Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, lente, (nr. 68), jg. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Landbouw faalt in zijn opdracht de wereldbevolking gezond te voeden en slaagt er niet in een duurzaam ecologisch evenwicht met de natuur tot stand te brengen. Daarbij wordt landbouw dikwijls met de vinger gewezen als oorzaak van deze problemen. Over de twee basisdoelstellingen waarnaar de titel van dit artikel verwijst, nl. dat de landbouw sociaal verantwoord en ecologisch duurzaam moet produceren, bestaat waarschijnlijk een brede consensus. Over de concrete invulling en een daaraan aangepast beleid lopen de meningen dikwijls sterk uit elkaar. Waar staat de landbouw vandaag en wat kan/moet er gedaan worden om samen met de landbouw de sociaal-ecologische doelstellingen van duurzaamheid voor de ganse mensheid te realiseren, dat is het onderwerp van dit manifest.
Om niet te vervallen in een a priori beschuldigende basishouding t.o.v. de landbouw in zijn algemeenheid past het dit debat in een bredere maatschappelijke context te plaatsen. De samenleving krijgt de landbouw die ze verdient. Het vergt een discussie met alle geledingen van de samenleving om de toekomstige landbouwontwikkeling gestalte te geven. Wat en hoe er geproduceerd wordt, is noch in de industrie noch in de landbouw, het exclusieve terrein van de producent. Alle maatschappelijke actoren bepalen mee de randvoorwaarden en doelstellingen voor landbouwproductie. Dit geheel van doelstellingen en randvoorwaarden vormt de basis voor een aangepast onderwijs en vormingsmodel, ondersteuning van de productie- en verwerkingssector, kortom voor een sturend landbouwbeleid.
Meestal wordt de landbouwproblematiek enkel benaderd vanuit regionale of zelfs bedrijfsdoelstellingen. Dat dit nuttig is en kan bijdragen tot een grotere efficiëntie en productiviteit valt niet te ontkennen. Toch is het globale kader doorslaggevend om op langere termijn doelstellingen van duurzaamheid te garanderen. Wat hoger gesitueerde duurzaamheid bedreigt, kan nooit een plaatselijk na te streven doelstelling zijn. Het algemene dient het bijzondere te bepalen. Echte duurzaamheid is gekenmerkt door een stelsel van voorwaarden die elk op zich maar ook simultaan gerealiseerd dienen te worden. Het is dit stelsel van voorwaarden dat als nieuw globaal denk- en beleidskader moet postvatten in denken en doen van producent en consument en in het beleid, dat het onderwerp uitmaakt van dit manifest.
Om te vermijden dat de discussie wordt gereduceerd tot deelproblemen, zijn vijf stellingen geformuleerd die verwijzen naar de ecologische en sociale doelstellingen van landbouw in een wereldomvattend kader.
Informatie, kapitaal, mensen en goederen reizen steeds sneller en ‘vrijer’ de wereld rond. Onze wereld wordt kleiner terwijl de gemiddelde omvang en productiecapaciteit van de landbouwproductie-, toeleverings- en verwerkingsbedrijven alsmaar groeien. Op het eerste zicht zou met de stijgende productiecapaciteit, transport- en verwerkingsmogelijkheden, de voedselbestemming in functie van de behoefte en dus de voedselveiligheid evenredig moeten verbeteren. Niettegenstaande landbouw voldoende voedsel kan produceren en misschien zelfs produceert, garandeert de landbouwproductiekolom van toelevering over productie tot handel, verwerking en consumptie, de voedselveiligheid niet.
Want Unicef stelt in zijn jaarrapport gepubliceerd op 16 december ’97 vast dat elk jaar meer dan zeven miljoen kinderen sterven door slechte voeding. Ondervoeding doodt meer mensen dan welke epidemie of oorlog ook. Bij vele overlevenden leidt ondervoeding tot fysieke en mentale achterstand en ondermijnt de lichamelijke weerstand. In Zuid-Azië zijn één op twee kinderen ondervoed, in Afrika één op drie; 183 miljoen kinderen hebben een abnormaal laag gewicht voor hun leeftijd en 226 miljoen vertonen een groeiachterstand.
Bovendien is gebrekkige voedselveiligheid niet alleen het probleem van derdewereldlanden. Unicef stelt dat in Amerika meer dan 13 miljoen kinderen of een kind op vier van minder dan 12 jaar, niet de voeding krijgen die ze nodig hebben. Het lijkt paradoxaal maar een groot aantal van hen lijdt aan overgewicht. Vele ‘beschavingsziekten’ worden overwegend veroorzaakt door overvoeding en/of onevenwichtige voeding.
Deze, op het eerste zicht paradoxale toestand, is meestal niet het resultaat van onevenwichtige of een verkeerde persoonlijke vrije voorkeur of voedselkeuze. De slechte voedingsgewoonten vloeien meestal voort uit gebrek aan financiële mogelijkheden om een evenwichtig voedselpakket samen te stellen. In het Verenigd Koninkrijk lopen arme gezinnen aan het einde van de maand gezondheidsrisico omdat budgettaire tekorten hun niet toelaten zich evenwichtig en gezond te voeden. De armste gezinnen in Frankrijk besteden bijna een kwart van hun budget aan een door gebrek aan vers fruit en groenten erg onevenwichtige voeding. De voedselveiligheid neemt af!
Stelling twee en drie zijn sterk met elkaar verbonden. De doelstellingen verbonden met deze stellingen worden structureel gedwarsboomd door exportgerichte marktproductie en vrijhandel gekoppeld aan een landbouwsysteem gebaseerd op productie- en winstmaximalisatie.
Het argument van voedselveiligheid geplaatst tegen de achtergrond van de snel stijgende wereldbevolking, moet ons doen geloven dat de hoge-externe-input-landbouw onvermijdelijk de meest humane en dus noodzakelijke ontwikkeling is om hongercatastrofes te vermijden. Het argument van het ecologisch en milieudeficit moet ons doen aanvaarden dat snelle verspreiding van technologische input van o.a. de biotechnologie, energie, scheikundige meststoffen en pesticiden, de enig mogelijke weg is om de ecologische rampen te voorkomen.
Wereldwijd homogeniseren landbouwsystemen. De landbouwdiversiteit wordt weggespoeld door de ‘vrije’ wereldhandel omdat deze landbouwontwikkeling meestal niet vertrekt vanuit de plaatselijke behoeften maar gericht wordt op het wereldwijde marktgebeuren. Nochtans zijn het deze op zelfvoorziening gerichte landbouwsystemen die aangepast zijn aan de natuurlijke ecologische diversiteit. De (wereld)marktgerichte landbouwsegmenten vormen de door het beleid met alle mogelijke middelen gefaciliteerde bovenstroom. Deze ontwikkelingstendens is tot vandaag overwegend unilineair en convergent gericht op het grootschalige en intensieve bedrijf. Energie, meststoffen en pesticiden vernietigen de duurzame productiemiddelen en productiemethoden die binnen het organisch kader van plaatselijke gemeenschappen beschikbaar zijn. De erosie aan kennis van de plaatselijke landbouwmethoden is een verlies voor altijd, het is vijf na twaalf.
De neoliberale logica marginaliseert de subsistentie-economieën van de plaatselijke gemeenschappen. Het daaruit voorvloeiende beleid knipt de band tussen de landbouwproductie en de noden van de plaatselijke bevolking door. Sprekend over kleinschaligheid en plaatselijke zelfvoorziening mogen we het probleem niet reduceren tot een marginaal of onbelangrijk deelprobleempje binnen een groter algemeen kader. Eén voorbeeld ter illustratie van de enorme omvang die deze problematiek aanneemt: anderhalf miljoen kleine boeren afkomstig uit het zuiden en het centrale deel van Brazilië emigreerde tussen 1975 en 1988 naar Rodônia (het westelijke deel van het Amazonegebied). Reden van deze migratiegolf? Ze werden uit hun oorspronkelijk woongebied verdreven om de ‘modernisering’ van de landbouw mogelijk te maken. De landbouw richtte zich onder impuls van de Braziliaanse regering steeds meer op handelsgewassen voor export-, zoals soja, sinaasappel, tarwe en katoen. In onze eigenste Vlaamse De Boer, het orgaan van de Belgische Boerenbond, werden Vlaamse boeren via artikels en advertenties aangezet om sojaplanter te worden in Brazilië. Deze ontwikkeling ging gepaard met kapitaalsintensieve landbouwtechnieken, schaalvergroting en concentratie van het grondbezit. Voor de kleine boeren was geen plaats (zij konden de noodzakelijke kapitalen niet verwerven) en velen zagen zich derhalve gedwongen hun heil te zoeken in de steden of elders in Brazilië. De sojaplanter in Brazilië verkoopt en exporteert rustig de opbrengst van honderden hectaren eiwitrijke soja voor veevoeding, terwijl in de omliggende dorpen en steden baby’s, jongeren en volwassenen sterven of lijden aan ondervoeding door eiwitgebrek.
De ontwikkeling van het Europese landbouwbeleid zoals het tot stand kwam na het ontstaan en de ontwikkeling van EEG en EU is hiervan een sprekend voorbeeld. De wereldhandel zoals die door de wereldhandelsorganisatie (WTO, voorheen de GATT) voornamelijk door Amerika werd doorgedrukt gaat in tegen de sociale en ecologisch verantwoorde landbouwontwikkeling van zowel de ontwikkelde als de achtergebleven economieën.
De oorsprong van onze mestoverschotten is het gevolg van de GATT overeenkomst van 1962 die de ‘Europoort’ opende voor onbeperkte invoer van soja en andere graanvervangers in ruil voor een eigen ondersteund Europees Landbouwbeleid. Dit beleid gericht op schaalvergroting en intensivering om aan de interne vraag naar goedkoop voedsel te kunnen voldoen, evolueerde tot een instrument ter verovering van een plaats op de wereldmarkt. Deze kwantitatieve beleidsdoelstelling weerspiegelde weinig of geen bekommernis voor ecologische en sociale duurzaamheid. Plaatselijk een zo hoog mogelijke graad van voedselzelfvoorziening bereiken is een doelstelling die een belangrijke plaats moet behouden in de beleidsontwikkeling ‘overal ter wereld’. Het is moreel onverantwoord en cynisch om voor Europa op te eisen wat we aan anderen niet gunnen. Toch is dit wat vandaag, gewild of ongewild, gebeurt onder druk van de steeds voortschrijdende impact van opeenvolgende WTO overeenkomsten.
Steeds meer zien we dat onder druk van dierenwelzijnsorganisaties en de derdewereldbeweging het kwaliteitsbegrip breder wordt dan enkel de inwendige kwaliteit en de daarbij horende goedkope prijzen zoals die door Test Aankoop onderzocht worden. Maar ook sociale en ecologische aspecten behoren bij een juist kwaliteitsbegrip. Aspecten van diervriendelijkheid en voedselkwaliteit benadrukken zonder naar de ecologische en sociale impact van handel en productie bij ons en elders in de wereld te kijken, levert nog steeds een onvolledig kwaliteitsbeeld op. We komen er niet met alleen te pleiten voor kwalitatief hoogstaande veevoeders en een aangepast varken zoals dit voorgesteld wordt door sommige kritische landbouwstemmen. Ook de varkensstapel van ‘aangepaste varkens’ zal nog altijd teveel mest (van minderwaardige kwaliteit, want drijfmest met weinig ruw organisch materiaal) blijven produceren als er niets gedaan wordt aan de voor de derde wereld negatieve handels-, energie- en mineralenbalans, zeg veevoederimporten en vleesexporten. Europa verwerkt de goedkope (veevoeder)grondstoffen tot hoogwaardige exportproducten die zelf naar ontwikkelingslanden afgezet worden. Goedkope (veevoeder)grondstoffen invoeren en dure afgewerkte (vlees- en zuivel)producten uitvoeren is brandstof voor de motor van de ongelijke economische ontwikkeling van de wereldeconomie.
Derdewereldlanden kunnen ondanks hun goedkope arbeid en gronden deze concurrentieslag niet winnen omdat hun productiviteit bij gebrek aan kapitaal veel te laag blijft. Deze concurrentieslag valt voordelig voor de handelsbalans van de ontwikkelde landen maar bestendigt de verdere ontwrichting van economie en milieu bij ons en in de derde wereld.
Grote hoeveelheden veevoedergrondstoffen komen uit veraf gelegen gebieden ons landbouwecosysteem binnen (o.a. soja en cassave, aardnoten ...). Het rendement ervan is gebaseerd op té lage grondstoffenprijzen die voortvloeien uit de exportgerichte marktbeïnvloeding van Wereldhandelsorganisatie (WHO) en Wereldbank. Grote oppervlakten landbouwgrond in het buitenland krijgen grondstoffenproductie als bestemming opgedrongen. Onder druk van de Wereldbank worden nationale staten virtueel gedwongen een Structureel Aanpassings Programma (SAP) te aanvaarden om hun schulden af te lossen in ruil voor nieuwe leningen.
Deze SAP’s omschrijven in hoofdzaak twee doelstellingen: het openstellen van hun markten en exportgericht produceren gekoppeld aan een scherpe budgetcontrole die overwegend gaat ten koste van hun sociale voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg). Daar deze druk vrijwel universeel is stijgt het aanbod van grondstoffen en vertonen de grondstoffenprijzen op de wereldmarkt een dalende trend. Hierdoor is het voor de geïndustrialiseerde landen goedkoper om veevoedergrondstoffen in te voeren dan ze zelf te telen. Miljoenen hectaren worden voorbestemd voor exportgerichte grondstoffenproductie en derhalve onttrokken aan de plaatselijke voedselvoorziening. Door de lage prijzen draagt deze export niet bij tot een aangepaste endogene ontwikkeling en voedselveiligheid. Om deze ontwikkeling om te keren moet de boer zijn functie als voedselproducent (i.p.v. grondstoffenproducent) opnieuw opnemen.
De wereldhandel zoals die door de wereldhandelsorganisatie (WTO) wordt doorgedrukt gaat in tegen de sociale en ecologisch verantwoorde landbouwontwikkeling van zowel de ontwikkelde als de achtergebleven economieën. Van de weeromstuit oefenen deze lage veevoedergrondstoffenprijzen ook een negatieve druk uit op de marktprijzen van de akkerbouwproducten van onze boeren. Ook zij worden meegezogen in de productivistische spiraal van stijgende input- en dalende grondstoffenprijzen. Het gebruik van goedkope veevoedergrondstoffen uit derde landen is aangewezen voor de intensieve ‘grondloze’ veehouderij. Grondloos betekent natuurlijk dat de gronden voor deze intensieve varkens-, kippenhouders in het buitenland liggen maar de mest wel in eigen land blijft. Vlaanderen en Nederland hebben in het buitenland een tweemaal zo grote oppervlakte grond nodig dan wat we in eigen land in cultuur hebben. Boer Adriaensen voorzitter van het Algemeen Boerensyndicaat (ABS), een Vlaamse boerenorganisatie die sterke bindingen heeft met de veevoederproducenten, heeft de oplossing voor het mestprobleem gevonden. Hij contacteerde een Japans scheepvaartbedrijf dat brood ziet in het verschepen van varkensmengmest naar Oekraïne. Ondertussen blijven we wel onze landbouw subsidiëren om graanoverschotten aan wereldmarktprijzen te blijven exporteren naar landen waar de plaatselijke boeren kapot geconcurreerd worden. Afrika moet brood eten in plaats van maniok of sorghum. Want wat er ook van zij, onze lonen mogen dan nog zoveel hoger liggen, onze productiviteit haalt dit comparatieve nadeel dubbel en dik in door de hogere productiviteit gezien onze mogelijkheden om gebruik te maken van mechanisatie, meststoffen...
Landbouwecosystemen zijn onder invloed van neoliberalisme en bureaucratisch socialisme geëvolueerd naar open ecosystemen. Deze ontwikkeling botst met de dubbele grondslag van natuurlijke ecosystemen die zichzelf in stand houden door gesloten grondstofkringlopen en het natuurlijk evenwicht tussen organismen. Nutriënten die in grote hoeveelheden het landbouwecosysteem ingevoerd worden veroorzaken eutrofiëring, drinkwaterverontreiniging, verruiging en vergrassing van kwetsbare biotopen. Bestrijdingsmiddelen, hormonen, antibiotica en groeiregulatoren verstoren fundamentele natuurlijke evenwichten, waardoor het natuurlijke draagvlak van de landbouw bedreigd wordt. Residu’s van bestrijdingsmiddelen, hormonen, antibiotica en groeiregulatoren veroorzaken dikwijls gezondheidsproblemen voor mensen en organismen in het ecosysteem. Evenredig met groei en bloei van industriële of hoge-externe-input-landbouw stellen we de verdere aftakeling vast van de natuur. Ondanks de groei van de natuurbeschermingsbeweging en de beleidsinteresse die daaruit voortvloeit, nemen zowel de eco- als de biodiversiteit verder af. Soorten sterven sneller uit dan tijdens de uitstervingsperiode van de dinosauriërs na een fatale meteoorinslag. Door menselijk handelen, beleven we vandaag de hoogste uitdovingsnelheid van soorten sinds het ontstaan van het leven op aarde. Soorten (planten, dieren en micro-organismen) verdwijnen omdat door menselijk handelen hun biotopen verdwijnen of inkrimpen beneden de levensvatbaarheidsdrempel.
De ontwikkeling van de hedendaagse landbouw met zijn grootschaligheid, verhoogd pesticiden- en meststoffengebruik in combinatie met ontbrekend of slecht land- bos- en natuurbeheer zijn hiervan de voornaamste oorzaken. Door verhoogde ontwatering en versnelde afvoer van oppervlaktewater uit landbouwgebieden, in combinatie met een toegenomen verbruik van grondwater ontstaan in veel gebieden problemen van verdroging en verwoestijning die ook in de landbouw een negatieve rol spelen.
Daarnaast leiden moderne plantenveredeling en biotechnologie met hun homogene zaaigoed tot een schrikbarende afname van genetische variatie in plantenrassen die belangrijk zijn voor de menselijke voeding. Dit terwijl genetische variëteit (een van) de belangrijkste factor(en) is voor stabiliteit ten opzichte van plagen. Traditionele landrassen hebben eeuwenlang risico’s op misoogsten geminimaliseerd. In enkele decennia is deze zekering voor voedselvoorziening op het spel gezet, om de grote investeringen in het veredelingsonderzoek rendabel te maken.
Landbouw moet zich aanpassen aan het natuurlijke draagvlak en bijdragen tot het ondersteunen en ontwikkelen van biodiversiteit en ecodiversiteit zowel inwendig als in de omgeving van de landbouwecosystemen.
Terwijl nog steeds meer dan de helft van de wereldbevolking leeft van endogene (zelfvoorziening) landbouw gaat de arbeidsuitstoot versneld verder, zonder dat hiervoor vervangende tewerkstelling voorhanden is. De buitenproportionele groei van derdewereldsteden is deels het gevolg van de uitstoot van mensen uit de agrarische gebieden die hun geluk zoeken in de steden door het ontbreken van een toekomstperspectief op het platteland. Het hoger vermelde voorbeeld van migratie in Brazilië is exemplarisch voor vele gebieden in de derde wereld. Grootgrondbezit leidt tot desintegratie en verval van de traditionele landbouwsystemen die in evenwicht met het natuurlijke ecosysteem gegroeid zijn. Het probleem van de grond wordt het probleem van de natuur en omgekeerd. Deze situatie maakt dat goedkope arbeidskracht het belangrijkste exportproduct is van derdewereldlanden.
Zowel in de industrie- als in de derdewereldlanden gaan schaalvergroting en intensivering gepaard met toenemende kapitaalsinstroom. Dikwijls is/wordt de uitstoot uit de zelfvoorzieningslandbouw met geweld afgedwongen om plaats te maken voor meer geïndustrialiseerde productiesystemen. Steeds gaat dit proces van schaalvergroting en intensivering gepaard met min of meer grote kapitaalsinstroom en schuldenproblemen die veel boeren en boerinnen dwingen tot bedrijfsbeëindiging.
Tussen 1970 en 1995 is in België het aantal beroepsbedrijven met 67.000 eenheden teruggelopen (- 58 %). Verwacht wordt dat de regressie zich verder zal doorzetten en dat er in het jaar 2005 nog zo’n 36.400 beroepsbedrijven zullen overblijven. En wat daarbij bovendien opvalt is dat de bedrijfsuitstoot zich recentelijk meer verlegt naar de hogere dimensieklassen. Het beëindigen van het bedrijf is daardoor niet langer een marginaal verschijnsel maar een perspectief dat, bij het zoeken naar een uitkomst uit de situatie van onzekerheid, in vrijwel alle klassen in overweging genomen wordt.
Het resultaat van dit proces is de teloorgang van het leefbaar platteland. Met de boeren verdwijnen ook de met landbouw verbonden economische activiteiten van het platteland die garant stonden voor een leefbare plattelandseconomie en dito samenleving. Niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief is de functie van de landbouw veranderd. Van voedselproducent is de landbouwactiviteit verlegd naar grondstoffenproductie, waarbij kleinschalige toeleverings- en afzetactiviteiten in handen komen van grote industriële bedrijven en MNO’s. Deze bedrijven leveren geen bijdrage meer in de plattelandseconomie maar zijn gevestigd in de gebieden die kunnen omschreven worden als toegangspoorten tot de grote industriegebieden. Gelijklopend met deze ontwikkelingen is een tegenbeweging waar te nemen. Overal in de wereld verzetten boeren zich tegen de teloorgang van voedselveiligheid en duurzame ontwikkeling. Ondanks al het kapitaal dat multinationale bedrijven investeren in promotiecampagnes voor meststoffen en pesticiden en grootschalige intensieve landbouw, kunnen ze niet verhinderen dat overal in de wereld duurzame landbouwexperimenten de kop opsteken en inwortelen. Het verzet van boeren blijft toenemen maar zal moeten samenvallen met het verzet van brede lagen uit de samenleving om het tij te kunnen keren. Geen enkele economische activiteit is meer verbonden met het landgebruik en de ecologische draagkracht van het milieu dan de landbouw. Bovendien is dit ecologische draagvlak de absolute voorwaarde voor een duurzaam voortbestaan van de mens. Om het tij definitief te doen keren is een democratisch socialistisch perspectief noodzakelijk. Het verzet organiseren tegen de overheersende ontwikkeling van het neoliberale bureaucratie in de WTO die geflankeerd wordt door de lobbyisten van de landbouwindustrie is de grootste uitdaging van onze tijd.
Leefbaarheid van het platteland is verbonden met de leefbaarheid van de boerenbedrijven. Ecologische landbouwsystemen beheren op natuurvriendelijke wijze de open ruimte. Schaalgrootte en bedrijfsvoering, vereisen een aan de ecodiversiteit aangepaste landbouwdiversiteit. De tewerkstelling op het platteland is een voorwaarde voor een ecologisch beheer van de open ruimte. Tewerkstelling in de landbouw moet op het platteland opgebouwd worden in een ecologisch en multifunctioneel landbouwsysteem. Taken als voedselproductie, verwerking, vermarkting, natuurbeheer en recreatie moeten het economisch draagvlak vormen voor een regionale plattelandsontwikkeling. Voedselzekerheid hier en in de derde wereld vereist steeds dringender dat landbouw (weer) een gedeelde verantwoordelijkheid wordt van producent en consument.
_______________
[1] Ir. Louis De Bruyn, lector Plantenteelt en Natuur- en Milieubeheer.
Luc Van Krunkelsven en Louis De Bruyn zijn in België actief in Wervel, de Werkgroep voor een Rechtvaardige en Ecologische Landbouw. Wiel Hensgens ontplooit soortgelijke activiteiten in Nederland.