Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 4


De geboorte van de Belgische Werkliedenpartij (6 april 1885) en wat daaraan voorafging

De rijpingsperiode van een beweging die later een aanzienlijke ontplooiing zal nemen, is niet de minst interessante van haar geschiedenis. De tot nu toe aangehaalde gebeurtenissen kunnen als de voorhistorie van het socialisme in België worden beschouwd. De eerste Internationale verdwijnt van het politiek toneel, omdat zij niet stevig genoeg in de volkeren zelf wortelt. De afgevaardigden die op haar congressen het woord hadden gevoerd, hebben meestal in hun eigen naam gesproken of ten hoogste uit naam van kleine verspreide groepen in een arbeidersmassa, die wel enige tijd ‘geëlektriseerd’ kan zijn, doch die weldra in haar traditionele apathie terugvalt. Na de ogenblikken van gemeenschappelijke geestdrift, gedurende dewelke de moeilijkheden zo goed als overwonnen schenen, staan de animators weer voor een nieuw op te bouwen wereld en komen ze tot de bevinding, dat het materiaal nog niet bruikbaar is. Dat is de toestand van het socialisme in België in 1872. Van die datum af zullen initiatieven die in verscheidene streken worden gedaan, na heel wat hardnekkige pogingen tot het optrekken van een stevig bolwerk leiden dat aan alle beproevingen zal kunnen weerstaan.

De streek van Gent is een van die welke het minst door de Internationale beroerd zijn geweest, niettemin ontwikkelt zich daar vroeger dan elders een samenhangende socialistische arbeidersbeweging. In de schoot van de arbeidersverenigingen die in de jaren zestig zijn opgericht en die uiteenlopende lotgevallen hebben gekend, heeft een zeer levendige strijd plaats tussen de leden die ze meer en meer daadwerkelijk democratisch willen oriënteren en degenen die ze in het kader van het bestaande stelsel willen handhaven, vooral gehoorzamend aan de kerk. Onder de invloed van de eerstgenoemde had zich in 1863 een scheuring voorgedaan in de vakorganisatie der wevers, en daaruit was de ‘Weversmaatschappij Vooruit’ te voorschijn getreden. Emile Moyson, wiens bezigheden te Brussel hem in nauw contact hadden gebracht met alle democraten van de hoofdstad, had hen uit alle macht ondersteund. Hij sterft echter vroegtijdig in 1868.

Enkele leden van de ‘Weversmaatschappij Vooruit’ hadden in 1869 een afdeling gesticht, en Edmond van Beveren, die een grote plaats zal innemen in de Gentse beweging, sluit er in 1870 bij aan. Het weekblad ‘De Werker’ dat aanvankelijk te Antwerpen is uitgegeven, verhuist naar Gent. In 1873 telt de afdeling twee en veertig leden, en het volgend jaar sluit Anseele er zich bij aan, hij is dan achttien jaar. Doch het is een nieuwe groepering, een club van lezers van ‘De Werker’, die de leiding neemt van de socialistische propaganda. Gestimuleerd door de vijandigheid van de Kerk en van de liberalen treden jongeren — weldra een honderdtal — tot de kring toe en doen hun uiterste best om het blad te verkopen.

In 1875 wordt de ‘Gentse Arbeidersfederatie’ opgericht. Zij treedt in verbinding met gelijksoortige organisaties te Brussel en te Antwerpen. Het volgend jaar nodigen zij samen alle verenigingen waarvan zij het bestaan kennen uit tot het houden van een vergadering. Daarop zijn 144 afgevaardigden van 62 groeperingen aanwezig.

Met Van Beveren als voorzitter, Louis Bertrand van Brussel, als secretaris en Anseele als vertaler keurt men een petitie aan de Kamers goed voor de reglementering van de kinderarbeid en besluit men tot het oprichten van een Algemene Vereniging der Socialistische Arbeiders. Enkele maanden later houdt de nieuwe organisatie een congres, doch de Waalse groeperingen zijn er niet vertegenwoordigd.

Intussen wordt de vakvereniging der spinners die sedert verscheidene jaren in doodslaap is, opnieuw opgericht. In 1879 treedt zij toe tot een Maatschappij der Verenigde Katoenbewerkers. Andere syndicaten van metaalbewerkers, schilders, meubelmakers, schrijnwerkers, schoenmakers, enz., worden weer in leven geroepen. Een kring van Jong-socialisten , gesticht in 1876, opent het volgend jaar een zondagschool waarvan het programma twee uur Frans, een uur Vlaams en een uur spreekoefeningen omvat. Tegelijkertijd wordt er een toneelkring opgericht. Een Vlaamse almanak ‘De Vlaamsche Lantaarn’, voor de eerste maal in 1876 uitgegeven, wordt vier jaar later vervangen door de Volksalmanack. Een nieuw weekblad ‘De Volkswil’, wordt in 1881 ‘De Toekomst’.

In 1883 verschijnt dit blad tweemaal per week. Het volgende jaar zijn de verkiezingen voor de Werkrechtersraden aanleiding tot een belangrijke beslissing: de oprichting van een dagblad voor een periode van drie maanden. Zo wordt ‘Vooruit’ geboren; het blad wordt in stand gehouden ondanks de slechte uitslag van de verkiezingen, waarvan de arbeiders trouwens worden uitgesloten.

Doch het besluit waarvan de toekomst zal leren, dat het ’t vruchtbaarst is, is wel dat wat strekt tot de oprichting van de coöperatie ‘Vooruit’. Een eerste verbruikersmaatschappij was in 1850 spoedig verdwenen. In 1867 had een nieuwe poging niet meer succes gehad. De stijging van de prijzen in 1873, en in het bijzonder de duurte van het brood, had de arbeidersbevolking tegen de bakkers opgezet. De coöperatie ‘De Vrije Bakkers’ die bij die gelegenheid was opgericht, komt niet goed tot ontwikkeling wegens de polemieken tussen de katholieke en socialistische cooperateurs. Deze laatste stichten een nieuwe coöperatieve bakkerij ‘De Vooruitziende Bakkers’, die in 1881 plaats zal maken voor de coöperatie ‘Vooruit’, waarvan het succes weldra alle hoop van haar stichters te boven zal gaan en die de ‘vesting’ zal worden van de Gentse socialistische arbeiders.

Het meer proletarisch karakter van de arbeiders van de textielnijverheid heeft hen ertoe gebracht slechts gedeeltelijk de ideeën van de Franse socialisten aan te hangen, die in de schoot van de Belgische afdeling van de Internationale overheersend waren. Het zal hen ertoe brengen snel aanhangers te worden van de marxistische opvattingen, als zij kennis hebben genomen van het programma dat door de Duitse socialisten op hun congres te Gotha is goedgekeurd. Meer dan overal elders leggen zij de nadruk op de noodzakelijkheid het klassenbewustzijn onder de arbeiders te ontwikkelen en een politieke strijd aan te gaan om de macht te verkrijgen. Wat hun overigens niet belet groeperingen op te richten met onmiddellijke economische en sociale doelstellingen.

Te Brussel voltrekt de socialistische vernieuwing zich in een ander kader. Verscheidene syndicaten die bijna geen contacten hebben gehad met de Internationale en die niet getroffen zijn door haar gedaanteverwisseling, groeperen zeer geschoolde arbeiders van weinig belangrijke nijverheden, hun effectieven zijn bescheiden, en hun activiteit, die wel van belang was in 1868-69 en 1871-72, is thans zeer beperkt. Sommige, die der hoedenmakers, typografen, handschoenmakers en bronsgieters, zijn vastbesloten niet verder te gaan dan de verdediging van de beroepsbelangen. Andere zijn ontvankelijker voor de nieuwe denkbeelden. In 1874 constateren enkele jonge arbeiders die tot deze syndicaten behoren, dat de Belgische afdeling van de Internationale niet meer in staat is de arbeiders met geestdrift te vervullen. Zij zorgen voor de oprichting van een ‘Kamer van de Arbeid’, die de vakverenigingen zou samenbundelen en het centrum van de socialistische propaganda zou worden. De Kamer van de Arbeid organiseert van 1875 af cursussen en conferenties waarop de socialistische opvattingen worden uiteengezet. Zij krijgt de medewerking van democraten zoals Paul Janson, Guillaume De Greef en Hector Denis, die de aanhangers van Proudhon zijn. Doch het is opnieuw César De Paepe die de ziel wordt van deze activiteit. De cursus van sociale economie die hij de jonge militanten geeft, is een meer systematische en ook persoonlijke uiteenzetting van een socialistische opvatting die nog aan het veranderen was. Louis Bertrand, een marmerbewerker van achttien jaar bij de oprichting, is de spil van heel die onderneming. Hun opvoedende activiteit voortzettende legt de Kamer van de Arbeid er zich op toe de Waalse en Vlaamse opvattingen van het socialisme, die vrij ver uiteenlopen, nader tot elkaar te brengen. In Wallonië hebben de verschillende Franse socialistische scholen een neerslag achtergelaten waarin naargelang van de streken de denkbeelden van Fourrier, van Louis Blanc, van Proudhon of zelfs van Blanqui domineren. Dit geeft te Verviers een socialisme dat sterk anarchistisch getint is, dit wil zeggen vol vooroordeel ten opzichte van de politieke actie: in Henegouwen is het een wat jakobijns socialisme gepaard aan een opstandige geest; overal heerst er een strijdlustig antiklerikalisme dat de strijd tegen de kerk en de strijd tegen het kapitalistisch stelsel doet samengaan.

Na kiese onderhandelingen nodigt de Kamer van de Arbeid tegen het einde van 1876 alle arbeiders- of socialistische groepen uit tot een vergadering in de vorm van een conferentie met het oog op de stichting van een ‘Belgische Arbeidersunie’. De gekozen term is opzettelijk zo neutraal mogelijk en over het principe wordt overeenstemming bereikt. Doch de poging mislukt ingevolge het programma: de Gentse socialisten stellen voor het programma van de Duitse socialisten over te nemen, waarvan de Walen absoluut niet willen horen. Twee congressen in april en juni 1877 hebben geen beter resultaat: de Vlaamse groepen richten de ‘Vlaamse socialistische partij’ op, terwijl de Brusselse groepen een ‘Brabantse socialistische partij’ stichten.

In haar aanvankelijk enthousiasme roept de Vlaamse socialistische partij in september een internationaal congres bijeen waarover men tamelijk slecht is ingelicht. Daarop worden kwesties voorgelegd zoals ‘de strekkingen van de moderne industrie bezien vanuit het oogpunt van de eigendom’ en ‘de houding van het proletariaat ten opzichte van de politieke partijen’. Het congres is in feite slechts internationaal in de bedoelingen van de organisatoren. Het stelt de Belgische socialisten niettemin in de mogelijkheid hun standpunt te bepalen ten aanzien van de twee hoger genoemde vraagstukken. Allen zijn voor de collectieve toeëigening van de industriële eigendom, doch de Vlamingen en de Brusselaars stellen voor dat het eigendomsrecht zal worden toegewezen aan de ‘maatschappij’, terwijl de meerderheid der Walen voor een toekenning aan ‘gefedereerde coöperaties’ is. Anderzijds is alleen de eerste groep voor ‘het gebruik van alle politieke middelen die strekken tot de sociale ontvoogding van allen’. Wel is er eenstemmigheid over de stelling dat het succes van de socialistische actie afhangt van de overeenstemming en samenwerking tussen arbeider- en socialistische organisaties van diverse landen.

De meningsverschillen wat het doel en de actiemiddelen betreft, beletten overigens niet, dat er vriendschappelijke betrekkingen worden onderhouden en op sommige punten een gemeenschappelijke activiteit ontplooid. De Vlaamse socialistische partij houdt aanvankelijk halfjaarlijkse congressen; de Brabantse socialisten en enkele Waalse groepen zenden er vertegenwoordigers heen in de hoedanigheid van ‘gasten’. Op haar congres van december 1878 bespreekt zij de ‘eenheid onder de Waalse en Vlaamse socialisten’ en ‘de steun in geval van politieke gebeurtenissen’.

De Vlaamse en Brabantse socialistische partijen zullen een propaganda actie ondernemen die des te verdienstelijker is, daar zij het werk is van enkele mannen die verenigingen vertegenwoordigen van slechts bescheiden belang. Men beschikt natuurlijk niet over een volledige lijst en nog minder over een statistiek. Doch volgens de getuigenis van Louis Bertrand, haar voornaamste bezieler, omvat de Brabantse socialistische partij hoop en al enkele vakbonden: goudsmeden, juweliers, meubelmakers, schrijnwerkers, marmerbewerkers, beeldhouwers, en steenkappers, schilders en schoenmakers, die verenigd zijn in de Kamer van de Arbeid: enkele honderden leden, duizend ten hoogste, schijnbaar verloren gaand in de massa van de nog onverschillige arbeiders en ten prooi aan de verwoede vijandigheid van de andere sociale categorieën.

Zodra zij gesticht is, lanceert de Brabantse socialistische partij een manifest dat is opgesteld door César De Paepe en dat de aandacht verdient, daar het de geest vertolkt die de stichter van de Belgische Werkliedenpartij zal bezielen. Allereerst een princiepstandpunt ten opzichte van de sociale organisatie: ‘Wij willen met een gemeenschappelijk doel al degenen groeperen die van mening zijn dat de maatschappij, zowel in België als elders, nog lang niet aan het einde is van haar reeks ontwikkelingen en hervormingen, dat de maatschappelijke rijkdommen thans niet volgens de regels van de hebbelijkheid onder de mensen verdeeld zijn en dat er bijgevolg, zowel bij ons als elders, alle reden toe is diepe en radicale veranderingen aan te brengen in de wijze van voortbrenging, verdeling en overdracht van de goederen, in de organisatie van de arbeid, de ruilhandel, de eigendom, het onderwijs, het gerecht, de strafwetgeving, enz., in één woord in alle verschillende instellingen en uitingen van de maatschappelijke activiteit’.

Wat de actie betreft is het, daar die instellingen en uitingen afhankelijk zijn van de politieke macht, ‘noodzakelijk iedere dag en ieder uur de onrechtvaardige wetten en willekeurige maatregelen te bestrijden en ons daarbij te bedienen van alle wapens die de instellingen van het land ter beschikking stellen ... Daarom hebben wij gemeend, dat het voor de Belgische socialisten tijd was hun stelselmatige afzijdigheid af te leggen en een politieke partij te vormen’.

Zijn geroepen om die actie te voeren: ‘al de voorstanders van de sociale vooruitgang, al de socialisten, groepen, verenigingen of enkelingen, welke nuance of welke school zij ook aanhangen en tot welke klasse van de maatschappij zij krachtens hun geboorte of positie ook behoren’. De zaak die verdedigd moet worden ‘is niet enkel die van de handenarbeiders, doch die van de proletariërs in het algemeen; meer nog: die van de gehele mensheid’.

Door een politieke partij te stichten willen haar promotors ‘gebruik maken van de rechten en vrijheden die de Grondwet hun in hun hoedanigheid van Belgische staatsburgers toekent’, en dat willen zij doen om ‘alle burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten te veroveren die het merendeel van ons mist’. Het programma dat dan volgt omvat hoofdzakelijk algemeen stemrecht, kosteloos, verplichtend lager onderwijs door leken gegeven, scheiding van Kerk en Staat, afschaffing van het bestendig leger en een hele serie ontvoogding- en beschermingsmaatregelen voor de arbeiders: afschaffing van de werkboekjes, van artikel 1781, van de kinderarbeid, reglementering van de arbeid van de jonge lieden, nationalisatie van de mijnen en de spoorwegen, staking van de vervreemding van dominale en gemeentelijke goederen ten gunste van de particulieren en geleidelijke terugkeer naar de gemeenschap van de goederen welke reeds zijn toegewezen, progressieve belasting op het inkomen in plaats van de directe belastingen. Dat programma geldt slechts voor een overgangsperiode. Zelfs gewijzigd en verbeterd deugt de sociale orde van het ogenblik niet. Zij moet door een andere vervangen worden, die ‘de grootste vrijheid van handelen van de enkeling doet samengaan met het gemeenschappelijke bezit van de grondstoffen ... en een gelijke deelneming van allen in de winsten van het gemeenschappelijk werk’. De beoogde actiemiddelen zijn van politieke aard: meetings, openbare betogingen, massale petities, en, als het stemrecht veroverd is, verkiezingspropaganda. Ten slotte wordt bepaald, dat de partij trouw blijft aan de internationale solidariteit en niet afziet van de revolutionaire middelen, in het bijzonder ‘de opstand, waarvan onze vaderen, de Vlaamse en Waalse gemeentenaren, zo vaak gebruik hebben gemaakt’.

In mei 1878 geeft de Brabantse socialistische partij ‘La Voix de l’Ouvrier’ uit, een weekblad dat zich bij de drie andere voegt: ‘De Werker’ gepubliceerd te Antwerpen, ‘De Volkwil’ te Gent en de ‘Mirabeau’ te Verviers. In januari 1879 verenigt een nieuw te Brussel gehouden congres de Vlaamse en Brabantse groeperingen, aldus de ‘Belgische Socialistische Partij’ stichtend.

Sedert de verdwijning van de Internationale hebben de socialistische denkbeelden bijna geen gehoor meer gevonden in de mijnstreken. Voor de eerste maal zijn de mijnstreken op zoek naar werkkrachten: het gemiddelde loon van de mijnwerkers stijgt van 1871 tot 1873 met 57% en handhaaft zich enkele jaren op dat peil; vervolgens loopt het in 1877 en 1878 terug tot beneden het begincijfer. Een ramp die in april 1879 in een mijn van de Borinage 129 arbeiders het leven kost, veroorzaakt een uitbarsting van ontevredenheid. In heel het bekken gaan de arbeiders spontaan in staking en eisen loonsverhoging. De ‘Kamer van de Arbeid’ zet een petitie op touw om een onderzoek te eisen naar de oorzaken van de ramp, alsmede een wet inzake de arbeidsongevallen. Teneinde een herhaling te vermijden van de tragische gebeurtenissen van vroeger organiseert zij wel meetings in de loop waarvan haar sprekers, gesteund door enkele arbeiders uit de streek, de mijnondernemingen fel hekelen, maar in de toespraken wordt tevens tot kalmte aangemaand en worden de toehoorders uitgenodigd te verdwenen vakverenigingen weer op te richten.

Twee dagen vóór de grauwvuurontploffing van Frameries heeft de Belgische Socialistische Partij statuten aangenomen die haar een organisatie toebedelen welke dicht staat bij deze die definitief zal worden aanvaard. Aan de basis is er een plaatselijke groep, die een syndicaat, een studie- of propagandagroep, een coöperatie of iets dergelijks kan zijn. Als er verscheidene plaatselijke groepen zijn, worden er plaatselijke federaties voorzien. De Algemene Raad is het bestendig orgaan dat ermee belast is de beslissingen van het jaarlijks congres toe te passen, dat soeverein is. ‘La Voix de l’Ouvrier’ en ‘De Werker’ worden erkend als twee officiële organen van de Partij. Gezien het verschil in aantal aanhangers van de beweging in de verschillende streken zal Gent de zetel van de Algemene Raad zijn en zal ‘De Werker’ voortaan in die stad worden uitgegeven. Zoals in de tijd van de Internationale wordt de propaganda intensiever, er worden nieuwe groeperingen opgericht, in de kolenbekkens, waar de loonsverminderingen een gespannen atmosfeer onderhouden, wordt tegelijkertijd de raad verstrekt voorzichtig en gematigd te blijven en zich te verenigen.

Tegen het eind van 1879 besluit de Belgische Socialistische Partij haar inspanningen te richten op de veroveringen van het algemeen stemrecht. Er wordt op grote schaal een manifest verspreid . Een congres dat de 1ste februari 1880 bijeenkomt en waarop alle streken vertegenwoordigd zijn, besluit een grootscheepse beweging op touw te zetten ten gunste van een nationale petitie. In alle mijnstreken, behalve die van Luik en Verviers, waar de partij maar weinig aanhangers heeft, worden vergaderingen gehouden waarop het zeer geestdriftig aan toegaat, indien ze niet door tegenstanders worden verstoord. Er wordt besloten voor de verkiezingen van 1880 socialistische kandidaturen voor te dragen om de gelegenheid te hebben de propaganda te intensiveren, want men weet, dat men slechts op een heel gering aantal stemmen mag rekenen onder de cijnskiezers. Een nationale betoging te Brussel die op de 15de augustus belegd wordt, wordt met een verbod bedreigd, doch later toegestaan. Er nemen slechts 500 personen aan deel, en er hebben slechts lichte incidenten plaats.

Doch eens te meer zijn die inspanningen schijnbaar verkeerd. De toeschouwers worden schaars, daar zij bij hun werkgever kunnen worden aangeklaagd die zelden zal aarzelen de waaghalzen te ontslaan. De anarchistisch gerichte stroming heeft de Internationale overleefd, indien haar aanhangers niet talrijk zijn, dan zijn ze toch actief; zij verspreiden zich in de groeperingen, klagen er de politieke acties als te schuchter aan en gebruiken een taal die men later als ‘verbaal revolutionarisme’ zal bestempelen. Onder hun invloed verlaten veel arbeiders de groeperingen die men met zoveel moeite heeft kunnen vormen. Bij gebrek aan lezers verdwijnt de ‘Mirabeau’ in 1880 en het volgende jaar gaat ‘La Voix de l’Ouvrier’ dezelfde weg op.

De inzinking is echter van korte duur. De campagne voor de uitbreiding van het kiesrecht heeft op zekere lagen van de burgerij een invloed uitgeoefend die ertoe bijdraagt de kwestie op de agenda van het Parlement te brengen. Nadat een voorstel om het stemrecht toe te kennen aan al degenen die een minimum aan onderwijs hebben genoten, in juni 1881 door de liberale regering hooghartig is afgewezen, stichten liberalen een ‘Liga voor de hervorming van het kiesstelsel’, die weldra in heel het land afdelingen heeft. Veel socialisten sluiten er bij aan, en bij hen voegen zich de democratische intellectuelen, die, alhoewel min of meer actief met haar sympathiserend, buiten de arbeidersbeweging zijn gebleven die door de Internationale werd ontketend. Het volgende jaar vormt de groep de ‘Democratische Unie’, die een programma uitwerkt waarin men alle socialistische eisen vindt, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de gemeenschappelijke eigendom en de organisatie van de economie. De rol van die vereniging is tamelijk gering, doch aan de vooravond van de verkiezingen in 1884 treden verscheidene honderden Brusselse socialisten tot de liberale associatie toe om er de kandidaten te steunen die tot de Democratische Unie hebben behoord.

Anderen en voornamelijk te Brussel hebben ‘Progressistische Arbeidersliga’s’ of zelfs eenvoudig ‘Arbeidersliga’s’ opgericht, die tot doel hebben de kandidaturen van arbeiders bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1884 te bevorderen. Aldus worden er in de Brusselse agglomeratie op de liberale lijsten enkele arbeiders gekozen.

Intussen voert de Belgische Socialistische Partij een beperkte activiteit. In het begin van 1882 publiceren de socialisten van Verviers een nieuw tweemaandelijks blad ‘La Sentinelle’, waaraan ook socialisten van andere streken meewerken. Het jaarlijks congres dat in mei te Verviers wordt gehouden, kent weinig of geen uitstraling. Tegen het einde van het jaar wordt door een huldeplechtigheid ter ere van twee socialisten, onder wie Emile Moyson die te Robermont is begraven, de gelegenheid gegeven de socialistische beweging te stimuleren te Luik, waar zij tot nog toe zeer zwak geweest is. Het congres van 1883 wordt in de stad gehouden, men bespreekt er vooral ‘de middelen om een sterke en goed georganiseerde partij te maken van alle arbeidersbewegingen die onze denkbeelden delen’. Doch de afgevaardigden leggen de nadruk op leerstellige punten, en daar er diepe meningsverschillen blijven bestaan, boeken ze geen ernstig resultaat. Niettemin hangt het denkbeeld van een vereniging van alle arbeidersgroeperingen in de lucht. Louis Bertrand preciseert en steunt het door voor te stellen niet te veeleisend te zijn aangaande de definitie van de doeleinden en de middelen om ze te bereiken: er is een akkoord mogelijk over een onmiddellijk te verwezenlijken minimumprogramma; het program kan naar behoefte worden uitgebreid. De polemiek die daarop ontstaat met de Vlaamse socialisten — die de radicale princieppunten welke zij hebben aangenomen niet willen prijsgeven — draagt tot de voorgenomen eenmaking bij.

De gebeurtenissen zullen het denkbeeld doen rijpen. In de loop van de winter 1884-85 heerst er op vele plaatsen een erge werkloosheid. Te Brussel vormen de werklozen stoeten, er worden inschrijvingen geopend door sommige bladen, er wordt speciale hulp uitgedeeld. In de Borinage, waar de lonen der mijnwerkers bijzonder laag zijn, breekt in februari een staking uit. Op voorstel van Edward Anseele zenden de socialistische coöperatieve broodbakkerijen van Brussel, Verviers, Antwerpen en vooral van Gent wagonladingen brood om onder de stakers te verdelen. Dat gebaar van solidariteit doet meer dan alle redevoeringen.

Het is op initiatief van de Arbeidersliga van Brussel, die de arbeiders van talrijke groepen omvat, en van ‘La Voix de l’Ouvrier’, die het vorig jaar opnieuw verschenen is, dat de eenheid tot stand zal worden gebracht. Zonder zich om de Brabantse Socialistische Partij te bekommeren, roept zij alle arbeidersverenigingen van heel het land bijeen. Er antwoorden er slechts negen en vijftig, doch zij zijn representatief, want zij behoren tot alle soorten -syndicaten, coöperaties, mutualiteiten, arbeidersliga’s — en tot bijna alle streken: Antwerpen, Gent, Verviers, Hoei, Charleroi. De afgevaardigden van Wallonië en het merendeel die uit Brussel zijn van oordeel, dat de voornaamste hinderpaal voor de oprichting van een machtige partij het bijvoeglijk naamwoord ‘socialistisch’ is, dat vele arbeiders schrik aanjaagt. De Vlaamse afgevaardigden vinden, dat afzien van het woord ‘socialistisch’ een soort onderwerping is. Op een afzonderlijke vergadering echter besluiten de vertegenwoordigers van de Belgische Socialistische Partij toch hun eis te laten vallen, en de volgende dag, de 6de april 1885, verklaren zij zich aan te sluiten bij de grondslagen van de Belgische Werkliedenpartij. De beslissing wordt op staande voet genomen, men laat aan de Brusselse groeperingen de zorg over ontwerpen van een programma en van statuten op te stellen, die de 16e augustus van hetzelfde jaar zullen worden aangenomen.