Geschreven: oktober 1961
Bron: Links nr. 23, 28 oktober 1961
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 10 oktober 2008
Zie ook: § Het BSP-Congres en de fundamentele problemen van het socialisme |
De verwarring en verscheurdheid in de rangen van de socialistische arbeidersbeweging neemt elke dag toe. Wij zijn geen zwartkijkers. Maar het is onverantwoordelijk aan struisvogelpolitiek te doen, en te beweren, dat die verscheidenheid alleen in de verbeelding van onze tegenstrevers bestaat — of dat ze het gevolg is van de ‘onzinnige agitatie’ van André Renard en zijn vrienden.
In werkelijkheid staan twee verschillende opvattingen van socialistische strijd, in de partij en in de vakbeweging, tegenover mekaar. En dit is niet alleen in ons land het geval, maar in de meeste landen van West Europa.
Ofwel houdt men zich aan een enggeestig possibilisme — waarbij hetgeen ‘mogelijk’ is nauwkeurig wordt afgewogen aan zuiver electorale verhoudingen. Dan zit men benauwd met gebeurtenissen als de grote staking van december 1969 — januari 1961 (‘Wat zullen de kiezers ervan denken?’). In Groot Brittannië gaat dit zo ver dat de partijleiding tracht de vakbonden ertoe te bewegen, van elke staking tegen de loonstop (tegen de ginds van kracht zijnde ‘eenheidswet’) af te zien, vermits dit een ongunstige uitwerking zou hebben op de ‘vlottende massa’ van het kiezerskorps.
Nu gaat het er geenszins om, de betekenis van de kiesstrijd en de mogelijkheden van het parlement te ‘onderschatten’. Maar het gaat er wel om, het verband tussen middel en doel niet uit het oog te verliezen . Verkiezingen en parlementaire werkzaamheden zijn voor de socialistische beweging een middel (naast andere!) tot de ontvoogding van de werkende klasse. Wanneer men echter de ontvoogding gaat ondergeschikt maken aan het najagen van electorale successen — dan is men slachtoffer geworden van dit typisch verschijnsel van de burgerlijke maatschappij, waar elk middel en elke instelling de neiging vertoont, een doel op zichzelf te worden. En dan verwekt men onvermijdelijk bij de grote massa die het slachtoffer wordt van die manoeuvres een afkeer voor de politiek, die de democratie ondermijnt en de baan vrij maakt voor uiterst rechtse avonturen. Het ‘zuiver parlementair’ socialisme graaft zo zijn eigen graf.
Ofwel gaat men uit van de vaststelling, dat in een kapitalistische maatschappij als de onze de klassenstrijd de enige hefboom kan zijn voor de ontvoogding van de werkende klasse; dat de electorale en parlementaire werkzaamheid slechts één van de talrijke aspecten van eenzelfde strijd vormt; dat het er in de eerste plaats op aankomt, de strijdvaardigheid van de werkende klasse te behouden en aan te wakkeren; dat dus stakingen als deze van december-januari oneindig meer betekenis hebben en oneindig meer kunnen opbrengen dan de gewone parlementaire routine. Dan moet men er zich speciaal op toeleggen, het bewustzijn van de werkende klasse te bevorderen, met het oog op die periodiek grote ‘veldslagen’ van de klassenstrijd. Dan moet men het haar duidelijk maken, dat het op zulke ogenblikken, en alléén op zulke ogenblikken is, dat een grote oogst kan worden binnengehaald.
Die twee opvattingen van de socialistische strijd hangen in laatste instantie af van twee verschillende opvattingen over de maatschappij waarin wij leven. Ofwel gelooft men, dat de staat nu boven de klassen zweeft, en een echte scheidsrechter is tussen die klassen en dan kan men zelfs van coalitieregeringen zoals het kabinet Lefèvre ‘echte’ structuurhervormingen verwachten. Ofwel begrijpt men dat die staat een instrument blijft van de burgerlijke klasse, zolang deze alle economische machtsmiddelen in haar handen verenigt, — en dan vloeit daar logisch uit voort, dat de ontwrichting van die samenballing van economische macht nooit langs de geleidelijke vriendschappelijke weg van compromissen met burgerlijke partijen kan worden bereikt, maar hoofdzakelijk langs de weg van harde strijd.
Het paradoxale aspect van het geval is wel dit dat de politiek van de rechtervleugel ondoelmatig is, — zelfs voor het bekomen van parlementaire successen. Indien de BSP op krachtdadige en onverzoenbare wijze had gepoogd, tijdens de stakingen die geweldige ontploffing in wetsontwerpen en parlementaire offensieven om te zetten (zonder achteruit te krabbelen, zoals dit in een beruchte toespraak van een voormalige eerste minister gebeurde, en zonder de huidige coalitie voor te bereiden!) dan stonden we waarschijnlijk een stuk verder in de strijd voor socialistische structuurhervormingen dan we vandaag staan. En dan was de eenheid van de beweging niet bedreigd, en bestond de verwarring en verdeeldheid hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, in de kamp van onze tegenstrevers.
Want het kan nooit genoeg herhaald worden: alles begon met de staking. De Waalse Volksbeweging, de agitatie rond het federalisme, de twist in de schoot van het ABVV, zijn producten van de misnoegdheid in de schoot van het ABVV, zijn producten van de misnoegdheid, die onder de Waalse arbeiders heerst ten overstaan van de voor hen te gematigde en schipperende houding van hetgeen ze de ‘rechtse Vlaamse leiders’ noemen. Men kan betreuren, dat men aan de tegenstelling ‘links-rechts’ ten onrechte de vorm van de tegenstelling ‘Walen-Vlamingen’ heeft gegeven. Men kan nog meer betreuren, dat geen ernstige poging werd ondernomen, om op nationaal vlak, in Vlaanderen zowel als in Wallonië, een sterke linkerzijde op te bouwen. Dat alles neemt niet weg, dat ook zonder de MPW, de meerderheid van de meest strijdvaardige Waalse arbeiders de dingen op die manier zien, en niet anders.
Wanneer zij ‘federalisme’ eisen, dan bedoelen zij daarmee in feite meer autonomie, meer bewegingsvrijheid voor een meer actieve en verscherpte vorm van socialistische klassenstrijd. Dit is de kern van de zaak. Wie ten gevolge van de tactische fouten die de MPW ten overstaan van de Vlaamse arbeiders heeft begaan (Zelzate, Brussel, enz.), die kern niet ziet, laat zich door de schijn bedriegen. Hij ziet wel de bomen, niet het bos.
Wanneer sommigen de eenheid van actie van de Belgische arbeidersbeweging willen opofferen op het altaar van gelijk welke doctrine, dan begaan zij een misdaad tegen de werkende klasse. Zelfs een doel als het federalisme — dat trouwens alleen belang heft voor het socialisme als het nauw verbonden wordt met het doel: antikapitalistische structuurhervormingen — kan zonder die eenheid van actie niet worden bereikt. Renard en zijn vrienden van de MPW zeggen en schrijven dat zij die eenheid van actie willen behouden. Zij aanvaarden het beginsel van onderhandelingen, dat enerzijds door een gewestelijke ABVV afdeling van Wallonië, en anderzijds door pgt. P.H. Spaak werden voorgesteld.
De reactie van het rompbureau van het ABVV op die voorstellen was dubbelzinnig — dat is het minste wat men ervan kan zeggen. Zij willen wel onderhandelen — maar alleen ‘binnen het kader van het ABVV’. Maar iedereen weet, dat Renard, Genot en zijn vrienden niet meer in regelmatige organen van het ABVV zetelen. Betekent dit dus, dat zij wel willen onderhandelen, maar niet met de leiders van de MPW? Of betekent dit, dat zij die onderhandelingen willen uitstellen tot op het ABVV congres van december? Maar dan is het vanzelfsprekend te laat, om de eenheid van actie te redden. Dan staat men voor het gevaar van scheuring in de vakbeweging, met alle onheilspellende gevolgen die die scheuring en voor de werkende klasse en voor de democratie — naar Frans voorbeeld — met zich mee brengt.
De houding van de Vlaamse rechtse leiders is onlogisch en ondoelmatig. Zij is onlogisch, want onder voorwendsel van behoud van de eenheid voert zij lijnrecht naar scheuring. Wanneer men aan de Walen een paar Waalse leiders — trouwens waar zijn de kandidaten zondebokken? — wil opdringen, die de Walen zelf niet als hun vertegenwoordigers aanzien, dan betekent dit dat het ABVV zijn laatste restjes autoriteit tegenover de Waalse arbeiders verliest. Dan is het federalisme in feite verwezenlijkt, — dank zij de halsstarrige koppigheid van sommige rechtsen, — maar een federalisme dat alleen onze krachten verdeelt, in plaats van die van de tegenstrever, een federalisme dat alleen scheuring betekent van de vakbeweging en niet ontwrichting van alle behoudsgezinde burgerlijke machten van dit land.
De houding van de rechtse leiders is tevens ondoelmatig. Want hun tegenstand tegen een écht federalisme gaat vooral uit van hun vrees, én in de arbeidersbeweging (tegenover het ACV) én in de maatschappij (tegenover de klerikale machten) tot een eeuwige minderheidspositie te worden veroordeeld. Wij geloven dat die vrees ongegrond is, — tenminste voor het geval dat federalisme én structuurhervormingen door de strijd van de werkende klasse worden veroverd. Maar hoe dit ook weze, een scheuring te verwekken in het ABVV of in de BSP (o.a. door de Walen te dwingen te kiezen tussen MPW en BSP) is wel het slechtste middel om aan zulk een minderheidspositie te ontsnappen. De Vlaamse arbeiders begrijpen heel goed, wat morgen een ABVV zonder Luikse metaalbewerkers en zonder ACOD zou betekenen (in geval van scheuring van het ABVV zal de ACOD de federatie verlaten, ten einde de eenheid van zijn eigen vakcentrale te kunnen bewaren). Begrijpen de rechtse leiders dan niet, dat zulk een scheuring veel erger is dan elke ‘federale hervorming’?
Wie hoofdpijn heeft, tracht de pijn te milderen of te stillen; hij laat zich niet zijn hoofd afslaan om van die pijn af te zijn! Sommigen schijnen dit niet als vanzelfsprekend te aanzien...
Het is nu duidelijk, dat er niets in huis komt van de grootse beloften die men ons had gedaan om de deelname aan de regering van een ontnuchterend maar berustend Partijcongres te ontrukken. Het Kolendirectorium werd slechts voor de duur van één legislatuur opgericht, — tenzij het de geldmachten behaagt, zijn levensduur te verlengen. Het zal dus wel die geldmachten moeten dienen. De fiscale hervorming wordt elke dag met meer onrust en meer wantrouwen door de werkende klasse verwacht. Van strenge strijd tegen belastingsontduiking is geen sprake meer. En dhr. Dequae beroept er zich op, dat hij de belasting op de dividenden gaat verlagen. De verhoging van de overheidstaks blijft voor het jaar 1962 behouden. De onrechtstreekse belastingen leveren verder 60 % van de fiscale inkomsten op. En in tegenstrijd met de plechtige resolutie die door het congres van december 1960 werd aanvaard, gaan de socialistische ministers akkoord met een verhoging van de militaire uitgaven met één miljard, in plaats van een ‘belangrijke vermindering’ te eisen, zoals het Congres dit eenparig had gewenst.
De drukking van de grote burgerij op rechtervleugel en centrum van de CVP neemt elke dag toe, — naarmate de PVV haar kruistocht voor het winnen van de ziel van de katholieke barons inzet. Tegenover die drukking staan de socialisten machteloos, — zolang zij per se hun politiek opbouwen op regeringsdeelname en op de vrees ‘in de oppositie te worden geduwd’.
Hetgeen op syndicaal vlak nog ten minste door de MPW kon worden opgevangen, drukt zich op politiek vlak uit in groeiend scepticisme, cynisme, verwarring en apolitisme. De werkende klasse voelt zich bedrogen, en dit te meer als haar grootse strijd van december — januari jl., grote vrucht had kunnen afwerpen. Dit vergroot enerzijds het gevaar van partijscheuring, moest men aan de Waalse kameraden een ‘ultimatum’ stellen. Maar het vergroot vooral het gevaar van een algemene verzwakking van de beweging, ten gunste van het grootkapitaal.
Reeds nu voelt men duidelijk, hoe het patronaat op handige wijze de verscheurdheid en versnippering in onze rijen tracht te misbruiken voor zijn eigen doeleinden. Men gebruikt de afdreiging met het verplaatsen van bedrijven om aan de arbeiders ‘sociale protocols’ op te dringen, die de bewegingsvrijheid van de vakbeweging beperken en de strijdvaardige elementen van de werkende klasse aan banden willen leggen. Men tracht op die manier aan de klasse een klap te geven die haar moet demoraliseren, — tot dat het uur van een nieuwe reactionaire regering slaat en geen weerstand meer kan geboden worden aan een toekomstige super eenheidswet.