Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 5


De Belgische Werkliedenpartij en de tragische gebeurtenissen van 1886

De partij die een zestigtal arbeidersgroeperingen zojuist hebben gesticht en die evenzeer aan geldgebrek lijdt als de groepen, is een heel bescheiden bouwwerk dat bijna geen aandacht trekt. Doch haar stichters zij begiftigd met een buitengewone energie, doordrongen van de rechtvaardigheid van hun zaak en bezield door een onwankelbaar geloof in een ‘trouwens verre, betere toekomst’. Zij zijn vastbesloten een radicale hervorming te bewerkstelligen van het maatschappelijk stelsel dat de arbeidersklasse verplettert, doch zij zijn zich bewust van hun huidige zwakheid en gunnen zich de tijd sterker te worden. Zij denken geen ogenblik aan opstanden, aan staatsgrepen die hun in het beste geval een wankelbare en denkbeeldige macht zouden geven. Zij zijn lange tijd in contact geweest met burgerlijke democraten. De grote meerderheid hunner is er vast van overtuigd dat de revolutie die zij voorbereiden, het werk zal zijn van een meerderheid van arbeiders die zich van een minderheid van parasieten zullen ontdoen.

Hun onmiddellijke doeleinden zijn voornamelijk de vermenigvuldiging en ontwikkeling van de arbeidersgroeperingen van welke aard ook: politieke, syndicale, coöperatieve of mutualistische, die zij van de socialistische geest zullen vervullen, en verder de verovering van het algemeen stemrecht, dat hun, dank zij de stemmen van de arbeiders, in staat zal stellen vruchtbare sociale hervormingen te bekomen, in afwachting van het verre ogenblik dat zij de macht zullen veroveren.

Het programma van Antwerpen brengt die wil duidelijk tot uiting. Als men het vluchtig doorneemt, zou men het, vooral door de grote tijdsruimte die er ons thans van scheidt, voor een liberaal progressistisch, of ten hoogste ‘travaillistisch’ programma kunnen houden. Het heeft niettemin een werkelijk ‘revolutionair’ voorkomen, omdat het zich kant tegen de politiek van volstrekte non-interventie die door de leidende klassen gevolgd wordt. Het ‘politiek’ gedeelte behelst in de eerste plaats het algemeen stemrecht; voorts het kosteloos lekenonderwijs voor alle kinderen ‘terwijl de gemeenschap voor hun onderhoud moet zorgen’; voorts nog de scheiding van Kerk en Staat; de verkiezing der magistraten; de herziening ‘in op gelijkheid steunende zin van de artikels van het wetboek die de arbeiders, de vrouwen en de natuurlijke kinderen een politieke of burgerlijke minderwaardigheid toebedelen’, ‘afschaffing van de militaire conscriptie en plaatsvervanging’, tevens de afschaffing van bestendige legers, een ruimere autonomie voor de gemeenten en, iets eigenaardigs als men bedenkt dat de syndicaten tegenwoordig zo weinig geestdrift gevoelen voor een wettelijk statuut ‘rechtspersoonlijkheid voor de arbeiderssyndicaten’.

Een zogezegd ‘economisch’ gedeelte behelst een serie wetgevende maatregelen die van aard zijn de arbeidsvoorwaarden van de loontrekkenden te verbeteren: wekelijkse rustdag, verbod kinderen van minder dan 12 jaar in dienst te nemen en ’s nachts jonge lieden beneden de zestien jaar te laten werken, verbod vrouwen werk te laten doen ‘dat niet overeen te brengen is met de moraal en de hygiëne’, vaststelling van een normale arbeidsduur voor de volwassenen van beide geslachten, werkelijke verantwoordelijkheid van de werkgevers wat betreft arbeidsongevallen, deelneming van de syndicaten, of, bij ontstentenis daarvan van de arbeiders aan het opstellen van werkhuisreglementen, afschaffing van de boeten en de afhouding op het loon, reorganisatie van de werkrechtersraden op paritaire basis. Doch dit gedeelte bevat eveneens enkele andere eisen die even goed op hun plaats zouden zijn in het politieke deel: ‘de geleidelijke verandering van de openbare weldadigheid in een uitgebreid stelsel van verzekering door de Staat, de provincies en de gemeenten’, de vervanging van de verbruikersbelastingen en de douanetaksen door een progressieve belasting op het inkomen, terugkeer naar de gemeenschap van het door wetten en contracten vervreemd publiek eigendom, zoals de Nationale Bank, de spoorwegen, de gemeente eigendommen, enz.

Doch een openbare actie kan niet met kans op succes worden gevoerd, indien zij niet de beschikking heeft over een, zij het bescheiden, dagelijkse pers. De Gentse socialisten halen een waagstuk uit door in 1848 hun dagblad ‘Vooruit’ te lanceren. De Brusselaars willen niet achterblijven. Zij besluiten hun twee weekbladen ‘La Voix de l’Ouvier’ en ‘La République’ te vervangen door één dagblad dat zij ‘Le Peuple’ noemen. De twee dagbladen doen hun debuut in onwaarschijnlijke omstandigheden, maar zij zullen bijzonder vruchtbare propaganda instrumenten worden, want al is de grote meerderheid der arbeiders nog ongeletterd, dat wordt verholpen door diegenen die wel kunnen lezen en die lezingen op touw zetten. Zij zullen trouwens lange tijd moeilijke periodes doormaken. Doch telkens als hun bestaan bedreigd is, zullen zij door hernieuwde toewijding worden gered.

Na zich het algemene stemrecht als eerste doel te hebben gesteld besluit het congres van Antwerpen de 13de juli daaropvolgend te Brussel een nationale manifestatie op touw te zetten die door haar omvang blijk zal geven van de wil van de arbeiders de kieshervorming te veroveren. Dat doel dient tot basis van een propaganda die — rekening houdend met de beschikbare middelen — intensief wordt gevoerd, en tot een krachtig organisatiewerk op plaatselijk plan. In verscheidene streken — met die van het Centrum aan het hoofd — worden tientallen groeperingen opgericht. De burgerlijke dagbladen maken zich ongerust over de talrijke meetings waarover de socialistische bladen uitweiden. De eerstgenoemde vragen algemeen, dat de betoging zal worden verboden.

Doch de actie krijgt nog nieuw voedsel. Begin maart laat een socialist uit de Borinage een kleine brochure verschijnen, de ‘Catechismus van het Volk’, die door haar vorm van vragen en antwoorden, door haar lapidaire stijl en haar eenvoudige taal een geweldige invloed zal uitoefenen in de weinig ontwikkelde arbeiderskringen en die schrik zal zaaien onder de leidende klassen. De conclusies ervan zijn gematigd, want op het einde van ieder van de zeven lessen keren als ‘Leitmotiven’ weer de eis van algemeen stemrecht of het besluit de 13de te Brussel te zijn om te bevestigen dat de arbeiders vastbesloten zijn dat stemrecht te veroveren. Doch in de lessen zelf worden de ‘30.000’ bevoorrechten fel gehekeld die ‘in alles handelen’ ... ‘die ons leven nemen om er dividenden uit te slaan’, ook de katholieke en de liberale partij, die elkaar aan het bewind aflossen ‘om nieuwe belastingen in het leven te roepen ten einde de kassen te vullen en ze daarna te kunnen ledigen’, ‘de belastingen die door de rijken opgelegd’, die ‘vooral de kleinen treft en de groten spaart’ en die voornamelijk dient ‘om talrijke lieden voor niets te doen betalen’, het leger ‘dat ons vijftig miljoen kost’ en tot niets dient, vermits het land neutraal is, behalve dan om ‘tussenbeide te komen in arbeidsaangelegenheden; de Koning, die van vreemde oorsprong is en slechts Belg is door zijn burgerlijke lijst, welke veel te groot is voor een klein land.

Van de ‘catechismus’ wordt onder de verantwoordelijkheid van de schrijver een eerste editie op 10.000 exemplaren getrokken. De brochure heeft zoveel succes dat de andere uitgaven volgen; in enkele maanden worden in de Franse taal 200.000 en in de Vlaamse vertaling 60.000 exemplaren in heel het land verspreid.

De 15de maart besluit de Algemene Raad van de Werkliedenpartij op 200.000 exemplaren een manifest te doen verspreiden waarbij alle arbeiders ertoe aangezet worden de betoging van de 13de juni bij te wonen. Zover staat men, als buitengewone ernstige gebeurtenissen de militanten van de Werkliedenpartij evenzeer verrassen als de leiders van België.

Terwijl de arbeiders de eerste grondvesten leggen van een partij waarvan zij de latere ontwikkeling niet voorzien en zich in de loop van hun actie bewust worden van hun klassenbelangen en van de beste middelen om die te bevorderen, wordt de economische toestand van het land aangetast door een algemene crisis die de uitvoer doet teruglopen en de groothandelsprijzen sterker doet dalen dan die van de kleinhandel, terwijl de in bepaalde nijverheden reeds bestaande werkloosheid toeneemt als gevolg van belangrijke technische hervormingen. De lonen worden herhaaldelijk verlaagd, hetgeen een verergering teweeg brengt van de ellende, waarvan een officieel onderzoek de omvang weldra zal aantonen.

Ondanks enkele waarschuwende tekenen van ontevredenheid, die in de nijverheidsstreken van Wallonië toeneemt, begaat de katholieke regering dezelfde dwalingen als de voorgaande die, of zijn nu katholiek dan wel liberaal waren, steeds trouw zijn gebleven aan de grondbeginselen van het economisch liberalisme. De besluiten van een in haar geboortestadium verkerende partij, waarvan de woordvoerders op politiek plan bijna onbekend zijn, zijn natuurlijk niet bij machte haar van houding te doen veranderen. Een spontane en heftige opstandige beweging, die in de streken van de zware industrie uitbreekt, waar de arbeiders nog minder georganiseerd zijn dan elders, verrast alle kringen van de maatschappij. De socialisten behoren niet tot de minst ongerusten, want zij voorzien een repressie waarvan hun nog zwakke verenigingen wel eens het eerste slachtoffer zouden kunnen worden.

Tegen half maart 1886 doet een kleine groep anarchisten uit de streek van Luik een oproep tot het houden van een arbeidersbetoging op de 18de maart ter herdenking van de Commune van Parijs. In dat deel van het land zijn er nog geen arbeidersorganisaties, doch onder de mijnwerkers, wier lonen zojuist werden verlaagd, heerst er grote beroering. De 17de is er in een mijn een staking uitgebroken. De betoging is belangrijker dan men voorzien had; zij wordt weldra woelig: er worden talrijke ruiten verbrijzeld, er zijn enkele opstootjes en een vijftigtal personen worden aangehouden. Die incidenten zijn aanleiding tot een staking die zich spoedig tot het merendeel van de putten van het bekken uitbreidt. De autoriteiten mobiliseren de burgerwacht en het leger, die in botsing komen met de stakers, waarbij verscheidene gewonden en zelfs doden vallen. Doch van de 25ste maart af neemt de beweging in hevigheid af en keert de rust weer.

De gebeurtenissen verwekken natuurlijk in heel het land beroering. Mijnwerkers van het bekken van Charleroi en van de Borinage gaan op hun beurt in staking op de dag dat hun Luikse kameraden het werk hervatten. Terwijl in de Borinage de beweging in een betrekkelijke kalmte verloopt, neemt zij in de omstreken van Charleroi plotseling het karakter van een oproer aan. In die streek bestaat de bevolking voor een groot deel uit pas geïmmigreerde arbeiders die zich nog niet goed hebben aangepast.

Vergezeld en voorafgegaan van die elementen gaan de eerste stakers van mijn tot mijn en eisen, dat het ondergrondse personeel naar boven komt. Daar de autoriteiten verrast zijn, slagen zij daarin zonder moeite. De 26ste zijn de rondtrekkende groepen stakers talrijker; zijn gaan nu naar de vele fabrieken in de streek. In het bijzonder hebben zij het op de glasblazerijen gemunt, omdat sommige daarvan onlangs nieuwe bekkenovens hebben ingevoerd die niet alleen een grote besparing aan brandstoffen, maar ook aan arbeidskrachten mogelijk maken. ’s Namiddags worden er verscheidene bestormd en vernield. De glasblazerij Boudaux, die als tweede een bekkenoven heeft laten bouwen, wordt in brand gestoken, evenals de woning van haar eigenaar. Intussen is het in allerijl opgeroepen leger met strenge consignes ter plaatse aangekomen. De regering gebiedt, dat ‘de wet gehandhaafd moet worden’. De militaire overheid is zelfs besloten ‘de wettelijkheid te buiten te gaan om de orde te herstellen’. Als ’s avonds een militair detachement te Roux aankomt, waar een troep muiters zojuist brand gesticht heeft in een spiegelgieterij, wordt na korte sommaties bevel tot vuren gegeven: vijf betogers worden gedood en een twaalftal zwaar gekwetst. Wanneer de volgende dag in dezelfde plaats een betogergroep op een troepencordon stuit worden bij een nieuwe schietpartij zeven mannen gedood en talrijke andere gewond. De berichten over deze gebeurtenissen zaaien terreur in de arbeiderskringen, en overal wordt het werk hervat.

De maartdagen van 1886 hebben een aanzienlijke invloed op de politieke ontwikkeling in de jaren die volgen. Na de gewelddadige onderdrukking gaat de regering over tot de gerechtelijke repressie. Deze beperkt zich niet tot degenen die op heterdaad op gewelddaden zijn betrapt — en onder wie zich geen enkel lid van de arbeidersorganisaties bevindt — doch strekt zich uit tot twee leden van de Union Verrière, een voor deze tijd betrekkelijk sterke vakvereniging: Xavier Schmidt en Oscar Falleur, en tot twee welbekende socialistische persoonlijkheden: Alfred Dufuisseaux en Edouard Anseele. Als secretaris van de Union Verrière heeft Falleur in de afgelopen weken besprekingen over het levenspeil gevoerd met de glasfabrikant Boudaux. Het kon niet anders, of hij moest zulke ernstige incidenten als die van maart van nabij volgen. Dat is voldoende om hem ervan te beschuldigen tot gewelddaden te hebben aangespoord. Hoewel men slechts getuigenissen heeft kunnen winnen die even vaag als twijfelachtig zijn, veroordeelt de jury hem tot twintig jaar dwangarbeid. Anseele heeft in ‘Vooruit’ een artikel gepubliceerd waarin hij de moeders van de onder de wapens zijnde soldaten bezweert hun kinderen ‘snel’ te schrijven niet op de arbeiders te schieten. Beschuldigd van ‘aansporing tot ongehoorzaamheid aan de wetten’ wordt hij door het Hof van Assisen tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld. Alfred Defuisseaux wordt vervolgd wegens zijn ‘Catechismus van het Volk’ waarin men eveneens een aansporing tot ongehoorzaamheid aan de wetten en tevens belediging van de persoon van de Koning wil zien. Voor ieder van de twee punten der beschuldiging wordt hij tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld, doch hij vlucht vooraleer het vonnis is uitgesproken.

Maar de regering geeft er zich rekenschap van, dat de repressie niet volstaat om te voorkomen dat zich opnieuw zulke ernstige gebeurtenissen voordoen. De 17de april wordt een ‘Onderzoekscommissie’ opgericht. Het verslag aan de koning bezint zich op enkele maatregelen van geringe draagwijdte ten einde te kunnen verzekeren, dat ‘de openbare macht zich om de arbeider bekommert’, doch het geeft toe, dat er nog meer te doen valt. De Commissie zal zich op de hoogte stellen van de toestand der industriearbeiders en de regering voorstellen doen. Zij is samengesteld uit hoge functionarissen, professoren, advocaten, publicisten en parlementsleden. Zij telt geen arbeiders, doch ingevolge protesten van de arbeidersorganisaties, roepen de afdelingen die in alle industriesteden van het land zetelen, enkele van hun vertegenwoordigers op om aan hun werkzaamheden deel te nemen. De getuigenissen zijn talrijk. Als de arbeiders die ze afleggen niet vragen, dat dit met gesloten deuren zal geschieden om te vermijden aan afdankingen te worden blootgesteld, worden hun namen openbaar gemaakt. De dagbladen citeren ze. Zo verneemt men, dat, indien de arbeiders wel niet meer zoveel gebrek lijden als in 1843, hun bestaanvoorwaarden toch nog heel hard en vooral niet stabiel zijn, ondanks de enorme vooruitgang van de industriële productie. De lonen, die van 1850 tot 1873 gevoelig gestegen waren, zijn onder de invloed van de crisis teruggelopen. De arbeidsduur bedraagt nog steeds tenminste twaalf uur per dag en vaak nog meer. In de winkels van de werkgevers worden de artikelen die onontbeerlijk zijn, verkocht tegen prijzen die 20 tot 75 t.h. hoger liggen dan die in de gewone handel. De boeten die om allerlei redenen worden opgelegd, tasten de lonen ernstig aan. Waar stukloon wordt uitbetaald, worden de arbeiders vaak bedrogen bij de telling of de meting. Het uitbetalen van lonen in cafés is een aansporing tot alcoholisme en heeft tot resultaat, dat de soberste arbeiders de ondankbaarste taken krijgen. Het voedsel bestaat overal hoofdzakelijk uit brood, aardappelen, groenten en uit vet; in Wallonië wordt gewoonlijk boter gebruikt, doch dikwijls wordt deze vervalst. Slechts met grote tussenpozen eet men vlees,dat dan nog van slechte kwaliteit is. In zeer talrijke gevallen is het loon van het gezinshoofd maar juist voldoende om zich dat voedsel te verschaffen. De andere uitgaven moeten worden gedekt met de lonen der overige gezinsleden, ofwel door de openbare of particuliere liefdadigheid. In de steden beschikt een aanzienlijk gedeelte der gezinnen over slechts één kamer in woningen die veeleer krotten zijn. De door het lot meest begunstigden hebben zelden meer dan twee vertrekken. In bepaalde streken gaan de kinderen van zeven jaar al werken, in andere vanaf acht en in de mijnstreken vanaf negen jaar. We hebben daarjuist uitgelegd, waarom de ouders gedwongen zijn hen op zo bitter jonge leeftijd te laten gaan werken. Het analfabetisme heerst niet meer zo absoluut als in 1843, doch indien de scholen talrijker zijn en minder slecht uitgerust, dan worden zij toch nog heel onregelmatig bezocht. Bovendien belet de ondervoeding talrijke kinderen uit het ontvangen onderwijs nut te trekken.

Die beklemmende onthullingen zullen in hun geheel pas tegen eind 1887 bekend zijn, als de vier boekdelen verschijnen waarin de Onderzoekscommissie haar werkzaamheden en haar conclusies heeft neergelegd. Doch reeds in het midden van het jaar 1886 volstaan gedeeltelijke inlichtingen die men aan de pers vertrekt, om de krachtige campagne van de twee socialistische dagbladen te voeden.

De betoging die de 14de juni voor het algemeen stemrecht zou worden gehouden, wordt verboden. De Werkliedenpartij vervangt haar door een ‘buitengewoon congres’ dat besluit ‘de propaganda met grotere energie dan ooit voort te zetten’, verbruikercoöperaties op te richten, de 15de augustus, datum die werd gekozen omdat hij samenvalt met de nationale feesten, de betoging te houden die een eerste maal verboden werd, en de algemene staking voor te bereiden ‘ten einde het verzet van de regering ten aanzien van het algemeen stemrecht te overwinnen’. De processen die op de gebeurtenissen van maart volgen en in juli voor de Hoven van Assisen komen, houden bij de arbeidersklasse de beroering gaande en dragen bij tot het succes van de betoging, die ditmaal wordt toegelaten. Dertigduizend arbeiders, voor het merendeel uit de provincies, tonen de bevolking van de hoofdstad welk een ellende en lijden hun deel is. Daar zij in grote kalmte defileren, verwekten zij een diepe indruk. De burgerlijke pers geeft ten overstaan van deze volksmanifestatie uitdrukking van een respect dat gemengd is met vrees. In de volgende maanden worden er talrijke groeperingen opgericht. In december zijn er 256, die bijna evenveel gemeenten vertegenwoordigen, bij de partij aangesloten.

Doch daar de omstandigheden minder dramatisch werden, verdwijnt weldra de eenheid die kenschetsend was voor de twee voorbije jaren. Alfred Dufuisseaux heeft geweldig veel gedaan om de arbeiders ervan te overtuigen, dat de verovering van het algemeen stemrecht hun allereerste doel moet zijn. De honderdduizenden exemplaren van zijn twee catechismussen — in 1886 heeft hij een ‘Grote Catechismus van het Volk’ gepubliceerd waarin de denkbeelden van de eerste ‘Catechismus’ nu op een andere wijze ontwikkeld worden, en voor dat werk wordt hij bij verstek tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld — zijn van hand tot hand gegaan en gecommentarieerd in de fabrieken en de arbeiderswijken. Daar hij in Frankrijk woonachtig is, maakt hij zich illusies over de mogelijkheid in een nabije toekomst de kieshervorming te bekomen: en in zijn ogen moet alles ondergeschikt worden gemaakt aan een actie ten gunste van de onontbeerlijke grondwetsherziening. Gesterkt door de steun die hij bij de arbeidersgroeperingen van de zware industrie in Wallonië, en in het bijzonder in Henegouwen, vindt, valt hij heftig de socialisten der andere streken aan, die van mening zijn, dat om te slagen een geduldige organisatie van de arbeiders noodzakelijk is.

In 1887 verscherpen de polemieken, als Dufuisseaux de arbeiders aanspoort een algemene staking te ontketenen, die de meerderheid der socialisten als ongelegen en gevaarlijk beschouwt. Nadat hij door de Algemene Raad uit de partij is gesloten, vragen zijn partijgangers op het congres van april hem weer op te nemen. Hun poging lijdt schipbreuk, doch om een scheuring te vermijden, besluiten de overwinnaars al de groepen te raadplegen over de datum van een congres dat de algemene staking op zijn dagorde heeft. Terwijl dit voorbereidend werk georganiseerd wordt, breekt de 13de mei in het bekken van het Centrum een staking uit, die zich spoedig tot alle bekkens van Henegouwen uitbreidt. Die beweging heeft romantische allures. ’s Nachts worden er in de velden ‘zwarte’ meetings gehouden, enerzijds om te voorkomen, dat de deelnemers herkend zouden worden en dat er daarom sancties tegen hen zouden worden getroffen, en anderzijds om de deelnemers en de openbare mening nog sterker te beïnvloeden. Op talrijke plaatsen ontploffen dynamietpatronen, die de mijnwerkers onder de grond bij hun werk gebruiken; er zijn talrijke opstootjes tussen stakers en aan het werk gebleven arbeiders; bij een botsing met de rijkswachters worden twee stakers gedood, en een derde wordt door een schildwacht neergeschoten. De Werkliedenpartij keurt de staking en de gewelddaden af. Als zij een einde neemt, beschuldigt de partij de regering er van zich van provocateurs te hebben bediend; het proces dat twee jaar later zal plaatsvinden, zal doen blijken, dat haar beschuldiging gegrond is.

Die gebeurtenissen verwekken enige verwarring onder de socialisten. Op het buitengewoon congres, dat de 14de en 15de augustus te Bergen bijeenkomt, wordt door een meerderheid van twee derde stemrecht geweigerd aan groeperingen die vertegenwoordigd zijn, doch niet de statutaire bijdrage hebben betaald. De aanhangers van Dufuisseaux verlaten de zaal, vergaderen in een andere en stichten de Republikeinse Socialistische Partij, die gedurende verscheidene jaren de actie van de Belgische Werkliedenpartij zal belemmeren. Na deze afscheiding neemt het congres met een tamelijk zwakke meerderheid een resolutie aan waarin verzekerd wordt, dat de algemene staking de regering kan dwingen tot het invoeren van het algemeen stemrecht, op voorwaarde dat zij ernstig wordt voorbereid; het congres besluit tevens, dat er onmiddellijk met deze voorbereiding zal worden begonnen.

En dergelijk besluit veronderstelt een methodisch en noodgedwongen langzame actie, die voornamelijk de oprichting van nieuwe groeperingen en een ononderbroken propaganda omvat, wat een onbepaald uitstel betekent, dat de afgescheidenen verbittert. Deze houden de 2de december te Châtelet, midden in de mijnstreek, een congres dat wordt voorgezeten door een man die er later zal toe worden overgehaald een agent van de Veiligheidsdienst te worden. Zij besluiten in de komende dagen een algemene staking te ontketenen. In de Henegouwse kolenmijnen breken inderdaad zowat overal talrijke stakingen uit; de ‘zwarte’ meetings vermenigvuldigen zich, en de ontploffingen van dynamietpatronen zijn talrijker dan het vorige jaar, en dit is eigenaardig, veroorzaken weinig schade. Zowat overal worden heftige affiches geplakt. Na enkele dagen worden talrijke arrestaties verricht, en tegen het midden van de maand eindigt de staking, zonder dat, wel te verstaan, enig resultaat was bereikt. Eens te meer klaagt de pers van de Werkliedenpartij het optreden van de provocatieagenten aan en stelt zij de arbeiders op hun hoede tegen het gestook waarvan zij het voorwerp zijn. Het proces dat in mei 1889 zeven en twintig beklaagden voor het Hof van Assisen brengt en dat spottend dat van het ‘groot complot’ zal worden genoemd, bevestigt die beschuldigingen. In werkelijkheid wordt daar het proces gemaakt van zekere politiemethodes en zelfs van een bepaalde magistratuur. Alle beklaagden, behalve de provocatieagenten worden vrijgesproken.

De gevolgen van het ‘groot complot’ zijn zeer belangrijk voor de politieke ontwikkeling van het land in de loop van de volgende jaren. De debatten van het proces, een gedeeltelijke verkiezing die de progressistische liberaal Paul Janson — wiens deelneming aan het proces een zeer opvallend feit is geweest — ter vervanging van een katholiek naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers zendt, twee interpellaties, één voor en één na de verkiezing, die doen blijken, dat bepaalde ministers, althans in morele zin, aan de provocerende manoeuvres hebben meegewerkt, plaatsen de regering in een delicate positie. Hoewel zij op een stevige meerderheid kan rekenen, zal zij voortaan niet meer haar toevlucht trachten te nemen tot procédés die de openbare mening heeft veroordeeld. Wat de Werkliedenpartij betreft, deze zal er een aanmoediging in vinden om haar campagne te intensiveren. Door haar pers en haar openbare bijeenkomsten heeft zij van in december 1888 de verdediging van de beschuldigden op zich genomen, en wel door hen tegenover de provocateurs te stellen. Bovendien heeft zij naar middelen gezocht om de afgescheidenen in haar schoot terug te brengen. Zij slaagt daar voor een groot deel in; zelfs degenen die volharden in hun besluit buiten haar organisatie te blijven — zoals de Ridders van de Arbeid — steunen haar actie voor de herziening van de grondwet krachtig.