Peter Drucker

Zelforganisatie, zelfemancipatie en identiteit

Wat we kunnen leren van indianen, migranten, en holebi’s?[1]


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, winter, (nr. 67), jg. 42
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Over de auteur:
Peter Drucker is redactielid van Grenzeloos, het blad van de Nederlandse SAP en staflid van het International Institute for Research and Education (IIRE) in Amsterdam. Hij is sinds twintig jaar actief in holebibewegingen in de VS en Nederland. In De Internationale nr. 52 publiceerden we van hem De lesbo en homobeweging in Nederland.

Steeds als we als marxisten over zelforganisatie en zelfemancipatie praten, moeten we ons en anderen eraan herinneren, vindt Peter Drucker, dat Marx en Engels zelforganisatie en zelfemancipatie als het centrale element van een strategie voor menselijke bevrijding hebben uitgevonden. De tragedie van het marxisme in de twintigste eeuw is dat het marxisme geïdentificeerd is geworden met bewegingen die met zelf emancipatie bar weinig te maken hebben gehad. De belangrijkste taak van marxisten aan het begin van de éénentwintigste eeuw wordt de begrippen en de gereedschappen van zelforganisatie en democratische controle opnieuw uit te vinden. Peter Drucker levert een bijdrage vertrekkend van de strijd van de indianen, de migranten en de holebi’s.

Verwant
Lesbo- en homobevrijding in Nederland
De gelijkheid der seksen
Over soldatenhardheid en opofferende moeders

Ik wil met een citaat van Lenin beginnen, dat ik min of meer als motto van m’n inleiding wil gebruiken. (Ik hoop dat iemand Lenins verzamelde werken in zijn of haar broekzak heeft – ik heb het citaat zelf in het Nederlands vertaald uit de Engelse uitgave, dus er is zeker iets mis mee en iemand moet het controleren.) Het citaat is uiteraard uit een polemiek genomen, in dit geval een polemiek tegen Nederlandse en Poolse links-revolutionairen. Het stuk heet, De discussie over zelfbeschikking samengevat; het jaar is 1916 en de aanleiding is de Ierse opstand van dat jaar. Lenin zegt: “Zich verbeelden dat een sociale revolutie denkbaar is (de nadruk is steeds van Lenin, hoor) zonder opstanden van kleine naties in de koloniën en in Europa, zonder revolutionaire uitbarstingen van een deel van de kleine middenstand met al zijn vooroordelen, zonder een beweging van de poiltiek onbewuste proletarische en halfproletarische massa’s tegen hun onderdrukking door de landbezitters, de kerk en de monarchie, tegen hun nationale onderdrukking, enz. -zich dit alles verbeelden is de sociale revolutie verwerpen.”

Hier treffen we een essentiëel aspect van Lenins gedachtengoed aan. Lenin was zeker een marxist, hij zag de strategische rol van de arbeidersklasse in de socialistische revolutie als centraal en onmisbaar; maar hij was de eerste belangrijke marxistische theoreticus die ook halfproletarische en nietproletarische bewegingen als onmisbaar beschouwde voor een revolutionaire strategie. Ik wil vanavond de kwesties van zelforganisatie en democratische controle in dat daglicht stellen. Ik ga praten over zelforganisatie van andere bewegingen dan de arbeidersbeweging zelf, en over democratische controle door andere sociale groeperingen dan de arbeidersklasse. De vraag wordt dan: wat voor verhouding kunnen en moeten de arbeidersbeweging in het algemeen, en revolutionaire organisaties in het bijzonder, hebben tot deze andere bewegingen. Want in onze tijd zoals in Lenins tijd, denk ik, is dit een centrale strategische vraag.

Drie voorbeelden

Als voorbeelden wil ik drie categorieën van bewegingen nemen: bewegingen van indianen, autochtone volkeren in Latijns-Amerika, met de opstand in Chiapas als recentelijkst voorbeeld; bewegingen van zwarten en migranten in de Verenigde Staten en West-Europa; en bewegingen van homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen, ook in de VS en West-Europa (“holebi’s”). Deze voorbeelden brengen ons soms heel dicht bij de tegenwoordige tijd. Dat betekent dat ik vaak niet het voordeel heb van historische afstand en dus dat mijn conclusies van een voorlopige aard zijn. Ik heb wel een aantal ideeën over hoe we deze bewegingen moeten benaderen, maar zeker weet ik het niet. Het doel is vooral een discussie op gang te helpen.

Mijn argument is in ieder geval dat de specifieke vormen van zelforganisatie en van democratische controle nooit voor eens en voor altijd vastgelegd kunnen worden, maar steeds opnieuw uitgevonden moeten worden.

Aandacht voor het specifieke

Ons doel is een brug te bouwen tussen de spontane verschijningsvormen van reeël bestaande bewegingen en de overkoepelende, basisdemocratische instellingen, die de machtscentra moeten worden van een nieuwe, socialistische samenleving. Hoe dichterbij het moment van revolutionaire crisis we komen, hoe coherenter deze structuren kunnen worden, hoe nauwer met elkaar verbonden, hoe meer gecentraliseerd.

In ons historische tijdperk, helaas – ik hoop dat we het met elkaar eens zijn – zijn we heel ver van zo’n moment van revolutionaire crisis vandaan. Dat betekent dat de zelforganisatievormen van verschillende bewegingen heel verschillend zijn, heel divers, heel apart. We moeten aandacht hebben voor de vele specificiteiten en de unieke – ofschoon soms heel jonge – tradities van verschillende bewegingen. Dat betekent dat de inhoud van een begrip als “democratische controle” nu iets anders is dan tijdens een periode van een heel sterke en dynamische arbeidersbeweging. De vraag die in veel bewegingen gesteld wordt is nu minder, “hoe kunnen we die machtige arbeidersinstellingen controleren”, en meer “Hoe kunnen we de vormen, de plekken, zelfs de sfeer waarborgen waarin we ons als specifieke onderdrukte groep herkennen.”

Met andere woorden, democratische controle wordt op dit moment vaak minder als een kwestie van macht en efficiëntie gezien, en meer als een kwestie van identiteit. Daar moeten we gevoelig voor zijn.

Indianen

Dit wordt makkelijker te begrijpen, denk ik, als ik het concreet over voorbeelden heb. Laat ik dan maar met de indianen in Latijns-Amerika beginnen. Hier zien we hoe de invloed van Lenin en de bolsjewieken van groot belang is geweest. Pas onder druk van de Derde Internationale zijn socialisten in veel werelddelen begonnen te denken over de rol van onderdrukte nationaliteiten bij revoluties in koloniale en semikoloniale landen.

Lenin en de bolsjewieken moesten vaak tegen de stroom in vechten: in Rusland zelf, waar de eerste sovjets in Midden-Azië in 1918 en ’19 bijvoorbeeld echte apartheidssovjets waren, waarvan moslims uitgesloten werden; in Zuid-Afrika, waar zelfs volgens zichzelf als communisten beschouwende blanken, arbeiders zich moesten verenigen en strijden om het land blank te houden; en in de VS, waar zelfs een linkse socialist als Eugene Debs meende dat de onderdrukking van zwarten geen punt was voor de socialisten.

In Latijns-Amerika, eveneens in de jaren ’20, moest een grondlegger van het revolutionair-marxisme als José Carlos Mariátegui tegen de stroom in om de indianen als een cruciale revolutionaire kracht te beschrijven in een land als Peru. De opmars van het stalinisme betekende dat de lessen van Mariátegui heel lang geen wortel hebben geschoten. In landen als Bolivia en Guatemala, landen met indiaanse meerderheden waar belangrijke revolutionaire processen hebben plaatsgevonden in de jaren ’50 en later, werden de indianen vaak gemarginaliseerd binnen die processen en binnen links. Er zijn eervolle uitzonderingen geweest, bijvoorbeeld de boerenbeweging in Peru onder leiding van onze kameraad Hugo Blanco, maar ze zijn slechts uitzonderingen geweest. Pas in de jaren ’80 en ’90 is hier echt verandering in gekomen, vooral denk ik dankzij drie belangrijke ervaringen.

De eerste ervaring was de ellende die de Sandinista’s aan de Atlantische kust van Nicaragua hebben meegemaakt, waarvan zij en heel Latijns-Amerikaans links veel hebben geleerd. Het contrast met wat François net zei over Rusland is interessant: in Nicaragua als geheel is zelfemancipatie wel een centraal aspect van de Sandinistische revolutie geweest en gebleven. Maar in die éne regio en onder bepaalde autochtone bevolkingsgroepen werd de revolutie niet zo gevoeld. Daar hebben de contra’s veel baat bij gehad.

De tweede belangrijke ervaring was de opwelling van indiaanse bewegingen rond 1992, toen vijfhonderd jaren van onderdrukking werden herdacht. In de regel ziet Latijns-Amerikaans links zich als verdediger van zijn natie tegen de VS, het imperialisme, het IMF enz. Het is dus even wennen aan het idee dat die naties zelf allemaal gebaseerd zijn op vijfhonderd jaar van genocide en onderdrukking. De gevolgen, organisatorisch zowel als ideologisch, gaan soms heel diep. We zien bijvoorbeeld dat de hergroepering waaraan onze kameraden in Ecuador deelnemen, Pachakutik/Nuevo País, een federatie is van linkse partijen samen met sociale bewegingen en indiaanse zelforganisaties. Dat is iets nieuws. Het model waarin de revolutionaire partij of zelfs het revolutionaire front de leiding op zich neemt van alle progressieve bewegingen, slaat blijkbaar – tenminste in dit land, dit tijdperk, deze omstandigheden – niet aan.

De Zapatista-opstand is natuurlijk de derde belangrijke ervaring met indiaanse zelforganisatie. De Zapatista’s zijn de eerste linkse beweging in Latijns-Amerika waarin autochtonen helemaal centraal staan. Ze hebben een zelfbeeld als verdedigers van de Mexicaanse natie en tegerlijkertijd als voorvechters van de indiaanse autonomie. Maar hun beweging heeft ook belangrijke beperkingen: de vreselijke armoede van de indianen in Chiapas, onder wie een maatschappelijk middenveld, een civil society, nagenoeg helemaal ontbreekt; het feit dat de arbeidersklasse in Mexico nog steeds bijna helemaal onderworpen is aan de heersende partij-staat, wat het formuleren van een landelijke strategie veel moeilijker maakt; en de internationale conjunctuur, die het idee van een machtsovername onwaarschijnlijk doet lijken.

Om deze redenen moeten we het EZLN steeds weten te bekijken vanaf twee verschillende kanten. Aan de ene kant is het een ideologische stroming met veel uitstraling op wereldniveau. Voor ons als Vierde Internationale is het heel belangrijk een dialoog te voeren met deze stroming. Maar aan de andere kant is het revolutionaire comité in Chiapas een vorm van zelforganisatie van de onderdrukte bevolking van een bepaalde regio.

Voor hun basis in Chiapas is respect opbrengen voor hun tradities en hun prestaties belangrijker dan strategische debatten voeren. Je kunt zelfs vermoeden dat de strijd van de indiaanse gemeenschappen om te overleven op bepaalde momenten moeilijk te rijmen is met het ontwikkelen van een nationale of internationale strategie. Misschien valt er soms domweg meer te verliezen bij spelletjes in Mexico-Stad met al die PRD-tendensen en andere clubjes, of in Madrid of Parijs met al die Europese anarchisten en trotskisten, dan er voor de mensen in Chiapas op dit moment te winnen valt. Je kunt de EZLN-leiding niet verwijten dat ze daar aan denkt. Nog meer: misschien moeten we bepaalde verklaringen van de Zapatista’s over “de macht” en “de partijen” niet alleen als theoretische argumenten beschouwen, maar ook als een bepaalde manier om bepaalde debatten en risico’s te vermijden, om de indiaanse autonomie in leven te houden. Daar moeten we ook respect voor kunnen opbrengen.

Zwarten en migranten

De tweede categorie van zelforganisatie die ik wil bespreken is die van zwarten en migranten. Hier zie je ook een bepaalde continuïteit van de Derde Internationale in de jaren ’20 tot marxisten de dag van vandaag. In de VS bijvoorbeeld, heeft de Communistische Partij begin jaren ’20 een weg gevonden naar de revolutionaire nationalisten van de African Blood Brotherhood. Het engagement van zwarte revolutionairen met het marxisme is doorgegaan tot de relatie van Malcolm X met onze Socialist Workers Party begin jaren ’60.
Maar de negatieve rol van links is helaas nog belangrijker geweest voor de ontwikkeling van zwarte bewegingen. Begin jaren ’60 hadden sociaaldemocraten, vooral de kring rond Max Shachtman en Bayard Rustin, veel invloed op de leiders van de Student Nonviolent Coordinating Committee, de radicale vleugel van de beweging voor burgerrechten. Die zwarte studentenleiders zijn na 1964 de oprichters geworden van Black Power, nadat ze zich verraden voelden door blanke sociaaldemocraten die vooral Lyndon Johnson als president wilden laten kiezen. Links in de VS lijdt nog steeds onder de splitsing tussen zwart en blank die in de jaren ’60 is onstaan. Maar er zijn ook positieve lessen geleerd in die tijd. Het sleutelbegrip van de Black Power-stroming is nog steeds geldig voor de VS, denk ik: zwarten moeten eerst hun eigen gemeenschap organiseren en pas daarna naar bondgenoten zoeken. Anders staan zwarten nooit op gelijke voet met hun blanke partners.

In het West-Europa van vandaag zijn vormen van zwarte en allochtone zelforganisatie nog niet vastgelegd. Maar het is belangrijk te constateren dat, terwijl continuïteit centraal is voor indiaanse gemeenschappen in Latijns-Amerika, discontinuïteit centraal is voor zwarte en allochtone gemeenschappen in West-Europa (en ook in Noord-Amerika). Dit wil zeggen dat specifieke Afrikaanse, Arabische, Turkse of Caraïbische elementen een andere betekenis en functie krijgen in een West-Europees kader. De specifiek Europese ervaring van het racisme wordt belangrijker dan een bepaalde nationale afkomst voor een Europese zwarte of allochtone identiteit.

Dat zie je in de verspreiding van een culturele vorm als rap, die niet uit Afrika of het Midden-Oosten afkomstig is, die steeds vaker in het Frans of in het Nederlands gezongen wordt, en die aan een raciaal onderdrukt volk in een imperialistisch land ontleend is. Politiek betekent dit misschien wel dat allochtone jongeren in landen als Nederland en België zich gaan organiseren, niet samen met alle andere jongeren of als Marokaanse of Turkse of moslim jongeren, maar als allochtone jongeren. Of misschien gaat zich een echt multiculturele jongerencultuur ontwikkelen: je merkt dat veel autochtone scholieren in grote Nederlandse steden nu een soort “smurfentaal” spreken, waarin veel Turkse, Berberse en Surinaamse uitdrukkingen zijn opgenomen. Maar dan zou deze jongerencultuur een expliciete en actieve antiracistische cultuur moeten worden, anders kan zij niet echt multicultureel zijn.

Binnen onze organisaties worden deze ontwikkelingen in ieder geval nog weinig weerspiegeld. We moeten ons ervan bewust zijn dat allochtonen zwaar ondervertegenwoordigd zijn in onze gelederen. In een stad als Amsterdam, waar een ruime meerderheid van scholieren allochtoon is, hebben we geen enkele allochtoon in de jongerenorganisatie. Natuurlijk zijn de oplossingen voor dit probleem niet primair organisatorisch. Maar de oplossingen zullen deels te maken hebben met democratie, daar ben ik van overtuigd, in ruimere zin: in de zin dat mensen zich in een organisatie herkennen en haar als hun eigen organisatie zien. Ik stel de vraag: zijn jonge allochtonen misschien soms niet louter als individuen te winnen voor de revolutionaire beweging, maar eerder als allochtonen, als zodanig en autonoom in groepen georganiseerd? Of tenminste in jongerengroepen georganiseerd waarvan een heel flinke minderheid allochtoon is? Dit zijn belangrijke vragen, want we hebben het over een groot deel van de nieuwste generatie van de arbeidersklasse.

Holebi’s

Ik kan wat meer organisatorische voorbeelden geven van een derde categorie van zelforganisaties, die van homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen: holebi’s, om een handige afkorting te gebruiken.

Over de meningen van Lenin en de bolsjewieken is hier minder over te zeggen – hoewel meer dan je misschien zou denken. De bolsjewieken hebben een belangrijke rol gespeeld in de jaren ’20 in de congressen van de Wereldliga voor Seksuele Hervorming, waarvan Duitse en Nederlandse homogroepen ook deel uitmaakten. Maar voor de beweging van vandaag is dit van maar heel indirect belang. Dankzij het stalinisme, het fascisme en allerlei antihomoseksuele hetzes van de jaren ’50 en ’60 heeft de discontinuïteit in de holebi-bewegingen scherpe vormen genomen. Deze discontinuïteit is in feite nog kenmerkender voor holebi’s dan voor migranten, want bijna niemand is in een holebi-gemeenschap geboren. Holebi-gemeenschappen zijn louter het product van de ontwikkeling van het kapitalisme sinds het eind van de negentiende eeuw, en in hun hedendaagse vorm sinds de jaren ’60.

Het is des te opmerkelijker dat sterke bewegingen uit deze gemeenschappen zijn geboren, waarin zelforganisatie en eigen identiteit centraal staan. De aantallen mensen op holebi-demonstraties komen zelfs onwaarschijnlijk over onder linkse mensen die niet met deze wereld bekend zijn. In de VS bijvoorbeeld, waren elke keer bij nationale demonstraties in 1987, 1993 en 1994 tussen vijfhonderdduizend en één miljoen mensen aanwezig. In Parijs in 1998, 150.000. In Berlijn in 1998, 200.000. In Parijs bij Europride in ’97, 350.000. Apolitieke parades zijn dit ook niet helemaal, hoewel iedere grote politieke demonstratie deels zo’n karakter aanneemt. Ze zijn door politieke verenigingen georganiseerd met soms tamelijk radicale programma’s. Dit is allemaal zelfstandig gedaan, zonder ondersteuning van betekenis van bestaande arbeiders- of linkse organisaties. Daardoor zijn eigen zelforganisatievormen ontstaan. Voor links valt er soms iets te leren van de vormen van democratische controle die door de holebi-beweging zijn ontwikkeld, zowel in positieve als in negatieve zin. Een positief voorbeeld zie ik in de organisatorische structuren van die drie landelijke demonstraties in de VS. Daar zie je weer hoe essentiëel het was dat alle delen van de gemeenschap zich volledig vertegenwoordigd voelden. De belangrijkste beslissingen zijn steeds genomen door grote landelijke conferenties, waar de vertegenwoordiging vantevoren zorgvuldig voor was geregeld: steeds 50 procent vrouwen, 25 procent zwarten en bruinen, vaste regionale vertegenwoordiging, en ga zo maar door. En dat heeft gewerkt, want alle delen van de gemeenschap hebben voluit gemobiliseerd voor de marsen. De keerzijde van zo’n positief voorbeeld is dat zich een politieke cultuur heeft ontwikkeld, vooral in de VS maar ook steeds meer in Europa, denk ik, waar als mensen zich niet herkennen in een bepaalde organisatie, hun geduld heel snel op is en hun tactiek heel confronterend kan worden. De actievormen waarmee bijvoorbeeld de sans papiers in Frankrijk zo’n overdonderend succes in de media hebben gehad, kunnen soms gehanteerd worden bij onderlinge verschillen binnen links. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien op een Labor Notes-conferentie in de VS.

Deze conferenties, steeds de belangrijkste bijeenkomsten van de klassenstrijdvleugel van de Noord-Amerikaanse vakbonden, staan grotendeels onder leiding van onze eigen marxistische kameraden van Solidarity. Toch is er op de conferentie in 1992 een conflict ontstaan tussen de leiding en de holebi-fractie. De details zijn niet zo belangrijk. Wat belangrijk is, is dat de holebi-fractie, die zich niet vertegenwoordigd voelde in de leiding, op een bepaald moment de beslissingen van de leiding gewoon naast zich heeft neergelegd, de microfoon heeft gepakt en haar standpunt uiteen heeft gezet aan de duizend deelnemers – door wie dat overigens positief ontvangen werd. Dit alles vond plaats binnen het kader van de arbeidersbeweging: de leden van de holebi-fractie waren allemaal vakbondskaderleden of zelfs vrijgestelden. Dit is maar één voorbeeld van het soort tactiek dat steeds gewoner wordt, ook bij organisaties als Act Up in bv. Parijs, onder allochtone jongeren, enz. We kunnen niet berusten in het idee dat we zelf nooit het doelwit kunnen worden van zo’n soort tactiek, omdat we links zijn en iedereen dat begrijpt. Als de klassenstrijd weer oplaait, als de arbeidersbeweging haar verantwoordelijkheid neemt om andere onderdrukten te verdedigen, en als iedereen elkaar leert kennen binnen het kader van een brede beweging, dan zullen mensen beter kunnen zien wie betrouwbaar is, wie links is en wie niet. Maar voor de nieuwe generaties die nu in opkomst zijn mag je niets veronderstellen, moet je alles op enkele doorslaggevende momenten in de praktijk bewijzen. Dat zal wat ons betreft veel te maken hebben met hoe we er uitzien, wie onze woordvoerders zijn, en hoeveel we hebben overgenomen van de organisatievormen die om ons heen ontwikkeld zijn. Dit moeten we allemaal leren om effectief in zelforganisaties van onderdrukte mensen te kunnen interveniëren – als revolutionaire marxisten natuurlijk. Naargelang dat ons lukt, gaan onze eigen organisatievormen in onze eigen organisaties onvermijdbaar veranderen. Dit proces is al dertig jaar aan de gang.

Veranderen

Ik heb in deze inleiding nog niets over de vrouwenbeweging gezegd, maar het feminisme geeft de beste voorbeelden van hoe wij hebben moeten veranderen. Tot in de jaren ’70 hebben we aan de traditie vastgehouden (de traditie van Lenin en van de hele marxistische stroming overigens) dat we geen feministen waren, dat er geen centrale tegenstellingen tussen mannen en vrouwen waren, en dat aparte vrouwenvergaderingen niet bij leninistische organisaties pasten. Dat laatste standpunt is zelfs nog terug te vinden in onze resolutie over vrouwenbevrijding van 1979, die in veel andere opzichten een crucial moment van cultuuromslag voor ons was. Dat standpunt hebben we inmiddels veranderd, en we blijven veranderen. Om echte vrouw-vriendelijke, holebi-vriendelijke, en allochtonen-vriendelijke organisaties te creëren, zullen we onze secties moeten blijven veranderen. Heel makkelijk zal dat proces niet altijd zijn. Maar zoals Lenin ruim tachtigjaar geleden al heeft opgemerkt, als je een sociale revolutie echt wilt, moet je weten in allerlei bewegingen te interveniëren en er een leidende rol in te verdienen. Door dit proces kan de arbeidersbeweging zelf weer opgebouwd worden, en haar revolutionaire stroming ermee. Het gaat erom de organisaties op te bouwen waarnaar we allemaal verlangen: organisaties die de revoluties van de éénentwintigste eeuw kunnen leiden.

_______________
[1] Dit artikel is de tekst van een inleiding die Peter Drucker gaf op de zomerschool van de Belgische SAP in augustus 1998.