V.I. Lenin
Wat te doen?
De leuze “Vrijheid van kritiek” is tegenwoordig ongetwijfeld het meest in de mode, een leuze die in de discussies tussen de socialisten en democraten van alle landen het meest wordt gebruikt. Op het eerste gezicht kan men zich moeilijk iets wonderlijkers bedenken dan dit plechtige beroep van één der discussiërende partijen op de vrijheid van kritiek. Zijn er soms uit de vooraanstaande partijen stemmen tegen deze in de meeste Europese landen bestaande constitutionele wet opgegaan, die de vrijheid van wetenschap en wetenschappelijk onderzoek waarborgt? “Hier is iets niet in orde!” — zal ieder buitenstaander tot zichzelf moeten zeggen, die deze allerwegen herhaalde mode-leuze heeft vernomen, maar die nog niet tot het wezen van de meningsverschillen tussen de discussiërenden is doordrongen. “Deze leuze is blijkbaar één van die conventionele woordjes, die zich door het gebruik als bijnamen inburgeren en bijna tot soortnamen worden.”
Inderdaad is het voor niemand een geheim, dat er zich in de huidige internationale sociaaldemocratie [1] twee richtingen hebben gevormd, waartussen nu eens de strijd ontbrandt en in helle vlammen oplaait, dan weer uitdooft en onder de as van plechtige “wapenstilstand-resoluties” voortglimt. Waarin de “nieuwe” richting bestaat, die “kritisch” tegenover het “oude dogmatische” marxisme staat, is met voldoende duidelijkheid door Bernstein gezegd en door Millerand getoond.
De sociaaldemocratie moest van een partij van de sociale revolutie tot een democratische partij van de sociale hervormingen worden. Deze politieke eis heeft Bernstein met een gehele batterij van tamelijk nauw overeenstemmende “nieuwe” argumenten en beschouwingen omgeven. Geloochend werd de mogelijkheid, het socialisme wetenschappelijk te funderen en zijn noodzakelijkheid en onvermijdelijkheid van het standpunt der materialistische geschiedenisopvatting te bewijzen; geloochend werd het feit van de toenemende ellende, van de proletarisering en de verscherping van de kapitalistische tegenstellingen; het begrip zelf van het “einddoel” werd onhoudbaar verklaard en de idee van dictatuur van het proletariaat onvoorwaardelijk afgewezen; geloochend werd de principiële tegenstelling tussen het liberalisme en het socialisme; geloochend de theorie van de klassenstrijd. die op een streng democratische maatschappij die naar de wil van de meerderheid wordt geregeerd niet van toepassing zou zijn, enz.
De eis van de besliste wending van de revolutionaire sociaaldemocratie naar het burgerlijke sociaal-reformisme werd derhalve begeleid door de niet minder besliste wending naar de burgerlijke kritiek op alle fundamentele ideeën van het marxisme. En omdat deze laatste kritiek op het marxisme reeds sinds lang èn van de politieke tribune èn van de universiteitskatheder èn in een talloze menigte van brochures èn in een reeks van geleerde verhandelingen werd uitgeoefend, omdat geheel de opgroeiende jeugd van de beschaafde klassen in de loop van tientallen jaren systematisch in deze kritiek werd opgevoed, — was het niet verwonderlijk, dat de “nieuwe kritische” richting in de sociaaldemocratie plotseling kant-en-klaar te voorschijn sprong als Minerva uit het hoofd van Jupiter. Naar haar inhoud behoefde deze richting zich niet te ontwikkelen en te vormen: zij werd rechtstreeks van de burgerlijke literatuur in de socialistische overgeplant.
Verder. Bleven de theoretische kritiek van Bernstein en zijn politieke verlangens nog voor sommigen onduidelijk, — de Fransen zorgden voor een aanschouwelijke demonstratie van de nieuwe methode”. Frankrijk heeft ook ditmaal zijn oude reputatie gestand gedaan: “het land te zijn, in welks geschiedenis de klassenstrijd meer dan elders tot aan de beslissing werd uitgevochten” (Engels in de Voorrede bij “De achttiende Brumaire” van Marx).
De Franse socialisten begonnen niet te theoretiseren, maar gingen terstond tot de daad over; de in democratisch opzicht meer ontwikkelde politieke verhoudingen in Frankrijk veroorloofden hun, onmiddellijk tot het “praktische Bernsteinianisme” met al zijn consequenties over te gaan. Millerand gaf een fraai staaltje van dit praktische Bernsteinianisme — niet voor niets haastte zich zowel Bernstein als Vollmar om Millerand zo ijverig te verdedigen en te prijzen! Inderdaad: wanneer de sociaaldemocratie in het wezen van de zaak een eenvoudige hervormingspartij is en de moed moet bezitten om dit openlijk te erkennen — dan heeft een socialist niet alleen het recht om in een burgerlijk ministerie zitting te nemen, maar moet hij er zelfs steeds naar streven.
Wanneer de democratie in het wezen van de zaak de vernietiging van de klassenheerschappij betekent, waarom zou dan een socialistische minister niet de gehele burgerlijke wereld met redevoeringen over de samenwerking tussen de klassen in vervoering brengen? Waarom zou hij dan niet in het ministerie blijven, zelfs nadat de moorden van gendarmes op arbeiders voor de honderdste en duizendste keer het ware karakter van de democratische samenwerking der klassen hadden aangetoond? Waarom zou hij dan niet persoonlijk deelnemen aan de begroeting van de tsaar, die de Franse socialisten thans niet anders dan de held van galg, knoet en verbanning (knouteur, pendeur et déportateur) noemen? En de vergoeding voor deze oneindige vernedering en zelfbespuwing van het socialisme tegenover de gehele wereld, voor het bederven van het socialistisch bewustzijn van de arbeidersmassa’s — van deze enige grondslag, die ons de overwinning kan verzekeren — de vergoeding daarvoor zijn de luidruchtige ontwerpen voor armzalige hervormingen, dermate armzalig, dat het onder burgerlijke regeringen gelukt is meer te bereiken!
Wie niet opzettelijk de ogen sluit, die moet wel zien, dat de nieuwe “kritische” richting in het socialisme niets anders is dan een nieuwe variëteit van het opportunisme. En wanneer men de mensen niet naar de schitterende uniform, die ze zelf hebben aangetrokken niet naar de indrukwekkende naam, die zijzelf hebben aangenomen maar naar hun daden en naar hetgeen zij in werkelijkheid propageren beoordeelt, — dan wordt het duidelijk, dat de “vrijheid van kritiek” de vrijheid voor de opportunistische richting in de sociaaldemocratie is, de vrijheid om de sociaaldemocratie tot een democratische hervormingspartij te doen worden — de vrijheid het socialisme van burgerlijke ideeën en burgerlijke elementen te doordringen.
Vrijheid is een verheven woord, maar onder de vaan, van de vrijheid der industrie heeft men de meest roofgierige oorlogen gevoerd; onder de vaan van de vrijheid van arbeid heeft men de werkers uitgeplunderd. Dezelfde innerlijke leugenachtigheid ligt in het tegenwoordige gebruik van het woord “vrijheid van kritiek” besloten. Mensen, die er werkelijk van overtuigd zijn, dat zij de wetenschap vooruit hebben gebracht zouden niet de vrijheid van de nieuwe opvattingen naast de oude eisen, maar het vervangen van de laatsten door de eersten. Het moderne geschreeuw “leve de vrijheid van kritiek” herinnert te zeer aan de fabel van het lege vat.
Wij, gaan in een nauw aaneengesloten groepje. een steile en moeilijke weg, elkaar stevig de hand reikend. Wij zijn van alle kanten door vijanden omringd en bijna altijd moeten wij onder hun vuur marcheren. Wij hebben ons volgens een in vrijheid genomen besluit verenigd en wel om tegen de vijanden te strijden en niet om in het naburige moeras te geraken welks bewoners ons van het begin af berispten, omdat wij ons tot een bijzondere groep verenigden en de weg van de strijd in plaats van de weg van de verzoening kozen. En nu beginnen er enkelen van ons te roepen: laten wij naar dit moeras gaan! — en wanneer men hen terecht wijst, antwoorden zij: wat zijt gij toch achterlijke mensen! — en zoudt ge u niet schamen, ons het vrije woord te ontzeggen om u op een betere weg te roepen! 0 ja, mijne heren, gij zijt vrij, niet slechts om te roepen, maar ook om te gaan, waarheen gij maar wilt, zelfs naar het moeras; wij vinden zelfs, dat uw ware plaats juist in het moeras is en wij zijn bereid u naar ons beste vermogen bij uwe verhuizing daarheen te helpen. Maar laat slechts onze handen los, klemt u niet aan ons vast en bezoedelt niet het verheven woord vrijheid, want ook wij zijn immers “vrij” om te gaan waarheen wij willen, vrij om niet slechts tegen het moeras te strijden, maar ook tegen degenen, die de weg naar het moeras inslaan!
En ziet, deze leuze “vrijheid van kritiek” wordt in de allerlaatste tijd door de “Rabotsjeje Djelo” (nr. 10), het orgaan van de “Buitenlandse Bond van Russische sociaal- democraten”, niet als theoretisch postulaat, maar als politieke eis plechtig naar voren gebracht, als antwoord op de vraag: “is de vereniging van de in het buitenland werkende sociaaldemocratische organisaties mogelijk?” — “Voor een duurzame vereniging is de vrijheid van kritiek noodzakelijk” (blz. 36).
Uit deze verklaring vloeien twee volkomen bepaalde gevolgtrekkingen voort: 1. De “Rabotsjeje Djelo” neemt de opportunistische richting in de internationale sociaal- democratie in het algemeen onder haar bescherming; 2. de “Rabotsjeje Djelo” eist de vrijheid van het opportunisme in de Russische sociaaldemocratie, Beschouwen wij deze gevolgtrekkingen.
De “Rabotsjeje Djelo” mishaagt “in het bijzonder” de neiging van de “Iskra” en de “Zarja”, om de breuk tussen de Bergpartij en de Gironde in de internationale sociaaldemocratie te voorspellen [2].
In het algemeen, — zo schrijft de redacteur van de “Rabotsjeje Djelo”, B. Kritsjevski, — komt het praten over de Bergpartij en de Gironde in de rijen van de sociaaldemocratie ons een oppervlakkige, voor de pen van een marxist zonderlinge historische analogie voor: de Bergpartij en de Gironde waren geen verschillende temperamenten of geestelijke stromingen zoals het de geschiedschrijvers-ideologen mag toeschijnen, maar verschillende klassen of lagen, — enerzijds de middel- bourgeoisie en anderzijds de kleine burgerij en het proletariaat. In de moderne socialistische beweging evenwel bestaat geen botsing van klassenbelangen, zij staat geheel en ten volle in al (door B. Kr. onderstreept) haar variëteiten, de felste Bernsteinianen daarbij inbegrepen, op de bodem van de klassenbelangen van het proletariaat, van zijn klassenstrijd, vóór de politieke en de economische bevrijding” (blz. 32-33).
Een vermetele bewering! Heeft B. Kritsjevski niets van het reeds lang vastgestelde feit gehoord dat juist de sterke deelname van de laag van “academici” aan de socialistische beweging de laatste jaren een zo snelle verbreiding van het Bersteinianisme heeft verzekerd?
En het voornaamste, waarop onze schrijver zijn mening grondvest, dat ook de “felste Bernsteinianen” op de bodem van de klassenstrijd voor de politieke en economische bevrijding van het proletariaat staan? Dit is onbekend De besliste verdediging van de felste Bernsteinianen wordt door generlei argumenten of overwegingen ondersteund. De schrijver gelooft blijkbaar, dat wanneer hij maar herhaalt, wat ook de felste Bernsteinianen van zichzelf zeggen, — dat dan bewijzen voor zijn bewering overbodig zijn. Maar kan men zich iets meer “oppervlakkig” voorstellen dan deze beoordeling van een ganse richting op grond van wat de vertegenwoordigers van deze richting over zichzelf zeggen? Kan men zich iets meer oppervlakkigs voorstellen dan de verdere “moraal” over de twee verschillende en zelfs lijnrecht tegenover elkaar staande typen of wegen der ontwikkeling van de partij (blz. 34-35 van de “Rabotsjeje Djelo”)? De Duitse sociaaldemocraten, ziet u, erkennen de volledige vrijheid van kritiek, — de Fransen evenwel niet en juist hun voorbeeld toont geheel de “schandelijkheid van de onverdraagzaamheid”.
Juist het voorbeeld van B. Kritsjevski, antwoorden wij hierop, toont, dat soms mensen zich marxisten noemen, die de geschiedenis letterlijk à la “Ilowaïski”[3] beschouwen. Om de eenheid van de Duitse en de verbrokkeling van de Franse socialistische partijen te verklaren, is het volstrekt niet nodig, de bijzondere feiten van de geschiedenis van het één of andere land op te graven, — de verhoudingen van het militaire half-absolutisme en van het republikeinse parlementarisme tegenover elkaar te plaatsen, — de gevolgen van de Commune en van de uitzonderingswet tegen de socialisten te analyseren, — het economische leven en de economische ontwikkeling te vergelijken, er aan te herinneren, hoe “de voorbeeldloze groei van de Duitse sociaaldemocratie” gepaard ging met een in de geschiedenis van het socialisme voorbeeldloze energieke strijd, niet slechts tegen de theoretische (Mühlberger, Dühring, de katheder-socialisten), maar ook tegen de tactische dwalingen (Lasalle) enz., enz, Dat is alles overbodig: de Fransen krakelen, omdat zij onverdraagzaam zijn, de Duitsers zijn één, omdat het zulke brave jongens zijn.
Men lette er op, dat met behulp van deze voorbeeldloze diepzinnigheid “de aandacht wordt afgeleid” van een feit, dat de verdediging van de Bernsteinianen in elk opzicht weerlegt. Of zij werkelijk op de bodem van de proletarische klassenstrijd staan, — deze vraag kan alleen definitief en onherroepelijk door de historische ervaring worden beantwoord. Bijgevolg is in dit opzicht juist het voorbeeld van Frankrijk, als het enige land, waar de Bernsteinianen, — onder hartelijke toejuichingen van hun Duitse collega’s (en ten dele ook van de Russische opportunisten: vgl. de “Rabotsjeje Djelo”, nr. 2/3, blz 83-84) gepoogd hebben om op eigen benen te staan. van de grootste betekenis. Het verwijzen naar de “onverzoenlijkheid” van de Fransen blijkt, — afgezien van zijn “historische” (in Nozdrevse zin historische [4]) betekenis, een eenvoudige poging te zijn, om onder toornige woorden zeer onaangename feiten te verbergen.
Ja, ook de Duitsers zijn wij volstrekt nog niet van plan B. Kritsjevski en de andere talrijke verdedigers van de “vrijheid van kritiek” cadeau te doen. Wanneer de “felste Bernsteinianen” nog in de rijen van de Duitse partij worden geduld, dan slechts voor zover als zij zich onderwerpen aan de Hannoveraanse resolutie, die Bernstein’s “amendementen” beslist afwees, en aan de Lübeckse resolutie, die (ongeacht alle diplomatie) rechtstreeks een waarschuwing aan liet adres van Bernstein bevat.
Men kan van het standpunt der belangen van de Duitse partij er over twisten, in hoever deze diplomatie op haar plaats was, of in dit geval een slechte vrede beter is dan een goede strijd; men kan, in één woord, bij het beoordelen van de doelmatigheid van deze of gene methode van het afwijzen van het Bernsteinianisme van mening verschillen, maar men mag het feit niet over het hoofd zien, dat de Duitse partij tweemaal het Bernsteinianisme heeft afgewezen. Te denken derhalve, dat het voorbeeld van de Duitsers de stelling bevestigt: “de felste Bernsteinianen staan op de bodem van de klassenstrijd van het proletariaat voor zijn economische en politieke bevrijding” — dat betekent een volkomen wanbegrip van hetgeen zich voor ons aller ogen afspeelt.
Meer dan dit. De “Rabotsjeje Djelo” treedt, zoals wij reeds hebben opgemerkt, voor de Russische sociaal- democratie met de eis op van de vrijheid van kritiek, en met de verdediging van het Bernsteinianisme. Blijkbaar moest zij er zich van overtuigen, dat men bij ons onze “kritici” en Bernsteinianen onrechtvaardig heeft gekrenkt. Maar welke dan? Wie? Waar? Wanneer? Waaruit bestond dan deze onrechtvaardigheid? Daar zwijgt de “Rabotsjeje Djelo” over; ze noemt geen enkele keer één Russische criticus of Bernsteiniaan! Ons rest slechts één van twee mogelijke veronderstellingen. Of de onrechtvaardig gekrenkte zijde is niemand anders dan de “Rabotsjeje Djelo” zelf (dit wordt bevestigd, doordat in beide artikelen in nr. 10 slechts sprake is van krenkingen die de “Zarja” en de “Iskra” de “Rabotsjeje Djelo” hebben aangedaan). Waarmee moet men dan deze eigenaardigheid verklaren, dat de “Rabotsjeje Djelo”, die iedere solidariteit met het Bernsteinianisme steeds zo hardnekkig heeft geloochend, zich niet wist te verdedigen, zonder voor de “felste Bernsteinianen” en voor de vrijheid van kritiek een goed woord te doen? Of deze of gene derde personen zijn onrechtvaardig gekrenkt? Wat kunnen dan de redenen zijn om hen niet te noemen?
Wij zien dus, dat de “Rabotsjeje Djelo” hetzelfde verstoppertje spelen voortzet, waarmee zij zich (zoals we hieronder zullen aantonen) vanaf het begin van haar verschijnen heeft bezig gehouden. En daarna vestige men zijn aandacht op deze eerste feitelijke toepassing van de geprezen “vrijheid van kritiek”. In werkelijkheid heeft ze niet alleen terstond geleid tot het ontbreken van iedere kritiek, maar ook tot het ontbreken van elk zelfstandig oordelen in het algemeen. Deze zelfde “Rabotsjeje Djelo”, die over het Russische Bernsteinianisme precies als over een geheime ziekte (volgens de treffende uitdrukking van Starowjer) zwijgt, doet ter genezing van deze ziekte heel eenvoudig het voorstel, het laatste Duitse recept tegen de Duitse variëteit van de ziekte voor te schrijven! In plaats van de vrijheid van kritiek — een slaafs... erger: een aapachtig navolgen! Dezelfde sociaal-politieke inhoud van het tegenwoordige, internationale opportunisme verschijnt in deze of gene variëteit, overeenkomstig de nationale eigenaardigheden. In het éne land trad de groep van opportunisten sedert lang onder een bijzondere vlag Op; in het andere verachtten de opportunisten de theorie en voerden zij praktisch de politiek van de radicaal-socialisten; in het derde zijn enige leden van de revolutionaire partij naar het kamp van het opportunisme overgelopen en trachten zij hun oogmerken niet in de openlijke strijd om de beginselen en een nieuwe tactiek, maar door een geleidelijke, onmerkbare en als men het zo mag uitdrukken: straffeloze demoralisatie van hun partij te bereiken; in het vierde — passen net zulke overlopers dezelfde methoden toe in de duisternis van de politieke onvrijheid en bij een uiterst originele verhouding tussen de “legale” en de “illegale” werkzaamheid, enz. Op zich te nemen, over de vrijheid van kritiek en van het Bernsteinianisme als de voorwaarde voor de vereniging van de Russische sociaaldemocraten te spreken en daarbij niet te ontleden, waarin juist het Russische Bernsteinianisme tot uitdrukking komt en welke bijzondere vruchten het heeft gedragen, — dat betekent op zich te nemen er over te spreken om er niets over te zeggen.
Trachten wij dus zelf, zij het ook in weinige woorden, te zeggen, hetgeen de “Rabotsjeje Djelo” niet wenste te zeggen (of misschien niet eens vermocht te begrijpen).
De voornaamste eigenaardigheid van Rusland in het te onderzoeken verband bestaat hierin, dat reeds het eerste begin van de elementaire arbeidersbeweging enerzijds, van de wending der vooruitstrevende openbare mening naar het marxisme anderzijds, gekenmerkt werd door de vereniging van compleet ongelijksoortige elementen onder een gemeenschappelijke vlag en voor de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand (tegen de verouderde sociaal-politieke wereldbeschouwing [5]). Wij spreken over de wittebroodsweken van het “legale marxisme”. Dit was in het algemeen een buitengewoon origineel ver- schijnsel, aan welks mogelijkheid in de jaren ’80 en in het begin van de jaren ’90 zelfs niemand zou hebben geloofd.
In het 1and van het absolutisme, waar de pers volkomen is verslaafd, in het tijdperk van een vertwijfelde politieke reactie, die ook het allergeringste toenemen van de politieke ontevredenheid en het protest vervolgde, — baant zich plotseling in de aan de censuur onderworpen literatuur de theorie van het revolutionaire marxisme een weg, die in een esopische maar voor al1e “belangstellenden” verstaanbare taal werd uiteengezet. De regering was gewend slechts de theorie van de (revolutionaire) “Volkswil”-richting als gevaarlijk te beschouwen, zonder, zoals dit zo dikwijls voorkomt, haar innerlijke evolutie op te merken, en verheugde zich over elke tegen haar gerichte kritiek. Totdat de regering er achter kwam, tot dat het logge leger van de censoren En de gendarmes de nieuwe vijand ontdekte en hem ging aanvallen, — tot zolang verstreek er (met onze Russische maat gemeten) niet weinig tijd. En in deze tijd verscheen het ene marxistische boek na het andere, werden er marxistische tijdschriften en bladen opgericht, werd iedereen marxist, werden de marxisten gevleid, koketteerde men met de marxisten en geraakten de uitgevers in geestdrift over de buitengewone afzet van marxistische boeken. Het is volkomen begrijpelijk, dat er onder de beginnende marxisten, die door zulk een koestering werden omringd, meer dan één “schrijver” bleek te zijn, die “overmoedig werd”...
In de tegenwoordige tijd kan men over deze periode rustig spreken als over het verleden. Het is voor niemand een geheim, dat de kortstondige bloei van het marxisme aan de oppervlakte van onze literatuur door het bondgenootschap van de uiterste radicalen met zeer gematigde mensen werd te voorschijn geroepen. In het wezen van de zaak waren de laatstgenoemden burgerlijke democraten en deze gevolgtrekking (die door hun verdere “kritische” ontwikkeling volkomen werd bevestigd) drong zich reeds aan menigeen op in een tijd, toen het bondgenootschap nog onaangetast was. [6] Maar indien dit zo is, valt dan niet de grootste verantwoordelijkheid voor de latere “verwarring” juist op de revolutionaire sociaaldemocraten, die dit bondgenootschap met de toekomstige “critici” aangingen? Zulk een vraag en een bevestigend antwoord daarop, moet men zo nu en dan horen van mensen, die de kwestie in een te eenvoudige vorm beschouwen. Maar deze mensen hebben volstrekt ongelijk. Slechts hij, die geen vertrouwen in zichzelf stelt, kan bevreesd zijn voor tijdelijke bondgenootschappen, zelfs met onbetrouwbare mensen en geen enkele politieke partij zou zonder zulke bondgenootschappen kunnen bestaan. De vereniging met de legale marxisten nu, was in haar soort het eerste, werkelijk politieke bondgenootschap van de Russische sociaaldemocratie. Dank zij dit bondgenootschap werd er een verbazend snelle overwinning op de narodniki- richting en een geweldig sterke verbreiding van de ideeën van het marxisme (zij het dan ook in gevulgariseerde vorm) bereikt. Daarbij werd het bondgenootschap niet geheel zonder “voorwaarden” gesloten. Het bewijs: de in 1895 door de censuur verbrande marxistische opstellenbundel: “Materiaal tot het vraagstuk van de economische ontwikkeling van Rusland”. Zou men de literaire overeenkomst met de legale marxisten met een politiek bondgenootschap kunnen vergelijken, — dit boek kan men met een politiek verdrag vergelijken.
De breuk is natuurlijk niet ontstaan omdat de “bondgenoten” burgerlijke democraten bleken te zijn. Integendeel, de vertegenwoordigers van deze richting zijn natuurlijke en gewenste bondgenoten van de sociaal- democratie, voor zover het gaat om haar democratische taak, die door de huidige toestand van Rusland op de voorgrond wordt gedrongen. Maar de noodzakelijke voor- waarde voor zulk een bondgenootschap is de volledige mogelijkheid voor de socialisten, om voor de arbeiders- klasse de vijandige tegenstrijdigheid van haar belangen en die van de bourgeoisie bloot te legen Het Bernsteinianisme echter en de kritische richting waartoe de meerderheid van de legale marxisten zich met één slag richtte, vernietigden deze mogelijkheid en demoraliseerden het socialistisch bewustzijn door het marxisme te vervlakken de theorie van het afstompen der sociale tegenstellingen te prediken, de idee van de sociale revolutie en de dictatuur van het proletariaat tot onzin te verklaren, de arbeidersbeweging en de klassenstrijd tot een eng “trade-unionisme” en tot de “realistische” strijd voor kleine, geleidelijke hervormingen te beperken. Dit was volkomen van dezelfde kracht als het ontkennen van het recht op zelfstandigheid en bijgevolg van het bestaansrecht van het socialisme van de kant der burgerlijke democratie; dit betekende in de praktijk het streven, om de opkomende arbeidersbeweging tot een aanhangsel van de liberalen te maken.
Natuurlijk was onder zu1ke omstandigheden de breuk noodzakelijk. Maar de “originele” bijzonderheid van Rusland kwam hierin tot uiting, dat deze breuk eenvoudig bestond in het verwijderen van de sociaaldemocraten uit de voor allen toegankelijke en wijd verspreide “legale” literatuur. Daarin verschansten zich de “gewezen marxisten”, die zich ,”in het teken der kritiek” plaatsten en bijna zoiets als een monopolie kregen om het marxisme “af te maken”. De wachtwoorden: “tegen de orthodoxie” en “leve de vrijheid van kritiek” (die thans door de “Rabotsjeje Djelo” worden herhaald) werden plotseling tot modewoorden en dat zelfs de censoren en de gendarmes deze mode niet konden weerstaan, — dat is te zien uit zulke feiten als het verschijnen van drie Russische uitgaven van het boek van de beroemde (herostratisch beroemde) Bernstein, of het aanbevelen van de boeken van Bernstein, van de heer Prokopovitsj e.a., door Zoebatov. (“Iskra”, nr. 10). Op de sociaaldemocraten rustte nu de op zichzelf zware en door zuiver uiterlijke beletselen nog ongelooflijk bemoeilijkte taak de nieuwe stroming te bestrijden. Deze stroming beperkte zich echter niet tot het gebied van de literatuur. De wending naar de “kritiek” werd begeleid en bevorderd door het feit, dat de practici sociaaldemocraten tot het “economisme” werden aangetrokken.
Hoe het verband en de wederzijdse afhankelijkheid van de legale kritiek en het illegale economische ontstond en groeide, deze belangwekkende kwestie zou als onderwerp van een afzonderlijk artikel kunnen dienen. Ons is het voldoende, vast te stellen dat dit verband ongetwijfeld bestaat. Het befaamde “Credo” heeft juist daarom zulk een verdiende vermaardheid verworven, omdat het openlijk dit verband formuleerde en de fundamentele politieke strekking van het “economisme” verklapte: laten de arbeiders maar de economische strijd voeren (juister zou het zijn te zeggen; de trade-unionistische strijd, want deze omvat ook een specifieke arbeiderspolitiek) en laten de marxistische intellectuelen voor de politieke “strijd” maar met de liberalen samensmelten. Het trade-unionistische werk “onder het volk” bleek de vervulling van de eerste helft van deze taak te zijn, — de legale kritiek — die van de tweede helft. Deze verklaring was zulk een uitstekend wapen tegen het economisme, dat als het “Credo” er niet was geweest, het de moeite had geloond het uit te denken.
Het “Credo” werd niet uitgedacht, maar het werd bui ten de wil en misschien zelfs tegen de wil van zijn schrijvers gepubliceerd. De schrijver dezer regelen, die deel heeft gehad aan het aan het licht brengen van het nieuwe “programma”, heeft tenminste verwijten en klachten moeten aanhoren, dat het door de sprekers ontworpen résumé van hun opvattingen in afschriften werd verspreid, dat het het etiket “Credo” verkreeg en zelfs samen met het protest in de pers terecht kwam! Wij maken van deze episode gewag, omdat zij een zeer belangwekkende trek van ons economisme bloot legt: de angst voor de openbaarheid. Dit is namelijk een trek van het economisme in het algemeen en niet alleen van de schrijvers van het “Credo”; zij vertoonde zich ook bij de “Rahotsjaja Mysl”, de oprechtste een eerlijkste aanhangster van het economisme, — verder bij de “Rabotsjeje Djelo” (bij haar verontwaardiging over het publiceren van de “economische” documenten in het “Vademecum”) en bij het Kievse Comité, dat twee jaar geleden geen toestemming wilde verlenen tot het publiceren van zijn “profession de foi” [geloofsbelijdenis], tezamen met de daartegen geschreven weerlegging en bij vele andere vertegenwoordigers van het economisme.
De angst voor kritiek, die de aanhangers van de vrijheid van kritiek aan de dag leggen, kan niet uit hun sluwheid alleen worden verklaard (ofschoon men natuurlijk nu en dan zonder sluwheid niet kan uitkomen: het is niet doeltreffend, de nog niet sterkte kiemen van een nieuwe richting aan de aanval der tegenstanders prijs te geven!). Neen, het merendeel van de economisten ziet volkomen eerlijk (en moet dat volgens het wezen zelf van het economisme doen) met wrevel naar alle theoretische discussies, fractie-meningsverschillen, grote politieke kwesties, naar de plannen om de revolutionairen te organiseren, enz. ,,Men moest dit alles aan het buitenland overlaten!” — zei mij eens één der tamelijk consequente economisten en hij drukte daarmee een zeer verbreide (en wederom zuiver trade-unionistische) opvatting uit: onze zaak is de arbeidersbeweging, zijn de arbeidersorganisaties hier in onze woonplaats — en al het andere is een uitvindsel van de doctrinairen, is een “overschatting van de ideologie”, zoals de schrijvers van de brief in nr. 12 van de “Iskra”, in overeenstemming met nr. 10 van de “Rabotsjeje Djelo”, zich uitdrukten.
Nu rijst de vraag: waarin moest, met het oog op deze eigenaardigheden van de Russische “kritiek” en het Russische “Bernsteinianisme”, de taak van hen bestaan die inderdaad en niet slechts in woorden tegenstanders van het opportunisme willen zijn? Ten eerste moesten zij voor het hervatten van het theoretische werk zorgen dat met het tijdperk van het legale marxisme nog maar pas was begonnen en dat thans weer aan de illegale werkers is toegevallen; zonder zulk een arbeid was een succesvolle ontwikkeling van de beweging onmogelijk. Ten tweede was het noodzakelijk actief de strijd op te nemen tegen de legale “kritiek”, die een grondige demoralisatie in de hoofden had gebracht. Ten derde moest men actief optreden tegen de verwardheid en de weifelingen in de praktische beweging en moest men iedere poging, om ons programma en onze tactiek bewust of onbewust omlaag te halen, ontmaskeren en weerleggen.
Dat de “Rabotsjeje Djelo” noch het eerste, noch het tweede, noch het derde heeft gedaan, — dat is bekend en hieronder zullen wij deze bekende waarheid van de meest verschillende kanten grondig moeten uiteenzetten. Thans willen wij slechts aantonen, in welk een schreeuwende tegenstelling de eis der “vrijheid van kritiek” zich met de eigenaardigheden van onze vaderlandse kritiek en van het Russische economisme bevindt. Men werpe inderdaad een blik op de tekst van de resolutie, waarmee de “Buitenlandse Bond van Russische sociaal- democraten” het standpunt van de “Rabotsjeje Djelo” heeft goedgekeurd:
In het belang van de verdere ideologische ontwikkeling van de sociaaldemocratie erkennen wij de Vrijheid van kritiek op de sociaaldemocratische theorie in de partij-literatuur als onvoorwaardelijk noodzakelijk, in zoverre de kritiek niet in strijd is met het klassen- en revolutionaire karakter dezer theorie” (“Twee Congressen” blz. 10.).
En de motivering: de resolutie “valt in haar eerste gedeelte samen met de resolutie van het Lübeckse partij- congres over Bernstein...” In hun eenvoudigheid van geest merken de “bondgenoten” niet, welk een testimonium paupertatis (bewijs van onvermogen) zij zich met deze copieerderij uitschrijven!... “Maar... in het tweede gedeelte beperkt zij de vrijheid van kritiek binnen engere grenzen dan het Lübeckse partijcongres dit heeft gedaan”.
Dus is de resolutie van de “Buitenlandse Bond” tegen de Russische Bernsteinianen gericht? Anders ware het volkomen onzinnig zich op Lübeck te beroepen! Het is echter niet waar, dat zij “de vrijheid van kritiek binnen enge grenzen beperkt”. De Duitsers hebben in hun Hannoveraanse resolutie juist die amendementen, welke Bernstein indiende, punt voor punt verworpen en door de Lübeckse resolutie hebben zij Bernstein persoonlijk gewaarschuwd, door zijn naam in de resolutie te noemen.
Onze “vrije na-apers maken intussen met geen enkel woord gewag van ook maar enigerlei manifestatie van het economisme; bij dit verzwijgen laat de blote verwijzing naar het klassen- en revolutionaire karakter van de theorie heel wat meer ruimte voor valse uitleggingen, vooral wanneer de “Bond” weigert “het zogenaamde economisme” tot het opportunisme te rekenen. (“Twee Congresen”, bladzijde 8, punt 1). Dit echter in het voorbijgaan. Het voornaamste is evenwel, dat de positie van de opportunisten ten aanzien van de revolutionaire sociaaldemocraten in Duitsland en in Rusland lijnrecht tegenovergesteld is. In Duitsland zijn, zoals bekend is, de revolutionaire sociaal- democraten vóór het behoud van hetgeen bestaat: voor het oude programma en de oude tactiek, die allen bekend zijn en door de ervaring van vele tiental1en van jaren in alle details zijn toegelicht. De “critici” willen er evenwel veranderingen in aanbrengen en daar deze critici slechts een zeer geringe minderheid uitmaken en hun revisionistisch streven heel schuchter optreedt, kan men de beweegredenen begrijpen, die de meerderheid ertoe hebben gebracht om zich tot het droge afwijzen van de “nieuwigheden” te beperken. Bij ons in Rusland echter zijn de critici en de economisten voor het behoud van hetgeen bestaat: de “critici” willen, dat men voortgaat hen tot de marxisten te rekenen en hun die “vrijheid van kritiek” waarborgt, waarvan zij op elke wijze gebruik maakten (want in het wezen van de zaak hebben zij nimmer enig partijverband erkend [7] en wij hadden ook niet zulk een algemeen erkend partijorgaan, dat de vrijheid van kritiek, al was het maar door een raadgeving had kunnen “beperken”); de economisten willen, dat de revolutionairen het “volledige bestaansrecht van de beweging der tegenwoordige tijd” erkennen (“Rabotsjeje Djelo”, nr. 10, blz. 25) d.w.z. het “bestaansrecht” van dat wat bestaat; dat de “ideologen” niet zullen trachten de beweging “af te leiden” van de weg, die “door de wisselwerking van de materiële elementen en de materiële omgeving wordt bepaald” (Brief in nr. 12 van de “Iskra”); dat men het als wenselijk zal erkennen die strijd te voeren, “die de arbeiders onder de bestaande omstandigheden alleen in staat zijn te voeren” en dat men die strijd als mogelijk zal erkennen, “die zij in werkelijkheid op het gegeven ogenblik voeren” (Extra bijvoegsel van de ‘Rabotsjaja Mysi’, blz.14). Wij, revolutionaire sociaaldemocraten, zijn daarentegen met zulk een buiging voor het elementaire, d.w.z. voor datgene, wat op het “gegeven ogenblik” bestaat, niet tevreden: wij eisen de wijziging van de in de laatste jaren heersende tactiek; wij verklaren: “vooraleer men zich verenigt en om zich te verenigen is het noodzakelijk zich eerst beslist en duidelijk van elkaar af te grenzen” (uit de Aankondiging van het verschijnen van de “Iskra”.) In één woord: de Duitsers blijven bij het bestaande en wijzen veranderingen af; wij eisen een verandering van liet bestaande en verwerpen het zich buigen voor dit bestaande en de verzoening daarmee.
Dit “kleine” verschil hebben onze “vrije” copieerders van de Duitse resoluties nu juist niet opgemerkt!
“Dogmatisme, doctrinairisme”, “verstening van de partij, de onvermijdelijke straf voor het gewelddadig afbinden van het denken”, dat zijn de vijanden, waartegen de verdedigers van de “vrijheid van kritiek” in de “Rabotsjeje Djelo” ridderlijk te velde trekken. Wij zijn verheugd over het aan de orde stellen van deze kwestie en zouden slechts willen voorstellen, ze met een andere vraag aan te vullen:
En wie zijn de rechters?
Twee aankondigingen van literaire publicaties liggen voor ons. De éne is het “programma van het periodieke orgaan van de Bond van Russische sociaaldemocraten” van de “Rabotsjeje Djelo” (afdruk uit nr. 1 van de “Rabotsjeje Djelo”). Het andere is de aankondiging van het wederverschijnen van de publicaties van de groep “Bevrijding van de Arbeid”. Beide dragen de datum 1899, toen de “crisis van het marxisme” reeds sedert lang op de agenda stond. En wat zien wij? In de eerste publicatie zou men tevergeefs een verwijzing zoeken naar dit verschijnsel en een bepaalde uiteenzetting van het standpunt, dat het nieuwe orgaan ten aanzien van deze kwestie van plan is in te nemen. Over de theoretische arbeid en zijn dringendste taak in de gegeven tijd staat geen woord, noch in dit program, noch in de aanvulling daarop, die het derde Congres van de Bond in 1901 heeft aangenomen (“Twee Congressen” blz. 15-18). Gedurende al deze tijd heeft de redactie van de “Rabotsjeje Djelo” de theoretische vraagstukken links laten liggen, ofschoon zij de sociaaldemocraten van de gehele wereld in beweging brachten.
De andere aankondiging wijst daarentegen in de eerste plaats op een verzwakking van de belangstelling voor de theorie in de laatste jaren: zij eist dringend “de nauwlettende aandacht voor de theoretische kant van de revolutionaire beweging van het proletariaat” en roept op tot meedogenloze kritiek op de Bernsteiniaanse en de andere anti-revolutionaire tendensen” in onze beweging. De nummers, die van de “Zarja” zijn verschenen, tonen hoe dit programma ten uitvoer werd gebracht. Wij zien dus dat de hoogdravende frasen tegen de verstening van het denken enz, de zorgeloosheid en hulpeloosheid inzake de ontwikkeling van het theoretische denken bemantelen. Het voorbeeld van de Russische sociaaldemocraten illustreert bijzonder aanschouwelijk het algemeen-Europese verschijnsel (dat ook door de Duitse marxisten reeds lang geleden is vastgesteld), dat de beruchte “vrijheid van kritiek” niet het vervangen van de ene theorie door de andere betekent, maar het vrij zijn van elke afgeronde en doordachte theorie, dat ze eclecticisme en beginselloosheid betekent. Wie enigermate met de feitelijke toestand van onze beweging bekend is moet wel zien, dat de ruime verbreiding van het marxisme door een zekere verlaging van het theoretische peil begeleid werd. Er sloten zich bij de beweging, ter wille van haar praktische betekenis en haar praktische successen, niet weinige mensen aan, die zeer weinig, of zelfs helemaal niet theoretisch waren voorbereid. Naar aanleiding hiervan kan men oordelen, welk een gebrek aan tact de “Rabotsjeje Djelo” aan de dag legt, als zij met een triomfantelijk gezicht de uitspraak van Marx aanhaalt: “elke stap van de werkelijke beweging is belangrijker dan een dozijn programma’s”. Deze woorden te herhalen in een tijdperk van theoretische verwarring -, dat is precies hetzelfde als schreeuwen: “kalm aan dan breekt het lijntje niet”, bij het zien van een begrafenisstoet. Bovendien zijn deze woorden van Marx ontleend aan zijn brief over het programma van Gotha, waarin hij het dulden van eclecticisme bij het formuleren van principes scherp veroordeelt: — indien ge u al moet verenigen, — schreef Marx aan de leiders van de partij, — sluit dan een overeenkomst ter wille van het bevredigen van de praktische doeleinden van de beweging, maar laat geen gesjacher met principes toe, — doet geen theoretische “concessies”. Ziehier wat de gedachte van Marx was; maar bij ons vindt men mensen, die in zijn naam de betekenis van de theorie trachten te verzwakken!
Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging bestaan. Men kan op deze gedachte in een tijd, waarin de mode van het preken van opportunisme hand in hand gaat met de geestdrift voor de engste vormen van de praktische actie, niet genoeg de nadruk leggen. En voor de Russische sociaaldemocratie wordt de betekenis van de theorie nog door drie omstandigheden, die men dikwijls vergeet, versterkt, — namelijk: ten eerste doordat onze partij bezig is te ontstaan, eerst haar eigen vorm uitwerkt en nog lang niet met de andere richtingen van het revolutionaire denken, die de beweging van de juiste weg dreigen af te leiden, heeft afgerekend. Integendeel, juist de laatste tijd werd door een herleving van de niet-sociaaldemocratische, revolutionaire richtingen gekenmerkt (zoals Axelrod reeds lang geleden aan de economisten had voorspeld). Onder zulke omstandigheden kan een, op het eerste gezicht “onbelangrijke” fout de ergste gevolgen hebben en slechts kortzichtige lieden kunnen de fractie-discussies en het gestrenge onderscheiden van de schakeringen als ontijdig of overbodig beschouwen; van het consolideren van deze of gene “schakering” kan de toekomst van de Russische sociaaldemocratie voor vele, vele jaren afhangen.
Ten tweede is de sociaaldemocratische beweging volgens haar diepste wezen internationaal. Dit betekent niet alleen, dat wij het nationale chauvinisme moeten bestrijden. Het betekent ook, dat de in een jong land beginnende beweging slechts succes kan hebben onder voorwaarde dat zij de ervaringen van de andere landen verwerkt. Maar voor zulk een verwerken is de eenvoudige kennis van die ervaringen of het afschrijven van de laatste resoluties niet voldoende. Daartoe is nodig, dat men kritisch tegenover deze ervaring weet te staan en haar ze1fstandig weet te onderzoeken. Wie zich slechts voorstelt, hoe geweldig de moderne arbeidersbeweging is gegroeid en zich heeft vertakt, die begrijpt, welk een voorraad theoretische krachten en politieke (en ook revolutionaire) ervaring voor het vervullen van deze taak nodig is.
Ten derde staan er zulke nationale opgaven voor de Russische sociaaldemocratie, die nog voor geen enkele socialistische partij ter wereld stonden. Wij zullen hieronder moeten spreken over de politieke en organisatorische plichten, die deze taak van de bevrijding van het gehele volk van het juk van hef absolutisme op ons legt. Thans willen wij er alleen op wijzen, dat de rol van vooraanstaand strijder alleen een partij kan vervullen, die door een vooraanstaande theorie wordt geleid. En teneinde zich ook maar enigszins concreet voor te stellen, wat dit betekent, moge de lezer zich zulke voorlopers van de Russische sociaaldemocratie in herinnering brengen als Herzen, Bjelinski, Tsjernysjewski en de schitterende schare van de revolutionairen der jaren ’70, — moge hij denken aan de internationale betekenis, die thans de Russische literatuur verkrijgt — moge hij ... maar ook dit is voldoende!
Laat ons de opmerkingen van Engels aanhalen over de betekenis van de theorie in de sociaaldemocratische beweging, die uit het jaar 1874 afkomstig zijn. Engels erkent niet twee vormen van de grote strijd van de sociaal- democratie (de politieke en de economische strijd), — zoals men dit bij gewoon is te doen, — maar drie, door naast deze ook de theoretische strijd te plaatsen. De woorden, die hij de praktisch en politiek versterkte arbeidersbeweging meegeeft, zijn uit het oogpunt van de huidige kwesties en discussies zó leerrijk, dat de lezer ons, naar wij hopen, het lange citaat uit het voorwoord tot de brochure “Der Deutsche Bauernkrieg”, die sedert lange tijd een grote bibliografische zeldzaamheid is geworden, niet zal kwalijk nemen:
“De Duitse arbeiders hebben op die van het overige Europa twee belangrijke voordelen voor. Ten eerste, dat zij tot het meest theoretische volk van Europa behoren en dat zij de zin voor theorie, die de z.g. “beschaafden” in Duitsland bijna volkomen hebben verloren hebben bewaard. Ware de Duitse filosofie, met name die van Hegel, niet voorafgegaan, dan zou het wetenschappelijke socialisme — het enige wetenschappe1ijke socialisme, dat ooit heeft bestaan, — tot stand zijn gekomen. Zonder zin voor theorie onder de arbeiders ware dit wetenschappelijk socialisme nimmer zé zeer vlees van hun vlees en bloed van hun bloed geworden, als dit het geval is, En van welk een onmetelijk voordeel dit is, is enerzijds te zien aan de onverschilligheid jegens alle theorie, die één van de hoofdoorzaken is, waarom de Engelse arbeidersbeweging, alle uitnemende organisatie der afzonderlijke vakken ten spijt, zo langzaam opschiet en anderzijds aan het kwaad en de verwarring, die het proudhonisme in zijn oorspronkelijke vorm bij de Fransen en de Belgen en in zijn door Bakoenin verder gekarikaturiseerde vorm bij de Spanjaarden en de Italianen heeft gesticht.
Het tweede voordeel is, dat de Duitsers, wat de tijd betreft, vrijwel het laatst in de arbeidersbeweging zijn gekomen. Zoals het Duitse theoretische socialisme nooit zal vergeten, dat het op de schouders staat van Saint-Simon, Fourier en Owen, — van drie mannen die bij al hun gefantaseer en bij al hun utopisme tot de meest betekenende koppen van alle tijden behoren en die talloze dingen geniaal anticipeerden, welker juistheid wij thans wetenschappelijk bewijzen, — zo mag de Duitse praktische arbeidersbeweging nooit vergeten, dat zij zich op de schouders van de Engelse en de Franse beweging heeft ontwikkeld, — zich haar duur gekochte ervaringen eenvoudig ten nutte kon maken, — thans hun toentertijd meest onvermijdelijke fouten kon vermijden. Waren de Engelse Trade- Unions en de Franse politieke arbeidersgevechten ons niet voorafgegaan, had met name de Parijse Commune ons niet de geweldige stoot gegeven, waar zouden wij ons dan nu bevinden?
Men moet van de Duitse arbeiders zeggen dat zij de voordelen van hun toestand met zeldzaam begrip hebben uitgebuit. Voor de eerste maal, sedert er een arbeidersbeweging bestaat, wordt de strijd naar zijn drie kanten, — naar de theoretische, de politieke en de praktisch-economische kant (verzet tegen de kapitalisten), in harmonie, in verband en planmatig gevoerd In deze, als het ware concentrische aanvallen, ligt juist de kracht en de onoverwinnelijkheid van de Duitse beweging.
De Duitse arbeiders werden enerzijds door deze voordelige positie van hen, anderzijds door de insulaire eigenaardigheden van de Engelse en door het gewelddadige neerhouden van de Franse beweging, voor het ogenblik in de voorhoede van de proletarische strijd geplaatst. Hoe lang de gebeurtenissen hun deze erepost zullen laten, — dat kan niet worden voorspeld. Maar zolang zij hem bezetten, zullen zij dit naar wij hopen, doen zoals het behoort. Daartoe behoren verdubbelde inspanning op elk gebied van de strijd en de agitatie. Het zal met name de plicht van de leiders zijn, zich alle theoretische kwesties meer en meer duidelijk te maken; zich meer en meer van de invloed van overgeleverde, bij de oude wereldbeschouwing behorende frasen te bevrijden en steeds in het oog te houden, dat het socialisme, sedert het een wetenschap is geworden ook als een wetenschap moet worden beoefend d.w.z. bestudeerd moet worden Het zal er op aan komen, het zo gewonnen, steeds helderder geworden inzicht met toenemende ijver onder de arbeidersmassa s te verbreiden, — de organisatie van de partij zowel als van de vakverenigingen steeds vaster aan één te sluiten...
Wanneer de Duitse arbeiders zó vooraangaan, zullen zij wel niet juist aan de spits van de beweging marcheren, — het is volstrekt niet in het belang van de beweging, dat de arbeiders van de een of andere afzonderlijke natie aan haar spits marcheren, maar zullen zij toch een eervolle plaats in de gevechtslinie innemen; en zij zullen goed gewapend zijn, wanneer onverwachts zware beproevingen òf geweldige gebeurtenissen van hen verhoogde moed, verhoogde vastberadenheid en energie eisen.”
De woorden van Engels zijn profetisch gebleken. Weinige jaren later werden de Duitse arbeiders onverwachts voor zware beproevingen geplaatst in de vorm van de uitzonderingswet tegen de socialisten. En de Duitse arbeiders zijn deze beproevingen werkelijk in volle wapenuitrusting tegemoet getreden en zij hebben ze zegevierend weten te doorstaan.
Het Russische proletariaat staan nog onmetelijk zwaardere beproevingen te wachten; het staat voor de strijd tegen een monster, in vergelijking waarmee de socialistenwet in een constitutioneel land zich als een echte dwerg voordoet. De geschiedenis heeft ons thans voor een naastbijliggende taak geplaatst, die de meest revolutionaire van alle naastbijliggende taken van het proletariaat van alle landen ter wereld is. Het vervullen van deze taak, het verwoesten van het machtigste bolwerk, niet alleen van de Europese, maar ook (zoals wij thans kunnen zeggen) van de Aziatische reactie, zou het Russische proletariaat tot de voorhoede van het internationale revolutionaire proletariaat maken. En wij zijn gerechtigd erop te rekenen, dat wij deze erenaam zullen veroveren, die onze voorgangers, de revolutionairen der jaren 70, reeds hebben verdiend, indien wij onze duizendmaal bredere en diepere beweging van even onvoorwaardelijke vastberadenheid en energie weten te vervullen.
_______________
[1] A propos. In de geschiedenis van het nieuwste socialisme is het wel een op zich zelf staand en in zijn soort buitengemeen verheugend verschijnsel, dat de twist der verschillende richtingen, het socialisme voor de eerste keer buiten het nationale raam is getreden en tot een internationale strijd is geworden. In vroeger tijd bleven de twisten tussen de lassalleanen en de eisenachers, tussen de guesdisten en de possibilisten, tussen de fabiërs en de sociaaldemocraten, tussen de partij van de “Volkswil” en de sociaaldemocratie zuiver nationale twisten; zij weerspiegelden zuiver nationale bijzonderheden, speelden zich als-het-ware op verschillend vlak af. Tegenwoordig (thans is dit reeds duidelijk zichtbaar), vormen de Engelse fabiërs, de Franse ministerialisten, de Duitse bernsteinianen en de Russische critici allen één familie; zij allen prijzen elkaar, leren van elkaar en verbinden zich met elkaar tot de gemeenschappelijke strijd tegen het “dogmatische” marxisme. Misschien zal de internationale revolutionaire sociaaldemocratie in deze eerste, werkelijk internationale botsing met het socialistische opportunisme sterk genoeg worden om aan de sedert lange tijd in Europa heersende politieke reactie een einde te maken. — Noot van Lenin
[2] De vergelijking der beide stromingen in het revolutionaire proletariaat (de revolutionaire en de opportunistische) met de beide stromingen in de revolutionaire bourgeoisie der XVIIIde eeuw (de jakobijnse — de “Bergpartij” — en de girondijnse) werd in het hoofdartikel van nr. 2 van de “Iskra” (Februari 1901) gemaakt. De schrijver van dit artikel was Plechanov. Tot de huidige dag houden de kadetten, de “bessaglawtsi” [een tijdschrift rond de kadetten] en de mensjewieken ervan, over het “jacobinisme” in de Russische sociaaldemocratie te spreken. Maar dat Plechanov voor de eerste maal dit begrip tegen de rechtervleugel van de sociaaldemocratie heeft gebruikt, dat wordt thans liefst verzwegen of ... vergeten. — Noot van Lenin bij de uitgave van 1908
[3] Ilovaïski: auteur van een onder het tsarisme veel gebruikt leerboek geschiedenis, waarbij de geschiedenis werd beschreven vanuit een monarchistisch en nationalistisch standpunt. — Noot van de redactie
[4]
Lenin verwijst naar het werk “Dode Zielen” van Gogol waarbij Nozdrev een hoofdpersonage was. Het werk “Dode Zielen” staat vooral bekend om zijn schandaal-verhalen. In deze zin moet “historisch in Nodrevse zin” gelezen worden als historisch omwille van het schandalige karakter. — Noot van de redactie
[5] Bedoeld wordt de wereldbeschouwing van de narodniki. — Noot van de redactie
[6] Bedoeld is het artikel van K. Toelin [schuilnaam van Lenin] tegen Stroeve dat een samenvatting was van een referaat onder de titel: “De weerspiegeling van het marxisme in de burgerlijke literatuur”. — Noot van de redactie
[7] Alleen reeds dit ontbreken van een openlijk partijverband en een partijtraditie vormt zulk een kardinaal verschil tussen Rusland en Duitsland, dat het ieder verstandig socialist voor een blind navolgen zou moeten waarschuwen. Ziehier evenwel een staaltje, hoever de “vrijheid van de kritiek” in Rusland gaat. De Russische criticus, de heer Boelgakov, gaf de Oostenrijkse criticus Hertz de volgende berisping: “Bij alle onafhankelijkheid in zijn gevolgtrekkingen blijft Hertz bij dit punt (inzake de coöperaties) klaarblijkelijk toch te zeer aan de meningen van zijn partij gebonden en terwijl hij in bijzonderheden een andere opvatting heeft, besluit hij niet, zich van het algemene beginsel los te maken” (“Kapitalisme en landbouw”, Deel II. blz. 287). De onderdaan van een politiek verslaafde staat, waar 999 van de 1000 inwoners tot op het gebeente door politieke onderdanigheid en volkomen gebrek aan begrip inzake partijeer en partijverband zijn gedemoraliseerd, verwijt uit de hoogte aan een burger van een constitutionele staat, dat hij zich te zeer “aan de meningen van de partij gebonden” gevoelt! Aan onze illegale organisaties heeft blijft blijkbaar niets anders over dan resoluties over de vrijheid van kritiek op te stellen... — Noot van Lenin