Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, april 1976, nr. 12 (nr. 4), jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
In oktober 1938 schreef Trotski in het artikel: “Na de imperialistische ‘vrede’ van München”:[1]
“Tien jaar geleden werd er voorspeld dat de theorie van het socialisme in één land onvermijdelijk moest leiden tot het ontstaan van nationalistische tendensen in de afdelingen van de Komintern. Die voorspelling is nu duidelijk uitgekomen. Maar tot voor kort leek het “kom-chauvinisme” van Franse, Britse, Tsjecho-Slowaakse, Amerikaanse makkelijk in strijd met de belangen van de Sovjetdiplomatie (de “verdediging van de USSR”). Tot op zekere hoogte was dat ook zo. Vandaag kunnen we met zekerheid een nieuwe etappe voorspellen. De groei van de tegenstellingen tussen de imperialistische landen, het naderende oorlogsgevaar en het duidelijke isolement van de USSR moet onvermijdelijk leiden tot de versterking van nationale, centrifugale, tendensen binnen de vroegere Komintern. Elk van haar afdelingen zal een “patriottische” politiek voor eigen rekening beginnen te ontwikkelen. Stalin heeft de communistische partijen van de imperialistische “democratieën” verzoend met hun nationale bourgeoisie. Deze etappe is nu voorbijgestreefd. De bonapartistische koppelaar heeft zijn taak volbracht. Van nu af aan moeten de “kom-chauvinisten” zelf hun eigen boontjes doppen en hun belangen vallen niet steeds samen met de “verdediging van de USSR”. Toen de Amerikaan Browder het mogelijk achtte om voor de Senaatscommissie te verklaren dat in geval van oorlog tussen de Verenigde Staten en de USSR, zijn partij aan de kant van zijn beminde vaderland zou staan, zag hijzelf die uitlating misschien als een simpele krijgslist. Maar in werkelijkheid is Browders antwoord het onmiskenbare teken van de overgang van een “Moskou-gerichte” naar een nationale oriëntatie. De krijgslist komt voort uit de noodzaak zich aan het imperialistische “patriottisme” aan te passen. Het platvloerse cynisme van deze “list” (de overgang van het “vaderland van de arbeiders” naar de republiek van de dollar) laat heel de diepte zien van de degeneratie, laat duidelijk zien hoe afhankelijk de afdelingen van de Komintern wel zijn van de publieke opinie van de bourgeoisie. Vijftien jaar ononderbroken zuiveringen, afstomping en corruptie hebben de bureaucratie van de vroegere Komintern tot zo’n mate van ontmoediging gebracht dat zij ertoe is gekomen om openlijk de vlag van het sociaalpatriottisme over te nemen. De stalinisten (of moeten we binnenkort zeggen de vroegere stalinisten?) hebben uiteraard niet het buskruit uitgevonden. Zij hebben alleen maar de meest versleten clichés van het kleinburgerlijke opportunisme overgenomen. Maar in de verdediging ervan hebben zij de woede van “revolutionaire” parvenu’s ingevoerd, en hebben zij totalitaire laster, chantage en moorden tot normale methodes gemaakt in de “verdediging van de democratie”. De oude klassieke reformisten wassen hun handen in onschuld bij elk hinderlijk geval en hebben de steun van de nieuwbakken chauvinisten al goed kunnen gebruiken.
De voorspelling die hier ontwikkeld wordt verrast door de diepte van Trotski’s inzicht. Maar toch is het niet deze voorspelling die het meest de aandacht van de revolutionaire marxistische beweging heeft gaande gehouden. Waarschijnlijk omdat dit perspectief vrij geïsoleerd staat in zijn geschriften over het stalinisme, en ook omdat zij op drie verschillende vlakken kan gelezen worden. Eerst op het vlak van een algemene evidentie; dan op het vlak van een conjuncturele analyse, waarbij de voorspelling wordt gerelativeerd door het precieze karakter ervan, waarvan niet alle elementen zich precies zo hebben voorgedaan; ten slotte op het vlak van een diepgaande analyse die de eerste indruk bevestigt en waarin we, verscholen onder een conjuncturele uitdrukking, de marxistische analysemethode terugvinden van een verschijnsel dat beslist wordt door al haar tegenstrijdige bepalende elementen.
Laten we de drie manieren van aanpak nader bekijken.
De “nieuwe etappe” in de ontaarding van de stalinistische partijen, die Trotski voorspelt, voltrekt zich onder onze ogen, met bijna veertig jaar vertraging. De “nationale, centrifugale tendensen van de vroegere Komintern” hebben zich op monsterachtige manier ontwikkeld. Eerst in de nieuwe gebureaucratiseerde arbeidersstaten, hoe die ook zijn ontstaan, van Roemenië tot China (waar we zien dat de maoïstische leiding er bij de bandiet Kissinger op aandringt om energiek op te treden tegen het “sovjetexpansionisme”). Maar ook binnen de kapitalistische staten zelf, en vooral dan in Europa zien we, naargelang de conjunctuur, de CP-bureaucraten hun vaderlandslievende diensten aanbieden: aan de christendemocratie in Italië, aan een industriële bourgeoisie in Spanje die gehinderd wordt door het franquistische keurslijf, in Frankrijk aan gaullistische zakenlieden en in Portugal aan die militairen die een verlichte dictatuur willen. Daarbij beschuldigen zij elkaar er om de haverklap van opportunistisch te zijn. Boven dat alles uit troont Moskou, dat ondanks een groot aantal pseudotheoretische antisociaaldemocratische verklaringen, er niet in slaagt om de breuk met de socialisten op te dringen. Dit soort conflicten ontwikkelt zich en breidt zich uit, en ze laten zien hoezeer de “kom-chauvinisten” verscheurd zijn tussen hun “trouw aan het vaderland van het socialisme” (d.w.z. aan de voordelen die ze daaruit halen en aan het vertrouwen dat nog bij de massa’s leeft als gevolg van de veroveringen van Oktober), en de “nationale belangen” waar zij zich meer en meer in verstrikken.
Wij zien ook in het citaat met welke volharding Trotski spreekt over de “vroegere” Komintern, hoewel die pas vijf jaar later zou ontbonden worden. Maar nog merkwaardiger is Trotski’s scherpzinnigheid over het toekomstig verschil tussen sociaaldemocratische bureaucraten, en hen die hij al “vroegere stalinisten” noemt: het cynisme en de parvenuachtige woede van de nieuwe “verdedigers van de burgerlijke democratie.”
De kritiek van het tweede niveau kan het accent leggen op de “vergissingen” in de voorspelling, en dan de globale geldigheid ervan ontkennen. Zegt Trotski niet dat de nationale centrifugale tendensen versterkt worden door de nadering van de oorlogsdreiging en het isolement van de USSR, waarbij dan nog de “groeiende tegenstellingen tussen de imperialismen” komen? Maar, na de Tweede Wereldoorlog is de USSR niet meer geïsoleerd, integendeel, zij wordt de tweede economische wereldmacht. Daardoor worden de tegenstellingen tussen de imperialismen ondergeschikt aan de fundamentele tegenstelling tussen het kapitalisme en de gecollectiviseerde economie. Tenslotte, in dat verband loopt de oorlogsdreiging niet meer uit op de waarschijnlijke vernietiging van de geïsoleerde arbeidersstaat, maar (abstractie gemaakt van de onvoorstelbare schade voor de mensheid in haar geheel) op een veel waarschijnlijkere overwinning van het meest rationele economische systeem, dus van het collectivistische (dit is het sluitstuk van de stalinistische strategische redenering).
Zal deze omkering van de krachtsverhoudingen ook het perspectief van de ontwikkeling van de stalinistische partijen niet omverwerpen? Het leek erop in de evolutie van de CP’s in Europa na de Tweede Wereldoorlog. De militaire overwinning en de expansie van de USSR hadden de gehechtheid van die partijen aan het “vaderland van het socialisme” versterkt, in een merkwaardige mengeling met het kom-chauvinisme (zie bv. het ordewoord van de Franse Communistische Partij, de PCF, in de jaren 50: “Frankrijk zal nooit oorlog voeren tegen de USSR”). Indien talrijke stalinistische partijen zich ten dienste hebben gesteld van hun eigen bourgeoisie, en dikwijls met het ergste contrarevolutionaire cynisme, dan hebben zij dat nooit gedaan tegen de belangen van de USSR in, maar als “concretisering van de belangen van de Sovjetdiplomatie”. Zelfs na de beproeving van de “destalinisering” en na het verslappen van de nauwe afhankelijkheidsbanden die er het gevolg van was, zien wij tot vandaag de CP’s zich vastklampen aan de USSR en luid hun rechtzinnigheid bewijzen, ondanks meningsverschillen i.v.m. verschillende nationale belangen.
Zou Trotski dan in het bovenstaande citaat niet op een ondialectische manier tewerk zijn gegaan, en al te veel een van de ontwikkelingstendensen van de CP’s bevoorrecht hebben? Zulk een vergissing zou dan in verband moeten worden gebracht met de voorspelling van het uiteenvallen van het stalinisme na de Tweede Wereldoorlog, en van de omvorming van die oorlog in een internationale burgeroorlog die slechts kon uitlopen, ofwel op een revolutionaire overwinning die de bureaucratie zou wegvegen, ofwel op de overwinning van de imperialismen die de weg zou openen voor een nieuwe periode van barbarij.
Vlak na de oorlog is zo’n conclusie getrokken door een reeks stromingen die één voor één hebben gebroken met de IVe Internationale. Eerst natuurlijk de stromingen die meenden dat het klassekarakter van de Sovjetbureaucratie veranderd was (staatskapitalisme of bureaucratisch imperialisme), van de Workers Party van Schachtman in de Verenigde Staten tot de groep “Socialisme ou barbarie” van Claude Lefort en Castoriadis in Frankrijk. Maar de vaststelling dat de stalinistische bureaucratie en de CP’s zich versterkten heeft ook een omgekeerde en parallelle herziening van het trotskisme tot gevolg gehad. Namelijk, stromingen die in het stalinisme geen “contrarevolutionaire bonapartistische kracht” meer zagen, die was ontstaan vanuit een labiel evenwicht in de klassenstrijd op wereldschaal, maar de realistische weg voor de revolutie, natuurlijk met monsterachtige, maar toch progressieve, methoden, en dachten dat het daarom een kritische steun verdiende. Deze stelling werd eerst verdedigt door David Rousset, en na zijn uitsluiting uit de IVe Internationale, meer uitgewerkt in de Revue Internationale (Rousset, Gilles Martinet, Pierre Naville, Charles Bettelheim). Sartre gaf aan deze stelling een literaire illustratie, vooral in zijn toneelstuk Les mains sales. Later zou de stelling opnieuw opduiken onder een heftige vorm (nogal vreemd, want uitgewerkt door een man die haar vroeger heftig bestreden had) in 1951, in het artikel van Michel Pablo Waarheen gaan wij? Dit zou aanleiding geven tot een breuk van tien jaar in de Internationale, de ergste in haar geschiedenis. Aan de basis van deze herziening lag ongetwijfeld de voortzetting van verschijnselen die op het eerste zicht in strijd waren met de voorspelling van Trotski. Waar de Joegoslavische breuk (1948) ons een eerste bevestiging leek van de onstabiliteit van het stalinisme, waren de gevolgen ervan ontgoochelend: de arbeidersbeweging bleek niet alleen niet geschokt door deze aardschok, maar slikte gedwee de veroordeling van het “fascistische” Joegoslavië, en de nieuwe bekentenissenprocessen van Boekarest, Boedapest en Praag. En boven alles, na die drie jaren van schitterende Joegoslavische inspanningen op het theoretisch gebied, na het Ve congres van de Joegoslavische CP waar de arbeiderscomités werden ingesteld, kwam in 1951 een schandelijke capitulatie: in de wurggreep van het stalinisme en imperialisme schaarde Joegoslavië zich aan de kant van de imperialisten in de Koreaanse oorlog.
Zou de bureaucratie dan een algemeen geldend verschijnsel zijn, dat voorbestemd was om een hele historische periode te duren (“overgangseeuwen” zei Pablo), en moest het trotskisme zich ertoe beperken een oppositierol te spelen tegenover de bureaucratische partijen?
De feiten schenen Trotski ongelijk te geven. De Tweede Wereldoorlog is niet omgevormd in een burgeroorlog, en de stalinistische partijen hebben zich nauwer rond de USSR geschaard. Maar schijnbaar had hij ook de macht van de bureaucratie in de USSR versterkt, en zelfs haar mogelijkheid om in dat systeem een heel aantal landen op te nemen waarvan de economie op bureaucratische wijze werd omgevormd. De overwinning van de Chinese CP, vertrekkend van de boeren, zonder de arbeidersmassa’s en gedeeltelijk tegen die massa’s in, stelt delicate theoretische problemen. En nu leidt zelfs de breuk met de USSR in Joegoslavië niet tot de “debureaucratisering”. Hetzelfde zal later voor China gelden. De trotskistische theorie geeft wel wapens voor zulke verschijnselen: de achterlijke toestand van de economie van die landen, en dus hun “culturele armoede”, de relatieve zwakte van hun arbeidersklasse liggen aan de basis van de bureaucratisering. Maar juist het isolement van de eerste arbeidersstaat zette die economisch culturele “achterstand” kracht bij. En het doorbreken van dat isolement blijkt nu een factor te zijn in de versteviging van de macht van de bureaucratie.
Is dit geen gevolg van een andere factor: de groeiende tegenstelling tussen het “stalinistisch blok” en het wereldimperialisme, en het gevolg ervan, het gevaar van een derde wereldoorlog die nu geen inter-imperialistische oorlog meer zou zijn maar een oorlog tussen verschillende systemen een internationale “burgeroorlog”? Met dit gevolg dat een polarisatie van de klassen rond militaire kampen, waarvan we reeds een aanzet hebben gezien tijdens de Tweede Wereldoorlog, nu absoluut duidelijk zou worden. Deze logica werd door Pablo ontwikkeld.
Maar daardoor is hij terechtgekomen in een mechanisme dat hem zal meesleuren in een onverbiddelijk reformistisch mechanisme.
Men kan terecht stellen dat vroegere teksten van de Internationale de deur openden voor dergelijke conclusies. In de stellingen over de USSR en het stalinisme van het tweede wereldcongres van de IVe Internationale (1948) staan in het hoofdstuk “De aard van de stalinistische partijen” volstrekt correcte vaststellingen, zoals: “De stalinistische partijen worden neoreformistische partijen die zich van de reformisten onderscheiden door hun band met de Sovjetbureaucratie (...). Deze fundamentele omvorming van de stalinistische partijen, in functie van de nieuwe buitenlandse politiek van de Sovjetbureaucratie, is ook te verklaren door een wijziging in de sociale samenstelling en rekrutering van die partijen, en vindt haar uiting in een totaal nieuwe ideologische basis ervan: van 1944 af dringen de stalinistische partijen voor het eerst door in het burgerlijk staatsapparaat; tegelijkertijd dringt de burgerlijke ideologie voor het eerst organisch binnen in hun rangen. In de mate dat de stalinistische bureaucratie voor het eerst in elk kapitalistisch land “eigen” belangen te verdedigen krijgt moet de reformistische aard van hun politiek, zich onvermijdelijk accentueren. Waar het stalinistisch apparaat in 1939-40 bijna volledig trouw blijft aan het Kremlin omdat het door het geheel van haar belangen verbonden is met de Sovjetbureaucratie, is haar graad van onafhankelijkheid op dit ogenblik zeker groter.” Maar men kan ook lezen in die congrestekst: “Intussen moeten we ons niet verwachten aan diepe scheuren in het apparaat bij een eventuele oorlog. De leidende lagen in de communistische partijen geven zich volledig rekening van het feit dat enkel hun band met de USSR hen toelaat een “onafhankelijke” politieke rol te spelen tegenover de andere reformistische stromingen binnen de arbeidersbeweging.” De enige interne breuk binnen de stalinistische partijen die deze stellingen voorzagen was die van rechtse stromingen, van elementen die voortkwamen uit nieuwe rekruteringen van kleinburgers, van intellectuelen, van boeren, enz.
Maar niet de oorlog (de vergissing op dit punt ligt buiten ons onderwerp), maar de dood van Stalin had de “destalinisering” tot gevolg. Intussen is het merkwaardig vast te stellen hoezeer de stalinistische stevigheid zich in de CP’s heeft vastgeworteld, ondanks de ontelbare tekenen van hun kom-chauvinistische desintegratie. Zonder twijfel heeft dit iets te maken met het feit dat een nieuwe generatie militanten zich steeds moeilijk kan inbeelden dat een structuur van de arbeidersbeweging die ze altijd gekend heeft voorbij is. Aan de andere kant is er de reflex, meer gevoels- dan verstandsmatig, bij diegenen die naar de CP zijn overgegaan, om zich af te bakenen door een “positiever” teken dan dat van een tweeling-ster van de sociaaldemocratie. Wat er ook van zij, in onze periode dringt de derde benaderingswijze zich op.
Tevergeefs zou men bij Trotski zoeken naar het begrip “internationaal stalinistisch systeem”. Deze formule, zoals een heel aantal andere (bv. socialistisch “kamp” of “blok”, “supermachten”, enz.), moet men niet zomaar veroordelen, als de context ervan maar vrij is van dubbelzinnigheid. Het gevaar begint pas als men zo’n formule met een theoretische inhoud begint te vergiftigen.
In de omgangstaal betekent “supermogendheden” economisch-politiek-militaire machten die samen over het hoofd heen van zwakkere staten beslissingen kunnen nemen. In een maoïstische theoretisering wordt dat dan “dominerende imperialismen.” Op dezelfde manier kan het begrip “internationaal stalinistisch systeem”, dat een gemakkelijk hanteerbaar begrip is om het geheel USSR-bureaucratische collectivistische staten-stalinistische partijen aan te duiden, verkeerde begrippen dekken wanneer een theoretisch uitglijden een gelijke aard toeschrijft aan die staten en partijen. Juist tegen zulk uitglijden (in een richting die van het stalinisme een sociaal systeem maakt tussen het kapitalisme en het socialisme) wordt onze beweging gewapend door de voorspelling van Trotski.
Reeds in 1933 (De klasseaard van de Sovjetstaat in De natuur van de USSR) stelde Trotski: “De Sovjetstaat betekent een wapen dat erop gericht is de verovering te verdedigen van een revolutie die al volbracht is. De communistische partijen van het Westen hebben geen kapitaal geërfd. Hun kracht of hun zwakheid ligt enkel in henzelf. De sterkte van het apparaat ligt voor negen tienden niet in dit apparaat zelf, maar in de sociale veranderingen die worden doorgevoerd door een zegevierende revolutie.”
Wie dit fundamenteel verschil niet begrijpt, begrijpt niets van de geschiedenis van het stalinisme in het algemeen, en van de ontbinding van wat er van de oude structuren van de Komintern overblijft in het bijzonder. De stalinistische staatsbureaucratie is geen arbeidersbureaucratie door een of andere metafysische essentie, zelfs niet door de sociale oorsprong van de meeste leiders, maar enkel omdat zij – op parasitaire manier – een Staat leidt die een arbeidersstructuur heeft, anders gezegd een collectivistische economie. Haar politiek is contrarevolutionair omdat zij, tegen de arbeidersklasse over heel de wereld en tegen de revolutie in, haar belangen verdedigt als parasitaire kaste die bedreigd wordt door elke vooruitgang van de revolutie, door elke vooruitgang van het democratisch socialisme die haar overbodig zou maken.
Maar aan de andere kant kan zij haar belangen enkel verdedigen door de basis ervan te verdedigen: het collectivistische systeem van de Oktoberrevolutie. Deze tegenstelling bestaat niet bij de bureaucratieën van de stalinistische partijen binnen de burgerlijke staat. Deze bureaucratieën hangen weliswaar af in mindere of meerdere mate van de Sovjetbureaucratie. Vooreerst materieel (de “hulp” van de grote “broederpartij” is zijn belangrijkste middel om de bureaucraten te corrumperen), maar ook politiek, in die zin dat het sovjet-“handelsmerk” gedeeltelijk borg staat voor de werkelijk socialistische doeleinden van de CP’s. Wanneer doorgewinterde rechtse CP-bureaucraten breken met de USSR, moeten zij niet eens hun politiek veranderen om rechtzinnige sociaaldemocraten te worden. Hiervan zijn voorbeelden te over... In zijn artikel Het stalinisme, hoe het begrijpen, hoe het bestrijden (in Quatrième Internationale, mei-juni 1947) schreef Ernest Mandel: “De vrijgestelde van de CGT[2] dankt zijn plaats aan zijn loyaliteit tegenover zijn partij, maar de CGT zelf kan zich in stand houden dank zij de tolerantie van de burgerlijke staat. Wanneer er een werkelijk conflict uitbreekt tussen die burgerlijke staat en het Kremlin, zullen een reeks stalinistische staatsambtenaren en vakbondsbureaucraten liever hun plaats behouden en de partij verlaten. Dit verschijnsel heeft zich tot nu toe alleen op een individuele schaal voorgedaan tijdens de grote zwaai van 1939; maar op dat ogenblik was ook de penetratie van de stalinistische bureaucratie van het staatsapparaat een individuele zaak. Op dit moment zijn de individuen van toen gevolgd door duizenden ambtenaren. Zeker is dat de aangroei van de stalinistische penetratie in de staats- en vakbondsbureaucratie ook een verhoogde burgerlijke ideologische druk op de stalinistische politiek tot gevolg heeft gehad – met als gevolg gevaar voor een ernstige “rechtse” afscheuring bij een eventuele “grote omzwaai naar links”.”
Men zal opmerken dat die scheuringen aan de rechterzijde zich niet hebben voorgedaan tijdens de “gauchistisch-avonturistische” draai van de koude-oorlogsperiode. Die draai is echter in niets vergelijkbaar met die van 1939, en dat op twee fundamentele punten:
a) Het gaat hier niet om een werkelijke draai die een breuk met de nationale burgerij betekent, maar, op basis van de breuk van het verbond van Jalta, om de overgang van een internationale klasseneenheid naar een kom-chauvinistische Verdediging van de burgerlijke natie; naar een verdediging van haar “onafhankelijkheid”, van de “progressistische fractie” van die nationale burgerij tegen het Amerikaanse imperialisme en zijn (vooral sociaaldemocratische) bondgenoten.
b) De arbeidersklasse voelt zich dan niet zoals in 1939 verraden door de USSR in zijn strijd tegen het fascisme, maar wordt aangevallen door een burgerij die zij terug in het zadel heeft geholpen, op hetzelfde ogenblik dat de internationale “union sacrée” het begeeft: de grote staking van Renault in 1947, die de eerste is van een periode van grote stakingen in heel Europa, gaat aan het begin van de koude oorlog vooraf. Tijdens deze staking verlaat de PCF de driepartijenregering (PCF, sociaaldemocraten, christendemocraten staakt zijn pogingen om de staking te breken, en neemt er de leiding van om ze te kanaliseren. In plaats van de trotskistische analyse te ontkrachten, zoals vele militanten menen, bevestigen deze gebeurtenissen haar in die zin dat de trouw aan de USSR in deze periode is gecombineerd met de voorwaarden om een arbeidersmassabasis te behouden, die overigens verkleind was door het chauvinistische avonturisme dat het overwicht nam op de eisenstrijd, en de communistische arbeiders afsneed van hun sociaaldemocratische en partijloze makkers. (Op het hoogtepunt van deze periode, bij de betoging tegen de komst van de Amerikaanse generaal Ridgway[3] naar Parijs, zomer 1952, heeft de PCF ondanks geweldige inspanningen om te mobiliseren slechts 5000 met stokken gewapende arbeiders op de been kunnen brengen).
Daar raken we aan de tegenstelling die eigen is aan de stalinistische partijen in de kapitalistische landen: hun basis is niet de gecollectiviseerde economie van een arbeidersstaat die ontstaan is uit een revolutie, maar de arbeidersbeweging van hun eigen land, tenminste daar waar het massapartijen zijn, met een basis die ze gewoonlijk verworven hebben toen zij nog revolutionair waren. Zoals Mandel schreef in de aangehaalde tekst: “De ontaarding van de stalinistische partijen nam allereerst de vorm aan van leidende klieken, zonder veel ruggengraat, toegewijd aan de bevelen en aan het geld van Moskou, die zich met duizenden nestelden in goedbetaalde postjes in partijen, uitgeverijen, “culturele” verenigingen, enz. (...) De historische functie van de bureaucratie van de stalinistische partijen bestaat er essentieel in, het proletariaat te gebruiken in het kader van de buitenlandse politiek van het Kremlin.” De tegenstelling tussen het behoud van een arbeidersmassabasis en de politiek van het Kremlin heeft de neiging om op lange termijn absoluut te worden. Dit punt nadert. Wanneer oude stalinisten nu stellen dat elke partij het recht moet hebben “zijn lijn onafhankelijk uit te werken, zonder internationale organisatie of leidend centrum”, dan kan men rustig zeggen dat het stalinistische blok bezig is uiteen te vallen.
Maar het gaat hier niet om een donderslag bij heldere hemel. De analyse die Trotski in 1938 heeft gemaakt is juist gebleken. Het proces heeft een continu, maar complexer karakter gehad dan in de eerste schematische projectie was vooropgesteld. Hernemen we alle delen van die analyse.
Trotski heeft het over “de vroegere Komintern”. Dat was gewaagd op een ogenblik dat alle partijen als één man de scherpste zwenkingen uitvoerden die door het Kremlin werden gedicteerd. Maar Trotski wist (en verscheidene werken hebben dat na de oorlog bevestigd) dat de Komintern in 1938 nog slechts een dood apparaat was, waarvan de leiders in stilte beefden voor een arrestatie en voor een kogel in de nek. “Voor de Komintern was het woord van Stalin een wet en moest letterlijk worden uitgevoerd, net zoals de orders die hij gaf aan het leger en aan de NKVD”, schreef Ilya Ehrenburg. De ontbinding van de Komintern in 1943 was dus zowel een belangrijke datum, als kwalitatieve sprong, en de voorspelbare ontknoping van een lang proces van kwantitatieve afbraak van wat eens het hoofdkwartier van de wereldrevolutie was geweest.
Maar zal men zeggen, de CP’s hebben toch gedurende lange jaren, na de ontbinding van de Komintern, gehoorzaamd aan de bevelen van Moskou?
In feite gaat het hier niet om een eenvoudige continuïteit.
De ontbinding van de Komintern veranderde er niets aan dat de CP-apparaten bleven waar ze waren, dikwijls zelfs gezuiverd van diegenen die een te grote onafhankelijkheid en teveel gehechtheid aan het revolutionaire verleden vertoonden, en versterkt met cynische avonturiers en gehoorzame geweldenaars.
Toen in 1945 de linkervleugel van de stalinistische partijen, die leiders die de “kominformisten” zouden worden (Dimitrov, Tito, Rajk, Kostov, Marty, bijna allen mannen uit het verzet), de wederoprichting van de Komintern vroegen, weigerde Stalin botweg. Rond 1945 had de Franse leider Marty een gesprek daarover met Stalin, waarin die laatste zijn weigering onder andere motiveerde met de zin: “Wij hebben niets aan een revolutionair proletariaat in Frankrijk”.
Onder druk van de “stalinistische linkerzijde” moest Stalin de Kominform toestaan aan Europa, terwijl hij de Chinese revolutie probeerde te verstikken. Maar op die twee fronten heeft hij een nederlaag opgelopen. De Spaanse en Griekse revolutie had hij kunnen liquideren, maar een reus, zelfs pas geboren, laat zich niet zomaar vermoorden. De Chinese revolutie zou overwinnen ondanks en tegen Stalin. In de bureaucratische arbeidersstaten van Europa waren er onder de leiders mensen die nog droomden van een weliswaar autoritaire, maar toch geleidelijke overgang naar de “socialistische normen”. Het is gemakkelijk te begrijpen dan in Joegoslavië, het enige Oost-Europese land waar de CP alléén de macht had genomen – en weer tegen Stalin in – die lijn een stevig steunpunt had. De geschiedenis van de Kominform is bezaaid met offensieven van de “stalinistische linkerzijde” om aan de Sovjetvoogdij te ontsnappen. En men onderschat te dikwijls de betekenis van het Tito-Dimitrov-plan voor een Balkan-Donau-federatie van arbeidersstaten, die een belangrijke macht zou betekenen tegenover de USSR, plan dat het offensief van Stalin tegen Joegoslavië zou doen losbranden (wat aanleiding gaf tot het liquideren van de Kominform, en waarschijnlijk ook van Dimitrov in een ziekenhuis in Moskou). Nauwelijks vijf jaar na de ontbinding van de Komintern oogstte Stalin de eerste vruchten van zijn operatie.
Dit is reeds een eerste bevestiging van de voorspelling van Trotski, en ook de verificatie van een andere van zijn analyses, nl. dat het onmogelijk zou blijken de IIIe Internationale terug op te bouwen. Mensen als Dimitrov, Kostov, Rajk, Tito waren die “verwarde, slechte, onhandige, verdwaalde communisten” waar Trotski het over had, kom-centristen die dachten aan de voogdij van Stalin te kunnen ontsnappen en de weg naar het communisme terug te vinden maar die tegelijkertijd een nationalistische afwijking begonnen te vertonen als reactie op het Groot-Russische chauvinisme van de stalinisten uit de USSR. Deze afwijking zal twee tegenovergestelde gevolgen hebben: aan de ene kant zal zij het uiteenvallen van het blok van bureaucratische staten in de hand werken, en aan de andere kant zal zij hun ontvoogding van het stalinisme beperken door hun bureaucratisch-chauvinistische bekrompenheid. Het verbazende in het algemene verslappen van de banden met Moskou in heel Oost-Europa is dat alle betrokken partijen grondig waren gezuiverd, en voor een groot deel gecontroleerd door het politieapparaat van de “grote broer”. Tsjecho-Slowakije, meer nog dan Hongarije, heeft bewezen dat het stalinistische systeem overgegaan was in staat van ontbinding nog voor zijn begrafenis. De officiële ontbinding van de Komintern was slechts een formaliteit geweest.
De “nationalistische” evolutie van de stalinistische partijen in de kapitalistische staten bevestigt eveneens de voorspelling, ditmaal op rechtstreekse wijze.
Vóór de Tweede Wereldoorlog bestond er slechts het begin van contact tussen de stalinistische partijen en “hun” burgerij. De aanwezigheid in de gemeentebesturen en in de andere instellingen bleef embryonaal; de parlementsleden waren meer ondergeschikt aan de partij dan aan hun kiezers; desondanks waren er toch 20 communistische afgevaardigden in het Franse parlement die bij het Duits-Russische verdrag gebroken hebben, en waarvan de meesten gekozen hebben voor hun “geliefde vaderland”. Sommigen onder hen zijn terecht gekomen in het fascisme, wat bewijst hoezeer hun afwijzing van de stalinistische politiek zich had omgevormd in een eenvoudig anticommunisme.
Het integratieproces in het staatsapparaat werd dus afgebroken door het Stalin-Hitlerpact. Het verlies aan militanten dat dit pact veroorzaakte was bij de arbeiders minder het gevolg van een nationalistische reflex, dan van een verontwaardiging die steunde op een vrij helder begrip van de ware aard van het fascisme. De nieuwe generatie die de partij van het verzet zou vormen was veel kleinburgerlijker, en veel meer behept met een antimoffen-chauvinisme. Maar de overwinning van de USSR, en de vorming van een “schild” van “volksdemocratieën” scheen een dodelijke verzwakking van de bureaucratie tegen te spreken. De euforie van de massa’s was gedurende een tweetal jaren algemeen. Overal groeiden de CP’s spectaculair in invloed en ledental. Maar tegelijkertijd werkten zij in vertrouwen samen met het patronaat, en bestreden die arbeiders, die radicale maatregelen eisten, zoals in sommige gevallen de nationalisatie van bedrijven die gecollaboreerd hadden.
Wij hebben reeds gezien wat een verwijdering tussen het Kremlin en de CP’s in de weg stond. Nu ze neoreformistische partijen waren geworden en de ergste capitulaties dekten met hun arrogantie van “revolutionaire parvenu’s”, hadden de CP’s geen enkele reden om zich af te zetten tegen de buitenlandse politiek van de Sovjetbureaucratie zolang die gericht was op een compromis van lange duur (“historisch” compromis zouden ze vandaag zeggen), eerst met het geheel van de kapitalistische landen, daarna met de “progressieve” fracties van de bourgeoisie.
Heeft het geringe succes van deze politiek na de breuk van de “union sacrée” van Jalta in 1947-48 ermee te maken dat de burgerij in de CP’s “vreemde lichamen” zag, agenten van een ander systeem, die ondanks hun plannen ertoe zouden kunnen gebracht worden een progressieve rol te spelen? Zo’n gedachte is naïef.
Onder het politieke personeel van de burgerij bevinden zich een heel aantal mensen die even intelligent als pragmatisch zijn. De Gaulle kon schrijven: “Na de Bevrijding heb ik deze saboteurs gebruikt voor Frankrijk, omdat ik wou dat ze samen met de anderen zouden produceren, en ik heb niet te klagen gehad over het resultaat.” Net zoals de revolutionairen begrijpen de kopstukken van de burgerij dat de CP’s hun systeem niet meer willen vernietigen; maar tezelfdertijd begrijpen ze evengoed dat die CP’s op crisis momenten op oncontroleerbare wijze “voorbijgestreefd” kunnen worden. Daarom, zolang een beroep op de CP’s niet het laatste redmiddel is om de massa’s in te dijken, zijn de burgerlijke politici wel verplicht om de vooroordelen van de domme massa van hun klasse aan te moedigen, voor wie deze bureaucraten altijd afschuwelijke revolutionairen zullen blijven. Dit zowel om de steun van hun kiezers te behouden, als om de waarde van de CP als kanalisator te bewaren. Deze tactiek verklaart dat de kom-chauvinistische slaafsheid van de CP’s beloond is geworden met 25 jaar vernederingen en afwijzingen. Maar in zijn tekst van 1938 voorzag Trotski maar één mogelijkheid, nl. crisissen waarin het probleem van het voort streven door de massa’s aan de orde zou komen. Crisissen dus van het type van 1936, die na de oorlog opdoken en die zich nu op een veel hoger vlak voordoen.
Van bij de Bevrijding tot in 1947 heeft de PCF zijn kom-chauvinistische rol gespeeld, in overeenstemming met de belangen van de USSR. Maar tussen 1947 en 1968 hebben de aangeboden diensten geen afnemers gevonden bij de burgerij. Maar zelfs in Italië is de sociaaldemocratisering niet tot het uiterste doorgevoerd. De meest eenvoudige verklaring hiervoor is een “andere natuur” van de CP’s, hun afhankelijkheid van een “ander systeem”. Deze verklaring is niet alleen eenvoudig, maar ook simplistisch. Zo’n andere “natuur” heeft ofwel een sociale oorsprong en kan dan slechts verwijzen naar een “nieuwe klasse” (waardoor het marxisme dan naar het museum van de utopieën verwezen wordt), ofwel heeft zij een politiek karakter, en verwijst dan naar een mogelijk revolutionair herstel van de CP’s (waardoor de theoretische bijdrage van Trotski dan naar hetzelfde museum verwezen wordt). Merken we overigens op dat als Trotski de stalinistische “gedachte” en politieke praktijk “kleinburgerlijk” noemt, hij er zich wel voor hoedt te suggereren dat de CP’s geleidelijk de sociaaldemocratie zouden gaan vervangen. In werkelijkheid is het het overleven van die sociaaldemocratie dat de CP’s verhindert om de loyale zaakwaarnemers van een “meer gevorderde burgerlijke democratie” te worden. Trotski noemt dit het verschijnsel van de tweelingsterren. Wat bedoelt hij daarmee? Dat twee krachten die rond elkaar wentelen onderling van elkaar afhankelijk zijn. Beperken we ons tot het voorbeeld Portugal.
Wat zich in Portugal afspeelt zou best wel eens de toekomst van deze twee krachten kunnen afspiegelen. De crisis van de burgerlijke macht – die zich slechts in stand houdt bij gebrek aan doodgravers – dwingt de PS zijn ware gelaat te laten zien: het gelaat dat de sociaaldemocratie in Duitsland aannam met Noske, Ebert en Scheidemann. Maar deze toestand doet de CP naar de andere kant overhellen. Zij kan zich niet aanbieden als laatste redplank voor de bourgeoisie, met dezelfde risico’s (die de sociaaldemocraten al hebben genomen) dat de massa’s haar voorbij stevenen. Als de CP’s zich op het punt bevinden waar de tegenstellingen van hun ontwikkeling het scherpst naar voren komen, hebben zij geen uitweg meer. Zij zullen zich niet omvormen tot nieuwe sociaaldemocratische partijen, maar wel ondergaan op hetzelfde moment als de sociaaldemocraten. Tientallen jaren bureaucratische ontwikkeling beletten hen een revolutionaire ommezwaai te maken. De laatste weg die voor de stalinisten openligt, is wat hen nog aan gezag overblijft ten dienste te stellen van de burgerij als die geen andere mogelijkheid meer ziet om haar Staat te beheren, die burgerij de laatste beetjes winst te laten ophalen en de arbeiders die hen aan de macht hebben gebracht te onderdrukken. Op voorwaarde natuurlijk dat die arbeiders dat nog eens laten gebeuren. Maar niets is minder zeker. Ook op dat gebied is Portugal een afspiegeling van de toekomst.
Heeft de stalinistische bureaucratie nog stalinistische partijen nodig? Op het eerste gezicht lijkt het evident dat het van groot belang is in alle landen van de wereld agentschappen te hebben, zeker als die agentschappen een inplanting hebben in de massa’s waardoor zij een politiek drukkingsmiddel worden. Dat is zeker van belang voor een bureaucratie voor wie de diplomatieke belangen doorwegen boven alle andere overwegingen. Maar agentschappen zijn één ding, partijen met massabasis een ander. De ontaarding van de Sovjetbureaucratie gaat steeds maar door. De poststalin-politiek maakt veeleer gebruik van de inter-imperialistische tegenstellingen. In zo’n diplomatie zijn de CP’s niet meer van minder belang, maar worden ze hinderlijk. En, andere schijnbare paradox, hoe groter de partij en zijn inplanting zijn, hoe hinderlijker hij kan worden.
Zo kan bv. de PCF zich alleen maar waar maken door de massa’s een – reformistisch – perspectief op de macht te bieden, wat een eenheid met de sociaaldemocratie vereist. Maar dit verhoogt de kansen op een sociaal onevenwicht waar de Sovjetbureaucratie niet op gesteld is: zij vreest tegelijkertijd een op de helling zetten van de vreedzame co-existentie, én de revolutie in Europa. Daarom haalt ze de oude teksten weer boven waarin de sociaaldemocratie aan de kaak wordt gesteld als “lakei van het imperialisme”, op hetzelfde moment dat ze de ergste overeenkomsten afsluit met ... die meesters. Compromissen tussen die twee onverzoenlijke lijnen kunnen slechts breekbaar en voorlopig zijn. De Europese CP’s hebben een zigzaglijn gekozen die ligt tussen een daverende breuk met Moskou en een slaafs volgen van Moskou, wat slechts op zelfmoord zou kunnen uitlopen. Maar elke gedeeltelijke keuze brengt – voorzichtig nog – voortdurende spanningen met zich mee, tot aan het vormen van tendensen, zodat een mogelijk uiteenspatten waarschijnlijker wordt.
De CP’s zijn bezig hun alibi’s te verliezen. Zij kunnen slechts aan hun doodsstrijd ontsnappen als de arbeidende massa’s in de ontwikkelde kapitalistische landen op korte termijn verschrikkelijke nederlagen lijden zoals in Chili, en indien de nieuwe voorhoede niet in staat zou blijken om een nieuwe revolutionaire massaleiding te vormen. Zulk een zwarte vooruitzichten hebben gelukkig slechts een geringe graad van waarschijnlijkheid.
_______________
[1] In Sur la deuxième guerre mondiale, éd. de la Taupe, Bruxelles 1970.
[2] Frans vakverbond, pro-CP, des te meer naar de door de CIA gesteunde afscheuring van de sociaaldemocratische “Force Ouvrière” (CGT-FO)
[3] Ridgway was de Amerikaanse generaal die verantwoordelijk werd gesteld voor de bacteriologische oorlog in Korea. De betogingen van de Franse CP waren verboden en verscheidene leiders werden aangehouden.
* Dit artikel verscheen eerder in Marx ou Crève revue de Critique Communiste, nr. 5 febr/mrt 1976. Het theoretisch blad van de LCR (Franse sectie van de Vierde Internationale). Het is door de redactie iets ingekort.