Rob Lubbersen
Revolutionair-socialisme in Nederland
Hoofdstuk 3
Hoewel de RCP pas eind 1945 word opgericht, begon haar geschiedenis eigenlijk op 5 mei 1945 toen het CRM uit de illegaliteit trad en openlijk als revolutionaire partij naar voren kwam. Welke waren nu de omstandigheden in Nederland waarin het CRM en RCP moesten opereren?
Nederland kwam zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. Ongeveer 230.000 mensen hadden het leven verloren. De meeste overlevenden, ruim 9 miljoen, waren lichamelijk verzwakt door onvoldoende voedsel. Zo’n 92.000 woningen waren door oorlogshandelingen vernield. Het nationaal vermogen was bijna gehalveerd vergeleken met dat in 1939, terwijl de productiecapaciteit was verminderd met 40 procent.
De vernietiging van de Duitse industrie en de problemen in Nederlands-Indië, vanwege de Japanse bezetting en de hier opvolgende onafhankelijkheidsstrijd brachten grote delen van de Nederlandse bedrijven en handel in ernstigs moeilijkheden[1]. Alom heerste er schaarste.
De oplossing van deze problemen werd door regering en bedrijfsleven gezocht in de richting van een economische politiek van wederopbouw en industrialisatie binnen een kapitalistisch raamwerk. In een onveranderd systeem van particuliere eigendom van de productiemiddelen
zou niet alleen de oorlogsschade hersteld moeten worden, maar tevens middels de industrialisatie een antwoord gegeven kunnen worden op de technische achterstand ten opzichte van de rest van Europa en op de langdurige hoge werkloosheid die Nederland al voor 1940 teisterde[2].
In 1949 verscheen de Eerste Industrialisatienota van Prof. Dr. J.R.M.van den Brink, minister van Economische Zaken van 1948 tot 1952, Deze gaf als kernpunten van het gevoerde en verder te voeren beleid:
- Een vrije ondernemingsgewijze productie,
- Een door de overhe3d geleide loonpolitiek,
- Een verbetering van het industrieel klimaat door het verzorgen van goede infrastructuur, technisch onderwijs en het verlenen van belastingfaciliteiten en investeringspremies[3].
Dit vereiste wel een grotere mate van overheidsoptreden als voor de Tweede Wereldoorlog plaatsvond, Dat optreden werd echter mede mogelijk gemaakt door een drietal zaken.
In de eerste plaats had men op economisch en politiek beleidsniveau uit de crisis en de oorlog de les getrokken dat meer planning, meer sociale zekerheid en meer overleg noodzakelijk waren[4],
In de tweede plaats verschafte de Marshall/hulp, leningen en schenkingen van de Verenigde Staten ten bedrage van 1 miljard dollar over de periode 1948 – 1953, de staat middelen om het economisch leven bij te sturen[5].
En in de derde plaats was de hoofdstroming in de Nederlandse arbeidersbeweging, die van de sociaaldemocratie, bereid om loyaal mee te werken in een project van wederopbouw en industrialisatie binnen kapitalistische verhoudingen[6].
Onmisbare steunpilaar van de wederopbouw was immers de geleide loonpolitiek. Deze werd geregeld in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) en uitgevoerd door het College van Rijksbemiddelaars (CvR) in samenwerking met de Stichting van de Arbeid, waarin ondernemers- en arbeidersorganisaties zitting hadden. Deelname aan de Stichting van de Arbeid betekende praktische acceptatie van het idee van samenwerking tussen arbeid en kapitaal en feitelijk afzien van loonacties, klassenstrijd, stakingen en stakingsrecht[7].
In de Stichting van de Arbeid waren vertegenwoordigd het Nationaal Verbond van Vakverenigingen (NVV), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en de Katholieke Arbeiders Beweging (KAB).
Op een totale beroepsbevolking van 3.866.400 mensen in 1947 had het NVV 300.000 leden, het CNV 119.000 en de KAB 225.000. Deze drie vakcentrales werden door de staat beschouwd als de representanten van alle arbeiders. Hun bijdrage aan de geleide loonpolitiek zorgde mede voor een achterblijven van de lonen bij de prijzen, tot 1952, en bij de lonen in de rest van Europa, tot 1960[8]. Ook wordt hun houding in verband gebracht met het beperkt blijven en snel dalen van het aantal stakingen en stakingsdagen in de eerste naoorlogse jaren[9].
Edoch, niet de gehele vakbeweging deelde het denken en handelen in harmonie binnen het kapitalisme. De door leden van de Communistische Partij van Nederland (CPN) in de illegaliteit voorbereide Eenheids Vakbeweging, vanaf medio 1945 Eenheids Vakcentrale (EVC), legde zich niet bij dat bestaande neer. De bij de EVC aangesloten bonden, die in 1947 zo’n 170.000 laden telden, stelden zich strijdbaar op tegenover de ondernemers en de regering[10].
De EVC, geen lid van de Stichting van de Arbeid, was geen tegenstander van de wederopbouw en de industrialisatie, maar eiste wel een groter deel van de opbrengsten op voor de arbeiders. En het verzette zich scherp, uit overwegingen van internationale solidariteit, tegen de handel met Franco-Spanje en tegen de koloniale oorlog met de Indonesische Republiek. De EVC was bij vele stakingen voor hoger loon, tegen troepentransporten en dergelijke betrokken en had de klassenstrijd nog niet begraven.
Terwijl het NVV na de oorlog nieuwe stappen zette op het pad van overleg en samenwerking met ondernemers en regering gaf de EVC uiting aan de wil tot fundamentele maatschappijverandering. Zoals het NAS van voor de oorlog, maar met veel meer aanhang dan het NAS, dat in 1940 slechts over 10.000 leden beschikte.
Ook op het vlak van de politieke organisaties was er sprake van verschuivingen vergeleken met de vooroorlogse toestand. Echt opzienbarend waren die verschuivingen niet. Wat betreft omvang en aanhang sprong alleen de groei van de CPN in het oog. Haalde deze bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 3 zetels, in 1946 waren dat er 10 van de 100. De confessionele partijen gingen van 58 naar 55 zetels en hielden een absolute meerderheid. De sociaaldemocraten en hun fusiepartners gingen van 31 naar 29 en de liberalen van 4 naar 6 zetels. De nationaal-socialisten tenslotte hadden 4 zetels en verdwenen nu van het toneel[11]. Wat betreft de politieke doelstellingen deden zich eveneens veranderingen voor.
Gaf de opkomst van de EVC en de groei van de CPN aan dat er in de arbeidersbeweging een toenemende aspiratie tot maatschappijverandering viel te onderkennen, in de sociaaldemocratische gelederen dacht men ook aan verandering, zij het niet in dezelfde richting.
Net als het NVV ging de SDAP over tot loyale medewerking aan het project van wederopbouw in kapitalistische verhoudingen. In 1946 veranderde de SDAP, op dat moment zitting hebbend in het kabinet Schermerhoorn-Drees, haar naam in Partij van de Arbeid (PvdA). Het ging om meer dan een naamsverandering alleen. Teneinde te komen tot een doorbraak in de verzuilde politiek, fuseerde de SDAP met de Christen-democratische Unie (CDU) en met de liberale Vrijzinnig Democratische Bond (VDB), in 1937 goed voor respectievelijk 2 en 6 kamerzetels. Niet langer wilde de sociaaldemocratische partij zich louter richten op de arbeiders, de partij moest openstaan voor christenen, middenstanders, intellectuelen en boeren. De PvdA moest geen arbeiders, maar een volkspartij worden. De klassenstrijd ruimde het veld, voor zover dat al niet gebeurd was, voor een ‘personalistisch socialisme’. Dat wil zeggen, het streven naar een menswaardige ordening van de samenleving, zonder de grondslagen ervan in de eigendomsverhoudingen aan te tasten[12].
De PvdA kwam op die basis in 1946 voor het eerst in de geschiedenis na verkiezingen in de regering en zou daarin onafgebroken tot 1958 functioneren, met haar voorman Drees vanaf 1943 als minister-president[13]. In die positie nam de PvdA onder andere verantwoordelijkheid voor gewapend optreden tegen de onafhankelijkheidsbeweging in Indië en koos ze in de op gang gekomen Koude Oorlog onvoorwaardelijk voor het Westers bondgenootschap tegen de Sovjet-Unie. Een handelswijze die de al bestaande conflicten met de links van haar opererende stromingen in de arbeidersbeweging enorm aanscherpten. En daar, links van de PvdA, kon de RCP worden aangetroffen.
Op 23 en 24 december 1945 word vanuit het CRM de RCP als Nederlandse afdeling van de Vierde Internationale opgericht, tijdens een congres dat word bijgewoond door ongeveer 100 mensen[14].
De omzetting van comité in partij was veelzeggend. Er sprak de verwachting uit dat de revolutionair-socialisten erkenning zouden kunnen verwerven als voorhoede van de arbeidersklasse. Inderdaad was de RCP de mening toegedaan – in overeenstemming met de opvattingen der gehele Vierde Internationale – dat het wereldkapitalisme door de oorlog tot in zijn fundamenten was geschokt, dat de klassentegenstellingen waren toegenomen en dat de voorwaarden voor een socialistische revolutie begonnen te rijpen.
Ten aanzien van de specifieke Nederlandse situatie stelde de RCP bij haar oprichting: “Mede als gevolg van zijn parasitaire koloniale politiek beschikt het Nederlandse kapitalisme over een betrekkelijk zwak productieapparaat. Het is niet in staat met de hoogontwikkelde industriële landen (in de eerste plaats Amerika, aan welk het door een grote schuldenlast is geketend) te concurreren, noch de gehele Nederlandse arbeidersklasse in het productieapparaat te betrekken. Het zal daarom pogen door handhaving van het zo drastisch verlaagde levenspeil der Nederlandse arbeiders zijn winsten te garanderen en de kosten der oorlogsvoering op de schouders der grote massa van niet-bezitters af te wentelen”. “Waar echter een belangrijke verbetering van het levenspeil der Nederlandse arbeidersklasse binnen het raam van het kapitalisme, dat zich slechts ten koste van de uitbuiting der arbeiders en de onderdrukte koloniale volkeren enigermate zou kunnen herstellen, niet meer mogelijk is, zal de vernietiging van het kapitalisme, in samenwerking met de arbeiders der overige Europese landen en de vestiging van de Verenigde Socialistische Staten van Europa en van de gehele wereld de enige weg zijn, die hier voor verpaupering en ondergang in een derde (atoom) wereldoorlog behoedt”[15]. De noodzaak van een groei van de RCP als revolutionaire voorhoede tot een massapartij stond derhalve op de agenda.
Als belangrijkste hindernissen voor de revolutie werden de reformistische en stalinistische leidingen van de arbeidersorganisaties aangeduid. Die zouden de ontplooiing van een revolutionair klassenbewustzijn en van de klassenstrijd remmen. De RCP stelde zich tot taak hierover klaarheid te scheppen. In de centrale resolutie, aangenomen op het oprichtingscongres, werd daarom betoogd over de, toen nog, SDAP: “In de plaats van de onverzoenlijke klassenstrijd komt zij op voor verzoening met de bourgeoisie en is bereid haar bestaan als arbeiderspartij op te offeren ter wille van de samenwerking met kleinburgerlijke, de klassenstrijd verwerpende elementen en partijen. Zij neemt deel aan het onderdrukkingsapparaat der bourgeoisie, staat vijandig tegenover de vrijheidstrijd der Indonesische bevolking, heeft in de plaats der internationale solidariteit van alle verdrukten de reactionaire, arbeidersvijandige ‘vaderlandsverdediging’ gesteld, enzovoort enzovoort”. Onmiddellijk daaropvolgend: “De politiek der CPN is in wezen gelijk aan die der SDAP”[16]. Waarbij word aangetekend dat de CPN, omdat ze niet als de SDAP in de regering zat, wel wat oppositie voerde, maar niet te veel omdat ze immers graag in die regering terecht wilde komen[17].
In het RCP-weekblad De Rode October, in februari 1946 omgedoopt in De Tribune, konden zowel SDAP als CPN bij voortduring rekenen op harde kritiek. CPN-leden werd nog net wel geadviseerd om binnen hun partij op te komen voor klassenstrijd en internationalisme, maar er werd er al direct bij verteld dat het niet veel zou uithalen en dat dus aansluiting bij de revolutionair-socialisten slechts een kwestie van tijd was[18].
De houding van de RCP ton aanzien van de vakbeweging was reeds in de CRM-fase bepaald: “De EVC steunen, haar op te stuwen, te zorgen dat het klassenbewustzijn groeit, dat is de taak van de revolutionairen. De revolutionairen in het NVV hebben tot taak de oude leiders hardnekkig te bestrijden en voor een strijdbare eenheidsvakbeweging op te komen”[19].
Tijdens het eerste RCP-congres werden verder resoluties aangenomen over de Sovjet-Unie, geheel in de geest van het standpunt van de Vierde Internationale, en over de koloniale revolutie, mat als speerpunt voor Nederland de eis “Indonesië los van Holland, nu!”[20].
In de eerste maanden na haar oprichting had de RCP de wind in de zeilen. Er waren negen actieve afdelingen, te weten in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Delft en Zutphen.
De ledenaanwas bedroeg enige tientallen, zodat hot totaal tussen de 150 en 200 kwam te liggen. Niet-actieve leden kende de RCP niet, voor lidmaatschap was volledige inzet vereist.
De Tribune kreeg honderden nieuwe abonnees tot een totaal van 1821, terwijl de losse verkoop steeg tot 1761, exemplaren.
Maar reeds in juli van 1946 word melding gemaakt van een “inzinking” die partij en krant trof, terwijl eind 1946 een “stilstand” over het afgelopen half jaar word geconstateerd[21].
De RCP nam in 1946 geen deel aan de Tweede Kamerverkiezingen, onder andere om financiële redenen. Ze riep de CPN, de EVC en het NVV op om een verkiezingsblok te vormen dat vooral de PvdA naar links zou moeten dwingen. Toen aan de oproep geen gehoor werd gegeven, adviseerde men om CPN te stemmen bij gebrek aan beter[22].
In de loop van 1947 veranderde de RCP enigszins van opstelling. Het enthousiasme over de eigen (groei) potentie was door de feitelijke ontwikkeling wat getemperd. Weliswaar werd op het tweede RCP-congres in december 1947 nog steeds een verscherping van de klassentegenstellingen waargenomen, maar het tempo waarin de arbeiders zich ontworstelden aan de verraderlijke leidingen van PvdA en CPN bleef achter bij de verwachtingen.
De RCP stak de hand in eigen boezem. Haar politiek zou te weinig concreet zijn geweest. Op twee manieren wilde men dat corrigeren.
In de eerste plaats door een grotere aanwezigheid onder en een sterkere gerichtheid op de arbeiders in de bedrijven en de vakbeweging. Dit als “… sleutel voor het openen van invloed onder de arbeidersklasse en het openbreken van de PvdA- en CPN-gelederen”[23]. Het stellen van de overgangseisen ‘voor een glijdende loonschaal’ en ‘voor een arbeiders- en boerenregering’ zou verbonden moeten worden met een meer eenvoudige agitatie tegen de loonstop[24].
In de tweede plaats wilde men meer uitgewerkte richtlijnen verschaffen aan de linkse oppositie in de PvdA. Strijdbare arbeiders binnen de PvdA werden opgeroepen zich te organiseren voor:
- Terugtrekking van de PvdA-ministers uit de regering, omschreven als “oorlogscoalitie”,
- Actieve inbreng in de strijd tegen de koloniale oorlog en,
- Doorbreking van de loonstop.
Een al bestaande oppositiegroepering in de PvdA, het Sociaal Democratisch Centrum (SDC), werd als volstrekt onserieus beschouwd. Dit SDC zou geen strijd organiseren, geen klassenstandpunten verdedigen en slechts bestaan uit “dominees en fraseurs”[25].
Het tweede RCP-congres markeerde een verlegging van aandacht van CPN naar PvdA. In de allereerste naoorlogse jaren waren er hooggespannen verwachtingen over het winnen van CPN-leden voor het revolutionair-socialisme. En inderdaad werden enkele CPN-ers, waaronder een tweetal districtsbestuurders uit Groningen, lid van de RCP. Maar vanaf 1948 werden de mogelijkheden voor het tot wasdam komen van een revolutionaire oppositie binnen de PvdA hoger ingeschat dan die binnen de strak gedisciplineerde, als werktuig van Moskou beschouwde, CPN[26].
Hoewel De Tribune in januari 1948 in plaats van wekelijks één maal per twee weken ging verschijnen, om financiële redenen, nam de RCP op 7 juli van dat jaar wel deel aan de Tweede Kamerverkiezingen, echter alleen in de kieskringen Amsterdam en Rotterdam.
Haar hoofdleuzen in de verkiezingskampanje waren:
- Weg met de loonstop!
- Indonesië los van Holland, nu!
- Voor een arbeiders- en boerenregering!
De drie kandidaten die naar voren werden geschoven, waren:
-S. Santen, Amsterdam, redacteur De Tribune,
-E. Kruidhof, Rotterdam, havenarbeider, bestuurslid Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB),
-A.Hofland, Rotterdam, kartonnagearbeider, lid OVB, voormalig hoofdbestuurder Grafische Bond der EVC[27].
Over het behaalde stemmental, in Amsterdam 1297 (0,3 procent) en in Rotterdam 927 (0,3 procent), was men niet ontevreden. Men was zonder illusie de verkiezingen ingegaan en had deze als gelegenheid tot demonstratie aangegrepen.
De teruggang van de PvdA van 29 naar 27 zetels en van de CPN van 10 naar 8 zetels verklaarde men als een gevolg van het door deze partijen in do steek laten van de arbeiders, wasruit nogmaals de conclusie volgde van de noodzaak tot versterking van de RCP[28]. Overigens bleek nu de ‘doorbraak’ van de PvdA te zijn mislukt zowel de confessionelen als de liberalen wonnen 2 zetels en kwamen daarmee respectievelijk op 57 en 8 van de 100 zetels.
Een wat completer beeld van de politiek van de RCP, haar regionale spreiding en aanhang, benevens van de sociale positie van een aantal van haar leden, levert de deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen op 22 juni 1949. Het program zag er als volgt uit:
“Tegen Wall Street en het Kremlin, voor de sociale revolutie.
1. Geen man en geen cent voor de koloniale oorlog. Indonesië las van Holland, nu. De troepen terug uit Indonesië.
2. De woningbouw onder controle der arbeidersklasse. Verdeling van de woonruimte der bezitters.
3. Voor een loonvloer van 60 gulden, beschermd door de glijdende loonschaal.
4. Tegenover de dreigende werkloosheid: de 40-uren week. Vol loon bij werkloosheid.
5. Doorbreekt de loonstop. Weg met de dictatuur der Rijksbemiddelaars.
6. Geen klassenbevoorrechting bij dokters-, kraam- en ziekenhuisverpleging.
7. Weg met de loon- en buurbelasting. De rijken moeten betalen.
8. De vakbonden het eigendom dar arbeidersklasse. Weg met de Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie.
9. Tegenover ‘Steun Wettig Gezag’ en het politieapparaat het recht op de vorming van arbeiders afweercorpsen ter bescherming van arbeidersbeweging en stakingen.
10. Premievrij ouderdomspensioen vanaf 60 jaar, op de basis van de kosten van levensonderhoud zonder verhaal op de familie.”[29]
De RCP nam deel in de volgende plaatsen met de volgende kandidaten:
Amsterdam
M. Ferares, musicus, hoofdredacteur De Tribune, voormalig lid CPN.
L. Brands, huisvrouw.
M. Plekker, werkloos diamantbewerker.
E. van Tijn, radiomonteur.
C. Grootveld, bouwvakarbeider.
Rotterdam
C. Oosterwijk, bouwvakarbeider, lid OVB, voormalig afdelingsbestuurder Bouwvak-EVC.
E. Kruidhof, havenarbeider, bestuurder OVB.
A. Hofland, kartonnagearbeider, lid OVB, voormalig hoofdbestuurder Grafische Bond EVC.
J. Kloos, huisvrouw.
H. Versloot, gepensioneerd.
A. Schimmer.
Schiedam
F. Brederveld, metaalbewerker bij Wilton.
B. Eikmans, metaalbewerker bij Enthoven, lid Landelijke Raad Metaal-EVC.
L. Dubois, metaalbewerker bij Gusto.
Delft
H. Laugenberg, metaalbewerker, lid Landelijke Raad Metaal-EVC.
A. Banningshof, bankwerker.
C. Combrink, smid, afdelingsbestuurder Metaal-EVC.
Groningen
P. Drenth, bouwvakarbeider, voormalig afdelingsbestuurder Bouwvak-EVC.
Dordrecht
B. de Roode, huisvrouw, voormalig gemeenteraadslid RSAP.
Den Haag
Hier nam de RCP deel aan het Onafhankelijk Socialistisch Verkiezingsblok, samen met de Oude SDAP en de Socialistische Beweging. De RCP-kandidaat alhier was:
A. Dolleman, ambtenaar, lid Overheid-EVC.[30]
De verkiezingsuitslag gaf een zekere vooruitgang voor de RCP te zien: Amsterdam 2196 stemmen (0,5 procent), Rotterdam 960 (0,3 procent), Dordrecht 252 (0,7 procent), Groningen 186 (0,3 procent). Het Socialistische Blok in Den Haag verzamelde 1684 stemmen (0,5 procent).
Deze resultaten stonden tegenover duidelijke verliezen voor de CPN en de PvdA. In een commentaar in De Tribune werd daarover gezegd: “… de achteruitgang van PvdA en CPN is niet te wijten aan een geringere behoefte aan strijd bij de arbeiders, maar aan de machteloosheid die velen voelen, daar zij grootscheepse strijd wensen, maar door bun leiders verraden worden”. Met iets verder als gevolgtrekking: “De oude arbeiderspartijen zijn bankroet. Leve de Revolutionair Communistische Partij, leve de Vierde Internationale. Zij zal de nieuwe leiding vormen”[31].
Echter, bij de Provinciale Statenverkiezingen van 26 april 1950 moest de RCP een teruggang incasseren. Ze deed mee in de provincies Noord- en Zuid Holland en scoorde als volgt: Amsterdam 1130 stemmen (0,3 procent), Hoorn 105 (0,1 procent), Zaandam 75 (0,0 procent), Weesp 136 (0,1 procent), Rotterdam 776 (0,2 procent), Den Haag 284 (0,0 procent), Leiden 72 (0,0 procent), Delft 165 (0,2 procent), Dordrecht 253 (0,3 procent)[32].
Tegenwerking door de autoriteiten in de vorm van affichering- en spreekverboden en zelfs de arrestatie van en huiszoeking bij twee RCP-kandidaten hadden de campagne bemoeilijkt[33].
_______________
[1] W.Brakel, De Industrialisatie in Nederland p.2 en 35. J.de Vries, De Nederlandse economie tijdens de 20e eeuw, p.87-104. H.de Liagre Böhl e.a., Nederland industrialiseert p.138-145.
[2] W.Brakel, p.62. H.de Liagre Böhl, p.11
[3] H.de Liagre Böhl, p.14
[4] Prof.Dr.Sj.groenman, Tien jaar maatschappelijke ontwikkelingen, hst 10 van Tien jaar economisch leven in Nederland - Herstelbank 1945-1955
[5] W.Brakel, p.7 en 81
[6] G.Harmsen & B.Reinalda, hst 11
[7] H.v.d.Berg & P.Fortuyn & T.Jaspers, De ontwikkeling van het stakingsrecht in Nederland, hst 11
[8] Centraal Economisch Plan 1956, p.55. J.de Vries, p.113
[9] Prof.Dr.Sj.Goenman vergelijkt de jaren na de Eerste Wereldoorlog met die na de Tweede Wereldoorlog
[10] G.Harmsen & B.Reinalda, p.432, 433 en hst 11
[11] Statistisch overzicht verkiezingen 1948 van het Centraal Bureau voor de Statistiek
[12] H.M.Ruitenbeek, Het ontstaan van de Partij van de Arbeid, p.40 en 78. J.Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging (NVB), p.20, 101, 113-114
[13] Tachtig jaren statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek, p.44
[14] De Rode October 29 dec.1945. Het Kompas december 1945
[15] De Rode October 29 dec.1945
[16] idem
[17] G.Harmsen & B.Reinalda, p.267
[18] De Rode October 24 nov.1945
[19] De Rode October 22 sept.1945
[20] Resoluties eerste RCP-congres
[21] Het Kompas van de maanden januari-april en juli 1946. De Partijbouwer, dec.1946
[22] De Tribune 9 maart 1946 en 11 mei 1946
[23] De Tribune 11 okt.1947. Stellingen voor het congres van de RCP, nov.1947
[24] De Tribune 3 jan.1948
[25] De Tribune 6 sept.1947
[26] Stellingen voor het congres van de RCP, nov.1947
[27] De Tribune 19 juni 1948 en 26 juni 1948 (De Tribune verscheen tijdens de verkiezingscampagne tijdelijk weer wekelijks
[28] De Tribune 10 juli 1948
[29] De Tribune 18 juni 1949
[30] De Tribune 14 mei 1949
[31] De Tribune 9 juli 1949
[32] Statistiek der verkiezingen 1950 van het Centraal Bureau voor de Statistiek
[33] De Tribune 6 mei 1950