Léon Delsinne
De Belgische Werkliedenpartij van haar oorsprong tot 1894
Hoofdstuk 10
In de hier voorafgaande bladzijden zijn weinig namen aangehaald. De eigen aard van de socialistische beweging, die in België, meer nog dan anders ook, uit de arbeidersmassa’s is voortgesproten en een uitdrukking is van een over het algemeen naamloze inspanning, die aard dus, indien het nodig was, rechtvaardigen, dat de gebeurtenissen op deze wijze worden voorgesteld. Niettemin is er een zeker aantal mannen wiens actie er op de een of andere manier toe heeft bijgedragen de diverse verlangens te kristaliseren en de in potentie staande wil op te wekken. Men kan er tientallen opnoemen die een bijzondere vermelding verdienen voor de rol die zij hebben gespeeld, hetzij in een periode, hetzij in een streek, hetzij op een bepaald terrein. Wij zullen er echter een tiental uitnemen wegens de invloed die zij op hun tijdgenoten hebben gehad en het feit dat zij er toe hebben bijgedragen de arbeidersbeweging in een bepaalde richting te oriënteren. Onder hen zal men niet de mannen vinden die een eerste rangsrol hebben gespeeld en hun stempel hebben gedrukt op een volgende periode: Jules Destrée, Emile Vandervelde, Louis de Brouckère, Camille Huysmans en enkele anderen. Indien zij vóór 1894 aan de acties van de Partij hebben deelgenomen, dan waren zij toen nog te jong om een aanzienlijke invloed uit te oefenen. Emile Vandervelde maakt het rapport op over de Beginselverklaring op het Congres van 1893. Hij, Jules Destrée en Léon Furnémont, die zich afgescheiden hebben van de progressieve liberale groep, zijn drie verkozenen die tot de groep van de jonge intellectuelen behoren die zich vastbesloten in dienst van de arbeidersklasse hebben gesteld. Indien zij onder de beste bewerkers van de bloei van de Belgische Werkliedenpartij mogen worden gerekend, dan behoren zij er toch niet in haar begintijd toe, waarover deze studie gaat.
Jacob Kats is de eerste pionier van het socialisme in België. Hij werd in mei 1804 te Antwerpen geboren uit een gezin dat in ellende was gestort, daar de vader, een gewezen Hollandse officier, het land had moeten verlaten als gevolg van een duel. Van zijn zes jaar af werkt hij dertien uur per dag in een weverij. Als aankomende jonge man wil hij kennis vergaren en hij studeert met zoveel succes dat hij te Brussel een lagere school kan openen. Maar hij heeft te weinig leerlingen om de noden van zijn familie te kunnen verlichten en opent een tabak- en sigarenwinkel. Voortdurend zal het zijn bekommernis zijn de arbeiders te onderrichten en onder hen de democratische denkbeelden te propageren waaraan hij gehecht is. Te dien einde sticht in 1833 een ‘Maatschappij der Verbroedering’ om openbare vergaderingen te organiseren waarop hij de arbeiders uitnodigt. Het thema van zijn toespraken is de sociale ongelijkheid en de onrechtvaardigheid waarvan de armen het slachtoffer zijn en de noodzaak voor hen zich los te maken uit de onwetendheid waarin zij gedompeld zijn. Hij put zijn algemene denkbeelden uit de werken van Lammonier en zijn voorbeelden uit de voorvallen van het dagelijkse leven.
Vanaf 1836 schrijft hij toneelstukken waarin dezelfde theorieën ontwikkeld worden. Hij vormt een groep arbeiders om ze te spelen en is tegelijkertijd regisseur en toneelspeler. Zijn in een eenvoudige taal geschreven stukken trekken een geestdriftig publiek. De autoriteiten maken zich daarover ongerust en profiteren van een opstootje dat door een politiecommissaris in de loop van een meeting wordt uitgelokt. Dank zij de financiële hulp van enkele democratische Franssprekende burgers, onder wie Lucien Jottrand moet worden aangehaald, publiceert hij tezelfdertijd een blad ‘Den Waren Volksvriend’, waarvan de oplage overigens zeer beperkt is.
Jacob Kats neemt actief deel aan de democratische beweging van zijn tijd, men ziet hem op openbare vergaderingen in Vlaanderen, in 1838 bijvoorbeeld te Gent. Hij wordt verscheidene malen gearresteerd op meetings die politieagenten geregeld komen verstoren: vanaf zijn verschijning in 1844 werkt hij mee aan ‘Débat Social’; hij is een van de stichters van de ‘Association Démocratique’ in 1847; in de maand maart van 1848 is hij opnieuw het voorwerp van vervolging.
Na 1848 wordt Jacob Kats ontmoedigd door het mislukken van de revolutionaire beweging in Europa. Hij heeft geen vertrouwen meer in de mondelinge of schriftelijke propaganda. Hoewel door en door democratisch blijvend neemt hij niet meer deel aan de actie. Van 1853 tot 1859 is hij belast met de directie van de eerste Vlaamse Schouwburg te Brussel, het ‘Toneel Volksbelang’. Vervolgens publiceert hij van tijd tot tijd een ‘Volksalmanak’. Hij zal met sympathie de pogingen gadeslaan die de vorming van de Belgische Werkliedenpartij voorafgaan, doch enkele maanden na de oprichting sterft hij.
Nicolas Coulon is een heel bijzondere figuur van het Belgische socialisme in zijn beginjaren. Hij is een vurige socialist en staat bijna alleen, als er nog geen enkele arbeidersorganisatie bestaat. Hij verdwijnt van het publiek toneel, als de arbeidersbeweging vorm begint aan te nemen.
Hij werd in 1816 te Luik geboren. Na een voor die tijd behoorlijke lagere school opleiding leert hij het kleermakersvak. In september 1830 volgt hij de Luikse vrijwilligers die te Brussel gaan vechten. Als volwassene gaat hij te Parijs werken en mengt zich daar in de socialistische beweging die er de arbeiderskringen intens bezielt. Hij neemt deel aan de revolutie van 1848 en aan de oprichting van productiecoöperatieven. Na de nederlaag keert hij naar België terug en vestigt zich te Brussel. Onmiddellijk voegt hij zich bij de democraten die dan in het middelpunt van de belangstelling staan. Hij woont het Banket van het Prado bij, waar hij toast uitbrengt ‘op de ontvoogding van de arbeiders’. Enkele weken later vindt men hem bij het organiseren van een meeting die door de politie gestoord wordt. Doch zoals men weet duurt de democratische beweging niet lang en hebben de arbeiders er geen deel in, de laarzenmaker Pellering uitgezonderd.
In 1855 publiceert hij een weekblad ‘Le Prolétaire’, het eerste werkelijk socialistisch blad in de Franse taal. Hij neemt er dadelijk een volkomen onwrikbare houding in aan: hij verklaart alle privileges en misbruiken in de maatschappij te bekampen en te zullen strijden ‘opdat de productiemiddelen ter beschikking van de arbeidersklasse zullen worden gesteld. In 1857, als de liberalen een campagne voeren tegen een wetsontwerp dat erop gericht is rechtspersoonlijkheid te geven aan religieuze instellingen die zich bezig houden met liefdadigheid, verklaart hij, dat die strijd de arbeiders niet aanbelangt. De Franse bannelingen die in België of Engeland gevestigd zijn, zijn voor hem slechts ‘bourgeois’ republikeinen, die niet de moed hebben gehad Louis Napoléon te weerstaan. In 1885 commentarieert hij de aanslag waaraan de keizer zojuist ontsnapt is in termen die eerder gunstig zijn voor de daders en onderstreept hij het gevaar dat een staatsman loopt als hij zich buiten de wet stelt. Dat kost hem een proces, in de loop waarvan hij het offensief neemt en dat eindigt met een veroordeling tot achttien maanden gevangenisstraf.
Gedurende de gevangenschap van Coulon verdwijnt ‘Le Prolétaire’, doch van 1865 af zal hij het blad opnieuw uitgeven, niet zonder intussen de socialisten, die algemeen stemrecht eisen, verbitterd te hebben bestreden. In 1868 vaardigt zijn kleermakerssyndicaat hem af naar het Congres van de Internationale dat te Brussel wordt gehouden. Later zal César De Paepe Coulon vrij nauwkeurig beoordelen, als hij schrijft, dat zijn onwrikbaarheid hem verhinderd heeft de invloed uit te oefenen die zijn andere eigenschappen hem verzekerd hebben, doordat zij hem verwijderde van de volksbewegingen en hem opzette tegen de linkse maatregelen die nochtans nuttig waren.
Emile Moyson is de eerste zoon van een burgerlijk gezin die vastbesloten aan de strijd der arbeiders heeft deelgenomen. In 1883 te Gent geboren is hij met verontwaardiging getuige van de ellende der textielarbeiders. Hij studeert aan de universiteit van zijn stad, als de wevers hun syndicaat stichten. Hij volgt hun vergaderingen en geeft met zoveel vurigheid zijn sympathie voor hun actie te kennen, dat hij in 1858 het ouderlijk dak moet verlaten. Hij vestigt zich daarop te Brussel, waar hij in een boekhandel een bescheiden betrekking vindt. Hij neemt er weldra deel aan de socialistische propaganda, doch het is aan het Gentse proletariaat dat hij het beste van zichzelf geeft. Bij ieder van hun betogingen, opstanden of verwezenlijkingen, zendt hij een aanmoediging; hij stelt hun de syndicaten van de hoofdstad tot voorbeeld en schrijft liederen de hen tot strijd aanzetten. In de hardste ogenblikken komt hij terug naar Gent, neemt deel aan bijeenkomsten en spreekt er vlammende redevoeringen uit. Zijn populariteit is groot, want de leiders der arbeidersbewegingen doen niet vergeefs beroep op hem. Doch zijn ellendig en al te druk leven put hem uit. Op dertigjarige leeftijd sterft hij aan tuberculose. De Gentse socialisten herinneren zich hem met eerbied, en zijn nagedachtenis is aan al hun grote verwezenlijkingen verbonden.
Théophile Massart wordt de 24ste maart 1840 te Fay-Lez-Seneffe in een arbeidersgezin geboren. Zoals alle arme kinderen in die tijd gaat hij slechts ’s winters naar een overbevolkte school. ’s Zomers neemt hij deel aan allerlei werkjes: hij hoedt koeien, helpt mede bij het hooien, leest aren en brengt wat geld of wat voedsel mee naar huis. Niettemin leert hij het vak van fabriekssmid, dat dan erg gewaardeerd wordt. Hij leest veel: hij denkt na over de toestand der arbeiders en neemt van 1869 af deel aan de eerste pogingen van de arbeiders van de Centrum streek te organiseren. Hij is één der actiefste elementen van de syndicale groeperingen die in die tijd ontstaan, die na de Frans-Duitse oorlog weder opgericht worden en die in 1871 de ‘Union des Métiers’ vormen, waarvan hij de schatbewaarder wordt. In die hoedanigheid neemt hij deel aan de aankoop en de inrichting van het eerste arbeiderslokaal van het land: ‘Le Progrès’ te Jolimont. Maar als op de welvaart van na de oorlog de crisis volgt, wordt Théophile Massart achtereenvolgens door alle leiders van de ondernemingen in de streek afgedankt, hij moet zich gedurende drie jaar in de streek van Charleroi vestigen.
In het Centrum weergekeerd, hervat hij de propaganda, zodra de omstandigheden het toelaten. Hij is de bezieler van de socialistische afdeling van Fayt-Lez-Manage die deelneemt aan de stichting van de Werkliedenpartij. Hij strijdt voor de oprichting van een verbruikerscoöperatie. Als deze in 1886 gesticht wordt, wordt hij tot directeur benoemd.
Van dat ogenblik af wijdt hij zich volkomen aan het nieuwe werk. De verwoede vijandigheid waarop de coöperatieve in den beginne stuit van de zijde van degenen die zich bedreigd voelen, concentreert zich op zijn persoon. Men strooit rond, dat er in de coöperatieve onregelmatigheden zijn gebeurd. Hij is het die wordt aangeklaagd en zijn beheer moet rechtvaardigen voor het gerecht. Als het onderzoek op een buitenvervolgingstelling eindigt, komt ‘Le Progrès’ versterkt uit het avontuur, terwijl hijzelf van iedere verdenking gezuiverd is. Als men ‘Le Progrès’ concurrentie aandoet met een pseudo-coöperatie, is hij het die het bedrog aanklaagt en die de arbeiders bewijst, wat zij integendeel mogen verwachten van de instelling die door de besten onder hen is opgericht. Onder zijn even bedachtzame als vermetele leiding wordt ‘Le Progrès’ in korte tijd niet alleen een voorspoedige coöperatie, waarvan de actieradius zich voortdurend uitstrekt, doch ook de zetel van alle arbeidersorganisaties en het verzamelcentrum van de hele arbeidersbeweging. Van de hele bevolking van die nijvere streek is ‘Le Progrès’ weldra het synoniem van de Werkliedenpartij.
Het prestige van Théophile Massart wordt groter naarmate ‘Le Progrès’ zich ontwikkelt. Hij wordt de aandachtig beluisterde raadsman van alle jongeren. De militanten van andere streken hebben veel achting voor hem. Men zou hem nog andere taken willen zien aanpakken. Van 1894 af denkt men hem naar het Parlement te zenden, doch hij blijft weigeren, omdat hij zich geheel aan zijn werk wil wijden.
In de periode die de stichting van de Werkliedenpartij voorbereidt is de figuur met het meeste reliëf ongetwijfeld die van César De Paepe.
César De Paepe werd in 1842 te Oostende geboren. Zijn vader is functionaris, zijn moeder behoort tot de kleine Vlaamse adel; het is een gezin met veel kinderen en met bescheiden inkomsten. Hij weet, dat hij zelf in zijn behoeften zal moeten voorzien om universitaire studies te kunnen doen. Terwijl hij te Brussel zijn humaniora doet, leert hij het vak van typograaf bij de drukker Brismée, die actief deelneemt aan de democratische beweging en talrijke geschriften drukt die als revolutionair worden beschouwd. Van 1858 af werkt hij mee aan het blad ‘Vlamingen Vooruit’. Op zeventienjarige leeftijd gaat hij naar de universiteit, en van dat ogenblik af legt hij zich tegelijkertijd toe op zijn studie van rechtswetenschappen en vervolgens die van medicijnen, zijn vak van typograaf en zijn verder doorgedreven actie als militant. In 1860 neemt hij deel aan de stichting van de vereniging ‘Le Peuple’ en van haar orgaan ‘La Voix du Peuple’. Hij werkt tegelijkertijd mee aan de ‘Mirabeau’, aan ‘La Liberté’, aan ‘l’Ami du Peuple’, aan ‘De Werker’ en zelf aan ‘La Rive Gauche’ van Parijs en aan ‘La Gazette de Hollande’.
Daar hij minder propagandist is dan zoeker, stelt César De Paepe zich op de hoogte van sociale kwesties,leest hij heel de productie van de Franse socialisten vóór 1848 en van Proudhon, denkt diep over zijn lectuur na en werkt vervolgens een socialistisch systeem uit van eigen vinding, het ‘collectivisme’, dat veel te danken heeft aan het Franse socialisme en een beetje aan het Duitse, dat laatste is in die tijd trouwens weinig bekend in België.
Hij is een en twintig jaar als hij te Patignies, een dorpje in de Ardennen, een toespraak houdt die evenzeer verrast door de overvloed aan documentatie die er in verwerkt is, als door de rijpheid van de gedachte, evenzeer door de levendigheid van de geest als door de bezadigdheid, dertig jaar later zal ze worden uitgegeven in de vorm van een brochure van tachtig bladzijden. Hij staat dan onder de invloed van Proudhon. Hij brengt scherpe kritiek uit op het privaat eigendomsrecht ‘dat zich tegen het recht op arbeid verzet’, dat wil zeggen ‘tegen het recht op leven’, hij constateert, dat de verdeling van de arbeid en de mechanisatie de toestand van de arbeiders verergeren, terwijl zij eigenlijk de lasten van de mens zouden moeten verlichten; hij eist een directe wetgeving, politieke decentralisatie en de federatie van gemeenten; hij verkondigt, dat het noodzakelijk is tegen de voorrechten van de Staat te strijden, de gronden geleidelijk beginnen terug te kopen en een ‘volksbank’ op te richten die de ruilhandel zou vergemakkelijken door de handelaars op gelijke voet te stellen. Gedurende dertig jaar zullen de socialisten op de rede steunen.
Zodra de ‘Internationale Vereniging der Arbeiders’, die te Londen in 1864 opgericht werd ‘afdelingen’ heeft in België, wordt César De Paepe er lid van, en hij speelt een belangrijke rol in de besprekingen die in haar schoot plaats hebben. Hij wordt ermee belast een verslag op te maken over het in gezamenlijk eigendom brengen van de grond op het Congres van Brussel in 1868. Hij komt tot het besluit, dat dit tot gemeenschapsbezit maken niet naar behoren kan worden uitgevoerd door de Staat in zijn huidige vorm, doch wel door een Staat die ‘economisch’ is geworden, d.w.z. die ‘niets anders meer is dan de federatie van de arbeidersgroepen, vertegenwoordigd door hun afgevaardigden’.
Hij neemt dat thema weer op tijdens het Congres van Bazel, het volgende jaar, en voegt er de beschrijving aan toe van de middelen om tot de verwezenlijking te komen. Voor het zevende Congres, dat in 1874 de afgevaardigden van de Internationale te Brussel bijeenbrengt, droeg hij tenslotte een uitvoerig rapport voor over de organisatie der openbare diensten. Dat werk vervolledigt het vorige. Het toont aan, dat César De Paepe zijn gedachten los gemaakt heeft van die van zijn Franse meesters. Ongetwijfeld blijft er bij hem een groot wantrouwen ten opzichte van de centraliserende ‘bourgeois’ staat. Zonder twijfel vertrouwt hij de gemeenten alle economische taken toe die zij tot een goed einde kunnen brengen. Doch hij beweert dat de gemeenten een Staat moeten vormen die belast zal zijn met de activiteiten van algemene belang en de nationale ‘collectiviteit’ zal vertegenwoordigen, welke vooraf eigenaar zal verklaard worden van de grond en de productiemiddelen, waarvan het productief maken de deelneming van talrijke arbeiders vergt. Indien de Staat de productiemiddelen bezit, is er bovendien geen sprake van dat zij ze zelf uitbaat; de exploitatie moet worden toevertrouwd aan ten dien einde verenigde arbeiders. Hij zal er zich mee vergenoegen de onontbeerlijke controle uit te oefenen over het algemeen belang.
Doorheen de talrijke dingen die vaag aan het socialisme van 1848 herinneren, ziet men, hoe zich het systeem vormt dat de Werkliedenpartij later zal aannemen.
Van de Werkliedenpartij zal César De Paepe een overtuigde en volhardende voorvechter zijn. Gedurende enkele jaren zullen zijn gedachten zowel uitgaan naar zijn vrienden van de verdwenen Internationale, die een voorbij, doch onherroepelijk voorbij verleden betreuren, als naar jonge militanten die niet beïnvloed zijn geweest door de hartstochtelijke discussies van de afgelopen jaren, die het dringender achten de arbeiders te groeperen ten einde hun de kracht te geven hun bestaansvoorwaarden te verbeteren, dan te disputeren over de wijze waarop de maatschappij van de toekomst zal moeten worden georganiseerd, en die in hem een kostbare raadsman hebben gevonden.
Hij moedigt de oprichting van de ‘Kamer van de Arbeid’ te Brussel aan en verleent haar zijn medewerking in de vorm van cursussen en conferenties. In 1897 neemt hij deel aan de stichting van de Brabantse Socialistische Partij die overgaat in de Belgische Socialistische Partij, en stelt haar eerste manifest op, waarvan de termen die van de Beginselverklaring van Quaregnon aankondigen: ‘De sociale rijkdommen zijn op het ogenblik niet onder de mensen verdeeld volgens de regels van de billijkheid’ ... ‘er zijn redenen om diepe en radicale wijzigingen te brengen in de wijze van productie, verdeling en overdracht van goederen, in de organisatie van de arbeid, de uitwisseling, de eigendom, het onderwijs, het gerecht ... hoewel één de voornaamste doeleinden van de partij de ontvoogding van de proletariërs is, zullen de grote sociale hervormingen die wij nastreven, zich niet slechts ten voordeel van één enkele klasse voltrekken, doch ten voordele van alle leden der maatschappij’.
De ‘Brabantse Socialistische Partij’ oefent weinig invloed uit. Dat stelt César De Paepe in staat om verscheidene vormen aan politieke bedrijvigheid deel te nemen. Hij is één van de promotors van de ‘Nationale Liga van de Kieshervorming’ in 1881 en van de ‘Democratische Unie’ in 1882. In 1884 tekent hij een republikeins manifest. Maar als er in april 1883 een Congres bijeenkomt, is hij een der genen die erop aandringen, dat de vurigste socialisten er toe zullen bijdragen de eenheid te verwezenlijken tussen de groepen die voor de nieuwe partij de benaming ‘Werkliedenpartij’ willen goedkeuren.
Als ‘Le Peuple’ wordt gesticht, werkt César De Paepe er zo geregeld aan mee als zijn sedert lange tijd precaire gezondheidstoestand, die weldra zal verslechteren, het toelaat. Want het behalen van het diploma van doctor in de geneeskunde in 1871 heeft hem daarom nog geen welstand gebracht. Om zijn talrijk gezin — hij heeft zes kinderen grootgebracht — een behoorlijk bestaan te verzekeren, legt hij zich een overwerk op dat zich nog te erger doet gevoelen, daar hij de arme mensen gratis verzorgt en zijn patiënten zelf de geneesmiddelen geeft die zij niet kunnen betalen. Na 1885 zal hij door ziekte vaak op zijn bed gekluisterd zijn, wat hem niet zal verhinderen zich te onderhouden met zijn vrienden militanten die hem dikwijls raad zullen komen vragen. In december 1890 overlijdt hij te Cannes, waarheen hij, met steun van de Partij, is gegaan om er te trachten zijn gezondheid weer te vinden.
Alfred Defuisseaux gaat als een meteoor voorbij in de geschiedenis van de Belgische socialistische beweging. Hij doet er zijn intrede in 1866; enkele maanden later is hij genoopt in verbanning te gaan om niet in de gevangenis terecht te komen. In het begin van 1894 keert hij in het land terug: hij wordt onmiddellijk gearresteerd, doch weer vrijgelaten ingevolge zijn verkiezing voor de Kamer. Zijn parlementaire bedrijvigheid is bescheiden en trouwens van korte duur. Zijn dood in de leeftijd van zevenenvijftig jaar, in 1901, dompelt heel de arbeidersklasse van de Borinage in diepe rouw en verwekt levendige ontroering bij alle socialisten. Een diepe gemoedsbeweging toont aan welk een prestige hij had bij de Henegouwse arbeidersmassa’s.
Alfred Defuisseaux werd in 1843 te Baudour geboren uit een welgestelde burgerfamilie. In 1868 werd hij ingeschreven bij de balie te Bergen. Hij voert een campagne aan de zijde van zijn oudere broer Léon, die in 1870 tot liberaal-democratisch volksvertegenwoordiger wordt verkozen. Verontwaardigd over het feit dat de werkgevers van de kolenmijnen weigeren de arbeiders die het slachtoffer zijn van arbeidsongevallen schadeloos te stellen, besluit hij zich aan hun verdediging te wijden. Daardoor laadt hij een bittere haat op zich. Korte tijd nadat hij erin geslaagd is een steenkoolmaatschappij te doen veroordelen tot het storten van 100.000 fr. schadeloosstelling en interesten aan de slachtoffers van een grauwvuurontploffing, wordt hij wegens lasterlijke aantijgingen vervolgd en veroordeeld. Hij moet zijn advocatenloopbaan opgeven en gaat in ballingschap.
Men weet niet, wanneer hij in België terugkeert, doch hij is er in het begin van 1886, als de Werkliedenpartij haar campagne voor het algemeen stemrecht intensiveert. In de eerste dagen van maart publiceert hij zijn befaamde ‘Catechismus van het Volk’, die de verzuchtingen der arbeiders in zulke rake termen vertolkt, dat men er overal naar vraagt en er in enkele maanden bijna 300.000 exemplaren van gedrukt worden. Meteen wordt hij als de leider van de beweging voor het algemeen stemrecht beschouwd en, wat nog meer is, als leider van de socialistische beweging in een groot deel van Henegouwen.
In feite is hij op dat ogenblik republikein en democraat; hij voelt een vurige sympathie voor de arbeiders en voor de armen in het algemeen, en indien hij socialist is, is hij dat op de manier van vóór 1848. Voor hem moet het algemeen stemrecht het mogelijk maken alle sociale misbruiken te doen verdwijnen. Indien hij het leger hekelt, is het omdat dit uitsluitend gebruikt wordt om de arbeiders te muilbanden. Indien hij het tegen de liberale en katholieke partij opneemt, is het omdat zij zich tegen het algemeen stemrecht verzetten. Indien hij het lidmaatschap van de Werkliedenpartij aanbeveelt, is dat zeker omdat zij de partij van de arbeiders is, maar vooral omdat zij de enige is die energiek voor het algemeen stemrecht strijdt.
Doch op dat ogenblik kijkt niemand zo nauw. De gemeenschappelijke actie brengt een lotsverbetering met zich mee. Tot vier jaar gevangenis veroordeeld voor zijn ‘Catechismus’ en zijn ‘Grote Catechismus’ en ternauwernood ontsnapt aan de politie die hem wil arresteren wordt Alfred Defuisseaux tegelijkertijd een slachtoffer van het regime en een min of meer legendarische held. In enkele maanden is hij erin geslaagd op de arbeidersmilitanten van de Borinage zulk een invloed te verwerven dat een afvaardiging van de Federatie der Werkliedenpartij in de Borinage zich jarenlang om de drie maanden naar een plaats nabij Parijs zal begeven om hem verslag uit te brengen over de gebeurtenissen in België en om hem raad te vragen.
We weten niet, of het te wijten was aan het al te groot enthousiasme van de uitgezondenen dan wel aan een stijgend ongeduld van de banneling Alfred Defuisseaux, doch zeker is, dat begin 1887 in zijn naam in de mijnen de algemene staking wordt uitgeroepen, een ‘zwarte staking’ ter bekoming van het algemeen stemrecht. De Algemene Raad van de Werkliedenpartij sluit hem uit; hij antwoordt daarop door de Republikeinse Socialistische Partij op te richten. Het volgende jaar wordt hij schaakmat gezet door de provocatieagent Pourbaix. Maar het ‘Groot Complot’ dat het gevaar aantoont van de gewelddadige methodes, herstelt de eenheid, en Alfred Defuisseaux blijft met de pen aan de actie voor het algemeen stemrecht deelnemen. Zijn geschriften hebben nieuwe vervolgingen tot gevolg, en als hij in 1894 kandidaat zal zijn, zal hij eraan kunnen herinneren, dat hij tot negen en twintig jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Dat ‘palmares’ verhoogt trouwens de genegenheid die de arbeiders hem toedragen. Hij laat ons de herinnering aan een uiterst gevoelig en goed man, die zich zo verontwaardigt over de onrechtvaardigheid dat de zin van de politieke werkelijkheid hem erdoor ontnomen wordt.
Jean Volders die op veertigjarige leeftijd door de dood is weggerukt, is slechts een tiental jaren militant geweest, doch gedurende die tijd heeft hij een zo grote invloed uitgeoefend, dat hij van al de socialisten van zijn tijdperk de diepste indruk heeft gemaakt op de arbeidersmassa’s.
Hij wordt in 1855 in een gezin van ambachtslieden geboren; na goede lagere studies wordt hij bankbediende, en hij werkt op de Nationale Bank, als hij in 1883 zijn intrede doet in het publieke leven. Aanvankelijk is hij progressistisch liberaal en staat hij aan de zijde van Paul Janson en Emile Féron; hij wordt lid van de “Association générale ouvrière’ waarin socialisten en liberalen samengaan. In 1884 maakt hij deel uit van de Republikeinse Liga en tekent in september met een honderdtal leden een manifest dat algemeen stemrecht en vestiging van de republiek eist. Tegelijkertijd is hij kandidaat gemeenteraadslid.
De werkloosheid en de ellende die op de harde winter van 1884-85 volgen, doen hem ertoe besluiten het spreekgestoelte te beklimmen; hij spreekt op meetings van de werklozen. Die bedrijvigheid noopt hem ertoe zijn baantje op te geven. Meteen legt hij zich uitsluitend op propaganda toe.
Als afgevaardigde van de ‘Association générale ouvrière’ op het Congres van 1885 neemt hij duidelijk actief deel aan de debatten. Hij is de welsprekende woordvoerder van degenen die aarzelen het woord ‘socialistisch’ op te nemen in de benaming van de Partij die men wil stichten, en hij krijgt zijn zin. Enkele weken later wordt hij tot hoofdredacteur van het democratische blad ‘Le National’ benoemd. Hij werkt mee aan ‘La Voix de l’Ouvrier’. Hij is één van degenen die het krachtigst aandringen op het uitgeven van een nieuw dagblad, en als ‘Le Peuple’ wordt gesticht, wordt hij tot hoofdredacteur van dit blad benoemd.
Van dat ogenblik af leidt Jean Volders een koortsachtig leven. Met zijn wrekende pen klaagt hij de misbruiken aan, brandmerkt hij de onrechtvaardigheden en spoort hij de arbeiders aan zich te organiseren. Hij is een gretig beluisterde volkstribuun, spreekt vaak in de provincie en natuurlijk ook in de hoofdstad. Hij staat vooraan bij alle campagnes die de Werkliedenpartij voert, en in het bijzonder in die voor het algemeen stemrecht.
Zijn prestige is zo groot dat, als er in 1889 inwendige moeilijkheden zijn gerezen in de coöperatie ‘Het Volkshuis’, hij wordt aangeduid als één der leiders die moet trachten ze uit de weg te helpen. Het volgend jaar wordt hij secretaris benoemd en spoedig daarna tot afgevaardigde beheerder. Hij geeft blijk van verbazingwekkende organisatietalenten. In twee jaar voert hij grondige administratieve hervormingen in en doet gewaagde, doch niettemin redelijke initiatieven nemen die met succes worden bekroond. Als hij in 1893 de directie uit handen geeft, is het zakencijfer meer dan verdubbeld.
Zo hij zijn medewerking aan ‘Le Peuple’ beperkt, dan geeft hij zich daarentegen in de mondelinge propaganda, en wel zodanig dat hij ten slotte aan een chronische overspanning lijdt die hem weldra zal neervellen. Met ingang van 1893 wordt zijn bedrijvigheid vaak onderbroken, en hij eindigt zijn dagen in 1896 zonder zich rekenschap te hebben gegeven van de zege van 1894.
Al voert Volders een krachtige taal om de tegenstander te hekelen, toch is hij innerlijk gematigd. Na de gebeurtenissen van maart 1886 verzet hij zich wel tegen degenen die nieuwe avonturen willen wagen. Hij stelt de arbeiders op hun hoede tegen hun neiging ‘de provocaties van de regering te beantwoorden’ en bezweert hen zich niet bloot te stellen aan ‘het doen vergieten van arbeidersbloed’. Op het Congres van 1891 is hij één van degenen die het voorstel bekampen tot het houden van een algemene werkstaking om te protesteren tegen de traagheid van het Parlement bij het nemen van een besluit tot grondwetsherziening. Alles bij elkaar genomen verpersoonlijkt hij van 1885 tot 1893 de Werkliedenpartij beter dan welke andere socialist ook.
Als de socialisten voor de eerste maal in de parlementaire vesting doordringen, is Edward Anseele nauwelijks acht en dertig jaar, en van dat ogenblik af zal hij een verbazingwekkende carrière maken. Doch hij heeft reeds zulk een autoriteit als propagandist en organisator op zijn actief, dat zijn plaats hier meer dan verdiend is.
Edward Anseele wordt in juli 1856 te Gent geboren. Zijn vader is laarzenmaker en zijn moeder rijglaarzenstikster. De eerste is ongeletterd, doch een zeer geschoolde arbeider, die fier is op zijn vak. Beiden wijden zich aan dezelfde ambitie: ondanks het weinige dat zij verdienen, zal geen van hun kinderen later minder zijn dan een ambachtsman. Edward zou functionaris zijn geworden, indien hij geen middelmatige leerling was geweest. Hij verlaat het Atheneum na het derde studiejaar en heeft verscheidene baantjes die hem weinig passen.
In 1874 wordt de Gentse afdeling van de Internationale, die in 1870 verdwenen is, weder opgericht. Haar propagandisten ontsteken de jonge man in geestdrift, weldra laat hij zich bij de groepering inschrijven en enkele weken later wordt hij er de secretaris van. Dat lidmaatschap brengt hem moeilijkheden met zijn werkgever. Hij besluit arbeider te worden ‘om vrijer te zijn’ en leert het werk van typograaf aan. In 1877 als de Gentse en Antwerpse socialisten de ‘Vlaamse Socialistische Partij’ stichten, is Edward Anseele, gesteund door zijn oudere makker Van Beveren, dadelijk één van de meest actieve elementen. Meegesleept door het vuur van zijn geestdrift, aarzelt hij niet in het Frans toespraken te houden, hoewel hij de taal nog bij lange niet machtig is.
Anseele heeft de stof van een tribuun in zich, doch hij blijft in nauw contact met de werkelijkheid. Van zijn achttiende jaar af heeft hij begrepen van welk nut de coöperatie tegelijkertijd voor de arbeiders en voor de arbeidersbeweging kan zijn, welke laatste zij de nodige middelen kan verschaffen om een strijd te voeren die zich als hardnekkig laat voorzien. Hij behoort tot de kleine groep die de ‘Vooruit’ sticht, waarvan hij snel de ziel en de heraut wordt; in 1884 wordt hem dan ook de directie toevertrouwd. Het is onder zijn impuls dat het nieuwe werk zich ontwikkelt, zijn activiteit tot alle takken van de levensmiddelenvoorziening, tot de apotheek en tot de kleding uitbreidt en een model wordt waarop de Belgische socialisten die van de naburige landen zal inspireren.
Doch Anseele is te dynamisch om zich tot één enkele bedrijvigheid te beperken. Als geboren propagandist houdt hij zich met verscheidene propagandamiddelen bezig. Hij herinnert zich, dat de romans van Eugène Sue hem de sociale problemen hebben onthuld, en hij besluit in 1881 een roman te maken over het leven van Emile Moyson. Inderhaast geschreven doch bezield met wraakgedachten, heeft de roman een geweldig succes in de arbeiderskringen, en de burgerlijke milieus worden erdoor verschrikt.
Daar hij sedert tien jaar aan kleine bladen meewerkt is het heel natuurlijk dat hij tot redacteur van het dagblad ‘Vooruit’ benoemd wordt, zodra dit verschijnt. In die hoedanigheid wordt hij tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens een door hem getekend artikel waarin hij de moeders der soldaten bezweert hun zoons te schrijven, dat ze niet op de stakers van maart 1886 mogen schieten.
In de volgende jaren staat Edward Anseele steeds vooraan in de strijd, zowel mondeling, schriftelijk, als door verwezenlijkingen. Zijn onstuimige en beeldende welsprekendheid, zijn geestdrift en het succes van de coöperatie ‘Vooruit’ maken van hem een van de invloedrijkste mannen van de Werkliedenpartij. Het prestige dat hij zowel in Wallonië als in Vlaanderen heeft, zal tot uiting komen door het feit, dat de Luikse socialisten hem bij de verkiezingen van 1894 de eerste plaats op hun lijst willen aanbieden.
Wat zijn denkbeelden betreft, heeft Anseele eerst contact genomen met de Franse socialisten. Doch weldra zal hij de Duitse opvatting van het socialisme overnemen, dat zich geleidelijk naar het marxisme richt. Niettemin zal zijn marxisme nooit de striktheid hebben die de socialisten aan de overzijde van de Rijn het hebben toebedeeld. De praktische verwezenlijking, die heel zijn leven uitmaken, geven hem de zin voor de realiteit van de waarheid. Doch nooit zal hij de opvoeding van de arbeidersklasse scheiden van de actie voor hun ontvoogding. Als onbetwiste leider van de Werkliedenpartij in beide Vlaanderen zal Edward Anseele gedurende veertig jaar een eerste rangsrol spelen in de nationale socialistische beweging.
Van alle socialisten die hebben bijgedragen tot de stichting van de Belgische Werkliedenpartij is Louis Bertrand diegene wiens rol het meest beslissend is geweest. Hij is het ook, die het getrouwst de Partij heeft geïncarneerd tot de eerste wereldoorlog.
Louis Bertrand wordt in januari 1856 uit Waalse ouders te Brussel geboren. Zijn vader is een uitstekende marmerbewerker, doch daar het gezin zeven kinderen telt, leeft het in voortdurende geldverlegenheid en is elke ziekte een ramp. Het is ook een ziekte die het kind ertoe brengt de school op twaalfjarige leeftijd te verlaten en kranten te gaan verkopen om wat geld naar huis te kunnen brengen. Enige tijd later is hij leerling marmerbewerker; op achttienjarige leeftijd zal hij een volleerd marmerbewerker zijn. In 1872 brengt een staking die gevolgd wordt door een lock-out, hem in contact met de sociale strijd. Dat voorval zet hem ertoe aan zich in de socialistisch gerichte literatuur in te wijden. Daarna laat hij zich inschrijven bij de afdeling van de Internationale, waar hij César De Paepe ontmoet, die vriendschap voor hem opvat, hem raad geeft bij zijn lectuur en niet aarzelt met deze voor zijn leeftijd rijpe jongere te discussiëren. Hij is nog maar achttien, als hij zijn eerste artikel schrijft voor het syndicaat van de marmerbewerkers.
Van dat ogenblik af neemt hij deel aan alle initiatieven die tot doel hebben een solide organisatie van de arbeidersklasse tot stand te brengen en haar bewust te maken van haar lot en haar actiemogelijkheden.
Daar hij een positieve geest bezit, wordt hij weldra ongeduldig over de vinnige discussie waartoe de bedrijvigheid van de Afdeling der Internationale zich beperkt. Met enkele andere militanten sticht bij begin 1875 de ‘Kamer van de Arbeid’ en wordt er spoedig de secretaris en bezieler van. Het volgende jaar legt hij er zich op toe de militanten van Verviers te overreden de anarchistisch getinte strekkingen te laten varen. In 1877 is hij te Gent één van diegenen die trachten een nationale socialistische partij te vormen en wordt hij tegelijkertijd met Van Beveren en Anseele er mee belast een ontwerp van een programma op te stellen. Een jaar later is hij één der twee Belgische afgevaardigden op het Internationaal socialistisch Congres te Parijs.
Op twee en twintigjarige leeftijd ontpopt hij zich tot wat hij heel zijn leven zal zijn: een onvermoeibare propagandist met de pen — hij heeft niets van en tribuun — beschikkend over een zeker oordeel, dat hem vrijwaart van alle doordraverij, en volhardend in al zijn ondernemingen.
In het begin van 1878 schrijft hij een studie over ‘De lonen in België’, die de Duitse socialistische revue ‘Die Zukunft’ in drie nummers publiceert. Als hij enkele weken later voor die medewerking een postwissel van ongeveer 400 frank ontvangt, besluit hij deze onverhoopte som te gebruiken om een weekblad in het leven te roepen, dat hij zelf beheert en voor een groot deel ook zelf opstelt. Aldus verschijnt ‘La Voix de l’Ouvrier’; die het orgaan van de Belgische Socialistische Partij zal worden.
Dat initiatief heeft als resultaat, dat hij door zijn werkgever wordt afgedankt en in zijn vak nergens meer een plaats kan krijgen. Hij vestigt zich in een kleine boekhandel, die hem niet in zijn onderhoud kan voorzien, en hij doet enkele losse werkjes. Geldgebrek noopt hem in 1881 ‘La Voix de l’Ouvrier’ op te geven. Maar zodra hij in 1884 een vastere betrekking krijgt als organisator van de verzending en de verkoop van een nieuw democratisch dagblad ‘La Réforme’, laat hij zijn blad opnieuw verschijnen.
Vijf jaar ellende hebben op zijn activiteit van militant geen domper gezet. In 1879 is hij één der stichters van de Belgische Socialistische Partij die zich tot taak stelt de arbeiders tot de politieke strijd te brengen. In 1881 neemt hij deel aan de oprichting van het Centraal Comité voor het Algemeen Stemrecht, waarvan hij tot secretaris wordt benoemd. Het volgende jaar vertegenwoordigt hij zijn partij op het Internationaal Socialistisch Congres. In 1882 maakt hij deel uit van het voorlopig comité van de ‘Democratische Unie’ dat de socialisten en de liberalen die voor het algemeen stemrecht zijn, bijeen zal brengen. Hij werkt geregeld mee aan ‘La Sentinelle’, een publicatie van de socialisten van Verviers. In 1884 maakt hij deel uit van de Republikeinse Liga die in het leven geroepen is door Alfred Defuisseaux. Hetzelfde jaar steunt hij dadelijk een voorstel dat in de Arbeidersliga van Brussel is gedaan om een Arbeiderscongres bijeen te roepen, en daar die poging lukt, is hij het die het Congres van Brussel voorzit, dat de Werkliedenpartij zal stichten. Hij is het ook, die de Vlaamse socialisten overreedt het woord socialistisch te laten vallen en het te vervangen door het woord ‘arbeiders’ in de benaming van de nieuwe partij.
Van 1885 tot 1894 geeft Louis Bertrand blijk van zijn gezond verstand en legt hij er zich op toe de strakke leerstellingen te versoepelen en ze aan te passen aan de noodwendigheden van de actie en als ondergeschikt te maken aan de samenbundeling van de inspanningen der arbeiders. Hij is ook weer één der stichters van het socialistische dagblad ‘Le Peuple’ in december 1885. Als dat blad van klein formaat, dat voor drie centiemen verkocht wordt, met ernstige moeilijkheden te kampen heeft, is hij het weer die het lot tart en voorstelt een coöperatie met een kapitaal van 50.000 fr. — voor die tijd een aanzienlijke som — op te richten om een ‘groot’ blad uit te geven dat voor vijf centiemen verkocht zal worden, het klein formaat behoudend voor een ‘Echo du Peuple’ van twee centiemen. En dat plan slaagt! Hij maakt natuurlijk deel uit van het eerste redactiecomité van ‘Le Peuple’ en wordt als beheerder aangeduid, wat hem niet belet geregeld aan de opstelling van het blad mee te werken.
Louis Bertrand beperkt zijn hoedanigheid niet tot het politieke terrein. Nauwelijks is te Gent de coöperatie ‘Vooruit’ gesticht, of hij lanceert in ‘La Voix de l’Ouvrier’ een oproep tot bijeenbrenging van een bescheiden kapitaal van 600 frank ten einde een coöperatieve bakkerij op te richten. Hij stelt belang in het wel en wee van de nieuwe onderneming en hij zal in 1886 de vergadering voorzitten van het Volkshuis in de rue de Bavière.
Louis Bertrand staat natuurlijk vooraan in de strijd voor de grondwetsherziening, maar hij zal zich energiek tegen alle avonturen verzetten die minder bedachtzame vrienden willen wagen. Wanneer na het behalen van de overwinning kandidaten moeten worden aangeduid, zijn allen het over eens, dat hij tot de eerste gekozene moet behoren. En daar de kansen te Brussel maar zwak zijn, bieden de socialisten van arrondissement Soignies hem de eerste plaats aan.
In het parlement zal hij niet zo op de voorgrond treden als zijn vriend Anseele, want zijn redenaarstalenten zijn beperkt. Dat zal echter niet beletten, dat men hem in het parlementaire steekspel zal duchten, want hij komt slechts tussenbeide als hij zich op goede bestudeerde dossiers kan steunen.
Het verwonderlijke in de loopbaan van Louis Bertrand is echter zijn vruchtbaarheid als publicist. Op het ogenblik dat hij in het Parlement komt, heeft hij, buiten zijn medewerking aan verscheidene tijdschriften en vooral aan het dagblad “Le Peuple’, reeds een veertigtal brochures op zijn naam, waarvan sommige meer dan honderd bladzijden tellen. Hij zal de productie bij iedere gelegenheid nog uitbreiden en er lijvige boekdelen aan toevoegen, zoals die welke hij gewijd heeft aan de geschiedenis van de democratie, van het socialisme en de coöperatie.