Eric Corijn

Vlaanderen: beweging voor Progressieve Frontvorming


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, januari 1976, nr. 2/3, jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
De evolutie van de Belgische sociaaldemocratie
Algemene overwegingen betreffende het eenheidsfront
Durven vooruit te denken

Element in de herstructurering van de arbeidersbeweging in Vlaanderen


Het einde van de naoorlogse expansieperiode van het kapitalisme, de jeugd radicalisatie die in de tweede helft van de jaren 60 de crisis van de burgerlijke ideologie uitdrukt en de opgang van de arbeidersstrijd in de jaren 70 (in België) openen een nieuwe periode van opgang van de wereldrevolutie ook in de ontwikkelde kapitalistische wereld.

De burgerij is verplicht haar hegemonisch systeem te heroriënteren. De hegemonie doorheen de burgerlijke ideologie en de integratie van de reformistische arbeidersbeweging verzwakt. Rechtstreekse repressie wordt belangrijker. De Belgische burgerij heeft deze verandering begrepen sedert de algemene werkstaking 60-61. Doorheen een verlengde periode van coalitie met de sociaaldemocratie (61-74), bereidde ze stelselmatig de instrumenten voor de invoering van een Sterke Staat voor. Vanaf de jaren 68 drukt deze strategie zich politiek uit doorheen de herhaalde oproepen tot een “nieuwe politieke constellatie” van zowel Vanden Boeynants, Van Oudenhove als Spaak.


Zowel de economische verzwakking van het kapitalisme als het politieke antwoord daarop vanwege de meest bewuste lagen van de burgerij, verengen de ‘maneuverruimte’ van het reformisme. De impasse tekent zich af. De 1-mei oproep tot Progressieve Frontvorming van BSP-voorzitter Collard in 1969 was zowel een defensieve reflex van de sociaaldemocratie ten einde zich in de politieke omloop te houden, als een offensief om de christendemocraten los te maken van de CVP-PSC. Het was het reformistisch antwoord op de evolutie naar bipolariteit (bv. tweepartijenstelsel) in het hegemoniesysteem van de burgerij.[1]

De oriëntatie van Collard werd niet in de praktijk gebracht. De zgn. “modernistische” medebeherende vleugel van de BSP haalde de bovenhand De opgang van de arbeidersstrijd vanaf 1970 accentueerde de impasse, die het onuitgesproken onderwerp werd van het jarenlang voorbereid ideologisch congres van de BSP in november 1974. Dit congres van de BSP, pas oppositiepartij geworden, tekende een verbale verlinksing van de BSP, in een poging zich aan te passen aan de brede radicalisatie.


België zit in het begin van een opgang van de klassenstrijd. Nochtans vindt deze opgang plaats in kwalitatief andere omstandigheden dan voorheen.[2] Zowel de structurele als de ideologische crisis van het kapitalisme, leiden het reformisme naar de impasse. Al deze factoren leiden een globale herstructurering[3] van de arbeidersbeweging in. Het is in dat kader dat de Beweging voor een Progressieve Frontvorming (BPF) moet worden begrepen. Het is een eenheidsfront tussen de verschillende producten van de recente radicalisatie, groepen die allen in de praktijk, zij het op verschillend niveau, met het reformisme breken.

Deelnemende groepen

A. De sociaaldemocratische linkerzijde


Ze wordt in het front vertegenwoordigd door de groep rond het blad Links en de Vlaamse jeugdorganisatie van de BSP, de Jongsocialisten. Links wordt opgericht in 1958 als Vlaamse tegenhanger van “La Gauche”. Beide bladen zijn de spreekbuis van een sterker wordende linkerzijde in de BSP, gegroeid in de radicalisatie binnen de voorhoede vanaf het begin van de jaren 50 en uitgroeiend tot een massaradicalisatie uitlopend op de algemene werkstaking 60-61.

Er volgt een massale demoralisatie na de nederlaag en de BSP-regeringsdeelname. Slechts een kleine voorhoede vecht nog tegen de invoering van de wetten op de ordehandhaving in 1963, waarna ook zij wordt gedemoraliseerd. Het is op dit dieptepunt dat de BSP-bureaucratie de aanslag op haar linkerzijde uitvoert. In december 1964 wordt het zgn. “onverenigbaarheidscongres” gehouden, waarbij medewerking aan de tendensbladen Links en La Gauche gelijk staat met uitsluiting. De sterk uitgedunde linkerzijde rond La Gauche en vooral rond de jongeren- en studentenorganisaties (JGS, SJW, SVSB, E.S. ...) treden uit de BSP, en organiseren zich in de centristische[4] organisaties Parti Wallon des Travailleurs (PWT), Union de la Gauche Socialiste (UGS) en de Socialistische Beweging Vlaanderen (SBV), gecoördineerd in de Socialistische Arbeiders Konfederatie (SAK). Ze worden gesteund door de Socialistische Studenten en de Socialistische Jonge Wacht, in hun geheel uit de BSP getreden.[5] De meerderheid van de redactie van “Links” capituleert voor de BSP-leiding en aanvaardt een compromis. Ontdaan van omzeggens elke basis en met een sterk opportunistische lijn zal het blad gedurende enkele jaren politiek vegeteren.

Een regeneratieproces begint in 1969 wanneer “Links” resoluut de oproep van Collard ondersteunt. Het wordt de spreekbuis van een links-reformistische stroming die zich afzet tegen de “modernisten” à la Simonet. Een gedeelte van die stroming wordt gerecupereerd in 1973 wanneer de BSP enkele kopstukken ervan een ministerpost geeft. In feite betekent dit voor Links een zuivering, waarbij wat overblijft verder radicaliseert en een operatie voorbereidt in de aanloop naar het Ideologisch Congres (november 1974).


Dit congres was jarenlang voorbereid en uitgesteld, tot uiteindelijk Simonet de inleidende basistekst ontwierp. De klassieke reformistische vleugel van de top reageerde te laat en produceerde geen alternatief document. In dat kader kon Links met het centristische Roodboek de oppositie tegen Simonet kanaliseren en richten. Het Roodboek werd op 20 september 1974 aan de pers voorgesteld en op 15.000 exemplaren verspreid. Ruim 1.000 militanten, waaronder heel wat syndicalisten onderschreven het. Alhoewel de linkerzijde het naliet hun krachten op het congres te meten, door contradictorische stemmingen, is het duidelijk dat ze een dermate druk uitoefende dat de gehele ortwerptekst sterk in de richting van het Roodboek moest worden geammendeerd.

In heel dat proces waren ook de Jongsocialisten betrokken. Deze organisatie van alle BSP-leden onder de 35, was lange tijd slechts een springplank geweest voor enkele ambitieuze jongeren. Naar aanleiding van de oproep van Collard en onder druk van de radicalisatie in het begin van de jaren 70, begonnen de JS een “levende” organisatie te worden. Vanaf 1970 veroverde de JS-leiding een grote graad van organisatorische autonomie t.o.v. de BSP-bureaucratie en streefde ze naar de vorming van een militante organisatie. Ze ontwikkelde een eigen programma en initieerde enkele autonome acties. De JS waren medeopstellers van het Roodboek. Daar de JS meer zijn, dan een ideologische stroming binnen de sociaaldemocratie, en een eigen organisatie uitbouwen, is hun leiding in vele gevallen onafhankelijker van de druk van het partijapparaat dan deze van Links.

B. Geradicaliseerde christenen


De meerderheid van de Vlaamse arbeidersklasse is georganiseerd in katholieke organisaties. In feite kreeg de sociaaldemocratische arbeidersbeweging slechts greep op de twee centra in Vlaanderen (Antwerpen en Gent) die betrokken waren bij de eerste industrialisatie van België. De daaropvolgende industrialisatiegolven in Vlaanderen werden begeleid met speciale maatregelen (sociale woningbouw, goedkope abonnementen op openbaar vervoer, gespreide industrie-inplanting...) die de concentratie van de arbeiders tegengingen en ze in hun gemeenten onder de ideologische hegemonie van de Kerk hielden. Daar zorgde een uitgewerkt organisatiesysteem voor hun inkapseling. Steunend op een overwicht van het katholiek onderwijsnet en onder begeleiding van de dorpspastoor, was er voor elkeen een plaats in de veelvuldige Politico-culturele cellen: Katholieke Arbeidersjeugd, Katholieke Studenten Aktie, Vrouwengilden, scouts en gidsen bewegingen, Chiro, Katholieke Werklieden Bond, ... Op het bedrijf was er het Algemeen Christelijk Vakverbond.

Politiek hebben deze katholieke arbeiders geen autonome uitdrukking, ze zijn verbonden met de grootste burgerlijke partij, de Christelijke Volkspartij. Dit uitgebouwd hegemonisch apparaat had haar efficiëntie nog bewezen tijdens de staking 60-61 toen onder impuls van de aartsbisschop Van Roey en doorheen het ACV de algemene werkstaking al in de tweede week in Vlaanderen werd gebroken.

Door de radicalisatie van de studentenbeweging vanuit de Katholieke Universiteit Leuven (66-68) en de uitzwerving doorheen de derde wereldproblematiek naar alle uithoeken van Vlaanderen, werden ook deze katholieke organisaties aangetast. Vooral in intellectuele kringen leidde deze radicalisatie tot het ontstaan van een veelheid van nieuwe organisaties aan de rand van de christelijke arbeidersbeweging.


Vanuit de derdewereldproblematiek en geïnspireerd door Helder Camara, ontstonden in 69-70 de groepen “Gemeenschap en Ontwikkeling” voor jongeren en “Wereldscholen” voor volwassenen. Ze richtten zich op “politiserend vormingswerk” volgens modellen van P. Freire. In den beginne een losse federatie tussen lokale actiegroepen, ging men in 1972 over tot het oprichten van een VZW en tot de uitgave van het tijdschrift Kritak, samen met UCOD, Oxfam, Ita I Unidad later vervoegd door het Jong Davidsfond (CVA).

Wereldscholen was vooral in Limburg georganiseerd en gekenmerkt door een sterk spontaneïstische en moraliserende aanpak. Op zoek naar een politieke lijn werden de eerste ervaringen met vormend basiswerk in 1973 door J. Ulburghs en F. Swartelé neergeschreven in het boek Wegen naar Bevrijding. De recente ontwikkeling van deze stroming gaat gepaard met een versnelde politisering, opterend voor een “democratisch basissocialisme” te bereiken langs revolutionaire weg, doorheen arbeiderscontrole, strijdsyndicalisme en zelforganisatie van de massa’s. Ook organisatorisch werden de basisgroepen één gemaakt in de voorbereiding van hun congres van 5 oktober 1975, met 400 aanwezigen.


In 1971 werd te Antwerpen de volkshogeschool “Elcker-Ik” geopend. Geanimeerd door enkele geradicaliseerde priesters was de bedoeling van Elcker-Ik een infrastructuur te bieden voor een veelheid aan basisgroepen. Vrij snel werden Elcker-Ik-huizen geopend in Turnhout, Leuven, Gent, Brugge, Brussel en Hasselt... Elcker-Ik ontwikkelde geen afgemaakte politieke visie, naar heeft doorheen een organisatorische controle vat op verscheidene radicalisatiekanalen in Vlaanderen.

Het is in een werking in de Elcker-ik huizen te Antwerpen en te Gent, dat doorheen de Chili solidariteitsbeweging in 1974 de Christenen voor het Socialisme ontstonden. Analoog aan een uit Chili naar Europa overgewaaide tendens, vertrekt deze stroming van een “autentische” interpretatie van het Evangelie om voor het socialisme te opteren. Ook zij richten zich vooral naar studie- en vormingswerk.


De drie vernoemde stromingen bewegen zich in dezelfde radcalisatiestroom. Ze worden geïmpulseerd door intellectuelen uit het katholieke milieu (priesters – exstudenten uit Leuven), die sterk pragmatisch reageren op de crisis van de burgerlijke ideologie en de verstarring van de Kerk. Ze zijn niet afkomstig uit de christelijke arbeidersbeweging. Sterk geïnspireerd door de derdewereldproblematiek vonden ze doorheen thematisch basiswerk een socialistisch perspectief, sterk kritisch tegenover het stalinisme. Een duidelijke strategie ontbreekt hen. Dit leidt tot een utopische visie van een globale heropbouw, vanaf de basis, van de massaorganisaties, zonder een duidelijke tactiek van inwerking op de christelijke arbeidersbeweging.


De twee andere stromingen uit de christelijke radicalisatie hebben een meer omschreven politiek perspectief.

De Nieuwe Maand is een maandblad voor “politieke vernieuwing”. Het ontstond uit een in 1958 opgericht blad (De Maand) vaarrond progressieve christenen een uitweg zochten voor de politieke inkapseling van de leken binnen de Kerk.

Na de oproeo van Collard in 1969, bood De Maand een opening in het christelijk milieu waarrond een pluralistische werkgroep van 47 leden uit ACW, ABVV, CVP, CVP-Jongeren, BSP en JS... werkte. Hieruit groeide in mei 1971 “De Nieuwe Maand”, ter bevordering van de progressieve frontvorming (nog in het reformistisch perspectief van Collard).


Binnen de stroming “Gemeenschap en Ontwikkeling – Wereldscholen” waren al van in den beginne enkele militanten op partijvorming gericht. Ze werden verdrongen door de richting “politiserend vormingswerk”.

Vanuit de Nieuwe Maand werd in 1973 een werkgroep met deze mensen uit Wereldscholen gevormd, op zoek naar een politiek alternatief.

Na de congressen van BSP en CVP in januari 1973 leek het project van Collard wel voorgoed begraven. Maanden werd er in de werkgroep gediscussieerd over alternatieve modellen en werd er gepolst naar een mogelijke nieuwe partijvorming. Binnen de christendemocratie kende de idee geen succes. In de socialistische familie en in de KP dacht men er niet aan de eigen partij op te geven. De basisgroepen waren niet te verenigen tot een nieuwe partij.

De werkgroep politiek alternatief werd dan maar zelf in juni 1974 de organisatie Politiek Alternatief.


P.A. is duidelijk op partijvorming gericht, maar zoekt nog steeds de openingen daartoe. Een duidelijk programma ontbreekt nog, buiten enkele algemene referenties naar het socialisme. In tegenstelling tot de meer basisgerichte groepen, zoekt P.A. alternatieve modellen uit te werken op het vlak van de globale maatschappelijke ordening. Het Roodboek werd door hen eerst onderschreven, in de illusie dat het de basis kon worden voor een globaal verlinkste BSP waarrond kleinere partijen konden opereren. Toen dit perspectief er niet uitkwam zou P.A. zich oriënteren naar een frontvorming in de richting van partijopbouw met fracties uit de bestaande structuren. Nu ook dat zonder gevolg bleef, kan de groep zich alleen nog oriënteren naar politieke dienstverlening voor basisgroepen (vooral op het vlak van de gemeentepolitiek) en naar het zoeken van openingen in de christelijke arbeidersbeweging.

C. Rode flaminganten


De Vlaamse beweging is de gevangene gebleven van kleinburgerlijke nationalistische stromingen. Bij de oprichting van de Volksunie werd het de basis voor een nieuwe Vlaamse burgerij in hun strijd voor een deel van de kapitalistische staatskoek. Onder de stroming van de burgerlijk-integrationistische vleugel van de VU o.l.v. H. Schiltz evolueerde de partij naar een “respectabele” parlementaire formatie.

In dat proces werd de activistische rechterzijde afgestoten. Uiterst-rechtse groepen als VMO en Were Di herkenden zich steeds minder in de VU. In dit proces scheidde zich een kleine groep af, die het nationale vraagstuk in wetenschappelijke zin analyseerde. Sterk onder invloed van de strijd in Noord-Ierland evolueerde deze groep sterk naar links op basis van een leninistische opvatting over het nationalisatievraagstuk. Deze Werkgroep Arbeid blijft een doorstromingskanaal voor radicalisatie in de flamingantische kringen. Vanuit de Vlaamse strijd opteerden ze voor het socialisme.

D. Arbeiderscomités


In de eerste fase van de opgang van de arbeidersstrijd na de Limburgse mijnstaking van januari 1970, deden zich enkele veelbetekenende “wilde” stakingen voor. Onder de belangrijkste vermelden we deze van de nonferro sector (Vieille Montagne, Mol) en de scheepswerven Boel (Temse). Telkens was het verraad van de syndicale leiding flagrant, alhoewel de acties zelf door de delegees werden geleid. Toen ontstonden de arbeiderscomités: dat van de Vieille Montagne, dat van het Waasland... Ze groepeerden zich in het Groot Arbeiders Komitee (GAK). Het GAK functioneerde in de periode van de wilde stakingen. Van zodra echter de vakbondsleiding zich anders opstelde tegenover de acties, ebde de stroming weg bij gemis aan een duidelijk syndicale tactiek. Aan het front nemen enkele van die comités deel: Waasland, Vieille Montagne, Mevak, Arbeiderskontakt...

E. Revolutionaire marxisten


Van de revolutionaire linkerzijde neemt alleen de RAL deel aan het front.

Reeds in haar 1 mei verklaring van 1972 had de RAL openlijk stelling genomen over de problemen van de frontvorming. Ze had zich duidelijk gekeerd tegen het reformistisch front door Collard voorgesteld en toen nog door de linkerzijde van de BSP gepropageerd. De RAL opteerde daarentegen voor een Anti-Kapitalistisch Eenheidsfront (AKEF). Uitgaande van de analyse dat we aan het begin stonden van een globale herstructurering van de arbeidersbeweging, waarin steeds grotere fracties met het reformisme zouden breken, zou een AKEF-werking een hergroeperings- en actiepool vormen in dit proces. Dergelijk front hoefde geen obstakel te zijn voor bredere ad hoc eenheidsfronten rond concrete actiepunten.

Het ontstaan en de werking van de BPF


De voorbereiding van het Ideologisch Congres van de BSP werd met uiterste aandacht gevolgd in de gehele linkerzijde. Het initiatief van Links en Jongsocialisten met het Roodboek kreeg een ruime bekendheid. Meer nog, de inhoud van het Roodboek betekende voor de linkerzijde in de BSP een nieuw platform, linkser dan wat tot dan toe was bereikt. Het knoopte aan bij de radicalisatie in het begin van de jaren 50 doorheen de renardistische vleugel in het Waals ABVV rond het programma van de structuurhervormingen. Voor verschillende van de pas geradicaliseerde milieus en in afwezigheid van een sterke revolutionaire aantrekkingspool, bood het Roodboek een aanknopingspunt.

Op 11 november 1974 organiseren Links en de JS een bijeenkomst te Antwerpen onder het motto “Van Roodboek naar een Progressief Front”, waarop voor een 150-tal aanwezigen verschillende groepen zich afbakenen tegenover het Roodboek. In de discussie komen aldra de verschillende opties naar voren. De KP, fundamenteel georiënteerd naar een front met de top van de BSP, pleit voor een samenwerking op lokaal vlak met duidelijk electoraal perspectief. Werelscholen zet zich af tegen het “revolutionair reformisme” van het Roodboek en introduceert daarentegen het revolutionair moment in de strijd tegen het kapitalisme. Het opteert naar een coördinatie van acties vanuit de basis. P.A. steunt het Roodboek, dat zou moeten worden omgewerkt tot programma voor een progressieve frontvorming evoluerend naar een nieuwe partij. De RAL, door de initiatiefnemers niet uitgenodigd, geeft kritiek op de inhoud van het Roodboek en bepleit een antikapitalistisch front. Alle aanwezige organisaties gaan akkoord verder overleg te plegen.

Op 25 november wordt een permanent overlegcomité gesticht. Naast de organisaties die later het BPF zullen vormen is ook de KP door een lid van het CC vertegenwoordigd. Tijdens verschillende vergaderingen draait de discussie over de vorm en het platform voor verdere samenwerking. Deze discussies zullen leiden tot een manifest “Wat wij willen” en het plannen van een reeks meetings in Vlaanderen.

In dit discussieproces verstrikte de KP zich in haar eigen tegenstellingen. Het werd immers duidelijk dat dit front een “klein” front zou zijn, zonder de BSP, het ABVV en de christelijke arbeidersbeweging. Daarenboven was de aanwezigheid van de RAL een obstakel om dit front van in den beginne een reformistisch perspectief te geven in de richting van een uitbreiding naar die grote organisaties. Eind 74 trok de KP zich dan ook uit de werkzaamheden terug op grond van 5 redenen:
- te weinig krachten zou de KP verplichten de keuze te maken rechtstreeks te strijden voor het vormen van een front BSP-ABVV-ACV-KP;
- een exclusieve tegen de RAL, waarin “men onmogelijk vertrouwen kan stellen”;
- de aanwezigheid van de arbeiderscomités, wat gevaarlijk was voor “antisyndicale afwijkingen”;
- een onwil de discussie met de “marginale groepen” opnieuw te beginnen;
- oppositie tegen de term “zelfbeheer”.


Op 25 februari werd het manifest aan de pers voorgesteld. De tekst “Wat wij willen” is duidelijk een compromis-platform. Het opteert voor een bundeling van alle linkse krachten in de strijd voor het socialisme. Het omschrijft de taak van het “kleine” front als drukkingsbeweging naar een arbeidersfront. Het omschrijft enkele gemeenschappelijke opvattingen over het socialisme dat we willen: socialisatie van de productiemiddelen, planeconomie, zelfbeheer. Over de strategie vermeldt de tekst dat er meningsverschillen bestaan. Nochtans gaat men akkoord over twee stellingen: men is niet tegen hervormingen door strijd afgedwongen en men erkent dat de afbraak van het kapitalisme niet geleidelijk gebeurt maar in een breukpunt waarin de massastrijd de vraag naar de macht stelt.

Ten slotte herneemt het platform enkele gemeenschappelijke overgangseisen zoals:
- socialisatie van de sleutelsectoren (krediet en energie) en oprichting van zgn. gemeenschapsbedrijven onder arbeidercontrole;
- socialisatie van geneeskunde en farmaceutische sector;
- open gemeenschapsschool;
- nationalisering van de grond;
- uittreden uit de NAVO en eenzijdige ontwapening van het leger;
- verdediging van het stakingsrecht en de syndicale vrijheden;
- socialisering van de infrastructuur van de pers;
- tegen werkloosheid door verkorting van de werkduur (36 urenweek).


Op de persconferentie lichtten de deelnemende organisaties hun standpunt toe, en werden de verschillende regionale meetings en de “dag voor de progressieve frontvorming” op 27 april aangekondigd.

In de periode februari-april werden een kleine 20 regionale meetings georganiseerd, waarop de onderscheiden organisaties het gemeenschappelijk initiatief en hun standpunt uiteenzetten. Meer dan 1.500 mensen woonden deze meetings bij. Ter voorbereiding van deze meetings of op de meeting zelf werden regionale comités gevormd, die verder regionaal actief zullen blijven.

Op 27 april woonden 750 militanten de nationale bijeenkomst bij. Zes werkgroepen discussiëren over onderwijs, gezondheidszorg, internationale solidariteit, arbeidersstrijd, universiteiten en stads- en buurtwerk. Ze geven een rapport op de slotmeeting, waarop nogmaals het eenheidsinitiatief wordt beklemtoond en de oprichting van de Beweging voor Progressieve Frontvorming wordt aangekondigd.

Na deze inleidende fase moest het front nieuwe actieperspectieven uitwerken. De werkgroepen werden bestendigd en organiseerden enkele nationale studiedagen. In het najaar van 75 kende de BPF een gelukt en een mislukt initiatief. Gelukt was de nationale campagne “Een Rode Anjer voor Angola”, een solidariteitsactie met het MPLA eindigend op een massale bijeenkomst. Mislukt is het plan een campagne rond sociale geneeskunde te voeren. Deze campagne zou worden voorbereid met een speciale brochure, een “Rood Geneeskundeboek”.

Op 25 oktober organiseerde de BPF, doorheen de werkgroep arbeidersstrijd, een dag tegen de werkloosheid. Ruim 200 aanwezigen discussieerden in werkgroepen en kwamen tot enkele gemeenschappelijke standpunten. Deze dag is de aanleiding voor een reeks regionale dagen tegen de crisis en de werkloosheid. In december besliste het front inderdaad deze campagne die loopt vanaf februari 76 tot april en besloten wordt met een nationale manifestatie op 11 april.

Problemen, successen, perspectieven


De ervaringen na ruim anderhalf jaar zijn zeker niet negatief te noemen. Nochtans liep het gehele initiatief niet van een leien dakje. De moeilijkheden komen voort uit externe tegenkanting en interne moeilijkheden.

Het initiatief werd met lede ogen aangekeken door de leidingen van de reformistische organisaties. In de eerste voorbereidende fase was het de KP die als rem optrad. Nochtans kan die in Vlaanderen zwakke organisatie onvoldoende gewicht in de weegschaal werpen om een werkelijke wil tot eenheid van deze antikapitalistische krachten tegen te gaan. Het was opvallend hoe geen enkele organisatie eigenlijk sterk onder indruk kwam van de officiële en officieuze manoeuvres van de KP.

Zwaarder woog de druk die in de eerste helft van 75 door de BSP en de ABVV-leiding werd uitgeoefend. Nog voor de nationale dag van april 75, had het BSP bureau herhaalde malen over het initiatief gediscussieerd. Een circulaire was naar alle federaties gestuurd tegen het initiatief en met weinig verholen dreigementen tegen de linkerzijde binnen de BSP. Deze vijandige houding was in eerste instantie ingegeven door de ABVV-top die vreesde dat de syndicale linkerzijde zou worden gestructureerd doorheen dit front. Deze druk is een tijdlang in het front vooral door Links overgedragen en herhaalde keren dreigde het front de vakantie niet te overleven. Er kwam een ommekeer, waarschijnlijk verbonden met de vertraging in de voorbereiding van de BSP-regeringsdeelname, die de sociaaldemocratische linkerzijde opnieuw wat ruimte gaf.


Ook de druk van het ACV kwam onrechtstreeks op het front terecht. Voor 27 april 75 werd deze voelbaar doorheen de discussie binnen de redactie van de Nieuwe Maand. Binnen deze groep kwam verzet tegen een initiatief, met o.a. de RAL, dat de opbouw van een breed reformistisch front kon afremmen. De KP, beïnvloedde BSP’ers en de leden van de ACW vormden blok. Met enkele ondemocratische manoeuvres bekwamen ze de terugtrekking van de Nieuwe Maand uit het front. Belangrijker is echter dat nadien de organisaties binnen de BPF een verdeelde houding aannamen tegenover deze beslissing. Waar Links en JS consequent tegen dit manoeuvre vochten, nam PA een lakse houding aan, ingegeven door de vrees hun banden met elementen uit de christelijke arbeidersbeweging in het gedrang te brengen.

Een nieuw conflict van gelijke aard stelde nogmaals Links en PA tegenover elkaar. De publicatie van een 10 jaar oud ACV-document over propagandatechnieken, toen opgesteld door een huidig PA-er, was er de aanleiding toe. In hun – weinig kritische – steun aan de ABVV-leiding had Links gemeend een “geheim” document te moeten publiceren dat het ACV in een slecht daglicht plaatste. Voor Links was dit een middel om het verschil ABVV-ACV in het voordeel van het ABVV te beklemtonen, zonder over de huidige klassencollaboratie van beide syndicaten een uitspraak te moeten doen. Deze gehele onsmakelijke geschiedenis zette terecht kwaad bloed bij de linkse ACV’ers, die mede hierdoor op het vlak van de bedrijven werden afgeremd in hun samenwerking met linkse ABVV-militanten.


Een andere tegenstelling deed zich voor tussen de partijpolitieke georiënteerde organisaties en de “basis gerichte” groepen. Vooral Elcker-Ik en Wereldscholen, die zelf nog geen programma hebben en zich niet uitspreken op alle politieke vraagstukken, verzetten zich tegen wat ze noemden “frontvorming aan de top”. Een terechte kritiek waar ze gericht was op de kleine mobilisatiecapaciteit die sommige organisaties soms aan de dag leggen. Een verkeerde, wanneer ze zich ook richt tegen het vastleggen van een duidelijk politiek kader waarin de acties moeten verlopen. De moeilijkheid echter in deze tegenstelling is dat het houdingen zijn die ingegeven zijn door een nog niet volkomen ontwikkelde politieke oriëntatie en met een totaal onbegrip over het belang van correcte politieke standpunten. We vermelden deze enkele tegenstellingen om aan het slot van dit overzicht een synthetisch bilan te kunnen voorstellen.

De opbouw en de werking van de BPF in Vlaanderen is een belangrijk publiek feit. Het is een teken van de evolutie in de arbeidersbeweging de laatste jaren. Een evolutie waarbij vanuit elke hoek een – soms nog kleine – laag militanten is losgekomen die in de praktijk met het reformisme willen breken. Deze ontwikkeling, tijdens het prille begin van de algemene opgang van de arbeidersstrijd, is een voorbode van gelijkaardige verschijnselen op veel grotere schaal in de toekomst. Wanneer deze krachten zich aaneensluiten betekenen ze onmiddellijk een factor op het politieke terrein.

Zelfs nu heeft de leiding van de reformistische organisaties en van de neoreformistische KP dit gevaar onderkent. Het wijst op de kracht van de eenheidsdruk aan de basis, dat manoeuvres aan de topleidingen het front niet hebben kunnen laten breken. Tot een openlijke krachtproef durfden ze niet komen, omdat de politieke prijs die ze daarvoor zouden moeten betalen zeer groot zou kunnen zijn. (De BSP kon zich toch niet openlijk tegen een progressief front keren, zeker niet zonder zelf een alternatief te stellen).

De interne moeilijkheden die het front heeft doorgemaakt en doormaakt zijn moeilijker te boven te komen. Ze komen immers voort uit de sterk verschillende invalswegen van de radicalisatie van de onderscheiden organisaties en de geringe politieke traditie in Vlaanderen.
Politieke onduidelijkheid is een factor van onstabiliteit. Deze onduidelijkheid was onvermijdelijk aan het vertrek van het initiatief. Nochtans was het de bedoeling de meningsverschillen op te klaren doorheen een proces van gemeenschappelijke praktijk. Deze is er onvoldoende gekomen om verschillende gecombineerde redenen:
- de linkerzijde in de BSP zit gewrongen in een tegenstelling. Zolang zij binnen de BSP ideologisch met het reformisme breekt en strijd voert tegen de geïntegreerde leiding kan zij haar plaats binnen de sociaaldemocratie handhaven. Van zodra zij echter die strijd wil combineren met eenheidsacties in de praktijk, wordt de druk van de bureaucratie veel groter. De huidige leiding van die linkerzijde wil niet consequent voor haar opvattingen strijden. Ze weigert elk risico van openlijke tegenstelling met de BSP-leiding over praktische acties. En zolang zij die confrontatie weigert is haar bewegingsvrijheid uiterst beperkt.
- het is vooral die realiteit die de geradicaliseerde christenen op een weinig soepele wijze benaderen. Zijzelf hebben geen politiek programma en zijn in de onmogelijkheid zich duidelijk politiek af te bakenen. Daarom werpen zij al hun gewicht op de zgn. “basiswerking”, waarbij het frontwerk alleen wordt gezien als mobiliserende factor en eigenlijk als uitbreiding van eigen rekruteringsveld. Ook deze basisgerichte werking ontkomt haar limieten niet. Zolang er milieus bestaan die naast de bestaande arbeidersbeweging kunnen worden gemobiliseerd, kunnen Wereldscholen, Elcker-Ik e.d. zonder strategie en duidelijk program actief blijven. Op een bepaald – en niet zo ver verwijderd – moment moet echter op hetzelfde terrein als de bestaande traditionele organisaties worden gewerkt. Deze problematiek is hen nu vreemd, zodat zij het politiek moment in de BPF totaal onderschatten.


Deze voortdurende spanning is in de BPF ingebouwd (wat de BPF trouwens nu in de onmogelijkheid stelt te evolueren naar een centristisch partij...) en is tot nog toe de oorzaak dat de BPF nog geen centrale werking op het terrein van de klassenstrijd heeft kunnen ontwikkelen.

Deze spanning kan in de theorie van twee organisatie worden begrepen. PA, die in het christelijke kamp de meeste contacten heeft met syndicale militanten, en zelf opteert voor partijvorming, begrijpt dat een voortdurende wisselwerking tussen theorie en praktijk in de actie nodig is. Gezien ze echter zelf geen program hebben ondergaan ze de rem van de sociaaldemocratische linkerzijde en neigen ze op onprincipiële wijze naar ongerichte spontaneïstische basisactiviteit.

In feite zijn alleen de revolutionaire marxisten in staat deze spanning in theorie en in de praktijk te integreren. De RAL heeft dan ook – hoe eigenaardig het voor sommigen ook moge klinken, en buiten enkele tweederangsschermutselingen in het prille begin – nooit in het centrum van de controversen gestaan. Wij hebben van in den beginnen duidelijk stelling genomen over de BPF. Het platform is in wat het stelt een door reformisten niet te aanvaarden platform, en door wat het niet zegt een onvolledig platform voor consequente antikapitalistische strijd. Alleen een revolutionair programma kan een blijvende breuk betekenen met het reformisme. Maar anderzijds zullen in de huidige en komende radicalisatie, diegenen die een eerste breuk maakten met het reformisme, slechts doorheen een gecombineerd proces van partiële discussie en gemeenschappelijke actie tot dit program komen. Hierom is het behoud van het front met een eigen plaats voor elk der composanten essentieel. Hierom is het regelmatig contact en overleg centraal. Maar daarnaast kan dit alleen tot nieuwe stappen voorwaarts leiden indien er een dynamiek in de praktijk aan dit front wordt gegeven. Daarom zijn initiatieven nodig die kunnen begrepen worden door bredere lagen van de werkende klasse, doch die in een eerste fase slechts zullen mobiliseren in de brede voorhoede. De RAL is de enige deelnemende organisatie die zowel met één been staat in de georganiseerde arbeidersbeweging en met het ander in de nieuwe voerhoede, en een begrip heeft van beider verbinding.


Het front is niet noodzakelijk een blijvend gegeven in de Belgische politiek. De ervaring is echter niet op dit ogenblik voleindigd en diegenen die de eenheid nu zouden willen verbreken kunnen dit alleen doen vanuit eigen sektaire belangen en zullen daar dan ook de prijs voor betalen. De ervaring van een akkoord op enkele belangrijke punten in een gemeenschappelijke praktijk om te zetten moet tot het einde worden gevoerd. Hiervoor is de politieke wil nodig. In deze fase zullen zowel regelmatige acties, als initiatieven die beantwoorden aan de mobilisatiemogelijkheden van een al breed milieu, moeten worden opgedreven. Hierin steunen we volop Wereldscholen, Elcker-Ik en PA. Maar in deze fase zullen ook op het politieke vlak belangrijke initiatieven nodig zijn. Dit om de inhoud van het manifest Wat wij willen in deze acties uit te dragen. Daarin steunen we Links en de JS. Maar ook om de politieke verduidelijking van de lacunes in het platform in de hand te werken. En in deze discussie moet elkeen duidelijk stelling nemen.

De RAL zal zoals in het laatste anderhalf jaar dit eenheidsinitiatief met alle kracht ondersteunen, omdat het beantwoordt aan een objectieve noodzaak van hergroepering van de brede voorhoede en aan de subjectieve wil van vele militanten in de nieuwe voerhoede. Maar de RAL zal tevens in het front krachtdadiger de discussie én nieuwe initiatieven vooropstellen. De Beweging voor Progressieve Frontvorming staat op een crisispunt. Wij zullen duwen in die richting die het front in de praktijk inzet in de strijd voor het socialisme, en dit wil nu zeggen ook op de centrale problemen van de klassenstrijd. Aan anderen om hun richting te kiezen.

_______________
[1] Zie De evolutie van de Belgische sociaaldemocratie door F. Vercammen, De Internationale nr. 1, oktober 1972
[2] Cfr. analyse over de periode in Stellingen over de opbouw van revolutionaire partijen in kapitalistisch Europa, De Internationale 2e jg., nr. 3-4, p. 39
[3] Telkens de sociale formatie grondige wijzigingen ondergaat bewerkstelligt de reactie van de georganiseerde arbeidersbeweging daartegenover ook een herstructurering binnen de arbeidersklasse zelf. M.a.w. het intern evenwicht tussen onderscheidene arbeidersorganisaties en tussen stromingen binnen één organisatie wordt grondig verstoord. In een maatschappij op zoek naar een nieuw evenwicht ondergaat ook de klassenorganisatie grondige wijzigingen.
[4] Centrisme in het marxisme wil zeggen: zich bevindend tussen reformisme en revolutie.
[5] Het zijn o.m. deze organisaties die in 1971 zullen aanleiding geven tot de oprichting van de RAL, Belgische afdeling van de Vierde Internationale.