd dan dit van hun leiders. Sommigen onder hen hebben zich ingeschakeld binnen het systeem van sociaal kapitalisme. Hun aspiraties blijven vanaf nu beperkt tot het verbeteren van de werking van dit regime; ze willen niet langer dat het wordt vervangen. In België is die houding formeel in strijd met het officiële programma van de beweging. In andere landen – meer bepaald in Nederland en onlangs in Oostenrijk – werd het programma zelf aangepast aan de dagelijkse gang van zaken.
De communisten verklaren deze veranderde houding tamelijk oppervlakkig door het feit dat de leiders van de arbeidersbeweging een loon ontvangen dat hoger ligt dan dat van een geschoolde arbeider, en ook door het feit dat ze leven als ‘kleinburgers’. Er bestaan gevallen van persoonlijke corruptie; doch dit is de uitzondering. De meerderheid van de leiders wijden zich oprecht aan de zaak van de arbeiders en zijn ervan overtuigd in haar dienst te staan, zo goed als mogelijk. Hun integratie binnen het regime is langzaam gebeurd en onmerkbaar, zonder dat zich men er zelf van bewust was. Toch blijft het een verontrustende werkelijkheid.
Eén van de factoren van deze integratie is de reflex om de socialistische organisaties, de sociale instellingen en vakbonden te verdedigen. Wanneer men helemaal niets bezit wordt men door bruuske omwentelingen weinig afgeschrikt. Echter de tijd is voorbij dat de arbeiders enkel hun kluisters te verliezen hadden. Vandaag hebben ze een goed te verdedigen: hun organisaties en sociale verworvenheden. Voor sommigen onder hen lijkt elke ernstige sociale crisis de stabiliteit van hun verworvenheden in gevaar te brengen. Vandaar de resoluut conservatieve neiging bij sommige arbeidersmilitanten. We hoeven niet te vermelden dat we die neiging ook aantreffen bij hen die aan het hoofd staan van de gemeente- en provincieadministraties of die regeringsfuncties uitoefenen. Bij sommigen onder hen haalt het verdedigen van deze posities de overhand op de strijd voor structuurhervormingen of op het hervormen van de maatschappij zelf. In een periode van economische crisis stellen ze dat hervormingen er enkel kunnen komen in periode van voorspoed en dat het niet aangeraden zou zijn om economische verantwoordelijkheden op te nemen wanneer de conjunctuur slecht is; in periodes van voorspoed daarentegen zeggen ze dat de arbeiders tevreden zijn en niet in beweging zullen komen en dat het bovendien zou zijn om ‘de kip met de gouden eieren’ te slachten.
Dat deze houding fout zit is nochtans makkelijk aan te tonen: het komt voort uit het feit dat wat enkel een middel tot actie is, de neiging vertoont om een doel op zich te worden en om de echte doelstellingen van het socialisme die het verondersteld werd na te streven te omsluieren, zelfs te laten ontaarden.
Verkiezingscampagnes, sociale instellingen, Volkshuizen en de numerieke sterkte van de arbeidersorganisaties vormen geen doel op zich; het zijn middelen om de macht te grijpen en de maatschappij te hervormen. Zeker, ieder middel door de socialistische arbeidersbeweging aangegrepen is een benadering van de socialistische maatschappij van morgen. Maar het kan dit enkel zijn als de arbeider verlost is van de ellende en de onzekerheid, in die mate dat ze van die arbeider een staatsburger maakt die op een bewuste manier deelachtig is aan het bestuur van de publieke aangelegenheden, in die mate dat zijn klassenbewustzijn groter wordt, zijn vertrouwen in eigen kracht en die van al zijn kameraden aangroeit.
Doch, zo, onder voorwendsel dat die verworvenheden moeten verdedigd worden, men ophoudt de arbeider op te voeden in de geest van het socialisme, dan klaagt men niet langer de gebreken aan van de kapitalistische structuur, dan bereidt men niet langer de arbeidersklasse voor op nieuwe verworvenheden in de toekomst, de arbeidersinstellingen krijgen langzaam aan een tegenstrijdig en pervers karakter: daar waar het in feite instrumenten zouden moeten zijn van het socialisme worden ze in feite geïntegreerd binnen het sociaal kapitalisme, in het kader waarvan ze moeten dienen als veiligheidskleppen tegen sociale uitbarstingen. Net zoals de Europeanen zich hebben bediend van inlandse feodale heersers bij het bestuur van Afrika en Azië, lopen de instellingen van de arbeidersbeweging en de socialistische gemeentebesturen het risico instrumenten te worden van een ‘indirecte regering’ door het kapitalisme over de arbeidersklasse uitgeoefend.
We moeten binnen onze organisaties het stuur omgooien. We moeten teruggrijpen naar de geest die heerste in de tijd van de pioniers die in deze organisaties heerste. We moeten voortdurend een campagne voeren van vorming en propaganda omtrent de principes van het socialisme, een campagne met kritiek op het kapitalisme, zonder dat we daarbij terugvallen op een slaafs herhalen van achterhaalde en holle frasen, en we moeten ons laten leiden door de hedendaagse technieken en ervaringen.
We moeten ons resoluut ontdoen van iedere neiging tot paternalisme over en misprijzen voor de arbeidersklasse. We moeten vermijden dat enkele verlichte chefs, die zouden beschikken over alle wijsheid en elke waarheid, alleen de politieke lijn zouden uittekenen. We moeten van de arbeidersorganisaties wijd de deuren opengooien voor alle arbeiders en vooral voor de jongeren en binnen de organisaties zulk een klimaat scheppen dat de arbeider aanvoelt dat hij effectief deelachtig is aan de beslissingen die genomen worden, beslissingen die de hele gemeenschap aanbelangen. We moeten bovendien onze mandatarissen onderwerpen aan een reële controle van de basis. We moeten, derhalve, door een meer doorgedreven economische en politieke scholing van de kaders en de massa’s de neiging bestrijden tot integratie binnen het kapitalistische systeem, door voortdurend een beroep te doen op het klassenbewustzijn van de arbeiders.
Dat is voor het probleem de enige doeltreffende oplossing. Geen enkele organisatie kan meer geven dan wat ze bezit. Geen enkele beschikking kan op lange duur de sclerose van een organisatie tegenhouden als haar leden niet op een bewuste en vastberaden manier deelachtig zijn. De beste waarborg tegen de bureaucratisering van de arbeidersorganisaties is het massaal en actief deelnemen van een groot aantal arbeiders aan het interne leven van die organisatie.
Traditioneel heeft de arbeidersbeweging een combinatie gemaakt tussen politieke en syndicale actie. Deze combinatie behoudt meer dan ooit haar waarde, zonder syndicale actie loopt de politieke actie al snel uit op een definitief immobilisme; zonder de politieke actie is de syndicale actie niet in staat om de verworvenheden bekomen door de actie van de voorhoede uit de puntsectoren te veralgemenen en in wetten om te zetten. Men zou anders het risico lopen dat deze verworvenheden geïsoleerd raken en in de kiem worden gesmoord.
Doch de band tussen vakbond en arbeiderspartij is te nauw gebleken en zo was de ene beweging onderworpen aan de andere. Zo had de combinatie van de politieke actie met de syndicale actie haar dynamiek verloren om de opmars naar het socialisme vooruit te stuwen, integendeel, het werd conservatief. Elke syndicale actie van grote omvang werd verlamd telkens de partij in de regering zat. In andere gevallen was het de syndicale beweging die de partij afremde. Dat is de ervaring, duidelijk negatief, van tussen beide wereldoorlogen, en teleurstelling en het groeiend scepticisme van de arbeiders hebben tot de syndicale onafhankelijkheid geleid.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Belgische arbeidersbeweging een nieuwe structuur gekregen. De BSP, in tegenstelling met de BWP, is gebaseerd op individueel lidmaatschap en niet langer op een collectief lidmaatschap. Het ABVV is formeel ongebonden. De vier arbeidersorganisaties BSP, ABVV, NVSM en SJW worden aan de top verenigd binnen de comités van de gemeenschappelijke actie, een soort generale staf.
Deze syndicale onafhankelijkheid heeft reeds gunstige en praktische resultaten opgeleverd. Ze heeft de vakbond aanzienlijk versterkt, een meer actieve inbreng van de vakbondsleden binnen het leven van de organisatie mogelijk gemaakt, vooral wanneer het om industrievakbonden gaat, ze was ook de bron van vernieuwing in de openbare sector.
Nochtans zagen we de laatste jaren dat de ideeën en praktijken van de jaren 1930 er plots terug waren, zoniet in de structuur dan toch in de geesten en door de feiten.
Het ware ijdel te ontkennen dat er de laatste vier jaar een neiging heeft bestaan die erop was gericht om de syndicale actie af te stemmen op het politieke compromis dat de BSP had gesloten met conservatieve partijen. Ze is daar gedeeltelijk in geslaagd. Het politieke resultaat viel al even erg tegen als het resultaat dat de vakbonden boekten.
Kunnen we de oorzaak niet leggen bij het feit dat de syndicale ongebondenheid onvoltooid is gebleven? Inderdaad, de syndicale leiders kunnen politieke mandaten opnemen en zo zijn ze onderworpen aan twee soorten discipline, van het ABVV en van de BSP en die zijn op sommige ogenblikken met elkaar strijdig.
Men zal ook opmerken dat de BSP, door het systeem van politiek individueel lidmaatschap, het gevolg van de syndicale ongebondenheid, een overwegend kleinburgerlijke basis heeft gekregen, terwijl de stabiele massa van haar kiezers, gevormd door de leden van het ABVV en hun familie, geen directe invloed meer hebben op het uitwerken van haar politiek. Dit is een negatieve factor waarvoor een tegengewicht dient gevonden.
Het probleem van de combinatie van de politieke en syndicale actie wordt nog bemoeilijkt door de verdeeldheid van de Belgische arbeidersklasse, syndicale verdeeldheid tussen het ABVV en het ACV en politieke verdeeldheid tussen de BSP en de christelijke arbeidersbeweging. Inderdaad, wanneer het uitgesloten lijkt dat structuurhervormingen kunnen afgedwongen worden zonder eenheid in de actie van alle arbeiders, de christelijke arbeiders inbegrepen, dan bewijst de ervaring in Nederland dat de organieke politieke eenheid tussen socialistische en christelijke arbeiders per slot van rekening eveneens uitloopt op integratie binnen het sociaal kapitalisme.
Daarom vereist de strijd voor structuurhervormingen drie structurele aanpassingen in de schoot van de arbeidersorganisaties zelf.
Vooreerst moeten we op nationaal, regionaal en plaatselijk vlak de Gemeenschappelijke Actie beter uit de verf laten komen. Locale en provinciale comités van de Gemeenschappelijke Actie zullen het de arbeidersorganisaties mogelijk maken om met gezag het standpunt van de wereld van de arbeid naar voor te schuiven. De doelstellingen op middellange termijn moeten worden vastgelegd door het Nationaal Congres en de Gemeenschappelijke Actie, soeverein orgaan van de beweging.
Vervolgens moeten we klaar en duidelijk stellen dat de syndicale ongebondenheid tot doel heeft om de syndicale eenheid te verwezenlijken en in de mate dat een organieke eenheid in de nabije toekomst niet goed denkbaar is, het ABVV ertoe kan komen om naar het ACV een efficiënte politiek te voeren van eenheid in de actie, meer bepaald om structuurhervormingen af te dwingen. Een dergelijk standpunt zou de BSP er geenszins toe verplichten om een gelijklopende politieke alliantie af te sluiten. Integendeel, ze zou sterker komen te staan in haar actie voor structuurhervormingen.
We moeten het socialistisch principe in de praktijk brengen dat de BSP haar volledige onafhankelijkheid behoudt tegenover regering waaraan leden van haar deelnemen, zelfs als leiden zij de regering. Iedere politiek van een coalitieregering is een politiek van compromissen. De BSP heeft de plicht om voortdurend aan het land een gezicht te tonen, niet dat vertrokken door compromissen, mar haar eigen gezicht, dit van het socialisme. Het is enkel zo dat in de toekomst pijnlijke conflicten kunnen vermeden worden, zoals die welke zijn uitgebarsten in 1957, tijdens de staking van de metaalarbeiders. Het is enkel zo dat de partij, na de catastrofe van Marcinelle, zou gereageerd hebben naar de wil van het land, dat, verontwaardigd, diepgaande structuurhervormingen eiste.
Deze vrijheid van mening zal het alle arbeidersorganisaties mogelijk maken een ongebonden propaganda en actiecampagne te voeren ten voordele van het programma van structuurhervormingen. Deze campagne zal gedurende meerdere jaren, wat ook de parlementaire conjunctuur moge zijn, het centrale thema van de socialistische en syndicale actie zijn, zoals tijdens de strijd voor het algemeen stemrecht aan de vooravond van Eerste Wereldoorlog. Gebruik makende van een eenvoudige en heldere taal, vertrekkend vanuit concrete en actuele voorvallen, moet deze campagne de gehele wereld van de arbeid in staat van paraatheid brengen om op het gunstige ogenblik de macht van de holdings en de burgerij aan te vallen.
De Gemeenschappelijke Actie duidelijk in de verf zetten; de weg vinden naar eenheid in de actie met de christelijke arbeiders; de leiders en kaders die al teveel geïntegreerd zijn binnen het sociaal kapitalisme weer tot de strijd bewegen; de massa’s leden vormen en voorbereiden op de economische democratie, van de gelegenheden van de grote economische, politieke en sociale crisissen gebruik maken om beslissende sociale hervormingen af te dwingen, dit zijn de middelen die het aan onze organisaties mogelijk zullen maken om alle krachten van de arbeiders te concentreren en om alle vormen van actie te combineren om ons doel te bereiken: het socialisme!
Wij geloven dat het ogenblik is aangebroken om terug een echt arbeidersstandpunt in te nemen, een standpunt ontdaan van iedere soort demagogie en ieder politiek opportunisme.
Wij moeten ophouden in alliantie met de erkende aanhangers van het kapitalisme een middel te zien om het socialisme vooruit te helpen. Zo tewerk gaan betekent dat men zich integreert in het sociaal kapitalisme en dat men deze laatste, door onze aanwezigheid relatief bevestigt en consolideert.
De geschiedenis van Frankrijk gedurende de laatste vijftien jaren vormt het duidelijkste bewijs. Het Franse volk stemt links maar daar het socialisme binnen het regime geïntegreerd is wordt het voortdurend bestuurd door rechts.
De volgende formule zou, tenslotte, ons gedachtengoed kunnen samenvatten:
‘Alles ondernemen om te strijden tegen de integratie in het regime’.
De strijd tegen integratie betekent dat onze actie wordt verondersteld enkel in functie te staan van het omverwerpen van het kapitalisme. Deze actie moet zo gevoerd worden dat telkenmale er zich een gelegenheid voordoet we een bres kunnen slaan in het regime. Wij moeten telkenmale het onvermogen van het kapitalisme duidelijk aantonen en daartegenover stellen we het dynamisme van onze eigen oplossingen. Zo zullen we terug een echt arbeidersstandpunt innemen.
Wij denken dat de militanten, in de eerste plaats zij die verantwoordelijkheden dragen binnen de leiding van de arbeidersbeweging enkel mogen geïnspireerd zijn door de overwegingen die voorafgingen. Wij twijfelen niet aan hun goede trouw, maar hebben meestal de indruk dat ze verward zijn bij het kiezen van doelstellingen en methodes. Wij hopen dat de terugkeer – want het gaat hier in feite om een terugkeer – naar een dergelijke opvatting, de hergroepering van alle socialistische krachten waarborgt. Indien het zo zou zijn – wat wij bitter zouden betreuren – dan denken wij dat zij die deze noodzaak aanvoelen niet mogen bevreesd zijn om de top van het apparaat de rug toe te keren. Ze moeten terugkeren naar de arbeiders, naar het volk zelf. Meer dan simpele occasionele ontmoetingen tijdens meetings of op algemene vergaderingen moet er een permanent contact uitgebouwd worden in de arbeidsplaatsen zelf.
De keuze die een dergelijke beslissing met zich meebrengt moet heel bewust genomen worden, los van iedere demagogische intentie. Het is van belang dat de arbeidersklasse het vertrouwen blijft behouden in haar kracht en haar middelen.
Dat is de betekenis die wij ons voorstellen bij het gezegde ‘Aan de basis militeren’.
Dat is de houding die wij, van onze kant, bereid zijn aan te nemen als het moet.