Geschreven: 1956
Bron: boek André Renard écrivait, receuil d’articles, 1936-1962
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Holdings et Démocratie économique
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 25 oktober 2009
Verwant: • De holdings, de structurele werkloosheid in Vlaanderen en de Vlaams nationalisten • Het probleem van de hedendaagse democratie |
Eind oktober 1956 vond er een buitengewoon congres van het ABVV plaats. Het rapport ‘Holdings en economische democratie’ werd er ingeleid door André Renard. Het is één van de belangrijke documenten waarvan het gevolg zich onmiddellijk liet voelen binnen de holdings en iets later binnen de Belgische universiteiten. Hier volgt de inleidende tekst op het document, getekend André Renard.
Het rapport dat we vandaag naar voor brengen – en we staan erop het te herhalen – vormt een aanvulling, bovendien absoluut noodzakelijk, aan het rapport van oktober 1954.
Wij willen even terugkeren op dit economisch rapport. Men zal zich herinneren dat we het hebben kunnen opstellen dankzij de zo waardevolle medewerking van onze studiecommissies. Het was niet enkel een kritisch onderzoek naar de toestand waarin het land verkeerde maar eveneens de vrucht van een enorme inspanning die constructief wilde zijn. Een diepgaande analyse van die toestand leidde tot het besluit dat ons economisch stelsel niet zo stevig gefundeerd was en tevens stabiliteit miste.
Het was gevaarlijk, werd er gezegd, op het risico af dat het tot een verval kwam, dat dit gebrek aan dynamiek nog langer bleef duren, een gebrek zo eigen aan onze economie. Wij hebben toen krachtdadig gesteld dat wij niet langer konden dulden dat deze economie verder afgleed, want wij zien reeds duidelijk hoe er een dreigend gevaar opduikt voor onze levensstandaard en sociale verworvenheden. Wij stelden een coherent systeem voor een soepele planning van de economie, niet enkel als waarborg voor haar stabiliteit, maar ook om te zorgen voor een durende expansie.
Dit systeem werd uitgedacht los van iedere doctrinaire beschouwing, vertrekkende van een eenvoudige studie van de feiten. We werden geleid door één enkel verlangen: te komen tot rationele oplossingen: het nationale inkomen doen stijgen en meer billijke verdeling. Dit waren de twee fundamentele punten van ons rapport.
Binnen bepaalde kringen stelt men het vandaag voor alsof we toen verkeerd waren; er wordt gezegd dat we er niet zo slecht voorstaan als wij het hadden afgeschilderd. Er wordt verzekerd dat het geenszins nodig was tot planning of nationalisaties over te gaan om aan het land een grote voorspoed te verzekeren. Kennen we sinds drie maanden geen hoogconjunctuur, een nationaal inkomen dat voortdurend groter wordt, de volledige voorspoed?
Niemand ontkent dat er hoogconjunctuur is. Nog minder zouden wij willen ontkennen dat die voor de arbeiders sociale voorspoed heeft meegebracht. Maar er mag niet beweerd worden dat het onze industriëlen en bankiers zijn die echt hebben bijgedragen opdat het zo zou zijn.
Wij zijn afhankelijk van de wereldconjunctuur, vandaag waarschijnlijk meer dan ooit. Wij halen heel zeker ons voordeel uit de economische overeenkomsten als de Benelux en de EGKS, doch ten gronde is er niets veranderd. Wij drijven mee op de vleugels van de hoogconjunctuur en binnen patronale middens is het een zwak punt te geloven dat aldus alles uitstekend verloopt. Er wordt tegelijkertijd gezegd dat men zich mag verwachten aan minder gunstige toestanden en dat bovengenoemde enkel heel broos zou kunnen blijken. Maar eenmaal deze jammerklacht geuit, laat men de zaken gewoon hun gang gaan.
Wij blijven erbij dat het land aanhoudend welvarend kan blijven maar dat er daarvoor structuurhervormingen moeten komen. Wij zijn niet de enigen om op te roepen voor deze hervormingen. Bevoegde mensen hebben erop gewezen hoe kwetsbaar onze economie is, dat we geen illusies mogen hebben in de uiterlijke schijn.
Er is een objectief onderzoek verricht, toen de kwestie van de 45 uren zich stelde, een onderzoek door drie onafhankelijke deskundigen naar de toestand in drie sectoren. Ze hebben in detail nagegaan hoe onze staalnijverheid ervoor staat, de steenkool en de scheikundige industrie. Ze hebben geen pessimistisch advies uitgebracht wat de toekomst van de staalnijverheid betreft. ‘Dat ontbrak er bovendien nog aan, zullen oppervlakkige waarnemers ons zeggen, de staalnijverheid stelt het goed en maakt rijkelijk winst’. De deskundigen hebben in hun rapport niettemin de nadruk gelegd op het feit dat deze staalnijverheid, als ze zich niet aanpast, klappen zou kunnen krijgen.
‘Uit recente internationale statistieken blijkt nochtans een zekere achterstand in de Belgische staalnijverheid wat betreft investeringen ‘ (p. 18).
‘Dit laat zien dat onze productiecapaciteit niet aan hetzelfde ritme is aangegroeid als bij onze partners’ (p. 55).
‘Het ziet ernaar uit dat onze staalindustrie enkel op lange afstand competitief kan blijven zo in sommige gevallen van complementariteit de productie geconcentreerd wordt en in andere gevallen er wordt tot specialisatie overgegaan. Dit is onderwerp voor een analyse op nationaal vlak’ (p. 63).
Naar deze waarschuwing dient goed geluisterd. Wij hebben nooit beweerd dat een volledige omsmelting onvermijdelijk was; wij hebben gezegd dat er moest gecoördineerd worden, geconcentreerd, gecentraliseerd.
Zo er zelfs op de meest bloeiende sector kritiek kan geleverd worden, hoe moet het dan gesteld zijn in de setoren die in de problemen zitten? Wij zullen het nog niet eens hebben over de steenkool en de tweeslachtige oplossingen waar men moet naar teruggrijpen telkenmale er zich een probleem stelt, hoe klein ook.
Onze economie dient te worden geleid, gecoördineerd. En ze wordt geleid, zoals het voorliggende rapport aangeeft; want in feite bestaat er in ons land geen tegenstelling tussen geleide economie en vrije economie.
Wij leven in een gedirigeerde economie, maar zij die deze economie leiden, te zeggen de tweehonderd ‘mannen’ van de holdings, leiden haar verkeerd. Ze leiden haar verkeerd omdat ze particuliere belangen op het oog hebben en niet het algemeen belang.
Alles wat er is gezegd, alles wat er is bewezen in het rapport van oktober 1954, blijft geldig. Als we onze economie in handen laten van hen die de touwtjes in handen hebben zullen we misschien nog – en we hopen het – periodes van nationale voorspoed kennen, doch wij riskeren vooral, bovendien in een min of meer nabije toekomst; ernstige depressies, economische malaises te kennen.
Het land dient er zich rekenschap van te geven hoezeer de politiek van de financiële groepen nefast is. Het dient er zich rekenschap van te geven dat er in het democratische België een ware dictatuur heerst, die van enkele tientallen mensen. Het dient dat die dictatuur ophoudt. Wij hebben het aan het rechte eind als we de gehele energiesector willen nationaliseren en wij hebben het aan het rechte eind, meer nog in 1956 dan in 1954, als we een doelmatige controle over een coördinatie van de kredietsector willen.
We mogen – dit is onze conclusie – de economische en financiële markten niet zonder statuut laten. Regels die hun werking vastleggen moeten opgesteld worden. Het land dient te weten hoe een holding functioneert, hoe hij tewerk gaat.
Wij zouden de teruggaven aan de gemeenschap willen aanbevelen van het patrimonium dat, ten onrechte bovendien, deze holdings in handen hebben. Wij zijn er ons van bewust, op het ogenblik dat we deze lijnen schrijven, dat we deze aanspraak in de nabije toekomst niet zullen kunnen waar maken.
Wat wij willen is dat allen die nadenken er zich goed rekenschap moeten geven van zowel de overlast als van het gevaar dat deze machtige groepen vertegenwoordigen als ze de handen vrij hebben.
Nu we volledig duidelijkheid hebben geschapen denken we dat de immense meerderheid van de arbeiders vanzelf het besluit zal trekken. Ze zullen willen dat er onmiddellijk een controlestatuut komt. Tegenover ons staat er een macht die zich niet gemakkelijk zal laten doen. Maar misschien zal een voldoende grote mobilisatie van de publieke opinie hen tot een geest van ‘meegaand zijn’ brengen?
Het is ons objectief nummer 1 om deze openbare opinie te ‘mobiliseren’, die in te lichten en te overtuigen.
Het is ons objectief nummer 2 – wat altijd ons objectief is geweest – om overal waar het mogelijk is een baken te richten op de economische democratie.