Geschreven: 1987
Bron: Uitgeverij Leon Lesoil - Toestanden Boeken, Antwerpen, 1987
Vertaling: Agnes Hollanders, Vic Lauwerier, Paul Verbraeken
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 13 juli 2009
Inhoudsopgave
Voorwoord
1. Van held tot schurk
2. Van schurk tot held
3. Van de straat naar het salon
4. Van het salon terug naar de straat
5. De ideologie van het detectiveverhaal
6. Van georganiseerde misdaad tot georganiseerde misdaadbestrijding
7. Van georganiseerde misdaad tot staatsmisdrijven
8. Massaproductie en massaconsumptie
9. Uitwendige diversificatie
10. Inwendige diversificatie
11. Geweld: explosie en implosie
12. Van misdaad naar zakendoen
13. Van zakendoen naar misdaad
14. Staat, zakenwereld en misdaad
15. Van een integrerende naar een desintegrerende functie van het misdaadverhaal
16. De cirkel sluiten?
17. De Franse “nieuwe polar” en de nouveau roman noir: “Het systeem is de moordenaar”
Bibliografie
Ter nagedachtenis van mijn gezellin Gisela (20 juni 1935 — 14 februari 1982), die mij zestien jaar genegenheid schonk en wiens spontaneïteit en mildheid tegenover alle mensen even natuurlijk was als haar ademhaling.
Ik zal maar onmiddellijk bekennen dat ik graag misdaadverhalen lees. Zij zijn in essentie escapistische ontspanning: wanneer je ze leest denk je aan niets anders, en wanneer je er één uit hebt denk je er niet meer aan. Maar een vraag dringt zich op: waarom zoekt men naar escapistische ontspanning? Waarom kan ze een literaire vorm aannemen, in de plaats van tabak of alcohol? Welk specifiek type van spanning zet vanaf een bepaald moment in de geschiedenis, mensen er toe aan om zich over te geven aan de consumptie van misdaadverhalen. Want het enorme succes van het misdaadverhaal is hoe dan ook fascinerend.
Het gaat hier klaarblijkelijk om een sociaal verschijnsel: miljoenen mensen in tientallen landen in alle werelddelen lezen misdaadverhalen. Talloze schrijvers en kapitalistische uitgevers zijn miljonair geworden door de voortbrengst van deze bijzondere koopwaar. Zij maakten een juiste inschatting van de behoeften die ze als gebruikswaarde bevredigen of, zoals men ook wel zegt, van de vraagcurve. Hoe komt dat? Waar vinden die behoeften hun oorsprong? Hoe hebben ze zich in de loop van de tijd gewijzigd en hoe verhouden ze zich tot de algemene structuur van de burgerlijke maatschappij. Dit zijn enkele vragen die ik wil trachten te beantwoorden.
Mijn benadering is de klassieke dialectische methode zoals ze door Hegel en Marx werd uitgewerkt. Hegel beschreef ze bij de behandeling van een gelijkaardig probleem op volgende wijze:
“Wanneer we de totaliteit van ons bestaan beschouwen, vinden we in ons alledaags bewustzijn de grootste verscheidenheid aan belangen en manieren om ze te bevredigen. Eerst en vooral is er het brede terrein van de fysieke behoeften; het grote gamma aan beroepen (en de nijverheid), in hun omvangrijk ondernemen en hun onderlinge verbanden, evenals de handel, de scheepvaart en de technische bekwaamheden, zijn aan het werk (om deze behoeften te bevredigen). Verder (vinden we) de behoefte aan religie, die men in elk hart kan aantreffen en die zijn bevrediging vindt in het kerkelijk leven. En tenslotte (is er) de wetenschapsbeoefening, onderverdeeld in zijn menigvuldige, onderling vervlochten takken, dat wil zeggen, de totaliteit van de kennis en het inzicht die alles omvat.
En wanneer een nieuwe behoefte ontstaat, stelt zich de vraag naar de interne noodzaak van een dergelijke behoefte in verhouding tot de andere gebieden van het leven en de wereld. Want op het eerste gezicht kunnen we niets anders doen dan het bestaan van deze nieuwe behoefte registreren, we kunnen ze niet onmiddellijk verklaren. Een dergelijke verklaring vergt een verdere analyse. Wat de wetenschap (van ons) vraagt is het begrijpen van de wezenlijke interne verhouding (van de nieuwe behoefte tot de rest van het leven) en hun wederzijdse noodzakelijkheid. (Vorlesungen über Aesthetik, Werke, Deel 13, p. 137; ik onderlijn, E.M.).
Ben ik dan niet meer dan een slachtoffer van de burgerlijke ideologie, dat meegesleurd is in de maalstroom van lezers van detectiveverhalen, en dat een uitvoerige rationalisatie opbouwt om een persoonlijke ondeugd te verrechtvaardigen? Misschien hebben persoonlijke ervaring en het feit dat ik me niet schuldig voel bij het beleven van plezier, dat ik volgens de farizeeërs (want de revolutie heeft, net als de godsdienst, zijn Tartuffes) als revolutionair niet mag beleven, mij ertoe gebracht om ook dit moeilijkste en ingewikkeldste raadsel van de sociale theorie te onderzoeken: hoe verhouden de wetten van de individuele psychologie zich tot de grote curven van de sociale ideologie en de sociale evolutie?
Aan degenen die het frivool vinden dat een marxist een deel van zijn tijd besteedt aan de analyse van misdaadverhalen, kan ik slechts deze uiteindelijke verontschuldiging aanbieden: het historisch materialisme kan en moet toegepast worden op alle sociale verschijnselen. Geen enkel fenomeen is van nature minder waard om bestudeerd te worden dan een ander. De grootheid van deze theorie — en haar waarheidsgehalte — berust juist in haar capaciteit om ze allen te verklaren.