Geschreven: augustus-december 2021
Bron: KRA PUBLISHING RESEARCH (https://kra.nl/)
Copyright: Joost Kircz en Marcel van der Linden
Toelichting: Het vertalen van een vertaling, dat kan fout gaan. De citaten hier zijn dan ook vertaald, óf uit de brontaal, óf vervangen bij middel van een reeds bestaande Nederlandstalige versie. Het oorspronkelijke notenapparaat is behouden.
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In tegenstelling tot de andere wetenschappen heeft de filosofie het nadeel dat haar voorwerpen niet onmiddellijk door de voorstelling worden toegegeven; evenmin kan ze de methode van het kennen voorafgaand aan de aanvang en voortgang als reeds aangenomen vooronderstellen.
Georg W.F. Hegel (Wikisource)[1]
Ontwikkelingen verlopen niet altijd vloeiend, het gaat vaak met horten en stoten. De Romeinse filosoof Seneca ging hier al op in.[2] De eerste moderne denker die de observatie dat een kwantitatieve vermindering of vermeerdering kan leiden tot een verandering in de aard (kwaliteit) van een entiteit grondig aanpakte, dat was G.W.F. Hegel,[3] die dit uitwerkte in zijn Wetenschap van de Logica (1832),[4] bekend als de ‘Grotere Logica’, en grondiger in zijn ‘Kleine Logica’, de Encyclopedie van de Filosofische Wetenschappen, deel 1 (1830).[5] Hij bouwt voort op inzichten uit zijn Fenomenologie van de Geest (1806-7), waarin we het voorbeeld vinden van: “een kind, dat na een lange stille periode van voeding met zijn eerste adem de geleidelijkheid van de vermeerdering afbreekt – het maakt een kwalitatieve sprong en wordt geboren, ...”[6] Belangrijk is dat we ons realiseren dat Hegel nooit ‘dialectische wetten’ heeft bedongen, zoals ze door Friedrich Engels en zijn volgelingen werden genoemd. Dit geldt ook voor de ‘wet’ van de kwantiteit-kwaliteit transitie (hierna KKT). In deze onderzoeksnotitie bespreken we de waargenomen simplistische universaliteit van deze notie en stellen dat hoewel een KKT in veel situaties duidelijk zichtbaar is, de uitdrukkingen ervan zeker meervoudig zijn gezien de omstandigheden van de situatie in kwestie.
De KKT werd een veelbesproken onderwerp nadat Friedrich Engels zijn boek De heer Eugen Dührings omwenteling van de wetenschap publiceerde, bijna een halve eeuw na Hegels dood (1878, Engelse vertaling 1907).[7] Het is belangrijk om hier al op te merken dat zowel Hegel als Engels de dialectische ‘wetten’ beschouwden als betrekking hebbend op de hele wereld, zowel materieel als sociaal. Het concept bereikte zijn definitieve codificatie toen de onvoltooide manuscripten van Engels, geschreven tussen 1873 en 1882, werden gepubliceerd in het Duits en Russisch in 1925 (Engelse vertaling 1939) als de bundel Dialectiek van de Natuur.[8] In zijn aantekeningen probeerde Engels het idee van universele (overkoepelende) dialectische ‘wetten’ te verankeren aan de hand van allerlei voorbeelden uit de natuurwetenschappen. Een materialistische benadering moet immers, in tegenstelling tot Hegel, uitgaan van het materiële substraat dat in zijn ontwikkeling levende en denkende materie voortbrengt. Beide vrienden, Karl Marx en Friedrich Engels, pasten Hegels dialectiek toe in hun werk. Marx concentreerde zich op de kritiek van de politieke economie en voegde gevallen van KKT’s uit deze kritiek toe in de tweede editie van Het Kapitaal, deel 1.[9] Daar lezen we over de meerwaardevoet en de hoeveelheid meerwaarde:
De geld- of warenbezitter wordt dan pas een kapitalist, wanneer het voor de productie voorgeschoten minimumbedrag ver boven dit maximum uit de middeleeuwen ligt. We vinden hier, evenals in de natuurwetenschap, een bevestiging van de door Hegel in zijn Logik ontwikkelde wet, volgens welke zuiver kwantitatieve veranderingen op een bepaald punt omslaan in kwalitatieve verschillen. (Karl Marx, Het Kapitaal, deel 1, hoofdstuk 9)[10]
En in het hoofdstuk over de oorspronkelijke accumulatie wordt gezegd dat de centralisatie van kapitalen leidt tot:
... (met) het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle voordelen van dit omwentelingsproces toe-eigent en deze monopoliseert, neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding, de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. (Karl Marx, Het Kapitaal, deel 1, hoofdstuk 24)[11]
Engels benadrukte dat de dialectische ‘wetten’ met inbegrip van het begrip KKT overal in de natuur en de maatschappij kunnen worden waargenomen en daarom – net als Hegel – als een universele regel kunnen worden beschouwd.[12] Engels werkte in het bijzonder drie voorbeelden uit om de KKT te illustreren: vloeibaar water dat, onder constante druk en met stijgende of dalende temperatuur, verandert in damp of ijs; het periodiek systeem van chemische elementen; en de homologe reeks van alkanen.[13]
Engels noch Marx gingen dieper in op de fundamenten van de KKT, maar illustreerden het fenomeen vooral met voorbeelden. Het is opmerkelijk dat de analyse van KK overgangen bijna geen vooruitgang heeft geboekt sinds het einde van de negentiende eeuw. Onder marxisten werd het een standaarduitdrukking voor verandering, vaak terloops gebruikt als een bekend feit; een weerspiegeling van een objectieve waarheid. Nikolai Boecharin stelde dat: “De transformatie van kwantiteit in kwaliteit is een van de fundamentele wetten van de beweging van materie; het kan letterlijk worden getraceerd bij elke stap in zowel de natuur als de maatschappij.”[14] Leon Trotski zei niet veel meer toen hij schreef: “Het bepalen van het juiste moment van het kritische punt waarop kwantiteit in kwaliteit verandert, is een van de belangrijkste en moeilijkste taken op alle gebieden van de kennis, met inbegrip van de sociologie.” (Leon Trotski, Het ABC van de materialistische dialectiek)[15] En Jozef Stalin beschouwde de KKT als een fundamentele doctrine, in plaats van een methode.[16] Interessant genoeg zien we na de destalinisatie in de Oost-Europese communistische filosofie, een langzame ontwikkeling van een fundamentele wet[17] naar een heuristisch hulpmiddel.[18]
Het is tijd om het vaak genoemde begrip KKT te heroverwegen en te verfijnen. In het volgende willen we de problemen bespreken die voortkomen uit een te eenvoudige interpretatie, aangezien KKT verschillende aspecten herbergt. Daartoe zullen we een aantal complicaties identificeren en een eerste aanzet geven voor verdere analyse. Maar eerst is het zinvol om kort terug te keren naar de bedenker van het idee, Hegel. Hegel wil uitstijgen boven de formele, Aristotelische logica met haar statische noties van ware en onjuiste beweringen. Voor hem staat beweging centraal. Volgens Hegel kunnen we verandering alleen begrijpen als we de eenheid van hier-zijn en nog-niet-daar-zijn accepteren, omdat ‘daar’ eerst moet bestaan voordat we ernaar toe kunnen bewegen. Verandering, en kwalitatieve verandering in het bijzonder, vereist het dialectische begrip van een conceptuele triade: Kwaliteit, Kwantiteit en Maat.
Zo wordt bijvoorbeeld de lengte van de verschillende snaren die in trilling worden gebracht gemeten vanuit het oogpunt van het kwalitatieve verschil in de tonen die worden voortgebracht door de trilling die overeenkomt met dit lengteverschil. Op dezelfde manier wordt in de scheikunde de hoeveelheid stoffen (Stoff) die met elkaar in contact komen bepaald om de afmetingen te kennen die dergelijke verbindingen bepalen, d.w.z. de hoeveelheden die aan bepaalde kwaliteiten ten grondslag liggen. Ook in de statistiek zijn de betrokken getallen alleen interessant vanwege de kwalitatieve resultaten die ze opleveren. Het louter numerieke onderzoek op zich, zonder het hogere gezichtspunt dat hier wordt beschreven, wordt terecht beschouwd als een lege nieuwsgierigheid die noch de theoretische noch de praktische interesse kan bevredigen. (https://hegel.de/werke_frei/hw108021.htm)[19]
In meer abstracte termen stelt Hegel dat het Zijn in zichzelf de triade van begrippen omvat:
Kwaliteit is allereerst de bepaling die identiek is aan het zijn, op zo’n manier dat iets ophoudt te zijn wat het is als het zijn kwaliteit verliest. Kwantiteit daarentegen is de bepaling die extern is aan het zijn en er onverschillig tegenover staat. Zo blijft bijvoorbeeld een huis wat het is, het kan groter of kleiner worden, en rood blijft rood, het kan lichter of donkerder zijn. Het derde niveau van zijn, de maat, is de eenheid van de eerste twee, de kwalitatieve kwantiteit. Alle dingen hebben hun maat, d.w.z. dat ze kwantitatief bepaald zijn, en dat ze zo of groter zijn, is voor hen onverschillig; tegelijkertijd heeft deze onverschilligheid echter ook een grens, waarboven de dingen ophouden te zijn wat ze waren door een verder meer of minder. (https://hegel.de/werke_frei/hw108013.htm)[20]
Het argument van Hegel is dat als een verandering in kwantiteit kan leiden tot een verandering in kwaliteit, dan moeten kwantiteit en kwaliteit aan elkaar gerelateerd zijn. Bij elke gegeven kwantiteit hoort een bepaalde kwaliteit. Hegel zegt daarom dat elke gegeven kwantiteit zijn eigen ‘maat’ (Maß) heeft. Bij elke kwaliteit hoort een bepaalde (reeks van) kwantiteit, afgebakend door grenzen.
Maar als we onder begrenzing een begrenzing verstaan die kwantitatief is en bijvoorbeeld een veld zijn begrenzing in deze zin verandert, dan blijft het veld een veld zoals voorheen. Als het daarentegen de kwalitatieve grens van het veld is die wordt veranderd, dan wordt de bepaaldheid die van het veld een veld maakt veranderd, en dan wordt het veld een weide, een bos, enzovoort. (www.zeno.org/nid/20009177604)[21]
Laten we nu eens kijken naar een van Engels’ favoriete voorbeelden van KKT: het periodiek systeem van chemische elementen, dat rond 1870 zijn semi-definitieve vorm kreeg in het werk van Dmitri Mendelejev. Hier worden de chemische elementen in tabelvorm gepresenteerd op basis van chemische gelijkenis, wat het feit weerspiegelt (nog niet bekend bij Mendelejev) dat het verhogen van het aantal protonen in een atoomkern de chemische karakteristiek volledig verandert.[22] Met één proton hebben we het brandbaar gas waterstof, met twee krijgen we het inert (edel) gas helium en met drie het metaal lithium. De toename van een telbare hoeveelheid, het aantal protonen, verandert de chemische kwaliteit volledig.
Op een dieper niveau is dit voorbeeld echter onvolledig. Atoomkernen bevatten ook neutronen en de combinatie van het aantal neutronen ten opzichte van het aantal protonen ligt niet vast. De verschillende vormen van een element (isotopen) kunnen sterk variëren. IJzer met 26 protonen komt bijvoorbeeld het meest voor in de natuur in combinatie met 54 neutronen, maar minder stabiele vormen kunnen ook 55 of zelfs 72 neutronen hebben. Hoewel de chemische kwaliteit van ijzer hetzelfde blijft, reageren deze ijzerisotopen niet altijd op dezelfde manier en hebben ze verschillende fysische eigenschappen. Met andere woorden, we bepalen de chemische eigenschappen aan de hand van het aantal elektrisch positief geladen protonen en hetzelfde aantal negatief geladen elektronen, maar de fysische eigenschappen van isotopen kunnen aanzienlijk verschillen. Dus over welke kwaliteit hebben we het in hegeliaanse zin?
Een vergelijkbaar voorbeeld van eenvoudig tellen dat Engels gebruikt is de homologe reeks alkanen. Dit is een voorbeeld van een reeks waarin elke toevoeging van een extra ‘eenheid’ in een molecuul een geheel nieuwe stof oplevert.[23] Het gas methaan heeft bijvoorbeeld één koolstofatoom, ethaan heeft er twee, propaan heeft er drie, enzovoort. Ook hier moeten we heel duidelijk zijn welke eigenschap (in het vorige geval was het een proton of elektron en hier een koolstofatoom) we als uitgangspunt nemen. Engels’ voorbeelden zijn daarom op zijn zachtst gezegd onvolledig.
Een tweede complicatie is dat je onderscheid moet maken tussen verschillende soorten metingen: gebruiken we kardinale telling, ordinale telling, of tellen we helemaal niet maar hebben we het bijvoorbeeld over veel, een hoop, enorm veel, enz.? Met andere woorden, zijn we in staat om een (eindige of zelfs oneindige) hoeveelheid te tellen of hebben we te maken met een grootheid waarbij numerieke representatie secundair is? Kardinaalgetallen beschrijven de grootte van een verzameling: een mens heeft twee ogen. Kardinalen zijn goed gedefinieerde getallen die betrekking hebben op een goed gedefinieerd object, zoals in het geval van chemische stoffen. Methaan heeft één koolstofatoom, propaan heeft er drie. Dit is een telling van absolute hoeveelheden (het aantal koolstofatomen). De hoeveelheid definieert een relevante kwaliteit. Ordinale getallen worden verkregen bij het ordenen: welke hogere of lagere positie neemt een object in een reeks in? Ordinalen beschrijven een continue (telbare) toename van een eigenschap. Bijvoorbeeld het meten van een meter linnen of een suikerbrood (zoals Marx gebruikt) waarbij een hoeveelheid wordt gemeten door een – in principe arbitraire – gestandaardiseerde eenheid van iets anders. Dit is de basis van de handel.[24]
Numerieke telling van dezelfde eenheden (kralen, geld en meters), dat wil zeggen het vergelijken van twee verschillende objecten door een derde gemeenschappelijk kenmerk, is een verdere abstractie naar een algemeen equivalent (geld). Hegel heeft het over: “[de] hoeveelheid [Anzahl], dat het discrete moment is, en de eenheid [van een wiskundige eenheid], dat het moment van continuïteit is.”[25] Dit suggereert dat overgangen noodzakelijkerwijs alleen numeriek telbare elementen impliceren (zie ook hieronder). In feite zijn numeriek tellen en telsystemen een sociaal en geen genetisch menselijk vermogen, net als schrijven, in tegenstelling tot spraak; het is ook een menselijk vermogen dat actief verworven moet worden. Het is belangrijk om te beseffen dat het vermogen om te tellen een zeer vroege menselijke prestatie is, iets wat pas sinds kort gewaardeerd wordt.[26]
Afgezien van het tel probleem zijn er verschillende soorten KKT. Maar voor we ze beschrijven moeten we verduidelijken dat niet elke kwalitatieve verandering een KKT is. Daar zijn twee mogelijke redenen voor. Ten eerste zijn sommige veranderingen toevallig (een poesje wordt gedood door een auto); terwijl andere veranderingen onvermijdelijk zijn (een poesje groeit op en sterft van ouderdom). In de woorden van Scott Meikle: “Het ligt niet in de aard van poesjes dat ze fatale ongelukken krijgen, maar het ligt in hun aard om zich tot katten te ontwikkelen. Men kan van een poesje dat zich tot kat heeft ontwikkeld niet zeggen dat “het een ongeluk heeft gehad”. Zich ontwikkelen tot een kat is, in tegenstelling tot aangereden worden door een auto, noodzakelijkerwijs niet toevallig. Het is alleen tegen de achtergrond van de essentie van een ding dat we in staat zijn om zijn ongelukken in kaart te brengen.”[27] KKT gaat altijd over noodzakelijke veranderingen. Dit wordt het best geïllustreerd door de sociaaldemocratische drogreden dat een fundamentele sociale verandering moet gebaseerd zijn op een meerderheid bij de verkiezingen voor een burgerlijk parlement.
Ten tweede kan een kwalitatieve verandering veroorzaakt zijn door een andere kwalitatieve verandering. Neem het voorbeeld van fotosynthese waarbij, onder invloed van zonlicht, kooldioxide (CO2) en waterstofdioxide (water, H2O) worden omgezet in suiker en zuurstof (6CO2 + 6H2O → C6H12O6+ 602). Hier zien we een transformatie van twee kwaliteiten in twee andere kwaliteiten zonder een kwantitatieve verandering in bouwstenen: het totale aantal betrokken waterstof-, koolstof- en zuurstofatomen blijft hetzelfde; een typisch kenmerk van een chemische reactie, waaruit geen chemische atomen verdwijnen. We zouden dit een kwaliteit-kwaliteit overgang kunnen noemen.
Maar wat verandert er met noodzaak in een KKT? Bevriezing en verdamping van water zijn noodzakelijke overgangen onder bepaalde omstandigheden (bv. druk). Water heeft drie mogelijke toestanden (stoom, vloeibaar en ijs) en kan twee KKT’s ondergaan. Maar ijs, water en damp zijn allemaal waterstofdioxide (H2O). Er gebeurt dus eigenlijk niets fundamenteels met bevriezen of verdampen, we hebben het nog steeds over water. Wat verandert er dan precies? Wat verandert er eigenlijk als de rups een vlinder wordt? Misschien is het nuttig om twee soorten noodzakelijke veranderingen te onderscheiden: bij de ene vorm gaat het om een verandering van verschijningsvorm (Erscheinung), bij de andere om een verandering van essentie (Wesen).
Daarnaast is het mogelijk om ten minste drie variaties te onderscheiden, afhankelijk van de mechanismen die de overgang veroorzaken. Allereerst is er de KKT waarbij een kwaliteit verandert door een externe kracht of een combinatie van externe krachten. De standaardvoorbeelden zijn weer de faseovergangen van water. Bij een constante druk van één atmosfeer verandert ijs bij 0 °C in water en bij 100 °C in damp. De relevante energie die de faseovergangen (heen en weer) veroorzaakt komt van buiten de kwaliteit water.[28] Met andere woorden, de overgang vindt alleen plaats als er een externe verwarmings- of koelingsbron is. In zo’n systeem is het de meetbare hoeveelheid van de externe energie die geleverd wordt door of onttrokken wordt aan een bron die een verschijningsverandering geeft. De verschillende manifestaties (verschijningsvormen) van water hebben echter fundamenteel verschillende kenmerken, dus kwaliteiten. Bijvoorbeeld dat je kunt schaatsen op ijs of dat je een machine in beweging kunt zetten met stoom. Ook hier is het duidelijk dat het van het grootste belang is om te bepalen over welke kwaliteit we het hebben in welke situatie.
Ten tweede is er de KKT als gevolg van groei of contractie. We hebben Hegels voorbeeld van de geboorte van een kind al aangehaald. De verandering waar we het over hebben is in feite een interne verandering van kwaliteit. Als er eenmaal een combinatie van genen bij elkaar is gebracht die zich in de juiste voedzame omgeving kan ontwikkelen, kunnen we te maken krijgen met een soortgelijke KKT als bij een faseovergang.
Immers, het zich ontwikkelende genotype drukt zich in zijn ontwikkeling uit in verschillende fenotypen van eerst eenvoudige celvermenigvuldiging via groeistadia binnen de voedselomgeving (placenta, ei) en vervolgens extreme vormveranderingen naar een nieuwe en onafhankelijke kwaliteit. Merk op dat de metamorfose van foetus tot baby anders is dan het voorbeeld van kokend water, omdat moeder en foetus tijdens de zwangerschap één organisme zijn. Zelfs in situaties van vreselijke ondervoeding worden baby’s geboren, omdat het lichaam van de moeder een endogene bron van energie is, in tegenstelling tot de externe warmte die aan vloeibaar water wordt toegediend waardoor het gaat koken. Als we een kippenei niet meer verwarmen (met een lamp of een kip) zal er geen ontwikkeling plaatsvinden, alsof we een steen zouden verwarmen.[29]
Een derde vorm is de KKT als gevolg van de vorming van een kritische massa. Dit begrip komt uit de kernfysica en verwijst naar de hoeveelheid van een stof of combinatie van stoffen die al dan niet een gewelddadige explosie kan veroorzaken. Dit fenomeen is anders dan bijvoorbeeld de opeenhoping van materie omgeven door een dunne wand (zoals bij vulkanen of puisten), waarbij we spreken van een voortdurende opbouw van druk totdat de wand scheurt. Kritische massa is de hoeveelheid stof die nodig is om een kettingreactie mogelijk te maken, en uiteindelijk een kernexplosie. Concreet gaat het om de opbouw van een voldoende aantal neutronen (bijvoorbeeld in een plutoniumbol) waarbij de toename groter is dan de resorptie om een zichzelf versterkende situatie te krijgen. De grootheid is dan eigenlijk de neutronendichtheid. Dit uit de natuurkunde afgeleide begrip van ‘kritische massa’ als een vorm van KKT heeft nieuwe inzichten opgeleverd in de opkomst en neergang van sociaal protest. Er wordt bijvoorbeeld beweerd dat in de Verenigde Staten aan het eind van de jaren zestig de lichaamsgrootte van de studenten de enige significante predictie was van demonstraties en andere ongeregeldheden op de universiteitscampussen.[30] Het is duidelijk dat grootte hier wordt gezien als een dominante factor. Hetzelfde kan gezegd worden van de Indianen op de Noord-Amerikaanse vlakten in de negentiende eeuw:
Het grootste deel van het jaar leefden de leden van een stam op de vlakten in kleine groepen van ongeveer 50 mensen. Gedurende deze tijd was hun sociale structuur uiterst eenvoudig. Er was een groepsleider, maar die had weinig macht en weinig taken. Een groep van die grootte had weinig meer nodig. Maar toen de ongeveer twee dozijn stammen van een typische prairiestam samenkwamen voor de zomerjacht op bizons, veranderde alles. Er werd een stamraad van stamhoofden gevormd die één van hen tot stamhoofd verkozen en in die hoedanigheid kreeg hij veel meer macht. Hij organiseerde en leidde alle stamactiviteiten en werd bijgestaan door de verenigde mannen, die ontstonden zodra de hele stam bijeen was. Een van deze genootschappen fungeerde als politiemacht en was belast met het handhaven van de orde tijdens de bizonjacht en de daaropvolgende zonnedansceremonie.[31]
KKT’s zijn soms omkeerbaar en soms niet. In het geval van een verandering van verschijningsvorm, waarbij een externe invloed cruciaal is, zoals in een thermodynamisch systeem, is het eenvoudig: koel stoom af en je krijgt water. Maar als je een uraniumatoom splitst in krypton en barium, komt er energie vrij en is het onmogelijk om deze verandering ongedaan te maken. De grondstoffen waaruit een biologisch wezen is opgebouwd, vergaan na de dood. De cyclus ‘van stof tot stof’ is meer een metafoor dan een materiële realiteit, omdat de oermaterie van een heel andere soort is dan onze overblijfselen – tenzij we natuurlijk de atomaire begin- en eindtoestand in beschouwing nemen. De bewegingen van ballen in een biljartspel zijn idealiter omkeerbaar, maar de meeste bewegingen zijn dat niet. Het feit dat bij de huidige stand van zaken natuurkundige wetten ervan uitgaan dat tijd (als maat voor verandering in seconden) omkeerbaar is, is slechts een verdere indicatie dat echte veranderingen nog niet volledig begrepen worden, omdat alleen op het laagste begripsniveau beweging echt omkeerbaar is.[32][32a]
Daarom is het zinvol om te spreken van een gelaagdheid van de situatie (sociaal, biologisch of fysisch). Een bepaald niveau heeft processen die we kunnen uitdrukken in operationele wetten. Wanneer we een hoger of lager niveau betreden, zijn deze wetten slechts ingrediënten/bouwstenen voor het hogere niveau of resultaten van een lager niveau.
Terwijl sommige (natuurkundige/sociale) wetten op meer niveaus blijven gelden, zijn andere wetten laag-afhankelijk (context). Dit niveau komt duidelijk tot uiting in de opeenvolgende economische ontwikkelingen zoals subsistentie-economieën (productie voor eigen gebruik), kapitalisme en socialisme. Marx analyseert de (immanente) wetten van de kapitalistische productiewijze, niet die van de Babylonische economie, hoewel voor het bereiken van de kapitalistische productiewijze diepgaande kennis van eerdere stadia relevant is voor de analyse van haar groei en ondergang.
De weg terug is echter niet volgens dezelfde ‘wandelkaart’, maar door vernietiging.
Een samenleving gaat niet terug van kapitalisme naar feodalisme. Het kapitalisme kan echter, om wat voor reden dan ook, zichzelf vernietigen en een periode van barbarij ingaan.
Vrije man en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildemeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkens eindigde met een revolutionaire omvorming van de hele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen. (Communistisch Manifest)[33]
Uit de chaos van de barbarij zouden opnieuw feodale structuren kunnen ontstaan. Het is echter geen herhaling van zetten in een omkeerbaar proces, maar de mogelijke terugkeer van vormen van overheersing die lijken op historisch vroegere vormen; denk aan de denkfout om elk autoritair regime onmiddellijk fascistisch te noemen. De geschiedenis herhaalt zich niet en de fysieke tijd ook niet, in tegenstelling tot de zo gedefinieerde wiskundige tijd (de parameter t). Binnen de natuurwetenschappen is dit een centraal probleem in de zogenaamde statistische mechanica, die op basis van waarnemingen stelt dat er een voortdurende groei van entropie (chaos) is in een gesloten systeem.
Op dit punt is de discussie over de aard van de kwantummechanica belangrijk. De ‘causale’ interpretatie van David Bohm komt tot dezelfde experimentele resultaten als de ‘orthodoxe’ interpretatie van de Kopenhaagse school. Niels Bohr en met name Werner Heisenberg stellen echter dat het ‘in principe’ hier ophoudt en dat de natuur fundamenteel (ontologisch) probabilistisch is, waardoor veel mensen denken dat de natuurkunde bewijst dat de wereld uiteindelijk probabilistisch is. David Bohm (een fervent lezer van Hegel) stelde echter dat wat wij zien als statistisch gedrag slechts het resultaat is van deterministische processen in een subkwantumrijk.[34] Ook in de vastestoffysica kunnen meer organisatieniveaus met hun eigen conceptuele structuur worden vastgesteld, zoals P.W. Anderson krachtig beargumenteert tegen het idee van een zuiver hiërarchische opbouw van materie uit zogenaamde elementaire deeltjes.[35]
Een belangrijk concept om deze gelaagdheid van de werkelijkheid te karakteriseren heet ‘emergente eigenschappen’ – eigenschappen die pas opduiken bij een bepaald niveau van complicatie.[36] Dit kan worden geïllustreerd met het bekende voorbeeld dat, gezien vanuit een vliegtuig, de zee glad is en daarom kan worden beschreven met eenvoudige geometrische hulpmiddelen, terwijl hoe dichter we bij het zeeoppervlak komen, hoe groter de zichtbare onregelmatigheden van golfvorming en turbulentie worden.
KKT’s gebeuren zelden in een flits; over het algemeen lijkt er een kortere of langere overgangsperiode te zijn. Dit geldt zelfs voor een ogenschijnlijk ogenblikkelijke verandering zoals de faseovergang van ijs naar vloeibaar water; in feite vindt er een relatief langzaam smeltproces plaats waarbij de toegevoegde warmte tot in elk hoekje en gaatje van het monster moet doordringen. Kijk naar je whisky met ijs en zet vraagtekens bij de wijsheid uit het schoolboek dat eerst het hele ijsblokje nul graden moet bereiken voordat het smelt. Er is altijd een tussenliggende periode, hoe kort ook. Op dezelfde manier kan de metamorfose van foetus tot baby, de geboorte, vele uren duren. Zuigelingen die voor de eerste keer proberen te staan, vallen gemiddeld 14,6 keer voordat ze slagen; ze ervaren dus ‘meervoudige overgangen’.[37] De ineenstorting van complexe samenlevingen zoals het West-Romeinse Rijk of het Chinese West-Chou Rijk duurde tussen 163 en 310 jaar.[38] En de vervanging van het kapitalisme door het communisme is alleen denkbaar als: “een periode van de revolutionaire transformatie van het een in het ander”, met een bijbehorende “politieke overgangsperiode”.[39]
Hoe definiëren we overgangen en is het een onmiddellijke actie of een proces? Begon de Russische Revolutie in februari 1917 of in oktober 1917? En wanneer was de revolutie voltooid? Na Brest-Litovsk? Aan het einde van de burgeroorlog? Met de invoering van de vijfjarenplannen? Of met de tweede grondwet van 1936 en de opkomst van het begrip niet-antagonistische tegenstellingen, wat volgens de Stalin-school betekende dat de USSR een fundamenteel nieuw maatschappelijk stadium had bereikt waarin de oude dialectische wetten niet langer geldig zouden zijn en een nieuwe wet nodig was?
Ons onderscheid van fasen of stadia hangt ook af van ons abstractieniveau (er bestaan meerdere fasen in een vaste stof; de overgang van vaste stof naar gas via vloeibare tussenfase of niet, enz.) Faseovergangen, revoluties, enz. zijn zelf processen. Er bestaan overgangen binnen de overgangen.[40] George Novack onderscheidde, op een antropocentrische manier, drie stadia in elke ‘volledige en normale’ overgang:
1. Een prenataal of embryonaal stadium waarin de functies, structuren en kenmerken van de ontluikende entiteit groeien en zich bewegen binnen het kader van de reeds gevestigde vorm. 2. De kwalitatieve doorbraak van de geboorteperiode, wanneer het geheel van nieuwe krachten en kenmerken erin slaagt de oude vorm te verbrijzelen en op eigen kracht naar voren te treden. Op dit moment behoudt de nieuwe creatie nog veel overblijfselen die tot de vorige toestand behoren. 3. De periode van rijping, wanneer de rudimentaire kenmerken die ongeschikt zijn voor de eigenlijke bestaanswijze, grotendeels zijn afgeschud en de nieuwe entiteit zich onmiskenbaar, stevig, sterk ontwikkelt op haar eigen grondvesten.[41]
Alle drie stadia kunnen verschillende substadia kennen. De observatie die ecologen vaak maken, dat “de overgang tussen twee verschillende [ecologische] regimes meestal een periode met een lagere orde omvat dan een van beide regimes”,[42] is een interessante stelling, in tegenstelling tot hegeliaanse altijd overstijgende bewegingen naar hogere stadia.
De aard en duur van een transitieperiode hangt af van zowel intrinsieke dynamiek als externe druk. Het gebruik van het KKT-concept in de sociale wetenschappen hangt af van een scherpe kennis van de contingenties van het proces en van een begrip van de gelaagdheid ervan. De gesuggereerde universaliteit van KKT’s in zowel sociale als fysieke domeinen is te eenvoudig, aangezien op beide gebieden het contextuele en de juiste definities van een kwaliteit en een kwantiteit niet eenduidig zijn. De Russische Revolutie combineerde drie met elkaar verweven elementen: de strijd van de arbeiders, de strijd van de boeren en de strijd van de onderdrukte nationaliteiten, elk met hun specifieke dynamiek. De arbeidersklasse was niet erg groot – misschien twee miljoen mensen in 1917 – maar haar stakingsbewegingen hadden een enorme impact. Tegelijkertijd had het proletariaat nooit in zijn eentje de val van het tsaristische regime kunnen bewerkstelligen; het had de steun van andere sociale krachten nodig. En de (sub)culturen en zelfbeelden van arbeiders, boeren en onderdrukte nationaliteiten liepen op hun beurt enorm uiteen en waren gegrondvest in de oude maatschappij. Onder deze omstandigheden werd de overgangsfase van het KKT structureel bepaald (in de zin van: grenzen stellen, druk uitoefenen)[43] en de ruimte voor politiek manoeuvreren beperkt.
Zoals we hierboven al zeiden, wordt KKT vaak gezien als een wet, maar leiden veranderingen in kwantiteit altijd tot veranderingen in kwaliteit?
Misschien is het correcter om te zeggen dat het optreden van een KKT afhangt van een combinatie van twee factoren: van de kwaliteiten (relevante eigenschappen) van de entiteit als zodanig en van de externe invloeden die erop inwerken. In die zin is er altijd minstens één combinatie van entiteit en externe invloeden die leidt tot een KKT, maar die combinatie kan in sommige gevallen zeldzaam zijn, zodat het lijkt alsof bepaalde entiteiten altijd ‘zichzelf’ blijven.
Engels noemde KKT een ‘wet’.[44] Maar hij vond ook dat het beter was om over een methode te spreken en niet over een doctrine.[45] Met de komst van de moderne wetenschap in de 19e eeuw werd het idee van een fundamentele wet steeds populairder, maar ook wetten zijn uitdrukkingen van menselijk vernuft en contingente kennis. Daarom zijn ze vatbaar voor verandering of herformulering in nieuwe situaties, niet alleen in bijvoorbeeld het burgerlijk recht, maar ook in de natuurwetenschappen.
Ten eerste zijn wetten meestal beschrijvingen van sterk geïdealiseerde situaties. Als we een wet eenmaal gedefinieerd hebben, kunnen we deze gebruiken om een toekomst te voorspellen binnen de geldigheid van de context en aannames. Als we de grenzen van een wet ontdekken, moeten we ofwel: (i) extra definiërende termen toevoegen, (ii) onze basisbegrippen herdefiniëren, (iii) de wet zien als onderdeel van een meer omvattende wet, of (iv) de wet opgeven.[46] Interessant is dat Lenin dit in zijn studie van Hegel al benadrukte in zijn opmerking over Hegels dictum: “Vandaar dat de wet niet buiten de verschijning staat, maar er onmiddellijk in aanwezig is; het rijk van de wetten is de stille (cursivering van Hegel) weerspiegeling van de bestaande of verschijnende wereld...”: “Dit is een opmerkelijk materialistische en opmerkelijk passende (met het woord ‘ruhige’) vaststelling. De wet is stil – en daarom is de wet, elke wet, beperkt, onvolledig, benaderend.”[47]
(Voor de volledigheid, hier de bovenstaande hermetische zin in het Engels: Interestingly, in his studies of Hegel, Lenin already emphasised this in his remark on Hegel’s dictum “Hence Law is not beyond Appearance, but is immediately present in it; the realm of Laws is the quiescent [Hegel’s italics] reflection of the existing or appearing world...”: “This is a remarkably materialistic and remarkably appropriate (with the word ‘ruhige’) determination. Law takes the quiescent-and therefore law, every law, is narrow, incomplete, approximate.”)
Ten tweede kunnen maatschappelijke wetten slechts in zeer beperkte mate ‘objectief’ worden genoemd, omdat subjectieve factoren altijd een cruciale rol spelen.
Wat is de correctie die hier moet worden toegepast? Het is natuurlijk niet de bedoeling om alle objectieve factoren (die de menselijke activiteit bepalen), alle niet-arbitraire factoren in de menselijke dispositie en alle structurele bepalende factoren in het sociale leven uit de sociale theorie te bannen. De taak is eerder: (1) om deze factoren altijd in verband te brengen met actieve subjecten, (2) om het subjectieve een kwalitatieve voorrang te geven (want “objectieve voorwaarden” zijn alleen wat ze zijn in relatie tot bepaalde subjectieve gedragstendensen); en (3) die aspecten van de actie van het subject verwoorden, die in hemzelf ontstaan, causa sua zijn.[48]
In het voorgaande hebben we geprobeerd aan te tonen dat KKT’s zeer verschillende vormen kunnen aannemen. KKT is een overkoepelend begrip dat vele variaties omvat. KKT kan niet ‘bewezen’ worden door een verzameling voorbeelden, gecombineerd met het pertinente idee dat omdat de wereld een eenheid is en mensen er deel van uitmaken, dezelfde wet zich uitdrukt in alle situaties en organisatieniveaus. Een dergelijke metafysica riekt naar godsdienst en verlamt de menselijke zoektocht naar begrip als een kracht voor bewuste verandering.
Het is noodzakelijk om het ingewikkelde samenspel van de verschillende gemengde (of niet-lineair interpenetrerende) niveaus van processen af te bakenen. Zoals C.L.R. James zei: “Noch de natuur, noch de geschiedenis presenteert ons de logische vormen in hun puurheid. ... We moeten logica en geschiedenis met elkaar in verband brengen. ... Als u er abstract tegenaan gaat, dan wordt u zo zeker als wat verraden.”[49]
_______________
[*] Dit werk maakt deel uit van het project Marxism and Science & Technology van het Nederlands Socialistisch Onderzoekscollectief: www.soc21.nl. Een eerdere Engelstalige versie verscheen in Critique Journal of socialist theorie, vol 49 # 3/4 Augstus December 2021.
[1] Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Encyclopedia of the Philosophical Sciences in Basic Outline. Part 1: Science of logic. Bewerkt en vertaald door Klaus Brinkmann en Daniel O. Dahlstrom (Cambridge: Cambridge University Press, 2015), § 1.
[2] “Het idee dat sommige objecten veranderen als ze groeien is niet nieuw ... Bepaalde dingen worden niet alleen groter als ze zich ontwikkelen, maar groeien uit tot iets anders.” Seneca, Moral letters to Lucilius (Epistulae morales ad Lucilium). Vertaald door Richard Mott Gummere. Vol. 3 (London: William Heinemann and New York: G.P. Putnam’s Sons, 1925), Letter 118, 14.
[3] David Gray Carlson, ‘Hegel’s Theory of Quantity’, Cardozo Law Review, 22, 2 (January 2001), pp. 425-594.
[4] Georg Wilhelm Friedrich Hegel, The Science of Logic. Editeur George Di Giovanni (Cambridge: Cambridge University Press, 2010).
[5] Hegel, Encyclopedia of the Philosophical Sciences.
[6] Georg Wilhelm Friedrich Hegel, The Phenomenology of Spirit. Editeur en vertaler: Terry Pinkard (Cambridge: Cambridge University Press, 2018), p. 9.
[7] Friedrich Engels, Herr Eugen Dühring’s Revolution in Science, in: MECW, vol. 25, pp. 5-309 [hierna Anti-Dühring], vooral pp. 110-119.
[8] Friedrich Engels, Dialectics of Nature, in: MECW, vol. 25, pp. 311-588.
[9] Vergelijk Engels, Anti-Dühring, p. 117: “Zo behandelt bv. de gehele vierde afdeling van Marx’ Het Kapitaal, ‘Voortbrenging van de relatieve meerwaarde’, talloze gevallen op het gebied van coöperatie, arbeidsverdeling en manufactuur, machinerie en grote industrie, waarin kwantitatieve verandering de kwaliteit en eveneens kwalitatieve verandering de kwantiteit van de betreffende dingen verandert ...(XII. Dialectiek. Kwantiteit en kwaliteit)
[10] Karl Marx, Capital, vol.1. Vertaald door Ben Fowkes (Harmondsworth: Penguin, 1976), p. 423.
[11] Ibid., p. 929.
[12] Zie bijvoorbeeld zijn The Part played by Labour in the Transition from Ape to Man (876), MECW, vol. 25 p. 452-464.
[13] Het voorbeeld van kokend en bevriezend water gaat terug op Hegel, Science of Logic, pp. 321-322, en Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Hegel’s Philosophy of Nature: Being Part Two of the Encyclopaedia of the Philosophical Sciences (1830), vertaling: Nicolin and Pöggeler’s Press, (2004), editie (1959), en uit de Zusätze in Michelet’s Text (1847). Vertaling: Arnold V. Miller (Oxford: Clarendon Press, 2004), § 322.
[14] Nikolai Bukharin, Historical Materialism: A System of Sociology. Bewerkt door Alfred G. Meyer (Ann Arbor: University of Michigan Press, 1969), p. 80.
[15] Leon Trotsky, The ABC of Materialist Dialectics (1939), in Trotsky, In Defence of Marxism (New York: Pathfinder Press, 1973), p. 50.
[16] J.V. Stalin, Dialectical and Historical Materialism (New York: International Publishers, 1940). Vergelijk de brief van Engels aan Werner Sombart (11 maart 1895). “Maar Marx’ hele manier van denken[Auffassungsweise] is niet zozeer een doctrine als wel een methode. Het biedt niet zozeer kant-en-klare dogma’s, als wel hulpmiddelen voor verder onderzoek en de methode voor dergelijk onderzoek.” In: MECW, vol. 50, p. 273.
[17] Józef M. Bochenski (ed.), Die dogmatischen Grundlagen der sowjetischen Philosphie. [Stand 1958] Zusammenfassung der ‘Osnovy Marksistoj Filosofii’, Sovietica, (Dordrecht: Reidel, 1959), p. 17.
[18] Herbert Hörz en Ulrich Röseberg (eds), Dialektik der Natur und der Naturerkenntnis (1990), (Leipzig: Edition Unica, 2013).
[19] Hegel, Encyclopedia, § 106.
[20] Ibid., § 85 toevoeging.
[21] Hegel, Science of Logic, p. 90.
[22] Merk op dat dit in de tijd van Hegel, Mendelejev en Engels nog niet bekend was. Periodiciteit van eigenschappen van elementen werd geanalyseerd aan de hand van hun relatieve atoomgewicht. Dit is een minder exacte maat dan het aantal protonen in de kern, dat gelijk is aan het aantal elektronen dat de kern ‘omcirkelt’. Dit is een mooi voorbeeld van de historische contingentie van wetten.
[23] Engels, Anti-Dühring, p. 118; Engels, Dialectics of Nature, p. 359-360. Een alkaan bestaat uit waterstof- en koolstofatomen die in een boomstructuur zijn gerangschikt waarin alle koolstofkoolstofbindingen enkel zijn. Alkanen hebben de algemene chemische formule CnH2n+2.
[24] Witold Kula, Measures and Men. Vertaald door Richard Szreter (Princeton: Princeton University Press, 1986); Emanuele Lugli, The Making of Measure and the Promise of Sameness (Chicago: The University of Chicago Press, 2019).
[25] Hegel, Encyclopedia, § 102. Dit is niet de plaats om Hegels worsteling met continuïteit en de grondslagen van de calculus te bespreken.
[26] Caleb Everett, Numbers and the Making of Us: Counting and the Course of Human Cultures (Cambridge, MA: Harvard University Press, 2017).
[27] Scott Meikle, Essentialism in the Thought of Karl Marx (Londen: Duckworth, 1985), p. 161.
[28] Zie ook Engels over het begrip latente warmte: Anti-Dühring, pp. 57-60.
[29] Mao Zedong: “Bij een geschikte temperatuur verandert een ei in een kuiken, maar geen enkele temperatuur kan een steen veranderen in een kuiken, omdat de basis voor beide verschillend is.” (Over de tegenstelling)
[30] Joseph W. Scott en Mohamed El-Assal, ‘Multiversity, University Size, University Quality and Student Protest: An Empirical Study’, American Sociological Review, 34, 5 (oktober 1969), pp. 702-709; Pamela E. Oliver en Gerald Marwell, ‘Whatever Happened to Critical Mass Theory? A Retrospective and Assessment’, Sociological Theory, 19, 3 (2001), pp. 292-311.
[31] Robert L. Carneiro, ‘The Transition from Quantity to Quality: A Neglected Causal Mechanism in Accounting for Social Evolution’, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 97, 23 (7 november 2000), pp. 12,926-12,931, bij p. 12,928.
[32] Dit is geen obstakel voor onderzoeksterreinen zoals kosmologische modellen die big bangs en big crunches in hun wiskundig model hebben. In de standaard wiskunde is de parameter ‘t’ zeker lineair in beide richtingen.
[32a] Er is een groot verschil tussen voortgang (wat ook destructie kan zijn) en de maatvoering – tijd genoemd, dat een reductie is van dit proces, waardoor het lijkt dat je heen en weer in de tijd kunt. Zie ook mijn artikel: Kircz, Joost, 2023, Time=Money: The Notion of the Ideal Applied to Physics. Marxism & Sciences 2 (1): 1-52. https://doi.org/10.56063/MS.2301.02101.
[33] Karl Marx en Friedrich Engels, ‘Manifesto of the Communist Party’, in: MECW, vol. 6, p. 482.
[34] David Bohm, Causality and Change in Modern Physics (Londen: Routledge & Kegan Paul, 1957).
[35] P. W. Anderson, ‘More is different’, Science, 177 (1972), nr. 4047, pp. 393-396.
[36] Voor een uitstekende inleidende beschrijving, zie: Robert B. Laughlin, A Different Universe: Reinventing Physics from the Bottom Down (New York: Basic Books, 2005).
[37] Karen E. Adolph, et al., ‘What is the Shape of Developmental Change?’, Psychological Review, 115 (2008), pp. 527-543, op 532, 536.
[38] Joseph Tainter, The Collapse of Complex Societies (Cambridge: Cambridge University Press, 1988), pp. 9-11.
[39] Karl Marx, ‘Critique of the Gotha Programme’ (1875), in: MECW, vol. 24, p. 95.
[40] Tim Wohlforth, ‘Transition to the Transition’, New Left Review, I/130 (1981), pp. 67-81.
[41] George Novack, ‘The Problem of Transitional Formations’, International Socialist Review, nr. 189 (november-december 1968), pp. 17-34, op p. 19.
[42] Leisha Vance et al., ‘Toward a Leading Indicator of Catastrophic Shifts in Complex Systems: Assessing Changing Conditions in Nation States’, Heliyon, nr. 3 (2017).
[43] Raymond Williams, Keywords. A Vocabulary of Culture and Society. Nieuwe editie (Oxford: Oxford University Press, 2015), p. 62.
[44] Engels, Anti-Dühring, pp. 60-61, 116, enz.
[45] Zie het citaat van Engels in noot 16.
[46] Richard P. Feynman, The Character of Physical Law (Cambridge, MA: MIT Press, 2017); Nancy Cartwright, How the Laws of Physics Lie (Oxford: Oxford University Press, 1983).
[47] Lenin, ‘Philosophical Notebooks’, in Lenin Collected Works, vol. 38, p. 151.
[48] Helmut Fleischer, Marxism and History. Vertaling: Eric Mosbacher (New York: Harper Torchbooks, 1973), p. 44.
[49] C.L.R. James, Notes on Dialectics: Hegel - Marx - Lenin (Londen: Allison & Busby, 1980), p. 183.