Hendrik Patroons

Bedenkingen rond Hans Achterhuis

De schaarste van een filosofie?


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1994, zomer, (nr. 50), jg. 38
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Filosofie en politiek
Kritiek der grondslagen van onze tijd
De tegenwoordige stand van het probleem ‘marxisme en filosofie’

In de diverse kringen die zich voor het milieu, de verzorgingsstaat en de derde wereld inzetten heeft de sociaalfilosoof Hans Achterhuis naam gemaakt. In een crisistijd waarin het geloof aan de traditionele grote verhalen verloren gaat, lijkt zijn theorie van de schaarste en van “mimetische begeerte” nieuwe, radicale perspectieven te openen.[1] Ik betwijfel dit. Hans Achterhuis is allerminst radicaal. Hij aanvaardt de kapitalistische samenleving, terwijl zijn theorie zelf misschien de grondslag voor een nieuw “groot verhaal” legt. Men kan hem deze houding niet verwijten. Maar het succes van zijn opvattingen heeft te maken met de opkomst van een neoreformistische stroming die de draagster is van een gevaarlijk democratisch tekort. Vandaar enkele bedenkingen.


Achterhuis is een scherpzinnig en vruchtbaar beschrijver van de manier waarop het veralgemeende warenkarakter der goederen en diensten onze samenleving perverteert.[2] Volgens Marx stoelt het karakter van deze, kapitalistische, productiewijze op de historische gegroeide klassendeling tussen de eigenaars van de productiemiddelen en zij die enkel beschikken over hun arbeidskracht die zij noodgedwongen moeten verkopen. De motor van deze historische ontwikkeling heeft te maken met de relatie tussen productiekrachten en productieverhoudingen. Het kan zijn dat deze grondslag noodzakelijk maar onvoldoende is om de sociale totaliteit te verklaren. Maar Achterhuis kiest voor een heel andere motor, namelijk de gewelddadigheid van de mens die zelf haar oorsprong heeft in zijn aangeboren hebzucht, afgunst, nijd en wedijver, typisch voor de hominiden: het zoveelste pessimistisch mensbeeld als ideologische projectie naar ons verleden toe.[3] Tom Lemaire wees op de ontoereikende gegevens om zo’n uitspraak te doen.[4] Volgens Achterhuis is de gewelduitlokkende “mimetische begeerte” een fundamentele menselijke eigenheid. Dat nabootsing, mimese, een belangrijke rol speelt in de cultuurvorming van een samenleving ontkent niemand.[5] Maar het vooropstellen van een ingeboren, grondslaggevende mimetische begeerte (namelijk dat de mensen iets/iemand begeren dat/die reeds door een ander begeerd wordt, en niet om het voorwerp zelf) is een vorm van antropologisch reductionisme. Deze cultuurtheorie is afkomstig van de literatuurwetenschapper René Girard die met zijn zondebokmechanisme en de religie als begeertebedwingende instelling in feite de christelijke, oerpessimistische oerzonde rehabiliteert.[6]


Het gebrek van de schaarste


We komen nu tot de sleutel van Achterhuis’ betoog. De (ingeboren) mimetische begeerte leidt tot (een sociaal geconstrueerde) schaarste. De contradictie is duidelijk, maar wordt door Achterhuis niet opgelost. Hij heeft het namelijk uitsluitend over begerende mensen als zodanig, niet over sociale lagen en klassen. De voorkapitalistische instellingen zijn maatschappelijke producten wier functie het is de gewelddadigheid van deze begeerte aan banden te leggen. Dit leidt tot een twijfelachtige romantische ophemeling door Achterhuis (die historisch beter moet weten) van bijvoorbeeld de gemeenschapsopvattingen van de Griekse polis, de solidariteitsopvattingen van de middeleeuwse westerse samenleving en van het renaissancistische Firenze. De vrouwen, slaven en allochtonen van de polis hadden geen burgerrechten, de middeleeuwse boeren werden uitgebuit en onderdrukt. Firenze was het toneel van heftige en bloedige klassenstrijd tussen patriciërs en gilden. Het lagere volk kwam niet in opstand uit mimetische begeerte maar uit reële armoede; het werd niet onderdrukt om de gemeenschapsharmonie te beschermen tegen de chaotische krachten van de mimetische begeerte, maar om de voorrechten van de rijken te handhaven. Dat betekent niet dat de voorkapitalistische geschiedenis een geschiedenis van louter klassenstrijd is geweest, maar het gaat evenmin op ze te herleiden tot opeenvolgende (uiteindelijk wanhopige) vormen in het beheersen van de fameuze begeerte.

Hans Achterhuis heeft zeker gelijk de schaarste in de moderne, geïndustrialiseerde samenleving op te vatten als een sociale constructie gebaseerd op de uitbreiding van de warenruil. Zijn diverse boeken zijn belangwekkende illustraties van dit verschijnsel. Hij verwijst daarbij vanzelfsprekend naar Marx’ analyse van de ruilwaarde. Maar hij gaat niet in op de omvattende visie van Marx’ hoofdwerk, waarin het karakter van de koopwaar weliswaar het vertrekpunt is, maar besloten ligt in een bewegende maatschappijstructuur waarin de accumulatie van kapitaal in de handen van een kleine groep (en niet de mimetische begeerte) een dwingende noodzakelijkheid is. Deze begeerte is vandaag zeker een algemeen verschijnsel, maar zij wordt in de eerste plaats aangewakkerd, denk maar aan de publiciteit voor personenwagens. Het gaat om het aanprijzen van (onafhankelijk van de consument) geproduceerde waren, noodzakelijk om het kapitaal te vrijwaren, de kapitalistische economie te reproduceren en dus de klassenverschillen, de onmondigheid, de uitbuiting. Bij gebrek aan betere en concreter verklaringen blijft het marxisme op dit vlak nog steeds geldig.


Schaduwzijde


Dat de kapitalistische maatschappij het rijk van de schaarste en van de mimetische begeerte geworden is, dat haar logica systematisch streeft naar de afbouw van menselijke solidariteit, lijdt evenmin twijfel. Opvallend is wel dat Achterhuis dit in verband brengt met het moderne gelijkheidsideaal: vermits iedereen gelijk is heeft iedereen het recht zijn mimetische begeerten bot te vieren. De gelijkheid heeft dus een schaduwzijde. Maar het gaat in werkelijkheid om een louter formele gelijkheid op basis waarvan de meerderheid van de mensen noodgedwongen hun arbeidskracht contractueel moeten verkopen aan een minderheid die willekeurig beschikt over de productiemiddelen en het doel van de productie. Formele gelijkheid en vrijheid dus én reële onderdrukking. En vermits de heersende ideologie de ideologie van de heersende klasse is, hoeft het ons niet te verwonderen dat het productivisme van het rijk van de schaarste opgevat wordt als de voorwaarde voor het bevredigen van de al dan niet mimetische begeerte.

Er bestaat bovendien, ook bij ons, reëel gebrek, echte schaarste, uiteraard evenzeer sociaal geconstrueerd als Achterhuis’ schaarste die de mensen aanzet om dingen te begeren die niet noodzakelijk zijn om, zoals hij het uitdrukt, “een goed, waardevol, gelukkig leven” te leiden. Maar laten we ons beperken tot de tweede schaarste.

Maar met welk recht mag ik de consumptie aan de kaak stellen van mensen die, relatief onmondig maar alleszins gekneld in het keurslijf van het kapitalistische productivisme, datgene moeten begeren wat hun aangeboden wordt en overgaan tot een “productivistische” opstand wanneer de economische crisis het aangeprezene minder verwerfbaar maakt en zij tegelijk het vroeger verworvene, als resultaat van hun strijd binnen de kapitalistische machts- en productieverhoudingen, opvatten als hun recht, als onderdeel van wat Marx het “historisch-morele deel” van het loon noemt?

Het is gemakkelijk om “de mens” de schuld te geven van de onverbiddelijke logica die tot de milieuverloedering leidt en daarbij te zeggen dat deze logica zeker niet alleen economisch is, zoals marxisten geneigd zijn te zeggen.[7] Maar je lost niets op door een gebeurlijk economisch reductionisme te vervangen door een genetisch-antropologisch reductionisme.

Hier ligt het democratische tekort dat loert achter de opvattingen van de neoreformistische partijen die zich inzetten voor het milieu en de derde wereld. Als men zich geen betere wereld kan voorstellen dan de kapitalistische, voor de gelegenheid “sociaal (en milieu?-) corrigerende markteconomie” genoemd, dan zijn deze correcties enkel mogelijk op basis van de mechanismen zelf van de markteconomie: de winst. Eén sector van het kapitalisme heeft alvast gekozen voor een milieu-industrie die, o ironie, reeds wordt opgeslorpt door de machtige, milieuvernietigende holdings. Het milieugedrag van hen die geen economische macht hebben, de overgrote meerderheid van de mensen, wordt corrigerend gestraft door milieuheffingen. De rijke consument daarentegen kan zijn vervuiling afkopen zonder een noemenswaardige inperking van zijn “mimetische begeerte”.

Maar wie beslist over dit alles? De kiezer, formeel vrij en gelijk, maar de concrete gevangene van “het systeem”? Of hij/zij die beter weet, zich verstandiger acht dan de doorsnee mens? Naast een utopisme dat meent de voor het kapitalisme dwingende accumulatie van het kapitaal tegen te houden en de veralgemening van de wareneconomie af te remmen doorheen de markt (sic), tekent zich een autoritaire denktrant over consumptie af die sterk doet denken aan de dictatuur van de consumptie zoals die bestond in de stalinistische staten.[8]


Niet radicaal


Van een radicalisme dat de mensen opvat als vatbaar voor mondigheid, voor zelfverantwoordelijkheid in de maakbaarheid van hun eigen wereld, is hier geen sprake. Achterhuis zelf legt zich neer bij het onontkoombare bestaan van het kapitalisme, van het rijk van de schaarste, waarin wel individueel (door hemzelf, u en ik dus, maar niet door de anderen) geijverd kan worden om de afbraak van de solidariteit doorheen de kunstmatige schaarste enigszins af te remmen. Hij vergeet echter een belangrijk ding. Het kapitalisme heeft bij zijn vestiging inderdaad de traditionele solidariteit afgebouwd, maar het socialisme was precies die beweging die de geatomiseerde arbeiders verenigd heeft tot een klasse die opkwam voor sociale solidariteit en daarin grote successen heeft geboekt. Reformistisch als ze was heeft zij uiteindelijk moeten toegeven aan het kapitalistische consumptiepatroon. Enig intellectueel pessimisme om die sociale solidariteit weer op te bouwen in het kader van het laatkapitalisme is zeker geboden, maar het is nog te vroeg om elk radicaal, revolutionair alternatief dat de mondigheid van de mensheid vooropstelt in het gezamenlijk en democratisch bepalen van wat haar fundamentele behoeften zijn, van de hand te wijzen.

Zonder deze utopie (“dat wat nog nergens is”) worden wij (“die beter weten”) gedoemd om een individualistisch, moraliserend leven te lijden met veel verbittering, en kan er van een in moderne ogen misschien armer maar “goed leven” zeker geen sprake zijn. In zo’n utopie van de menselijke mondigheid, totalitarisme bespeuren getuigt van kwade wil, zeker als daar tegenover voorschriften voor andermans consumptiepatroon schuilen.[9]

En waar haalt Achterhuis het vandaan om te beweren dat de moderne wereld, die door schaarste wordt gekenmerkt, niet ten ondergaat aan een explosie van geweld omdat het geld verhindert dat de schaarste in een openlijke oorlog van allen tegen allen ontaardt? Die explosie is al zichtbaar! Vandaar dat de derde wereld volgens Achter huis geen behoefte heeft aan voedselhulp, maar aan geld. Maar dat geld verdwijnt vanzelfsprekend in de zakken van de lei ders van de derde wereld die uit mimetische begeerte Londen en Parijs in hun land willen evenaren, niet in de gescheurde zakken van hen die honger hebben uit fysiologische begeerte. Die rijke leiders en die hongerige massa’s zijn bovendien een product van de gehiërarchiseerde structuur van de wereldmarkt waarin de hooggeïndustrialiseerde, productivistische staten domineren: die structuur wordt door het marxisme imperialisme genoemd, een woord dat niet voorkomt bij Achterhuis. Als alle Chinezen een koelkast willen van het huidige model en evenveel auto’s als de West-Europeanen gaat de wereld inderdaad om zeep.

Laten we daarom ons best doen om het imperialisme ten val te brengen, hier bij ons. Misschien krijgen de Chinezen dan een andere, ongevaarlijke mimetische begeerte.

Enigszins stotend vind ik Achterhuis’ uitspraak over de “sterke staten” die de explosie van het geweld van de begeerte aan banden wisten te leggen. De sterkste staat die Europa gekend heeft was de nationaalsocialistische, die van het grootste geweld en van industriële mensenvernietigende barbarij. Toch niet om de mimetische begeerte van de “Ariërs” tegenover de joden af te remmen?

Deze kritische bedenkingen in traditionele marxistische stijl betekenen niet dat er in het marxisme niet heel wat overdacht moet worden. De lectuur van Hans Achterhuis is daarbij alleszins stimulerend en wordt hierbij aangeraden.

_______________
[1] Achterhuis, H.: Het rijk van de schaarste. Van Thomas Hobbes tot Michel Foucault, Baarn 1988.
[2] O.m. in De markt van welzijn en geluk (19) en Arbeid, een eigenaardig medicijn (1984).
[3] Cfr. Colle, M.: Darwinisme en maatschappij in De Internationale, voorjaar 1994.
[4] Cfr. In de ban van de schaarste, in Antropologische Verkenningen, herfst 1989.
[5] Cfr. IJsseling, S.: Mimesis. Over schijn en zijn, Meppel.
[6] Cfr. Lemaire op. cit., over de zwakte van de kenbaarheid van de zgn. “oersituatie” of “natuurstaat”.
[7] Cfr. Achterhuis, H. (ed.): Natuur: uitbuiting of respect?, Kampen 1989.
[8] Cfr. diverse artikels hierover van de filosofe Agnes Heller. Zij is tevens de auteur van La théorie des besoins chez Marx, Parijs 1978.
[9] Cfr. Achterhuis, H.: In elke utopie sluimert een nachtmerrie, Volkskrant 2.4.94.