Ernest Mandel

Het BSP-Congres en de fundamentele problemen van het socialisme


Geschreven: 1974
Deze versie:Rood speciaal, 14 november 1974, zesde jaargang, nr. 43
Transcriptie: Ernest Mandel Internet Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, augustus 2005



Het ideologisch congres van de BSP heeft de hele socialistische arbeidersbeweging van dit land de gelegenheid gegeven, zich op de fundamentele problemen van het socialisme te bezinnen. De teksten — de oorspronkelijke tekst van het bureau, de amendementen Pierson, de uiteindelijke tekst door het bureau voorgelegd, het Roodboek van de groep Links — zijn daarvoor ten hoogste de aanleiding, zoniet het voorwendsel geweest.

In werkelijkheid gaat het om meer dan teksten. Het gaat om een balans van de werking en de perspectieven van de socialistische arbeidersbeweging in haar geheel. En vermits dit congres valt op een ogenblik, waarop de BSP zich in de oppositie bevindt en (voorlopig) niet aan de regering deelneemt, kan dit debat vrijer en breder verlopen dan toen Simonet-Janne met hun eerste brouwsel te voorschijn kwamen, om het programma van Quaregnon te vervangen.

waar zijn we?

waar komen we vandaan?

waar gaan we naartoe?

Dit ideologisch congres zou dus in de eerste plaats het zelfbewustzijn van de Vlaamse, Waalse en Brusselse socialisten moeten bepalen. Maar onmiddellijk stuiten we daar op een moeilijkheid.

Socialisten zijn mensen die de kapitalistische maatschappij, waarin de arbeid onvrij en uitgebuit is, willen vervangen door een socialistische maatschappij. Het zijn verwoede, onverzoenlijke tegenstrevers van de kapitalistische maatschappij, van het privé-eigendom van de productiemiddelen, van de loonarbeid als middel tot permanente onderwerping van de arbeider aan de patroon.

Het programma van Quaregnon sprak op dat gebied een heldere taal. Wij leven in een kapitalistische maatschappij, opgebouwd op de uitbuiting van de mens door de mens. Wij willen die vervangen door een maatschappij, waarin die uitbuiting niet meer mogelijk is, omdat het privé-eigendom door gemeenschapsbezit is afgelost, en de arbeidersklasse in de brede zin van het woord (de massa van loon- en weddetrekkenden) meester is geworden van haar eigen lot, zelf bepaalt wat en waar geproduceerd moet worden, hoe die productie moet verlopen, en hoe product en inkomens moeten worden verdeeld.

Sociaaldemocraten daarentegen zijn mensen die op het gebied van de theorie schipperen, omdat zij zich in de praktijk in de burgerlijke maatschappij hebben geïntegreerd, maar terzelfdertijd om electorale redenen niet los kunnen van de werkende klasse, die zich in die maatschappij als uitgebuite producenten niet kunnen noch willen integreren.

Men kan de omverwerping van het kapitalisme niet duurzaam en doelmatig in de theorie verdedigen, wanneer men in de praktijk door de regeringsdeelname dit kapitalisme beheert, zijn werking tijdens zware crisissen tracht te verbeteren, en het op bepaalde ogenblikken van beginnende doodstrijd zelfs letterlijk van de ondergang redt.

Vandaar de fundamentele dubbelzinnigheid van de programmateksten die door het bureau aan het ideologisch congres werden voorgelegd. Men veroordeelt wel het kapitalisme in het algemeen, maar men zegt niet duidelijk, dat het kapitalisme zolang zal bestaan als privé-eigendom van de productiemiddelen, scheiding van de producent van zijn productiemiddelen, warenproductie, markteconomie en concurrentie blijven bestaan. Vanuit dit standpunt bekeken, betekent het resolutie-ontwerp een reusachtige stap achteruit ten overstaan van het programma van Quaregnon.

Concentratie van economische macht, monopolies, imperialisme

De aanklacht tegen het kapitalisme, die het resolutie-ontwerp van het BSP-bureau nog omvat, steunt in laatste instantie enkel op morele redenen. “De bestaande maatschappij is niet in staat aan elk individu een economisch sociaal, politiek en cultureel kader te geven die zijn volledige ontplooiing waarborgt”. Dat is juist. Maar het resolutie-ontwerp zegt niet, waarom dit zo is. Het beweert dat “de socialisatie, die door de socialisten geëist wordt, niet betekent dat zij vijandig staan tegenover de eigendom als dusdanig, maar deze mag niet leiden tot uitbuiting”.

Nogmaals : een reusachtige stap achteruit vergeleken met het programma van Ouaregnon.

Het programma van Quaregnon steunde op het marxistisch inzicht dat in een maatschappij beheerst door concurrentie en technische vooruitgang het privé-eigendom van productiemiddelen moet leiden tot uitbuiting.

In de concurrentiestrijd winnen de kapitalisten het tegen de zelfstandige eigenaars. Privé-eigendom zonder loonarbeid leidt onvermijdelijk tot privé-eigendom met loonarbeid, van zodra de technische vooruitgang in beweging komt. Privé-eigendom met loonarbeid is onvermijdelijk uitbuiting. In de strijd tussen kleine en grote kapitalisten vreten de grote vissen de kleine op. Privé-eigendom van productiemiddelen leidt zo tot een maatschappij waarin enkele holdings en financiegroepen de economie van elk land, waarin een paar honderd multinationale ondernemeningen de hele internationale kapitalistische economie beheersen.

Concurrentie leidt tot uitbuiting en leidt tot concentratie van het kapitaal. En via de concentratie van het kapitaal leidt zij tot de vorming van grote monopolies. Het is zuivere utopie de uitbuiting te willen afschaffen, zonder het privé-eigendom van de productiemiddelen af te schaffen. Het is nog groter utopie de monopolies en misbruiken van de banken en de holdings te willen afschaffen, zonder de bedrijven te socialiseren.

Niet alleen zou dit leiden tot een reusachtige technische en economische achteruitgang (men moet zich maar voorstellen, wat het zou betekenen, van de UCO terug te keren tot zelfstandige wevers, of van Cockerill-Ougrée tot zelfstandige ketellappers!). Maar als men het rad van de geschiedenis inderdaad terug zou doen draaien, dan zou alles weer van te voren beginnen... En dan zou men van “het kleine”, “zelfstandige” privé-eigendommetje terug, langs een begin van loonarbeid, komen tot kapitalistische uitbuiting, kapitalistische concentratie en monopolievorming.

In de wereld waarin we leven kan alleen gemeenschapseigendom in de plaats treden van het grootkapitaal, wil men de levensstandaard van de werkende klasse niet radicaal verlagen. Het kapitalisme aanklagen zonder veralgemeend gemeenschapsbezit in nijverheid, bankwezen, transportwezen, groothandel te eisen, is zuiver boerenbedrog. Maar nogmaals, men kan niet op doeltreffende en duurzame wijze voor de afschaffing van het kapitalistisch privé-eigendom en de kapitalistische uitbuiting strijden, en terzelfdertijd 15 jaar op de 20 (of is die verhouding al hoger geworden?) medewerken bij het doelmatig beheren en verdedigen van dezelfde kapitalistische uitbuiting en hetzelfde kapitalistische privé-eigendom, compleet met anti-stakingswetten, versterking van het repressie-apparaat, ontwerpen Vranckx, “sanering” van het werklozenfonds à la Van Acker (d.w.z. uitschakeling van duizenden gehuwde vrouwen van de voordelen van de werklozenverzekering, onderdrukking van stakingen à la Major en consoorten (Antwerpse haven !) enz. enz.

De mythe van de welvaartsstaat heeft een geduchte deuk gekregen

Voorzeker, het resolutie-ontwerp van het BSP bureau voor het ideologisch congres is niet alleen een reusachtige stap achteruit, vergeleken met het programma van Quaregnon. Het is ook een schuchtere stap vooruit, vergeleken met het ongebreideld burgerlijk revisionisme van Janne-Simonet, dat enkele jaren geleden in de leidende kringen van BSP en ABVV hoogtij vierde.

Die schuchtere stap vooruit gebeurde om 2 redenen.

In de eerste plaats omdat de BS P, na het verlies van bijna een derde van haar kiezerskorps in Wallonië en Brussel, alsmede belangrijke verliezen in Vlaanderen, langs een oppositiekuur terug aansluiting wil vinden bij de kringen van de jongere arbeiders, bedienden en intellectuelen, waarop zij in de jongste jaren minder en minder vat had. De prijs voor die oppositiekuur is een zekere graad van verbaal radicalisme. Men is dus opnieuw “anti-kapitalistisch” (tot aan de volgende regeringsdeelname).

In de tweede plaats heeft de fundamentele mythe van de welvaartsstaat, die Janne-Simonet aan de bevolking wilden verkopen, een geduchte deuk gekregen door de sociaal-economische ontwikkeling zelf.

Hoe dikwijls heeft men ons niet onze “verouderde” voorstellingen verweten. De marxistische analyse zou wel “het kapitalisme van de 19de eeuw”, maar niet de wereld van vandaag kunnen verklaren. De “welvaartsstaat”, waarin we zouden leven, zou in staat zijn volledige tewerkstelling te waarborgen, economische schommelingen tot een minimum te herleiden, onophoudelijke economische groei mogelijk te maken, de levensstandaard van de werkende klasse voortdurend te verheffen. Kortom, de “tegenstellingen van het kapitalisme” zouden verdwenen zijn. En logischerwijze zou het ongepast zijn, nog verder de bestaande maatschappij als “kapitalistisch” te beschrijven, vermits die tegenstellingen niet meer bestaan.

Intussen moeten onze jubelzangers van de welvaartsstaat wel een toontje lager zingen. Economische recessies zijn onvermijdelijk binnen het kapitalisme. Een tijdlang kon het — met de medeplichtigheid van de sociaaldemocratische leiders — die tegenstellingen ietwat verzwakken door een massieve dosis aan permanente inflatie van staatsuitgaven en privé-kredieten. Maar vanaf een bepaald punt begint de inflatie de conjunctuurschommelingen te versterken, i.p.v. ze te verzwakken.

Nu beleven we voor het eerst sinds de 2de W.O. een algemene recessie van de kapitalistische wereldeconomie. Er zijn bijna 200.000 werklozen in België. Er zullen er deze winter 15 miljoen zijn in de westerse landen (incl. Japan). Ga aan die werklozen eens vertellen dat we in een welvaartsstaat leven! Ga aan de verhongerden in India uitleggen dat alle problemen best binnen het raam van de bestaande maatschappij kunnen worden opgelost, zonder die radicaal omver te werpen. Dat alles werd door ons jaren geleden voorspeld. Dat alles is gebeurd zoals voorspeld. Het bewijst niet dat de marxisten individueel slimmer zijn dan de zuiver pragmatische sociaaldemocraten. Het bewijst wel dat het marxisme een ongeëvenaard kritisch instrument is om de ontwikkelingswetten van de bestaande maatschappij te erkennen.

Socialisatie en zelfbeheer

We gaan volledig akkoord met het resolutie-ontwerp van het BSP-bureau, wanneer het stelt dat “gemeenschapsbezit van de productiemiddelen geen doel op zichzelf is en zeker geen eindpunt”. Het doel is de bevrijding van de arbeid, een toestand waarin de massa van de geassocieerde producenten heer en meester is geworden over haar eigen lot, en door geen enkele minderheid, hetzij kapitalistische eigenaars, hetzij politieke bureaucraten of managers, van die volledige ontvoogding kunnen worden weerhouden.

Maar het omgekeerde is ook waar. Indien socialisatis zonder zelfbeheer geen socialisme is (maar in het beste geval een overgangstrap tussen kapitalisme en socialisme), dan is “zelfbeheer” zonder socialisatie geen boerenbedrog, maar arbeidersbedrog.

“Zelfbeheer” met behoud van privé-eigendom, dat betekent de verbrokkeling van de klassesolidariteit van de werkende klasse in groeps- of bedrijfsegoïsme, waarbij elke groep van arbeiders zich gaat vereenzelvigen met “zijn’” bedrijf, en “zijn” patroon, tégen “andere” bedrijven en “andere” arbeiders. “Zelfbeheer” zonder opheffing van privé-eigendom, dat betekent in werkelijkheid medebeheer, waarin de belangen van de werkende klasse ondergeschikt worden gemaakt aan de belangen van elk kapitalistisch bedrijf (of elke kapitalistische firma.) afzonderlijk.

Daarom had André Renard duizendmaal gelijk, wanneer hij in 1959 schreef: “Arbeiderscontrole onder het kapitalisme; zelfbeheer onder het socialisme”. Zelfbeheer zonder arbeidersmacht in het bedrijf en staat is niet te verwezenlijken.

Maar er is meer. Zelfbeheer dat wil zeggen de werkelijke ontvoogding van de werkende klasse, vereist niet alleen opheffing van privé-eigendom maar ook geleidelijk afsterven van de warenproductie en de markteconomie. Er is geen echt zelfbeheer wanneer men op bedrijfsvlak wel de illusie heeft over de investeringen te beslissen, maar wanneer de concurrentie op de markt die beslissingen radicaal overhoop gooit, of wanneer bureaucratische beheerders die ongedaan kunnen maken.

Zelfbeheer dat betekent : alle macht aan congressen van arbeidersraden, die vrij, na democratische discussies en met alle rechten en voordelen van politieke democratie uiteindelijke beslissingsmacht uitoefenen op het vlak waar de beslissingen daadwerkelijk kunnen getroffen worden. Zoniet dwingt de onverbiddelijke wet van de concurrentie binnen een “socialistische” markteconomie de “vrije” producenten, het werkritme te versnellen, “overtollige” werkkrachten af te danken, technische verbeteringen voor concurerende bedrijven te verbergen”, kortom : vele euvels van het kapitalisme terug in te voeren.

Socialisme, dat betekent het beginsel van de behoeftedekking i.p.v. het beginsel van de bedrijfsrentabiliteit als voornaamste gangmaker van de economische groei. En dat is, nota bene ook het enige middel waardoor milieuvervuiling en hongersnood naast overproductie,wapenproductie, atoomgevaar en zovele catastrofen meer die op ons los stormen, voorgoed kunnen worden geweerd.

Anti-kapitalistische structuurhervormingen

Tussen de socialistische geloofsbelijdenis, die in het nieuw programma van de BSP verder omvat blijft, en de dagelijkse praktijk, ontbreekt vanzelfsprekend de bemiddeling van een overgangsprogramma. Er wordt geen woord gerept over de vraag, hoe men praktisch van het kapitalisme naar het socialisme kan komen.

Hoe zou het ook anders kunnen vanwege een partijleiding wier hele praktijk nu al een halve eeuw lang steunt op periodieke regeringsdeelname en permanente klassensamenwerking, die beide leiden tot een groeiende integratie in de bestaande maatschappij, i.p.v. een koppige en vastberaden koers op omverwerping van die maatschappij.

Een overgangsprogramma van anti-kapitalistische structuurhervormingen levert het antwoord op het afgezaagde argument, dat reformisten sinds tientallen jaren tegen de revolutionaire socialisten gebruiken : “Vermits gij voor de revolutie zijt (d.w.z. op de revolutie wacht) zijt ge tegenstander van hervormingen, wilt ge niet de onmiddellijke noden en verzuchtingen van de werkende klasse oplossen”.

Niets is minder waar.

Revolutionaire socialisten zijn geen voorstanders van de politiek: “Hoe slechter het de arbeiders gaat, hoe beter voor de revolutie”. Zij weten dat ellende en werkloosheid demoraliseren, en geenszins de arbeiders rijp maken voor de overname van de bedrijven en van de politieke macht. Zij zijn geen tegenstrevers van hervormingen. Zij schakelen zich in de eerste rij in elke strijd in, ook voor de meest bescheiden en schamele lotsverbetering van de werkende klasse.

Maar zij maken een onderscheid tussen “hervormingen” die niets veranderen aan de bestaande sociaal-economische structuur, die door het grootkapitaal en de holdings kunnen worden geïntegreerd, en zulke eisen die een anti-kapitalistische dynamiek ontketenen, zowel wat het bewustzijn van de werkende klasse, als wat de logische ontplooiing van de strijd en de objectieve resultaten van die strijd aangaat. De eerste, al zijn ze nodig, zijn absoluut onvoldoende om tot het socialisme te komen. Alleen de tweede kunnen in de praktijk naar een omverwerping van het kapitalisme leiden.

Revolutionaire socialisten zijn er ten volste van overtuigd, dat de bevrijding van de werkende klasse alleen het werk van de werkende klasse zelf kan zijn. Ze zijn derhalve niet bereid, strijd en strijdvaardigheid van de werkende klasse op te offeren op het altaar van electorale of parlementaire compromissen. Een verlies aan zelfvertrouwen, aan zelfzekerheid, aan eenheid en strijdvaardigheid van de arbeidersklasse weegt veel zwaarder dan een verlies van een paar kamerzetels. Alleen die storm van strijd, zowel voor hervormingen als voor revolutionaire doeleinden is aanvaardbaar, die klassenbewustzijn, samenhorigheidsgevoel en zelfvertrouwen van de werkende klasse verhoogt en hun niet een deuk toebrengt.

Dat is het ergste resultaat van de schandalige regeringsdeelname van de BSP na de grote werkstaking van ‘60-’61, “gekocht” met als prijs de anti-stakingswetten: zodat het zelfvertrouwen en die eenheid van de werkende klasse zo werden geschokt, dat bijna 1/3 van de Waalse socialistische kiezers aan de burgerlijk-nationalistische partij van Perin verloren gingen.

Daarom moet de eerste eis van linkse socialisten aan de BSP-leiding vandaag zijn ; bewijs dat ge het ernstig meent met al dat mooi gepraat over “socialisme” en “ tegen het kapitalisme” door onmiddellijk de strijd te organiseren voor wat vandaag afgedwongen kan worden door de rechtstreekse actie van de werkende klasse, gesteund op een machtige vakbeweging : anti-kapitalistische structuurhervormingen, nationalisatie zonder vergoeding voor kapitalistische aandeelhouders en onder arbeiderscontrole met verzekerde gewestelijke decentralisatie van investering en beheer in beide landsdelen (federalisme!) , van de holdings, de banken, de financiële ondernemingen, de sleutelnijverheden, om doelmatig de strijd aan te binden tegen inflatie, werkloosheid, maatschappelijke ongelijkheid, verkwisting, armoede, gewestelijke onderontwikkeling en milieuvervuiling, om een beslissende stap te zetten in de richting van een breuk met het kapitalisme en van een opbouw van het socialisme!

Politieke democratie en arbeidersdemocratie

De ontwerpresolutie van het BSP-bureau verkondigt een diepe gehechtheid aan de politieke democratie. Wij geloven stellig, dat de werkende klasse van dit land gehecht is aan democratische vrijheden. Het model van een socialistische maatschappij dat wij voorstaan moet aan de enkeling en aan de massa meer en niet minder democratie verzekeren dan zij vandaag in het westers kapitalisme bezitten.

Een socialistische omwenteling in de geïndustrialiseerde landen van het westen is alleen mogelijk met de steun van de grote meerderheid van de loon- en weddetrekkenden, die 80 % van de actieve bevolking vormen. Onder die omstandigheden kan en.moet zij een meerpartijen stelsel, een consolidatie en uitbreiding van de vrijheid van organisatie, van drukpers, van vergadering, van betoging, van stakingsrecht, en van andere democratische vrijheden waarborgen. Zij zet zich dus scherp af tegen de politieke stelsels die vandaag in de USSR, Oost-Europa en China bestaan.

Maar zulke geloofsbelijdenis voor de politieke democratie klinkt huichelachtig, zolang :

1) De BSP geen afdoende kritiek levert op al de talloze beperkingen, die de parlementaire democratie juist vanuit het standpunt van de politieke rechten van de werkende klasse beleeft, doordat zij steunt op de geweldige concentratie van rijkdom en economische macht in de handen van de burgerij. Het is huichelachtig en bedrieglijk, de zaken zo voor te stellen als zou de “democratische staat” een middel zijn om de macht van het kapitaal te beperken, daar waar die staat een burgerlijke staat is, door duizend gouden boeien geklonken aan het grootkapitaal, de banken, de holdings, de monopolies, met hun corruptie (RTT-schandaal, petroleumschandaal in Frankrijk, Watergate-schandaal in de USA), met hun almacht over de staatsfinanciën, met hun beslissingsmacht over tewerkstelling en welzijn van miljoenen, met hun stijgende drukking ten gunste van een beperking van het stakingsrecht, van de syndicale vrijheid, in de richting van een “sterke staat” .

2) De BSP voorstander blijft van het NAVO-bondgenootschap, geleid door het wereldimperialisme, dat op onbarmhartige wijze burgeroorlogen, militaire putschen, koloniale avonturen, folteringen en dictaturen ontketent, om de werkende klasse en de onderdrukte volkeren in hun ontvoogdingsstrijd te belemmeren (Chili, Cyprus, Perzië, als laatste voorbeelden na zovele andere).

3) De BSP niet duidelijk maakt dat rechtstreekse democratie een hogere vorm van democratie betekent dan onrechtstreekse, en dan de radendemocratie met meerpartijenstelsel en afzetbaarheid van de afgevaardigden op wens van de kiezers — permanente controle van de kiezers op de verkozenen; permanente deelname van de massa aan het staatsbeheer — de hoogste vorm van democratie is.

Er is meer. Het is wel vriendelijk zoveel over democratie te spreken... maar over de inwendige democratie in de arbeidersorganisaties te zwijgen. Het is nog meer kenschetsend, het woord “zelfbeheer” gedurig in de mond te hebben... betreffende de verre toekomst... maar over het zelfbeheer van de arbeidersorganisaties en de arbeidersstrijd te zwijgen. Vermits de goede huisvrouw eerst voor eigen deur veegt, kunnen de socialistische arbeiders aan de BSP vragen: “Waarop wacht ge, om de democratie binnen de vakbeweging te verwezenlijken? Wanneer zullen de statuten van alle vakbonden de controle van de leden op de leiding, het vetorecht van algemene ledenvergaderingen op het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten, de plicht tot democratische verkiezing van stakingscomités door alle stakers in geval van staking verzekeren, en zullen die statuten in de praktijk worden toegepast ? Al uw democratische geloofsbelijdenissen zijn niet zeer geloofwaardig, zolang ge niet tot die elementaire praktijk van arbeidersdemocratie terugkeert.”

“algemene meerderheid” of algemene staking ?

Het grote probleem waarmee de socialistische arbeidersbeweging sinds driekwart eeuw geconfronteerd wordt, is dat van de in te zetten strijdmiddelen, om haar doel te bereiken. Het helpt niet, zich met de sinds tientallen jaren afgezaagde gemeenplaats tevreden te stellen, “in principe zou men geen enkel strijdmiddel moeten uitsluiten, en geen enkel evenmin veralgemenen” . Hoe mooi dat ook op papier of in een redevoering klinkt, in de praktijk moet men tussen verschillende strategieën voor het bereiken van heb doel wel degelijk kiezen. De ervaring heeft bewezen, dat van zodra men de hoofdnadruk legt op electorale overwinningen en het afdwingen van sociale wetten voor de lotsverbebering van de werkende klasse, men in een fatale logica wordt meegesleept, waaraan de klassieke sociaaldemocratie ten slotte is bezweken.

Want zulk een strategie leidt tot geleidelijke aanpassing aan de (feitelijke of vermeende) bewustzijnstoestand van meer en meer “gematigde” bevolkingsgroepen, t.t.z. van de kleinburgerij (anders kan het sociaaldemocratisch kiezerskorps zich niet uitbreiden); tot aanvaarding van het beginsel van de regeringsdeelname aan coalities met de burgerij als een “normaal” verschijnsel (want anders kunnen in een parlement als het Belgische “sociale wetten” helemaal niet worden gestemd); tot het besluit, dat alles moet worden vermeden wat de “vlottende massa van de kiezers” zou afstoten, of wat de burgerij zou afschrikken, en de BSP dus tot “eeuwige” oppositie zou veroordelen enz. enz. Daardoor wordt de sociaaldemocratie, ook met de beste bedoelingen (en die zijn vanzelfsprekend niet altijd zo, bij alle sociaaldemocratische leiders; vgl. de beruchte uitspraak van Friedrich Ebert: “Ik haat de revolutie als de zonde”, t.t.z. ik ben bereid, ook met wapengeweld het gevaar van de revolutie te bestrijden), tot een behoudsgezinde, in de burgerlijke maatschappij geïntegreerde, “staatsdragende” partij. Men zou over de betrekkelijke doelmatigheid van die strategie kunnen redetwisten, indien de historische balans zou uitwijzen, dat zij één van de mogelijke wegen naar heb socialisme zou vormen. Maar de balans van de geschiedenis wijst duidelijk in de omgekeerde richting. Nergens ter wereld werd, langs die “electorale” reformistische weg, het kapitalisme ten val gebracht. Nooit zijn sociaaldemocratische partijen, die langs die weg de “absolute meerderheid in het parlement” hebben veroverd, erin geslaagd (of hebben zij het aangedurfd) het kapitalisme op te heffen.

Het voorbeeld van Zweden is wel het duidelijkste: daar hebben we sinds meer dan veertig jaar een sociaaldemocratische regering, die jarenlang over een absolute meerderheid in het parlement beschikte. Na die periode beheersen zes grootkapitalistische families — zegge en schrijve zes families — het sterk geconcentreerd industrieel apparaat van het land. In België is de balans nog duidelijker. Niet alleen is de “electorale weg naar heb socialisme” niet één van de verschillende mogelijkheden. Hij is absoluut onrealistisch. Sinds 1919 jaagt de BWP-BSP achter die hersenschim van de “algemene meerderheid” aan. Zij is er vandaag verder van verwijderd dan ooit tevoren. Sommigen vinden daar een lichtvaardige verklaring voor: “het proletariaat bestaat niet meer”; de massa van loon- en weddetrekkenden is “meer en meer in de burgerlijke maatschappij geïntegreerd”; zulk een “gedifferentieerde” massa kan men niet meer verenigen. Enz. enz. . De werkelijkheid is nochtans heel anders. De massa van loon- en weddetrekkenden die economisch gedwongen zijn hun arbeidskracht te verkopen, wordt groter en groter. Sinds de verovering van het zuiver algemeen stemrecht is zij, grof gezien, van 60 tot 80 % van de actieve bevolking gestegen. Die massa is meer en meer syndicaal georganiseerd. De graad van organisatie is van 50 tot 65 % gestegen, en nadert de 70 %. Indien in het verleden die massa sterk gedifferentieerd was t.o.v. de klassenstrijd (hoeveel stakende ambtenaren en handelsbedienden waren er voor 1914 ?), groeit zij vandaag meer en meer tot een homogene massa samen, wat haar praktisch gedrag betreft. Het beste teken van die groeiende homogeniteit van de massa van loon- en weddetrekkenden is de groeiende radicalisering van de christelijke vakbeweging. Oorspronkelijk als anti-socialistische vakbond opgericht, uitsluitend op klassesamenwerking gesteund, gaat de christelijke vakbeweging onder de druk van de maatschappelijke werkelijkheid van dit land meer en meer de weg op van de klassenstrijd. Het feit, dat zij de illusie van het “medebeheer” geleidelijk vervangt door de strijd voor arbeiderscontrole en het zelfbeheer, geeft duidelijk de richting van de ontwikkeling aan.

In de algemene werkstakingen die wij sinds 1919 hebben beleefd, die van ‘36, die van ‘50 en die van ‘60, is het aantal stakers bestendig gestegen. In 1960 hebben we één miljoen stakers gekend — ondanks het mandement van kardinaal Van Roey en het “NJET” van het ACV. Hoeveel zullen we er de volgende keer beleven, langs de weg van het gemeenschappelijk vakbondsfront, t.t.z. met deelname van het ACV, als bv. de binding van de lonen aan de index door het patronaat en een behoudsgezinde regering (kan ook een “regering van nationale eenheid” zijn!) in gevaar wordt gebracht?

Dat is de enige weg, langs dewelke de eenheid van de werkende klasse kan worden verwezenlijkt, — niet langs de weg van verkiezingen.

Dat is de enige weg, langs dewelke het kapitalisme kan worden omvergeworpen, langs dewelke “zelfbeheer” in de praktijk kan worden verwezenlijkt : een algemene werkstaking, met fabrieksbezetting, met democratische verkiezing van stakingscomités, met overgang van de passieve naar de actieve staking, t.t.z. wederopname van de productie onder leiding van de arbeiders zelf, met omvorming van de stakingscomités tot arbeidersraden die zich federaal centraliseren en een nieuwe staatsmacht vormen, met een beslissende krachtproef met het burgerlijk staatsapparaat, dat moet worden uitgeschakeld. Zo ziet concreet een socialistische revolutie in een industrieel ontwikkeld land eruit!

Voor een revolutionaire partij

Die weg is mogelijk, ja zelfs onvermijdelijk. Het zal in ons land, in niet al te verre toekomst tot zulk een algemene werkstaking komen, met de haar begeleidende voorrevolutionaire of revolutionaire crisis. Het zal daartoe in vele West-Europese landen komen: Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Portugal enz. Maar het zal niet onvermijdelijk tot een overwinning van die algemene werkstaking komen, tot een doorbraak naar een zegevierende socialistische revolutie.

In een land als België is een zegevierende socialistische omwenteling, zonder niet alleen een steun maar een actieve deelname van de grote meerderheid van de loon- en weddetrekkenden, t.t.z. van de absolute meerderheid van de bevolking, onmogelijk. Revolutie gemaakt door een minderheid is er onzinnig. Vele arbeiders en bedienden, die zich normalerwijs “niet met politiek bemoeien”, en van “radicale politiek” niet willen weten, zullen onder de druk van de gebeurtenissen en van het plots bewustzijn dat zij door collectief mede-beleven en mede-ervaren van grote klassenacties verkrijgen, tot véél bereid zijn, — tot véél meer dan hun twijfelende, tegenspartelende of dikwijls actief met de tegenrevolutie samenwerkende sociaaldemocratische leiders (misleiders is dan wel het gepaste woord!)

Maar het zou utopisch zijn te verwachten, dat die honderdduizenden plots, als door een miraculeuze openbaring, niet alleen algemeen en vaag begrip zullen tonen voor de noodzakelijkheid van de bezetting en het weer-in-gang-brengen van de bedrijven onder de leiding van de producenten zelf, zelfs voor de noodzakelijkheid van “arbeidersmacht” in ‘t algemeen en in ‘t abstract, maar dat zij in staat zouden zijn, de te volgen weg voor het bereiken van die doeleinden precies uit te stippelen, dat zij ten overstaan van alle ingewikkelde vraagstukken van tactiek en strategie spontaan en vlug klaarheid zouden verwerven, dat zij alle sluwe tactische manoeuvres van alle misleiders, die de beweging de kop zullen willen indrukken maar die dat niet openlijk en duidelijk zullen uitspreken (“wij hebben toch de meerderheid; laat ons dan maar parlementsverkiezingen houden”; “wij socialiseren in elk geval, verlaat dan maar de bedrijven, en laten we het ordelijk doen, bedrijfstak na bedrijfstak” enz. enz. ) onmiddellijk zullen kunnen doorzien en afweren.

Opdat al die taken zouden worden vervolgd en al die klippen zouden worden omzeild, opdat de revolutionaire crisis tot een socialistische overwinning zou leiden, is het nodig, dat in alle belangrijke bedrijven, staatsinstellingen, wooncentra, van te voren geschoolde kaders aanwezig zijn, die uit de ervaring van de dagelijkse klassenstrijd, op basis van theoretische scholing, t.t.z. van de historisch vergaarde ervaring van de klassenstrijd die in een revolutionair marxistisch programma ligt vervat, het nodig revolutionair bewustzijn bezitten om leiding te kunnen geven aan de brede massa, en die bij hun werkmakkers voldoende vertrouwen hebben verworven, opdat zij zich met hun ideeën op het beslissende ogenblik ook daadwerkelijk bij de meerderheid kunnen doorzetten.

De geleidelijke selectie, en scholing, versterking qua invloed op breder massa’s van die kaders van nu af aan is een absolute voorwaarde voor de overwinning van een algemene werkstaking morgen. Want op het ogenblik van de beslissende strijd is het te laat om die kaders te vormen, tot één gemeenschappelijk blok samen te smeden, tot een bewust, ervaren, invloedrijk en efficiënt geheel te verenigen. De opbouw van de revolutionaire partij — die als massapartij nog niet bestaat, vandaag enkel maar een partijkern is, en enkel dan de naam van partij verdient, wanneer zij reeds in de praktijk door een niet onbelangrijke minderheid van de arbeidersklasse in de actie wordt gevolgd — dat is de vorming van die kaders, hun scholing, hun groeiende vereniging op basis van het revolutionair-socialistisch programma, hun groeiende verworteling in breder en breder massa’s.

Wie de doorbraak naar het socialisme metterdaad werkelijk wil, en hem niet tot een eeuwig fata morgana wil omdopen, die moet bereid zijn, mee te werken aan de opbouw van zulk een revolutionaire partij.

Dit heeft niet met sektarisme te maken. Revolutionaire socialisten zullen nooit de belangen van de klasse ondergeschikt maken aan de belangen van de groep of van een kapelletje. Zij zullen actief meevechten, aan de zijde van hun klasse, in elke vorm van strijd, ook om de meest bescheiden hervormingen en onmiddellijke eisen, ook in de kiesstrijd. Maar zij zullen daarboven uit hun oog gericht houden op de algemene langdurige belangen van de werkende klasse, en koppig blijven doorwerken aan het scheppen van voorwaarden, die de volgende, of daarop volgende algemene werkstaking tot een overwinning van het revolutionaire socialisme kunnen doen uitgroeien.

Internationaal socialisme

Wij leven in een wereld van multinationale vennootschappen, van internationaal kapitaal, van internationale imperialistische bondgenootschappen, van internationale strategie, van internationale markten en internationale bewapeningswedloop. In zulk een tijdperk aan “nationaal” socialisme te willen doen is even kortzichtig, als de hoop in de 19de eeuw de macht “in één gemeente” te veroveren, naar het voorbeeld van de Gentse wevers van de 14de eeuw. Het socialisme zal internationaal zijn of het zal niet zijn.

De klassenstrijd is al internationaal. Dat heeft het Kapitaal helaas veel vlugger en veel beter begrepen dan de vakbeweging. Dientengevolge heeft het van de Gemeenschappelijke Markt in West-Europa veel meer geprofiteerd dan de werkende klasse, zoals we dat vanaf de geboorte van de EEG hadden voorspeld.

Nu komt er — langzaam, al te langzaam! -een kentering. Tegen het Europa van de trusts en de monopolies is niet alleen de eenheid van actie van alle vakorganisaties aan de spits (met inbegrip van de CGT, de CGIL, de CFDT, de CISL!) noodzakelijk. Wij moeten ook de geconditioneerde reflex ontwikkelen, dat in geen enkele fabriek van de over heel Europa verspreide Ford-, Solvay-, Shell- of glas— trusts één enkele afdanking, één enkel loonconflict, één enkele versnelling van de lopende band, één enkele verslechting van de arbeidsomstandigheden mag plaatsvinden, zonder dat de plaatselijke délégees automatisch naar het telefoontoestel stappen en hun makkers in alle andere Europese landen opbellen, om gezamenlijk de strijd aan te binden tegen de multinationals.

Internationaal socialisme, dat is socialisme dat met het Grootkapitaal ook en vooral politiek en diplomatiek heeft gebroken, dat geen bondgenootschappen met imperialistische regeringen zoals de NAVO duldt, dat geen dertig miljard verkwisting voor “nieuwe vliegtuigen” voor “onze” luchtmacht aanvaardt, dat geen nationale of rassenkoloniale verdrukking waar dan ook ter wereld duldt, dat niet om electorale redenen voor de reactionaire vooroordelen van racisten ook bij ons zwicht, maar een beschermende muur legt om alle gastarbeiders en vreemdelingen; dat de internationale solidariteit van alle werkers als eerste principe vooropzet. Vereenzelviging met burgerlijke staatsmacht en burgerlijke regeringen staat de verwezenlijking van dit internationaal socialistisch beginsel beslissend in de weg.

Ook op dat gebied geldt het, een nieuwe revolutionaire voorhoedekracht op te bouwen: een revolutionaire Internationale, niet van burgerlijke eerste ministers, maar van revolutionaire strijders tegen het kapitaal. Dat is de taak die de Vierde Internationale zich heeft gesteld, en die zij, tegen alle weerstand van de heersende machten in, zal verwezenlijken. Want zij brengt de historische belangen van het wereldproletariaat tot uiting. Zij strijdt voor arbeidersmacht, democratisch door de arbeiders zelf uitgeoefend, overal ter wereld! Alleen de eenheid van de werkende klasse kan uiteindelijk de vrede waarborgen, een wereldvrede binnen een wereld zonder uitbuiting of onderdrukking onder welke vorm ook, zonder klassen en zonder geweld van mens tegen mens. Een wisseloplossing bestaat er niet.