Emma Goldman
De nieuwe vrouw
De gangbare opvatting over huwelijk en liefde is dat ze op hetzelfde neerkomen, dat zij aan dezelfde drijfveren ontspruiten en dat zij aan dezelfde menselijke behoeften beantwoorden. Zoals de meeste gangbare opvattingen berust ook deze niet op werkelijke feiten maar op bijgeloof.
Huwelijk en liefde hebben niets met elkaar te maken en staan even ver uit elkaar als de noord- en de zuidpool, in feite zijn het elkaars tegengestelden. Ik zal niet zeggen dat er geen huwelijken uit liefde zijn. Dat is echter niet omdat liefde alleen in een huwelijk tot haar recht kan komen maar eerder omdat de meeste mensen er niet in slagen om zich helemaal van een algemeen gebruik los te maken. Er zijn op het ogenblik massa’s mannen en vrouwen voor wie het huwelijk gewoon een farce is maar die er zich aan onderwerpen vanwege de publieke opinie. Hoe dan ook, ik ontken niet dat er huwelijken uit liefde zijn en gevallen dat de liefde tijdens het huwelijk stand houdt, maar ik houd wel staande dat dit dan ondanks het huwelijk is en niet dankzij het huwelijk.
Het is echter volstrekt onwaar dat er liefde uit het huwelijk ontstaat. Je hoort wel eens van het wonderlijke geval dat mensen na de huwelijkssluiting van elkaar gaan houden, maar als je daar wat dieper op ingaat blijkt dan dat het louter een kwestie is van zich in het onvermijdelijke schikken. Aan elkaar gewend raken staat mijlenver af van de spontaniteit, intensiteit en schoonheid van de liefde, en zonder liefde kan de intimiteit van het huwelijk vrouw en man alleen maar omlaag halen.
Het huwelijk is in de eerste plaats een economische overeenkomst, een verzekeringscontract. Het enige verschil met een gewoon levensverzekeringscontract is dat het bindender is en meer verplichtingen met zich meebrengt. In vergelijking met de investeringen die ermee gemoeid zijn, zijn de voordelen onbetekenend klein. Wie een verzekering neemt betaalt een bepaald bedrag en kan zijn betalingen altijd stoppen. Maar een vrouw die een man neemt, betaalt daarvoor met haar naam, haar rechten op een eigen leven, haar zelfrespect en haar hele leven ‘tot de dood hen scheidt’. De huwelijksverzekering veroordeelt haar ook tot levenslang afhankelijk zijn, parasiteren en volkomen nutteloos zijn zowel voor zichzelf als voor de maatschappij. De man betaalt ook zijn tol, maar omdat zijn levenssfeer wijder is, beperkt het huwelijk hem niet zo in zijn mogelijkheden als de vrouw. Zijn ketens doen zich meer in economisch opzicht voelen.
Wat in Dantes Inferno boven de hellepoort geschreven staat, geldt evenzeer voor het huwelijk: ‘Gij die hier binnengaat, laat alle hoop varen’.
Iemand moet wel ontstellend dom zijn om niet in te zien dat het huwelijk een onding is. Een blik in de echtscheidingsstatistieken is voldoende om te laten zien wat een onmogelijk onding het in werkelijkheid is. Het stereotiepe argument van de leek over de gemakkelijkheid van de echtscheidingswetten en de toenemende losheid van zeden van de vrouwen als oorzaken van het mislukken van huwelijken verklaart niet waarom: ten eerste één op de twaalf huwelijken op een echtscheiding eindigt, ten tweede het aantal echtscheidingen van 28 per 100.000 inwoners in 1870 gestegen is tot 73 per 100.000 op het ogenblik, ten derde overspel als echtscheidingsgrond sedert 1867 met 270,8% is gestegen en ten vierde het aantal verlatingen met 369,8%. Naast deze verontrustende cijfers is er een grote hoeveelheid toneel- en romanliteratuur die verder licht op deze zaak werpt. Robert Herrich in zijn Together, Pinero in zijn Mid-Channel, Eugene Walter in zijn Paid in Full en tientallen andere schrijvers schilderen de dorheid, saaiheid en laag-bij-de-grondsheid van het huwelijk en de ongeschiktheid ervan als werktuig voor het bereiken van harmonie en begrip.
Wie een beetje nadenkt neemt geen genoegen met het gebruikelijke oppervlakkige excuus daarvoor. Hij moet dieper op het eigenlijke leven van de geslachten ingaan om te begrijpen waarom het huwelijk zo’n ramp is.
Edward Carpenter zegt dat ieder huwelijk bepaald wordt door de omgevingen waarin man en vrouw leven en die zo verschillend van elkaar zijn dat zij wel vreemden voor elkaar moeten blijven. Door de onoverkomelijke muur van bijgeloof, gewoonte en gebruiken die het omgeeft kan het huwelijk niet het wederzijdse begrip en respect doen ontstaan die ieder samenleven nodig heeft om niet tot mislukken gedoemd te zijn.
Henrik Ibsen, die al het onechte in het maatschappelijke leven verafschuwde, was waarschijnlijk de eerste die oog kreeg voor deze grote waarheid. Nora verlaat haar man, niet — zoals een domme criticus waarschijnlijk denkt — omdat zij van haar verantwoordelijkheden af wil of haar rechten als vrouw opeist, maar omdat zij is gaan beseffen dat zij acht jaar heeft samengeleefd met een vreemde voor wie zij kinderen heeft gebaard. Wat is er vernederender en verlagender dan je hele leven met een vreemde te moeten samenzijn? De vrouw hoeft van de man alleen maar het inkomen te weten. En wat valt er van een vrouw meer te weten dan dat zij een prettig voorkomen heeft? We zijn nog niet ontgroeid aan de theologische mythe dat een vrouw geen ziel heeft en alleen een aanhangsel is van de man, gemaakt uit zijn rib louter en alleen voor het welzijn van de heer, die zo sterk was dat hij bang was voor zijn eigen schaduw.
Misschien ligt het aan de slechte kwaliteit van het materiaal waar zij van gemaakt is, dat de vrouw zo weinig waard is. Maar hoe dan ook, een vrouw heeft geen ziel, dus wat valt er over haar te weten? Trouwens, hoe minder ziel een vrouw heeft, hoe meer haar man aan haar heeft en hoe meer ze in hem zal opgaan. Dat het instituut van het huwelijk zo lang schijnbaar intact is gebleven, is toe te schrijven aan de slaafse aanvaarding van de superioriteit van de man. Nu de vrouw haar lot in eigen hand begint te nemen en zichzelf echt begint te zien als iemand die niet bij de gratie van de meester bestaat, verliest het heilige instituut van het huwelijk langzamerhand zijn grondslag en is al het sentimentele gejammer niet in staat het overeind te houden.
De meeste meisjes leren praktisch vanaf hun eerste kinderjaren dat het huwelijk hun bestemming is; heel hun opvoeding moet daarom daarop gericht zijn. Zoals het stomme vee wordt vetgemest voor de slager wordt een meisje voorbereid voor het huwelijk. Het vreemde is echter dat zij veel minder van haar taak als vrouw en moeder te weten komt dan een doorsnee ambachtsman van zijn vak. Het is onbehoorlijk en vies voor een net meisje om iets over de huwelijksrelatie te weten. Waar is de logica van het fatsoen, dat de huwelijksbelofte nodig heeft om iets dat vies is te veranderen in een overeenkomst die zo zuiver en heilig is dat niemand er twijfel of kritiek over durft te uiten? Toch is dat precies de denkwijze van de meeste verdedigers van het huwelijk. De aanstaande vrouw en moeder wordt in volledige onwetendheid gehouden over haar enige troef in de concurrentiestrijd, haar seksuele kwaliteiten. Zo gaat ze dan een levenslange relatie aan met een man, alleen om tot het uiterste geschokt, afgestoten en vernederd te worden door het meest natuurlijke en gezonde instinct, de seksuele neigingen. We kunnen rustig zeggen dat een groot deel van het lichamelijke en psychische leed, de miserie en de ellende in het huwelijk het gevolg is van de misdadige onwetendheid op seksueel gebied die als zo’ n grote deugd geprezen wordt. Ook overdrijf ik niet in het minst als ik zeg dat heel wat gezinnen daaraan kapot zijn gegaan.
Als daarentegen een vrouw vrij en groot genoeg is om kennis te maken met de geheimen van het seksuele leven zonder de goedkeuring van staat of kerk, wordt zij beschouwd als iemand die ten enenmale ongeschikt is om de vrouw van een ‘goede’ man te worden, waarbij goedheid dan gelijkstaat met een leeg hoofd en een volle beurs. Wat is er beledigender dan dat een gezonde, volwassen levenslustige vrouw aan de eisen van de natuur moet verzaken, haar diepste verlangens moet onderdrukken, haar gezondheid moet ondermijnen en haar geest moet breken, haar gezichtsveld moet vernauwen en moet afzien van de diepte en de glorie van de seksuele ervaringen in afwachting van een ‘goede’ man die haar tot vrouw neemt? En dat is precies wat het huwelijk inhoudt. Waar kan zo’ n overeenkomst anders eindigen dan in een mislukking? Dit is een, zij het niet het onbelangrijkste, verschil tussen huwelijk en liefde.
Wij leven in een praktische tijd. De tijd dat Romeo en Julia voor hun liefde de woede van hun vaders riskeerden en dat Gretchen vanwege haar liefde de praatjes van de buren op de koop toe nam is voorbij. Als er nog wel eens jonge mensen zijn die zich de weelde van een romance veroorloven, zorgen de ouderen er wel voor dat zij onder handen genomen worden en net zo lang worden gedrild en bewerkt tot zij ‘hun verstand leren gebruiken’.
De moraal die het meisje ingepompt krijgt is niet of de man haar liefde heeft gewekt maar ‘Hoeveel?’. De grote en enige God van het praktische Amerikaanse leven is: ‘Kan de man de kost verdienen? Kan hij een vrouw onderhouden?’ Dat is de enige voorwaarde voor het huwelijk. Het denken van het meisje wordt daar op de duur helemaal door beheerst, zij droomt niet van maneschijn en kussen en lachen en tranen maar van winkelen en koopjes. Dit soort gevoelsarmoede en laag-bij-de-gronds denken tekent het huwelijk ten voeten uit. Het zijn de enige idealen die voor staat en kerk aanvaardbaar zijn omdat zij daarbij als toezichthouders kunnen optreden.
Er zijn natuurlijk nog wel mensen voor wie de liefde boven het geld gaat, vooral in de klasse die door economische noodzaak gedwongen is zelf zijn kost te verdienen. De geweldige verandering die deze economische noodzaak in de positie van de vrouw teweeg heeft gebracht is fenomenaal als we bedenken dat de vrouw in de industrie nog zo een nieuw verschijnsel is. Zes miljoen vrouwelijke loontrekkers, zes miljoen vrouwen die dezelfde rechten hebben als de mannen om uitgebuit en bestolen te worden, in staking te gaan en zelfs om dood te gaan van de honger. Is er nog meer, heer? Ja, zes miljoen loontrekkers in alle mogelijke beroepen, van het hoogste intellectuele werk tot het zwaarste slavenwerk in de mijnen en bij de spoorwegen; en zelfs zijn er vrouwelijke rechercheurs en politieagenten. De emancipatie is werkelijk totaal.
Desondanks zijn er maar heel weinig vrouwen in dat ontzaglijke arbeidsleger die het werken buitenshuis als iets blijvends beschouwen zoals de mannen. Een man mag nog zo’ n sukkel zijn maar hij heeft toch geleerd om zelfstandig te zijn en voor zichzelf te zorgen. Natuurlijk is geen enkele man in de economische tredmolen waarin we leven echt onafhankelijk, maar dat neemt niet weg dat iedere man, hoe gespeend van kwaliteiten hij ook is, er een hekel aan heeft om te parasiteren of minstens om als parasiet bekend te staan.
Voor een vrouw is het werken buitenshuis iets tijdelijks dat zij bij het eerste het beste huwelijksaanbod laat schieten. Daarom is het ook zoveel moeilijker om vrouwen te organiseren dan mannen. ‘Waarom zal ik lid van een bond worden? Ik ga toch trouwen en een huisgezin stichten. Is haar niet van jongsafaan bijgebracht dat dat haar uiteindelijke roeping is? Ze ervaart gauw genoeg dat het huis wel niet zo’n grote gevangenis is als de fabriek maar dat de deuren en sloten er degelijker zijn. Bovendien is de oppasser zo trouw dat niets hem ontgaat. Het ergste is echter dat het gezin de vrouw niet meer van de loonslavernij ontslaat maar alleen haar taak verzwaart.
Volgens de nieuwste statistieken, voorgelegd aan een Commissie ‘voor arbeid en lonen en overbevolking’ is alleen al in de stad New York 10% van de vrouwelijke werknemers getrouwd maar niettemin gedwongen het slechtst betaalde werk ter wereld te blijven doen. Als je daar dan nog het gesloof in de huishouding bijtelt, wat blijft er dan over van de bescherming en de glorie van het gezinsleven? Trouwens, ook een getrouwde vrouw uit de middenklasse kan niet van ‘haar’ huis spreken, want het is de man die haar levenssfeer bepaalt. Of de man een bruut is of een schat verandert daar niets aan. Wat ik wil aantonen is dat het huwelijk de vrouw alleen maar een tehuis garandeert bij de gratie van haar man. Jaar in jaar uit leeft ze in ZIJN huis, net zo lang tot haar kijk op het leven en de mensen even fantasieloos en bekrompen en grauw wordt als haar omgeving. Geen wonder dat een vrouw een vitterig, kleingeestig, ruzieachtig, kletskouserig, onuitstaanbaar wezen wordt dat haar man het huis uitdrijft. Zij zou niet weg kunnen als ze wilde, want zij kan nergens heen. Zelfs het kortste huwelijksleven maakt bovendien de doorsnee vrouw volkomen onbekwaam om zich buiten haar gewone kringetje te handhaven omdat ze helemaal afleert om haar eigen kwaliteiten te gebruiken. Zij verwaarloost haar uiterlijk, wordt onhandig in haar bewegingen, durft zelf geen beslissingen meer te nemen en geen oordeel meer uit te spreken en wordt een last en een zeurkous waar de meeste mannen op de duur een hekel en een afkeer van krijgen. Wat een inspirerende atmosfeer om het leven draaglijk te maken, hè?
Maar het kind moet toch beschermd worden, behalve dan voor het huwelijk. Want daar gaat het toch alles bij elkaar vooral om! Wat een kermis, wat een schijnheiligheid! Het huwelijk beschermt het kind maar toch zijn er duizenden van alles berooide en thuisloze kinderen! Het huwelijk beschermt het kind maar toch zijn de weeshuizen en opvoedingsgestichten overvol en heeft de Society for the Prevention of Cruelty to Children (Genootschap ter voorkoming van wreedheden tegenover kinderen) handenvol werk om kleine slachtoffertjes uit de handen van hun ‘liefhebbende’ ouders te redden en toe te vertrouwen aan de liefdevolle zorgen van de Gerry Society. Wat een giller!
Ze zeggen dat het huwelijk het vermogen heeft om ‘het paard bij het water te brengen’, maar heeft het paard ooit leren drinken? De wet kan de vader arresteren en een gevangenispak aangeven, maar heeft dat ooit de honger van een kind gestild? Als een vader geen werk heeft of zijn identiteit verbergt, wat doet het huwelijk dan? Het doet een beroep op de wet om een man te laten berechten en veilig op te sluiten; maar het geld dat hij verdient, gaat niet naar het kind maar naar de staat. Het enige wat het kind eraan overhoudt is een vage herinnering aan zijn vader in gevangeniskleren.
Wat de bescherming van de vrouw aangaat — dat is de grote vloek van het huwelijk. Niet dat het huwelijk de vrouw werkelijk beschermt, maar het hele idee is zo weerzinwekkend, zo een belediging en smaad aan het adres van het leven en haalt de menselijke waardigheid zo omlaag dat het genoeg is om dit parasitaire instituut voor altijd te veroordelen.
Het huwelijk is hetzelfde als die andere paternalistische instelling — het kapitalisme. Het kapitalisme berooft de man van zijn geboorterecht, belemmert zijn ontwikkeling, vergiftigt zijn lichaam, veroordeelt hem tot onwetendheid, armoede en afhankelijkheid en richt dan liefdadige instellingen op die de laatste resten van zijn zelfrespect wegvreten.
Het instituut van het huwelijk maakt de vrouw tot een parasiet, tot iemand die volkomen van een ander afhankelijk is. Het maakt haar ongeschikt voor de strijd om het bestaan, vernietigt haar maatschappelijk bewustzijn, verlamt haar verbeeldingskracht en zadelt haar vervolgens op met een genadige bescherming, die in werkelijkheid een valstrik is, een aanfluiting van het mens zijn.
Als het moederschap het hoogste is wat een vrouw kan bereiken, wat voor bescherming is daar dan voor nodig behalve liefde en vrijheid? Het huwelijk besmeurt, beledigt en verpest het alleen maar. Zegt het huwelijk niet tegen de vrouw: alleen als je mij volgt zul je leven voortbrengen? Veroordeelt het huwelijk de vrouw niet ter dood, verlaagt het haar niet en nagelt het haar niet aan de schandpaal als zij weigert haar rechten op het moederschap te kopen met de verkoop van zichzelf? Weigert het huwelijk zijn goedkeuring niet aan het moederschap als het niet onder dwang tot stand komt en blijft het niet volkomen onverschillig als iemand in haat moeder wordt? Als het moederschap voortkomt uit vrije keuze, liefde, extase, uit alles trotserende passie, dan plaatst het huwelijk een doornenkroon op het hoofd van het onschuldige kind en kerft het er in bloedige letters het scheldwoord ‘bastaard’ in. Zelfs als het huwelijk alle deugden bezat die eraan worden toegeschreven, zouden de misdaden die het tegen het moederschap heeft begaan, het nog voor altijd van het rijk van de liefde uitsluiten.
De liefde, het sterkste en diepste element in het leven, voorbode van hoop, van blijdschap, van verrukking, uitdager van alle wetten en conventies, de meest vrije en krachtige factor in het menselijke leven, hoe kan zo een alles bewegende kracht gelijk zijn aan dat miezerige, door staat en kerk voortgebrachte plantje van het huwelijk?
Vrije liefde? Alsof liefde anders dan vrij kan zijn! Hersens kun je kopen maar alle miljoenen ter wereld zijn niet in staat om liefde te kopen. Lichamen zijn onderworpen, maar alle macht van de aarde is niet in staat geweest om liefde te onderwerpen. Hele naties zijn veroverd maar alle legers helpen niet om liefde te veroveren. Geesten zijn geketend en in boeien gelegd maar tegenover liefde waren boeien en ketens volkomen hulpeloos. Iemand die hoog op een troon zit voelt zich met alle praal en schittering die hij met zijn goud kan krijgen niettemin arm en verlaten als de liefde hem voorbijgaat. Maar als er liefde woont is zelfs het armoedigste krot een bron van warmte, leven en kleur. De liefde heeft de magische kracht om van een bedelaar een koning te maken. Het is zo, liefde is vrij; anders is liefde niet mogelijk. In vrijheid geeft liefde zich zonder voorbehoud, mateloos, volledig. Alle wetten en rechtbanken ter wereld kunnen de liefde niet uitrukken als zij eenmaal wortel geschoten heeft. Maar als de grond onvruchtbaar is, hoe kan het huwelijk er dan iets laten groeien? Het is als de laatste doodsstrijd van wegebbend leven.
De liefde heeft geen bescherming nodig, zij is haar eigen bescherming. Zolang leven uit liefde ontstaat, zijn er geen kinderen die in de steek gelaten worden, honger lijden of verkwijnen door gebrek aan genegenheid. Ik spreek uit ervaring. In ken vrouwen die in vrijheid moeder werden door mannen van wie zij hielden. Er zijn niet veel wettige kinderen die zoveel zorg, bescherming en toewijding genieten als een vrij moederschap geven kan.
De apostelen van het gezag moeten niets van het vrije moederschap hebben omdat zij dan hun prooi kwijtraken. Wie levert er dan nog soldaten? Wie zorgt er dan nog voor arbeiders om rijkdommen te scheppen? Wie zorgt er voor politie- en gevangenispersoneel als de vrouwen niet meer bereid zijn alsmaar kinderen ter wereld te brengen? Het ras! Het ras! roepen de koning, de president, de kapitalist en de priester. Het ras moet in stand gehouden worden; dat de vrouw daarbij verlaagd wordt tot een loutere machine doet er niet toe — en het huwelijk is onze enige waarborg tegen het verderfelijke seksuele ontwaken van de vrouw. Maar deze verwoede pogingen om een toestand van slavernij te handhaven zijn tevergeefs. Ook tevergeefs zijn de uitspraken van de kerk, de grimmige aanvallen van de regeerders en zelfs de arm van de wet. De vrouwen weigeren verder mee te doen aan de voortbrenging van een ras van ziekelijke, zwakke, gedegenereerde, ongelukkige menselijke wezens die de kracht en de morele moed missen om het juk van armoede en slavernij af te werpen. Zij willen minder en betere kinderen, gekregen en grootgebracht in liefde en uit vrije keuze, niet gedwongen zoals in het huwelijk. Onze pseudo-moralisten moeten de diepe betekenis nog leren van het gevoel van verantwoordelijkheid tegenover het kind dat de vrije liefde in het hart van de vrouw heeft gewekt. Deze zou liever voor altijd van de glorie van het moederschap verstoken blijven dan leven voort te brengen in een sfeer van vernietiging en dood.
Als zij moeder wordt is dat om het kind het diepste en beste te geven dat haar wezen te geven heeft. Groeien met het kind is haar leuze; zij weet dat dat de enige manier is om werkelijke mannelijkheid en vrouwelijkheid te helpen ontstaan.
Ibsen moet aan een vrije moeder hebben gedacht toen hij de meesterlijke figuur van mevrouw Alving schiep. Zij was de ideale moeder omdat zij het huwelijk met al zijn verschrikkingen ontgroeid was, omdat zij haar ketens verbroken had en haar geest had bevrijd om op te stijgen tot zij herboren en sterk terugkeerde. Het was toen helaas te laat om de vreugde van haar leven, haar Oswald, te redden, maar niet om tot het besef te komen dat liefde in vrijheid de enige voorwaarde is om tot een mooi leven te komen. Mensen die zoals mevrouw Alving hun geestelijk ontwaken met bloed en tranen hebben moeten betalen, verwerpen het huwelijk als nep, als een doorzichtige, lege schijnvertoning. Of een liefde maar even duurt of eeuwig, voor hen is het het enige scheppende, inspirerende, stimulerende uitgangspunt voor een nieuw mensenras en een nieuwe wereld.
In het pigmeeënland waarin wij leven is de liefde voor de meesten een vreemde. Men kijkt er vreemd tegenaan en is er bang voor, zodat zij zelden wortel kan schieten, of als zij wortel schiet verwelkt zij weer spoedig en gaat zij dood. De zachte vezels van de liefde zijn niet bestand tegen de dagelijkse druk en spanning waaraan zij zijn blootgesteld. Haar geest is te complex om zich aan te passen aan de glibberige structuren van onze maatschappelijke verhoudingen. Zij weent en zucht en lijdt met degenen die naar haar verlangen maar niet in staat zijn tot haar toppen op te stijgen.
Eens, eens zullen grote, sterke, vrije mannen en vrouwen naar boven gaan en elkaar op de bergtop ontmoeten, bereid om te ontvangen en te delen en om zich te koesteren in de gouden stralen van de liefde. Welke fantasie, welke verbeeldingskracht, welk poëtisch genie kan ook maar bij benadering de mogelijkheden vermoeden die zo een kracht in het leven van mannen en vrouwen opent? Als de wereld ooit werkelijke kameraadschap en eenheid zal voortbrengen, zal de verwekker Liefde heten en niet Huwelijk.