Geschreven: 25 december 1978
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg. 12, nr. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Het vorige VMT-Nummer bracht o.a. een tweetal belangwekkende studies: één over rechtstheorie en één over eurocommunisme. Beide bijdragen staan in het teken van de strijd tegen de stalinistische theorieën in de communistische partijen. Ik begroet die inspanningen met geestdrift. Ik vind ze overigens merkwaardig geslaagd.
Een nieuwe generatie die aan het woord komt, heeft telkens het gevoelen dat de wereld met haar begint. Al wat de vorige generaties tot stand brachten, was maar een beetje geklungel van erg onderontwikkelde geesten. In dat opzicht was het artikel van De Wilde in zijn grandioos confusionisme een typisch geval. De bijdragen van K. Raes en J. Vermeersch zijn veel serieuzer en munten uit door klaarheid. Maar ook bij hen vindt men – zo voel ik het toch aan – die toon van medelijdend neerzien op de stalinistisch verworden visie van de vorige generaties. Ik meen dat hier de historische dimensie onvoldoende tot haar recht komt en veroorloof mij dat toe te lichten.
Geen enkele theorie slaagt erin de realiteit volledig, te vatten, nog minder uit te drukken. Steeds verwoordt men slechts bepaalde aspecten van die realiteit. Dat geldt ook voor de marxist. Het is volkomen normaal dat bij het benaderen van de werkelijkheid Kautsky deze, R. Luxemburg gene en Lenin weer andere stellingen uit het marxisme op het voorplan brachten en benadrukten. Telkens komt het er op aan, die aspecten in reliëf te zetten die het meest relevant zijn voor de doeleinden van de strijd in de eigentijdse context. Het is dus volkomen gerechtvaardigd dat marxistische theoretici van vandaag de opvattingen van hun voorgangers aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Hoe radicaler, hoe liever ik het heb. Maar het volstaat niet de posities van de vorige generaties vanuit onze hedendaagse situatie te verketteren, ze moeten in hun eigen context geapprecieerd worden. Dat geldt ook voor de “stalinistische” stellingen van de communistische generaties die reeds gestorven zijn of weldra zullen sterven. Het weze mij veroorloofd de bijdrage van deze generaties even te belichten.
Hun stalinistisch gekleurd marxisme was te elementair, te rudimentair, te rechtlijnig, enz. Ongetwijfeld. Maar, als – reeds voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog – het marxisme überhaupt een geestelijke stroming in West-Europa werd, dan is dat het werk geweest van de communisten en van niemand anders. Zij en zij alleen hebben het marxisme doen ingang vinden (Ik laat de “trotskistische” bijdrage buiten beschouwing, want haar weerklank in Europa was toen gelijk aan nul.) Uit de sociaaldemocratische beweging is geen gram marxisme ontsproten. Als er in de periode tussen de beide wereldoorlogen ook in de sociaaldemocratische gelederen al eens sprake was van marxisme, dan was het als reactie op de communistische aanwezigheid in de wereld. Het maximum aan theorie dat de sociaaldemocratie in die tijd voortbracht was het “au-delà” van H. de Man: d.i. een niet-marxistische kritiek op het reeds totaal achterhaalde marxisme van Kautsky.
Als de communisten van de vorige generaties het marxisme in West-Europa als stroming konden vestigen, dan was het dankzij de Oktoberrevolutie, dankzij het bestaan en de ontwikkeling van de Sovjet-Unie, dankzij – nadien – de militaire overwinningen van de USSR. Het marxisme is in West-Europa langs Rusland om tot ons gekomen. Daardoor was het onvermijdelijk stalinistisch gekleurd. De verklaring is niet te vinden in de geestloze onbenulligheid van de toenmalige marxisten uit onze kontreien. Men kan zich vandaag maar heel moeilijk indenken welke enorme massa van burgerlijke ideologie een vooroorlogs intellectueel moest opruimen, vooraleer hij aan een paar marxistische inzichten toe was en welke som van geestelijke originaliteit daartoe in die tijd was vereist.
Verder moet worden opgemerkt dat het communistisch marxisme niet alleen stalinistische ingrediënten omvatte, maar ook in ruime mate door Lenin werd geïnspireerd.
Ik ben zo vrij even naar mezelf te refereren. Het “historisch materialisme” dat ik in vele honderden voordrachten vulgariseerde – alhoewel in de ban van het stalinisme – was toch veel genuanceerder dan onze neomarxisten zich voorstellen. Steeds legde ik de meeste nadruk op de dialectiek tussen “basis” en “superstructuur” en op de onderlinge wisselwerking tussen de verschillende componenten van de basis en van de superstructuur. Steeds beklemtoonde ik de relatieve autonomie van de verschijnselen in de bovenbouw, plus de rol van de geestelijke traditie en van het historische personage en noem maar op. Steeds betoogde ik dat het exposé volgens een bepaald schema niet tot schematisch denken mocht leiden, dat een schema diende te worden genuanceerd, gerelativeerd, vervolledigd, bijgewerkt, geconcretiseerd... Tot daar mijn pleidooi pro domo.
Wat voorafgaat zou ik willen illustreren aan de hand van een citaat uit de studie van Koen Raes. Ik lees op blz. 9: “Ten slotte heeft de marxistische theorie en praktijk zich in het Westen lange tijd het meest actief betoond bij haar analyse van en strijd tegen de excessen van de burgerlijke staat – in casu het fascisme – veeleer dan bij het onderzoek (en de daaruit voortvloeiende strategie) van de burgerlijke staat zelf.”[1]
Daarbij heb ik het volgende op te merken:
1. Het fascisme (evenals het imperialisme en de steun aan regimes als die van Pinochet, Somosa, Mobutu en de Sjah) behoort sinds lang niet meer tot de excessen maar tot het wezen van de burgerlijke staat.
2. Men mag niet vergeten dat het optreden van de communisten gedurende tientallen jaren volledig in het teken stond van de strijd tegen het fascisme. In die voorwaarden was het normaal en noodzakelijk dat de communisten bij de appreciatie van de burgerlijke staat de meeste, ja exclusieve, nadruk legden op aspecten als klassedictatuur, klassengerecht, het gerecht als “instrument van klassenheerschappij”, enz. Ik herinner mij niet ooit beweerd te hebben dat daarmee de burgerlijke staat en zijn rechtspraak exhaustief omschreven werden. Maar voor de periode waarover ik het heb, betroffen onze formuleringen, die K. Raes slechts de quotering “onvoldoende” toekent, inderdaad de enig werkelijk belangrijke aspecten die toen moesten benadrukt worden.
Dat in de huidige historische context dergelijke analyse niet meer volstaat, dat nu andere functies van de staat en het recht dienen te worden onderzocht om daaraan andere ontwikkelingsmogelijkheden te verbinden, daarover ben ik het roerend eens.
Het is mijn hoop dat uit de nieuwe analyses de nieuwe mogelijkheden inderdaad maximaal zullen ontwikkeld worden. Zoniet zou het kunnen gebeuren dat binnen enkele jaren weer alleen maar dezelfde karakteristieken van de vooroorlogse periode dienen te worden beklemtoond.
Het is honderd procent vals dat het optreden van de Rode Brigades als een uitvloeisel van de communistisch-stalinistische staatstheorie te beschouwen. Overigens vergeet K. Raes dat die Italiaanse Rode Brigades tot het arsenaal van het fascisme behoren.
L. Michielsen
25.12.1978
_______________
[1] Hier verwijst K. Raes naar voetnota 5, die handelt over de “extremisten van de Italiaanse Rode Brigades”. Ik kan niet anders dan heftig protesteren.