Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 8


De rol van de coöperatieve beweging

De arbeiderscoöperaties, en in het bijzonder de verbruikerscoöperaties, hebben in de eerste ontwikkelingsstadia van de Belgische Werkliedenpartij een rol gespeeld die nergens geëvenaard wordt. Zoals de andere vormen van arbeidersorganisatie, is de coöperatie voortgevloeid uit de omstandigheden, met name de ellende die gedurende het grootste deel van de XIXe eeuw de arbeiders in haar greep houdt.

Behalve een bakkerij, die in 1847 te Gent door een dertigtal arbeiders is opgericht onder de titel ‘De Verenigde Arbeiders’, vindt men vóór 1848 geen spoor van verbruikerscoöperaties. Doch na de Parijse revolutie keerden enkele Belgische arbeiders die in de Franse hoofdstad woonden, doordrongen van de in Frankrijk verspreide socialistische denkbeelden — met name die van Pierre Bucher en Louis Blanc — naar ons land terug, en daar beginnen zij te werken aan de oprichting van productiecoöperaties die tot doel hebben de winst af te schaffen door de tussenkomst van de kapitalist te vermijden. De kleermaker Nicolas Coulon sticht in april 1849 de ‘Association fraternelle des Ouvriers tailleurs’, de schoenmaker Jan Pellering bereidt de oprichting voor van de ‘Association des Ouvriers cordonniers’; naar hun voorbeeld vormen ook sigarenmakers, typografen en schrijnwerkers-timmerlieden productiecoöperaties. Men kan echter niet van een ‘beweging’ spreken. Die instellingen zijn te moeilijk te beheren door bijna ongeletterde mensen. Slechts één, de Typografische Vereniging — die juist niet door deze handicap getroffen wordt — zal zich enigszins weten te ontwikkelen en tot de XXe eeuw blijven bestaan. Te Luik en Gent hebben gelijkaardige pogingen nog minder succes. Tegen het einde van de eeuw wordt door de syndicaten een aantal ‘coöperatieve werkhuizen’ opgericht, doch het zijn eerder werklozenateliers, en dat is niet van aard ze voorspoed te bezorgen. De productiecoöperatie blijkt aldus een importproduct te zijn dat in België geen gunstige omstandigheden heeft gevonden.

Ook de verbruikerscoöperaties zijn van latere datum dan de eerste syndicale groeperingen. Hun nut voor de arbeidersklasse wordt bovendien gedurende een vrij lange tijd heftig betwist. Tegen 1860 is, naar het schijnt, het verbluffende succes van de Pioniers van Rochdale, de beroemde Engelse coöperatie, in België bekend geworden. Een in 1861 gedaan voorstel om te Brussel een maatschappij op te richten die tot doel heeft een levensmiddelenwinkel te openen, lokt een hevige polemiek uit tussen de promotors, die erop rekenen dat een verzachting van hun ellende de arbeiders ertoe zal aanzetten hun rechten en belangen krachtiger te verdedigen, en degenen die beweren, dat de coöperatieve actie de arbeiders zal afwenden van de revolutionaire activiteit en hen ‘zal doen inslapen’. Vanaf de oprichting van de Internationale en op al haar congressen wordt de kwestie van de coöperaties aangesneden en het merendeel der Belgische afgevaardigden neemt positieve beslissingen.

De discussies verhinderen niet, dat er iets verwezenlijkt wordt, en liggen zelfs soms aan de basis daarvan: ‘La Fourni’ en vervolgens ‘La Ruche’ te Brussel, ‘La Mutualité’ te Luik, ‘La Prévoyante’ te Verviers, ‘La Sincérité’ te Ensival, ‘L’Expérience’ te Dison, ‘Vooruit’ te Gent, enz. Die maatschappijen zijn bijna allen aangesloten bij de Internationale. In 1870 stelt die van Luik de stichting voor van een nationale federatie en van gewestelijke federaties van verbruikscoöperaties. Een congres dat het volgende jaar in de Maasstad wordt gehouden, verenigt twintig maatschappijen, neemt het voorstel aan en besluit een centrale winkel op te richten. Doch de discussies in de schoot van de Internationale, die in België weerklank vinden, verhinderen de verwezenlijking van het denkbeeld. De coöperanten hebben zich niet sterk ontwikkeld en weldra verdwijnen zij.

Tegen 1875 ontwikkelt zich in de streek van Namen een hele coöperatieve beweging, die van de volksbanken tot de verbruikerscoöperaties gaat. Daarvan weet men slechts wat het weekblad ‘La Coöperation Belge’, dat van 1877 tot 1889 verschijnt, er over publiceert. Ze schijnt geen betrekking te hebben gehad met de arbeidersbeweging. In de schoot der arbeidersorganisaties daarentegen worden nieuwe coöperatieven geboren die zich voortdurend zullen uitbreiden. De eerste coöperatie van die periode heeft de uitbating van een bakkerij te Gent tot doel. Ondanks haar titel ‘De Vrije Bakkers’, is het een verbruikerscoöperatie die in 1876 door een zestigtal arbeiders is gesticht. Het blijkt echter niet mogelijk tussen de leden, waarvan het ene deel katholiek en het andere socialistisch is, een goede verstandhouding te vestigen. De socialisten verlaten de vereniging in 1880 en richten ‘De Vooruitziende Bakkers’ op, die het jaar daarop door de ‘Vooruit’ zal worden vervangen.

De coöperatie ‘Vooruit’ is het beginpunt van een beweging die niet alleen belangrijk is door het succes dat ze zal behalen en dat de hoop van haar meest optimistische promotors zal overtreffen, doch ook door de plaats die zij zal innemen in het net van de diverse, zij het nog zwakke organisaties van de socialistische arbeiders. Het begin is uiterst bescheiden: er wordt een in onbruik geraakte oven gekocht die op de binnenkoer van een cabaret staat. De aangeworven bakker brengt zelf het brood rond, niet in de buurt, maar in verschillende wijken waar de leden wonen.

Daar men de principes van Rochdale toepast, d.w.z. de verkoop tegen dezelfde prijs als die van de concurrenten met de teruggave van het ‘te veel ontvangene’, en daar een krachtige propaganda wordt gevoerd, stijgt het aantal leden heel snel: een honderdtal bij het begin, 750 tien maanden later. En onmiddellijk treden de bekommernissen van opvoedkundige en sociale aard op de voorgrond. Terwijl de ellende de gewoonte in het leven heeft geroepen op afbetaling te kopen, wordt besloten, dat de leden hun brood op voorhand zullen betalen: iedere zaterdag kopen zij waardebonnetjes die zij in de loop van de week tegen broden zullen uitwisselen. De beheerders zorgen er op die manier trouwens voor geld in kas te hebben, wat onontbeerlijk is, daar het ‘kapitaal’ waarover zij beschikken, opgeslorpt wordt door de aanschaf van materiaal, zelfs van het meest rudimentaire; doch, en de reden van die manier van verkopen is ook dat zij de zo gevaarlijke praktijk van het kopen op krediet willen vervangen door het sparen. Het ‘ristorno’, dat eerst driemaandelijks, later halfjaarlijks wordt uitgekeerd, is een vorm van sparen die op de duur zo wordt gewaardeerd, dat later op een vergadering van de coöperaties wordt besloten, hoewel de meelprijs is gedaald, de prijs van de waardebonnen te handhaven, enkel en alleen om een hoger ristorno te kunnen uitbetalen. Bij de eerste overlegging van de rekeningen wordt anderzijds besloten 60 fr. af te houden voor een ziekenfonds en 120 fr. toelage voor de socialistische partij. De steun aan de arbeidersorganisaties in diverse vormen zal zich ontwikkelen naarmate het succes de beschikbare geldmiddelen zal doen toenemen.

Na verloop van twee jaar moet de bakkerij zich in een ruimer lokaal installeren; de keus valt op een oude fabriek, waar men een winkel, een café en een vergaderzaal zal kunnen vestigen; zo wordt het eerste ‘Volkshuis’ in Vlaanderen, dat ‘Ledenhuis’ wordt genoemd, geboren. Het is ruim en door een befaamde schilder opgesmukt. De inhuldiging ervan is een ware gebeurtenis, waarop socialisten uit alle landen worden uitgenodigd. Doch ze is ook het signaal waarop de Gentse industriëlen, die in het nieuw lokaal en in het succes waarvan het getuigt, een citadel zien van waaruit offensieven kunnen worden gelanceerd tegen hun voorrechten, verbitterd de vijandelijkheden ontketenen. Er worden arbeiders afgedankt, omdat ze herkend worden bij een betoging of bij het binnen- en buitengaan van het ‘Ledenhuis’; de kleinste incidenten in de schoot van de coöperatie worden opgeblazen of misvormd weergegeven; de laster is gangbare munt. Dit houdt echter noch de vooruitgang, noch de initiatieven van solidariteit van solidariteit of van opvoedende aard tegen. Het aantal leden neemt regelmatig toe: 1.750 in 1885, 3.814 in 1890 en 5.908 in 1894. Bij gelegenheid van de verplaatsing van de bakkerij wordt deze uitgerust met de eerste mechanische baktroggen en warmtewaterovens met uitneembare vuurplaat die in België zijn geïnstalleerd. In 1889 is het tweede lokaal op zijn beurt te klein geworden, en thans wordt een moderne bakkerij opgericht, die wordt uitgerust met het meest geperfectioneerde materiaal. Hetzelfde jaar wordt een levensmiddelenwinkel geopend. Het zakencijfer, dat in 1881 70.000 fr. bedroeg, stijgt in 1894 tot 1.645.000 fr.

De mutualiteiten zijn ouder dan ‘Vooruit’, doch deze maatschappij ligt aan de basis van een samenhangende mutualistische beweging die zich voortdurend zal ontwikkelen. De ‘Bond Moyson’ verenigt in 1885 een twintigtal wijkmaatschappijen. Van dat ogenblik af ontwikkelen zich de mutualitische diensten. Men vergenoegt er zich niet meer mee de zieken die geen loon ontvangen, geringe schadevergoedingen uit te keren: dank zij de volksapotheken — waarvan de eerste in 1885 is opgericht — en overeenkomsten met geneesheren, en tegen op rechtvaardige wijze toegekende bijdragen, worden de medische zorgen en de geneesmiddelen kosteloos verstrekt. De mutualiteiten en de coöperatie steunen elkaar: de leden van de laatstgenoemde worden automatisch lid gemaakt van de andere voor de minieme bijdrage van 5 centiemen per persoon en per week, terwijl de rest door de coöperatie wordt gestort.

Bij de actie der coöperatieve leiders neemt de activiteit van opvoedkundige aard een belangrijke plaats in. Het dagblad ‘Vooruit’ is voornamelijk een propagandaorgaan, doch het wijdt ook plaats aan de letterkunde en de kunsten en ondersteunt vooral de activiteiten der groeperingen.

Dank zij de fondsen die worden verstrekt door de coöperaties worden ieder jaar talrijke brochures uitgegeven. In 1889 verschijnen dertien titels met een totale oplage van 60.000 exemplaren; maar in 1892 bereikt het aantal uitgedeelde exemplaren 2.300.000.

De coöperatie ‘Vooruit’ komt niet alleen voor haar leden tussenbeide. Zij is bij de Partij aangesloten en verschaft deze lokalen en een belangrijke financiële hulp. Telkens als er geldmiddelen nodig zijn, hechten algemene vergaderingen met geestdrift hun goedkeuring aan het verlenen daarvan. De geest van solidariteit met alle arbeiders blijkt duidelijk uit een gedenkwaardige gebeurtenis. In de lente van 1885 breekt er in de mijnen van de Borinage een belangrijke staking uit. Na verloop van enkele dagen wordt bekend, dat er daar in de arbeiderswijken ellende heerst. Een dringend bijeengeroepen vergadering besluit de stakers 10.000 kg brood te zenden. De aankomst van de Gentse camions in de gemeenten van Henegouwen wordt een geweldige sensatie, zowel in de leidende kringen als onder de arbeiders.

Het voorbeeld van ‘Vooruit’ is in andere streken van het land spoedig gevolgd. De Brabantse socialisten zijn de eerste geweest. Als de coöperatieve oven enkele weken werkt, lanceert ‘La Voix de L’Ouvrier’ een oproep voor de oprichting van een coöperatieve bakkerij. Een dertigtal arbeiders gaat er op in. Er zijn vier maanden nodig voor het bijeenbrengen van een ‘kapitaal’ van 600 fr. en meer dan een jaar om de ‘Boulangerie coöperative ouvrière’ leven in te blazen. Zoals ‘Vooruit’ vindt zij tenslotte een niet meer gebruikte oven op een binnenkoer van een cabaret, en in 1892 begint het bakken. Er wordt in het begin slechts langzaam vooruitgang gemaakt in de hoofdstad met haar duizenderlei bedrijvigheden, langzamer dan in de industriële wijk, die arbeidersmassa’s met meer eenvormige bestaansvoorwaarden bijeen doet leven. In 1886 zijn er nog maar 600 coöperateurs, doch de leiders hebben vertrouwen in de toekomst; zij huren een voormalige synagoge die na de nodige veranderingen een ruim en aantrekkelijk lokaal zal worden, waarvan de opening het vertrekpunt zal zijn naar een voortdurend succes: het ‘Volkshuis’ in de rue de Bavière zal voortaan het verzamelpunt zijn van alle socialisten van het land. Zoals te Gent heeft men er zorg voor gedragen talrijke lokalen in te richten voor de arbeidersorganisaties, die tot dan toe min of meer sympathiserende caféhouders voor hun zalen moesten betalen, en de ‘feestzaal’ zal het niet alleen mogelijk maken meetings en ontmoetingsbijeenkomsten te organiseren, doch ook er Partijcongressen te houden. Deze lokalen worden gratis ter beschikking van de groeperingen gesteld. Het aantal leden stijgt van 2.000 in 1887 tot 3.000 in 1890 en tot 9.000 in 1895. De vervallen oven wordt weldra vervangen door steeds beter uitgeruste bakkerijen. In 1888 opent men een slagerij, in 1890 een stoffen- en kledingsmagazijn; in 1894 begint men kruidenierswaren te verkopen; bij vier filialen die reeds voor de verkoop van brood zijn ingericht en die aangepast zijn, voegt men er dadelijk zes andere. Weer evenals te Gent wordt in 1890 een kosteloze medische en farmaceutische dienst georganiseerd, die de basis wordt van een socialistische mutualistische beweging, welke de coöperatie in ledenaantal overtreft. In 1894, tegelijkertijd, als men de Harmonie van het Volkshuis opricht, komt men tot de bevinding, dat het lokaal in de rue de Bavière te klein is. Men maakt plannen om een Volkshuis te bouwen dat groot genoeg is voor de ambities van de bezielers van de beweging. Vier jaar later huldigt men nabij de Eglise de la Chapelle het bouwwerk in dat ontworpen werd door Horta en dat voor die tijd indrukwekkend is.

Pas sedert de stichting van de Werkliedenpartij echter breidt de coöperatieve beweging zich over heel het land uit. In de Borinage heeft iedere gemeente weldra haar coöperatie: in 1885 worden er vijf opgericht; in 1888 zijn er veertien. In de streek van Luik geschiedt de ontwikkeling wat langzamer en neemt zij eveneens de vorm van plaatselijke coöperaties aan. Van 1875 af hebben de werkgevers de oprichting aangekondigd van verbruikerscoöperaties waarop zij toezicht hebben, doch welke zij benamingen hebben gegeven die van aard zijn de arbeiders vertrouwen in te boezemen: ‘Les Ouvriers Réunis’, ‘L’Ouvrier du Progrès’, enz. De eerste socialistische coöperaties dateren van 1887. Verscheidene leiden een kwijnend bestaan en verdwijnen weldra. Pas in 1894, ten gevolge van de verkiezingszege, zal de beweging zich op stevige grondslagen vestigen. Hetzelfde zien wij in het Vlaamse land, behalve te Leuven, waar de in 1887 opgerichte ‘Proletarieër’ vanaf 1890 begint te bloeien.

Een bijzondere vermelding verdient de Henegouwse streek van het Centrum, waar de plaatselijke coöperatie ‘Le Progrès’ van het gehucht Jolimont , dat zich op de grens van drie arrondissementen bevindt, in talrijke omliggende gemeentes werkzaam is. ‘Le Progrès’ wordt al dadelijk begunstigd door het feit dat het arbeidersmilieu waaruit hij geboren is, in verhouding meer geschoolde arbeiders omvat dan overal elders, dank zij de ontwikkeling van de vervaardiging van spoorwegmateriaal. In 1886 opgericht beschikt hij onmiddellijk over het uitzonderlijk belangrijk kapitaal van 10.000 frank, die hem in staat stelt te Jolimont het ‘Volkshuis’ aan te kopen, een bakkerij te bouwen en in 1887 en 1888 twee gebouwen te kopen om er respectievelijk een bakkerij en een slagerij in onder te brengen. In 1894 bezit hij een Volkshuis te La Louvière en ook een te Morlanweltz, een schoenen- en confectiemagazijn en verscheidene apotheken. Onder zijn auspiciën is er in 1886 ‘l’Harmonie du Progrès’ opgericht, die op het internationale concours van volksmuziek te Vincennes alle eerste prijzen behaalde. De ‘section dramatique du Centre’, die in 1890 werd opgericht, heeft een doeltreffend aandeel in de propaganda door talrijke stukken te spelen die de sociale misbruiken hekelen. De Volkshuizen zijn het verzamelpunt van al de arbeiders vooral de jonge die kennis willen vergaren: de conferenties, studiekringen en lezingen zijn er talrijk.

Al die coöperaties hebben gemeenschappelijke karaktertrekken. Ze zijn gesticht door socialisten wier bekommernis het ongetwijfeld is het loon van zijn leden de volle waarde te geven door hun onontbeerlijke waren — in de eerste plaats brood — van betere kwaliteit goedkoper te verschaffen dan de particuliere handel. Hun voornaamste bekommernis is echter tweevoudig: een deel van het teveel ontvangen gebruiken voor de rechtstreeks of indirecte financiering van de arbeidersbeweging, en de socialistische propaganda doen steunen op de aan de arbeiders bewezen diensten. De socialisten weten, dat de nog voor een groot deel ongeletterde arbeidersbeweging weinig geneigd is abstracte redevoeringen te volgen, doch zij hopen dat nuttige verwezenlijkingen overtuigend zullen zijn. Edward Anseele herhaalt gaarne dat het verschaffen van goed brood door de socialisten het beste middel is om de verbruikers ervan te overtuigen, dat het socialisme goed is. Hij is de man van de suggestieve beelden en verklaart, dat de coöperaties de versterkingen zijn, van waaruit de socialisten ‘de bourgeoisklasse met boterhammen en aardappelen bombarderen’.

In feite zijn het de verbruikerscoöperaties die in de eerste jaren de arbeidersbeweging de materiële middelen verschaffen zonder welke zij niet zoveel vooruitgang zouden boeken als thans het geval is. De inrichting of de bouw van Volkshuizen, met lokalen voor de kantoren en voor de bijeenkomsten der verschillende groeperingen, cafézalen, waar de kameraden wat kunnen praten voor of na de vergaderingen, maken het de arbeiders niet alleen mogelijk besparingen te doen, doch ze geven hun ook een gevoel van veiligheid, daar zijn zij thuis, in ‘hun’ huis, daar voelen zij zich beschermd. Bij het eerste ernstige incident, begeven de arbeiders, zelfs de niet georganiseerde, zich dan ook daarheen als naar een plaats waar zij steun en opbeuring zullen vinden.

De coöperaties vergenoegen zich er niet mee aldus de socialistische organisaties te helpen. Zij kennen dikwijls rechtsreeks subsidies toe of, wat op hetzelfde neerkomt, nemen zekere onkosten voor hun rekening: aanplakbiljetten om een vergadering aan te kondigen en propagandakosten tijdens een verkiezingscampagne. In 1894 besteedt ‘Le Progrès’ van Jolimont bijna een kwart van zijn bruto winsten, namelijk 24.432 frank aan de propaganda.

Hun opvoedende actie is niet minder belangrijk. Op het ogenblik dat het alcoholisme geweldige verwoestingen aanricht, verstrekt men geen gedestilleerde drank in de cafés van de Volkshuizen; men moedigt het verbruik van melk en koffie aan, en de mensen mogen er ook gaan zitten zonder iets te verbruiken. Ook het feit dat men voor de toekomst tracht te zorgen, is een belangrijk element voor de morele wederopleving. Er werden cursussen en conferenties van opvoedkundige aard georganiseerd. Op bescheiden voet gestichte bibliotheken stellen enkele honderden boeken ter beschikking voor degenen die graag studeren. Het beheren van de coöperaties ten slotte draagt ertoe bij honderden mensen vertrouwd te maken met het leiden van zaken; op die manier leren ze ook hun beweringen aan de praktijk te toetsen.

De socialistische coöperaties hebben doeltreffend bijgedragen tot de socialistische actie, en voornamelijk bij het moeilijk begin. Zij hebben dat gedaan ondanks alle hindernissen die op hun weg zijn gelegd. Het doordringen van de socialistische idee zou zonder hun medewerking waarschijnlijk langzaam in zijn werk zijn gegaan en met nog meer moeilijkheden gepaard zijn geweest.