Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 2, 2009
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Vorig jaar, in september, verscheen een hoogst merkwaardig boek.[1] Het is een Franse vertaling van een werk van de Israëlische historicus Shlomo Sand. Sand is hoogleraar aan de universiteit van Tel Aviv en behoort in Israël tot de zogenaamde Nieuwe Historici, van wie vooral Ilan Pappe bekend is. Die Nieuwe Historici vinden dat de manier waarop in Israël aan geschiedschrijving wordt gedaan, vertekend is door een eenzijdige zionistische kijk, die bovendien nog in de negentiende-eeuwse methodes en opvattingen van geschiedschrijving wortelt. In Israël wordt hen dat niet in dank afgenomen. En toch, hoewel je Sands boek zeker geen page turner kunt noemen, schijnt het in zijn land een bestseller te zijn. Dat komt door de op het eerste gezicht ongewone stelling die Sand in zijn boek verdedigt en die hij meteen ook in de titel onthult. Letterlijk vertaald luidt die titel: Hoe het Joodse volk werd uitgevonden. Shlomo Sand betwist namelijk de algemeen verspreide idee van een Joods volk dat in de Bijbelse tijden zou zijn ontstaan en zich al zo’n 3.300 jaar lang tot vandaag heeft gehandhaafd. Met zijn typische, generatie op generatie overgedragen kenmerken, zou dat volk zich van alle andere volkeren onderscheiden. Dat het Joodse volk in het jaar 70 van onze tijdrekening door de Romeinen uit Palestina werd gedeporteerd en zich sindsdien over de hele wereld heeft verspreid (Diaspora), is volgens Sand ook al een uitvindsel. In meer academische termen heet zoiets een constructie. Mocht Sand gelijk hebben dan is dat heel vervelend voor Israël. Dat land werpt zich immers op als het tehuis van het hele joodse volk, en het baseert die claim nu net op de idee van de Bijbelse, om niet te zeggen goddelijke oorsprong en de tijdloosheid van dat Joodse volk.
Wie echter ietwat vertrouwd is met de moderne geschiedschrijving over volkeren en naties, kijkt helemaal niet op van Sands stelling. Geschiedschrijving ofte historiografie is een vrij jonge wetenschap. In feite is ze pas ontstaan in de negentiende eeuw. Dat was dus in volle romantiek, een periode van overkolkende gevoelens en van smachtende heimwee naar vroegere tijden, toen het leven nog zuiver, natuurlijk en ongecompliceerd zou zijn geweest. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw is de historische wetenschap echt volwassen geworden. Ze heeft zich daarvoor moeten bevrijden van de bloed-en-bodem-retoriek uit de tijd van de romantiek. Gemakkelijk is dat niet gegaan.
Geschiedenis had ook heel lang de taak de kindertjes op school en de man of vrouw in de straat te doordringen van vaderlandsliefde en burgerzin. Staten die pas onafhankelijk waren geworden zoals de VSA (1776) of België (1830) en landen – naties! – die pas hun eenheid hadden verworven zoals Italië (1861) of Duitsland (1871) zetten de geschiedenis maar wat graag naar hun hand. Op die manier hoopten de leidende klassen hun burgers wat patriottistische gevoelens hij te brengen. Een jonge staat kon dat best gebruiken. Niet alleen jonge staten trouwens. In het al eeuwen conflictueuze Europa had ongeveer elke staat problemen om zich te handhaven. Een bevolking die trots was op het verleden van haar “natie” betekende in dat onstabiele Europa dan ook een belangrijke sterkhouder. Daarom dat de landen zich weinig geneerden om hun geschiedenis wat glorierijker voor te stellen dan ze in feite was. Als u vóór of kort na de Tweede Wereldoorlog geboren bent, hebt u waarschijnlijk nog het saaie vak “Vaderlandse Geschiedenis” moeten ondergaan. Lessen die bol stonden van de heroïek van de Vlaamse graven. Geschiedenisboekjes die zinderden van ontzag voor het politieke doorzicht en de kunstzinnigheid van de Bourgondische hertogen. Juffen en meesters die pathetisch werden bij de wijsheid en het staatsmanschap van de Belgische koningen. Om nog maar te zwijgen van de Belgen die “de dappersten onder alle Galliërs” waren.
Zonder dat onze meesters het beseften was hun onderwijs schatplichtig aan het essentialisme van de Duitse filosoof Johann Gottfried von Herder (1744 – 1803). Herder stelde dat een volk een soort levend wezen was. Elk volk bezat volgens hem een aangeboren karakter. Anders gezegd, diep in elk volk huisde een unieke ziel, zijn “essentie”. Zo’n voorstelling was gefundenes Fressen voor de negentiende-eeuwse nationalistische bewegingen, die toen als paddenstoelen uit de grond opschoten. Zij namen die idee laaiend van enthousiasme over en elkeen breidde er lustig zijn eigen verlengstuk aan. Zo vond iedereen het eigen volk steeds buitengewoon moedig, artistiek begaafd, inventief, werklustig, en ga zo maar door. Vandaag leeft dat voort in het cliché van de ondernemende Vlaming en de luie Waal.[2]
Tegen die achtergrond bekeken kun je Shlomo Sand moeilijk een pionier noemen. In het beperktere kader van de Joodse geschiedschrijving is hij dat echter wel. Inderdaad, in de negentiende eeuw hebben ook Joodse historici geprobeerd om een geschiedenis van het Joodse volk te schrijven. Zij gingen er dus van uit dat Joden tot een apart volk behoorden, iets wat op de keper beschouwd alleen op basis van de Schrift – niet bepaald een betrouwbare bron – kon worden beweerd. Maar zo nauw keek men toen dus niet. Voor de rest verschilden de methodes van die Joodse historici niet van die van collega’s die zich met bijvoorbeeld de Duitse of de Franse geschiedschrijving bezighielden. Kritisch onderzoek van de bronnen stond toen nog in de kinderschoenen. En zo slopen legendes, mythes en wat al te snel gefantaseerde interpretaties makkelijk in de toenmalige geschiedenisboeken. En toen op het einde van de negentiende eeuw het zionisme opkwam – in feite niets meer dan een Joods nationalisme – spande deze nieuwe politieke stroming die Joodse geschiedschrijving dankbaar voor haar karretje.
Vandaag, meer dan een eeuw later, is de Joodse staat al eenenzestig jaar een realiteit. Maar de Joodse historiografie blijkt zich nog steeds niet echt los te hebben gemaakt van haar negentiende-eeuwse ballast. Shlomo Sand gaat daar zeer uitvoerig op in. Hij moet wel, aangezien hij een hardnekkige, honderdjarige historiografische traditie – “mythistoire” noemt hij het – aan een grondig kritisch onderzoek wil onderwerpen. Dat is meer voer voor specialisten. Ongeduldige lezers kunnen die 180 pagina’s dan ook rustig overslaan. Toch zijn ze wel belangrijk omdat Sand er zijn methode in uiteenzet en er zijn bronnen aan de controle van de specialisten onderwerpt. Dat maakt het de Israëlische historici dan ook bijzonder moeilijk om hem van vooringenomenheid, haastwerk of onzorgvuldigheid te beschuldigen.
Echt boeiend wordt Sand vanaf pagina 181, als hij de geschiedenis van het Joodse volk compleet herschrijft. In feite beweert hij noch min noch meer dat het Joodse volk, zoals dat uit de Bijbel naar voor komt, nooit heeft bestaan. Het enige Joodse element aan dat volk is zijn religie. Als er vandaag inderdaad een Joods volk bestaat, is dat in de loop van de geschiedenis uit die religie en al wat daar omheen hangt, voortgekomen. Bovendien zou die religie pas zijn ontstaan in de zesde eeuw voor onze tijdrekening, onder invloed van Perzische geloofselementen. Nochtans luidt het officiële, alom bekende verhaal dat Mozes zijn volk zeven eeuwen eerder dwars door de Rode Zee en de Sinaïwoestijn naar het door God Beloofde Land (Palestina, of Kanaän) heeft gevoerd om te ontsnappen aan de tirannie van de Egyptische Farao. Alleen blijkt dat dit Beloofde Land in die periode echter net zo goed onder de heerschappij van de Farao’s stond. Niet bepaald dus de plek om je asiel te zoeken.
Nog een probleem. In het jaar 70 van onze tijdrekening komen de inwoners van Judea, een van de Joodse koninkrijkjes in Palestina, in opstand tegen de Romeinen, die inmiddels het land hadden ingepalmd. Als represaille zouden de Romeinen de Joodse tempel verwoest hebben – de fameuze Klaagmuur is wat daar nog van overblijft. Nadien zouden de Romeinen de Joden uit het land hebben verjaagd of als slaaf gedeporteerd. Dat was dan het begin van de Diaspora. Welnu, ook dat alles zou een fabel zijn. Er is daar namelijk geen enkel archeologisch spoor van te vinden. Geen enkel betrouwbaar document bevestigt die gebeurtenis. Daarbij waren de Romeinen materieel, technisch gewoon niet in staat om zomaar een hele bevolking te deporteren. Dergelijke behandeling behoorde trouwens ook al niet tot hun manier van omgaan met onderworpen volkeren. Volgens Sand zijn de Joden gewoon in Palestina blijven leven. Later, rond 650 van onze tijdrekening, zijn de Arabieren, gedreven door de Islam, aan hun veroveringstocht begonnen. Zo lijfden ze onder meer Palestina in en de Joden die daar nog steeds waren, werden... moslim en assimileerden zich tot Arabieren. U houdt het niet voor mogelijk, maar zo zouden de enige echte Joden in feite de huidige Palestijnen zijn.
Blijft een laatste vraag. Wie zijn dan die Joden die zich over de hele Middellandse Zee hebben verspreid? Waar komen ze vandaan? Sand beweert dat het gewoon bekeerlingen zijn. Op basis van zijn gegevens argumenteert hij dat de Joden oorspronkelijk aan proselitisme deden, dat ze hun geloof dus actief uitdroegen. In Noord-Afrika, in Oost-Afrika (Ethiopië), in Jemen, in Zuid-Oost Europa tot aan de Kaspische Zee bekeerden complete volksstammen zich tot het Jodendom. De Europese Joden (in Rusland, Centraal en Oost-Europa, de Kaukasus, Oekraïne, enz.) zijn dan de afstammelingen van die bekeerlingen, de Khazars, die oorspronkelijk een machtig koninkrijk bevolkten in het gebied tussen de Kaspische en Zwarte Zee. Het zijn de Mongolen die hen in de dertiende eeuw naar Midden- en Oost-Europa hebben verdreven.
Dat alles zet de hele ideologie waarop de staat Israël is gefundeerd, op wel heel losse schroeven. Trouwens die ideologie ligt al veel langer en van een heel andere kant onder vuur. Hoe kun je namelijk een democratische staat zijn als je alleen leden van één enkele “etnie” tot het staatsburgerschap toelaat? En hoe dan ook, etnieën, volkeren, naties – noem het zoals je wilt –, het zijn altijd creaties, uitvindsels, constructies van de menselijke geest.
_______________
[1] Shlomo SAND, Comment le peuple juif fut inventé, De la Bible au sionisme, uitg. Fayard, Parijs 2008. Weldra verschijnt er in de VSA een Engelse vertaling onder de titel When and How was the Jewish People Invented? Welke uitgever durft een Nederlandse vertaling aan?
[2] Voor meer lectuur: A. BOSCH & L.H.M. WESSELS (red.), Veranderende grenzen, Nationalisme in Europa (2 dln), Uitg. SUN, Nijmegen 1992. Een omvangrijk werk dat, na een grondige uiteenzetting over het nationalisme in het algemeen, hoofdzakelijk de nationalistische stromingen onderzoekt in Europa en de VSA tot 1989, maar raar genoeg niets over België zegt. Die lacune wordt een beetje opgevangen door Kas Deprez & Louis Vos (red.) in Nationalisme in België, Identiteiten in beweging 1780-2000, Uitg. Houtekiet, Antwerpen-Baarn, 1999. Voorts is er het erg lezenswaardige boek van Anne Morelli (red.), Les grands mythes de l’Histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie, Uitg. Editions Vie Ouvrière, Brussel, 1995. Een aantal gereputeerde Vlaamse en Franstalige academici – onder wie de historici Jean Stengers, Claire Billen en Anne Morelli, de sociaal geograaf Pieter Saey, de linguïst Jan Blommaert, de rechtssocioloog Luc Huyse, enzovoort – ontkrachten er een aantal mythes aangaande de Belgische geschiedenis en onze respectieve Vlaamse en Waalse identiteiten. Zo is er Jean Stengers die het verhaal onderuit haalt van de talrijke vreemde overheersingen die ons land “geknecht” zouden hebben. Ook interessant is het boekje dat het IMAVO en Cahiers Marxistes gezamenlijk hebben uitgegeven: 1302 revisité/herbekeken, IMAVO, Brussel, 2003, ook door een schare Vlaamse en Franstalige historici. Daarin wordt uitsluitend gefocust op de “mythe” van de Guldensporenslag in 1302 en het misbruik dat de politiek daarvan heeft gemaakt.