Geschreven: 8 juli 1877
Bron: Avanti, Anseele (E.). Een terugblik: proeve van een geschiedenis van de Gentse arbeidersbeweging gedurende de 19e eeuw. Gent, Volksdrukkerij, 1908, pp. 298-301
Deze versie: omgezet naar hedendaags Nederlands
Transcriptie: Thomas Keirse
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Verklaring van Quaregnon • De Vlaamse sociaaldemocratie • De moeizame oprichting van de BWP |
Als grondbegin erkent de Partij de Arbeid als de bron van alle rijkdom en leven; – hij is mede de krachtigste hefboom der beschaving, van de kunsten en wetenschappen.
In de menselijke samenleving dus, kan algemene en nutbrengende arbeid slechts dienstig en vruchtdragend zijn; daarom kan alléén het gezamenlijk arbeidsproduct aan hen toebehoren, die aan de algemene voortbrengst – ’t zij zedelijk of stoffelijk – meewerken.
Het socialisme beveelt dus de algemene arbeidsplicht aan allen; doch waarborgt tevens aan iedereen zijn gelijke rechten als mens.
In de huidige samenleving is het grootste arbeidersvermogen het monopolie van de kapitalisten; de schoonste vruchten van het werk komen rechtstreeks aan de goudbezitter, die nochtans geen voortbrenger is. – De hiertoe bepaalde afhankelijkheid van de werkende klasse is de oorzaak van de ellende, van de slavernij en van de verdrukking onder al hun vormen.
De vrijmaking van de arbeid vergt de verplaatsing van de arbeidsmiddelen, in gemeenschappelijk goed van de ganse maatschappij, in de genootschappelijke regeling van de arbeid ten algemeen nut, met de rechtvaardige verdeling van de vruchten van het werk.
Hierom moet de vrijmaking van de arbeid het werk van de arbeidende klasse zelf zijn, omdat al de andere klassen niet ernstig aan die vooruitgang kunnen meehelpen.
Van dit grondstelsel uitgaande, streeft de arbeiderspartij door alle wettelijke middelen naar de socialistische samenleving, de verbroedering der volkeren, de verbreking van de loonwet, door de afschaffing van het loonstelsel, de opheffing van de uitbuiterij onder al haar vormen en de vernietiging van alle politieke en maatschappelijke ongelijkheid.
Daar nu de ontvoogding van de arbeid noch een plaatselijk, noch een landelijk maar een universeel maatschappelijk vraagstuk is, dat al de streken omvat waar de hedendaagse wanorde bestaat, zo kent onze partij geen nationale scheiding tussen volkeren; zij verkondigt luidop de internationale verwantschap tussen de natiën, om zodoende de socialistische Bondsrepubliek te verwezenlijken en de verbroedering van alle mensen tot waarheid te maken.
Onze partij vordert intussen – om de oplossing van de sociale kwestie te bespoedigen – de inrichting van socialistische productiegenootschappen met behulp van de Staat en onder toezicht van een bijzondere commissie uit het arbeidende volk.
Deze genootschappen zijn voor nijverheid en akkerbouw in zulke omvang in het leven geroepen, dat uit hun midden de sociale organisatie van de gemeenschappelijke arbeid ontstaat.
Om tot haar doel te geraken wenst de Werkerspartij de volgende wetsbepalingen in te voeren:
1. Algemeen, gelijk, direct kiesrecht met geheime stemopgave van alle staatsaanhorigen die de 20-jarige leeftijd bereikt hebben voor alle kiezingen van staat en gemeente.
2. De inrichting van de volksvertegenwoordiging in de vorm van algemene arbeidskamer. – Rechtstreekse wetgeving door het volk. – Beslissing over oorlog en vrede door het volk.
3. Afschaffing van de loting en van de staande legers. In de plaats daarvan, zolang het nog zal nodig geacht worden: algemene dienstplicht (Zwitsers stelsel).
4. De zoveel mogelijke opheffing van de nationaliteit door de verbreking van alle hinderpalen welke de volkeren nog gescheiden houden, zo dus: eenheid in het muntwezen, contracten in handel, enz.
5. Radicale scheiding van kerk en staat. De godsdienst als privézaak beschouwd.
6. Algemene en gelijke volksopvoeding door de Staat. Algemene schoolplicht – kosteloos onderwijs in alle beschavingsinrichtingen.
7. Kosteloze rechtspleging.
8. De geneesdienst als andere openbare diensten ingevoerd – en verder de invoering van alle wetten die de radicale ontvoogding van de arbeidende klasse noodzakelijk maakt.
9. Om nu alle grondeigendommen en arbeidsmiddelen in gemeenschappelijk goed voor de staat te doen overgaan, zullen de opvolgingsrechten jaarlijks met 2 p. h. verhoogd worden; in een vijftigtal jaren zouden dus op de vreedzaamste wijze alle goederen collectief en alle harten voor de hervorming vatbaar gemaakt zijn.
De eerste gelden hieruit zouden dienen tot uitbreiding van het onderwijs, afschaffing van alle belastingen, de inrichting van socialistische productiegenootschappen, enz.
Voor zolang onze partij niet voldoende georganiseerd is – om het bewind in handen te nemen – eisen wij dat van heden af volgende artikelen tot wet verheven worden – en nodigen daarom elkeen uit, wie het met de vooruitgang wel meent, ons daarin te ondersteunen:
1. De meest mogelijke uitbreiding van de politieke rechten en vrijheden in de zin van de bovenstaande vorderingen.
2. Onbelemmerd verenigingsrecht. Invoering van een wet die elkeen zijn vrijheid van denkwijze waarborgt.
3. Verbod van kinderarbeid en van alle gezondheids- en zedenkwetsend vrouwenwerk.
4. Beschermingswet voor het leven en gezondheid van de werklieden. Zorgvuldige gezondheidscontrole van de arbeiderswoningen. Bewaking van de mijnwerken, van de fabrieken, werkplaatsen en alle nijverheidsgestichten, door van werklieden gekozen beambten.
5. Regeling van het tuchthuiswerk.
6. Afschaffing van artikel 1718 uit het Burgerlijk wetboek.
7. Invoering van het verplichtend onderwijs, en
8. Daarstelling van het algemeen stemrecht.