Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 8
Maar ’77 bracht de crisis met zich mee. Niet alleen op de werf. Het hele maatschappelijke gebeuren beroerde ons erg. We hechtten bijvoorbeeld heel veel belang aan de index. We hadden wel wat kritiek op het systeem. Maar we vonden het toch al een zekere bescherming van ons loon. Maar de regering greep in. Het begon met ‘de fruitkorf’. De producten die erg duur waren werden om te beginnen al uit de index getrokken. Later zouden ze hem helemaal blokkeren. Een tweede punt waar ontevredenheid over bestond was de blokkering van de lonen. Het was al van april ’75 geleden dat we nog opslag gekregen hadden. Het was crisis, de patroons moesten geholpen worden. En het was precies of de arbeiders te veel verdienden. Ze moesten van hun karige loon dan nog inleveren om hun baas bij te springen. Op Boel werd dat laatste punt wel heel duidelijk gesteld. Er werden namelijk enorme winsten gemaakt in de sector. Zo kwamen we op een bepaald moment te weten dat er dertig miljoen verdeeld werd onder de hogere kaders. Dat sloeg werkelijk in als een bom. Die winsten kwamen van de schepen. En die schepen waren door onze arbeid, onze handen tot stand gekomen. We stelden: het is twee jaar geleden dat ons loon nog omhoog ging, er is overal crisis, ze nemen onze index af en dan kan er nog 30 miljoen verdeeld worden. We stelden dus, met de drie vakbonden samen, een heel eisenprogramma op. Een premie van 10.000 fr., een loonsverhoging van 15 fr., inkomenszekerheid bij werkloosheid, afschaffing van de carenzdag, en betaald verlof tussen kerstdag en Nieuwjaar. Die premie van 10.000 fr. per arbeider was gebaseerd op zijn 30 miljoen. En dat verlof tussen kerstdag en Nieuwjaar wilden we alleen omdat de idee van de 36-urenweek toen al in ons hoofd zat. We zijn dat programma gaan bespreken met de bedienden én met de mensen van Cockerill Yards. Die onderschreven onze eisen en later hebben ze zich ook bij onze actie aangesloten. De bedienden hadden weliswaar iets andere problemen dan wij. Zij stelden een looneis van 8,5 fr. We zagen dat wel zitten en hoopten dat ze ook samen met ons in actie zouden gaan. Dus, wij weer naar de directie om te onderhandelen. We hebben hen de kans gegeven om ons eisenprogramma te kennen en te begrijpen maar we stootten steeds maar op een muur. We hebben onderhandeld en onderhandeld tot we geen andere weg zagen, dan er tegenaan te gaan. We zouden ons programma dus kracht bijzetten door een staking. De directie had ondertussen al geprobeerd de bedienden los te weken van ons door een voorstel te doen maar dat werd door een grote meerderheid van hun mensen verworpen.
En in februari ’77 was het zo ver: Boel ging in staking. We hebben lang gediscussieerd over de vorm van de actie. Er waren twee problemen: ten eerste het financiële verlies dat de arbeiders hoe dan ook lijden bij een staking. Hoe zouden we dat zo draagbaar mogelijk maken, wetende dat we misschien voor een zeer lange actie stonden. En ten tweede: is een gewone staking in dit geval wel efficiënt genoeg? Het eerste probleem, de financiële kant van de staking, was ons voornamelijk ingegeven door de ervaring met de schokstakingen rond Intergarde. Al die afzonderlijke uren werden natuurlijk van ons loon afgetrokken. Maar anderzijds kon de vakbond statutair geen stakingsuren uitbetalen. Alleen volledige stakingsdagen. We hebben toen nog geprobeerd al die uren op te tellen en er dagen van te maken maar na een schriftelijk verzoek, ondertekend door alle délégués bleek dat niet mogelijk te zijn. Voor ons had het niets te maken met het argument dat je wel eens hoort in vakbondsmiddens: ‘De arbeiders willen niet meer staken, ze kunnen het niet meer opbrengen, ze zijn te verwend.’
De arbeiders hebben het niet ‘te goed’. Alleen de patroons hebben het geld altijd maar te scheppen gehad. Voor de arbeider is er nu eenmaal de fundamentele realiteit dat hij zijn arbeid moet verkopen aan de patroon, en dat de vruchten van zijn werk hem ontstolen worden. En dan het argument dat staken uit de tijd is, dat er naar ‘alternatieven’ gezocht moet worden. Een staking is het enige wapen dat een arbeider heeft tegen zijn patroon. Weigeren zijn arbeid te verkopen. Alleen dat kan de patroon treffen. Want als zijn arbeiders niet meer werken, wordt er niet meer geproduceerd en kan hij dus geen winsten maken. Toen wij zochten naar alternatieven was het de bedoeling de staking harder en efficiënter te maken.
Vanuit die twee bekommernissen, zo weinig mogelijk financieel verlies en zo hard mogelijk de patroon treffen deze keer, kwamen we op de volgende actievorm. Elke ochtend om halfacht zouden we samen komen op de werf. En op die vergadering wordt dan beslist welke groep die dag zou staken. Per dag zou zo een vierde tot een derde van de arbeiders staken. De ene dag de monteerders, de andere dag de voerders. Als je een aantal belangrijke branches uit het productieproces neemt, ja, dan stuikt de hele keten in mekaar. We kregen een volledige ontreddering van het productieproces en dat was onze bedoeling. De kraanmannen waren er bijvoorbeeld wel maar de aanpikkers niet. Een andere dag waren de voerders er wel maar kon er niets aangebracht worden. Of de lassers waren er maar monteerders bleven buiten. Op die manier kon op de duur niemand nog iets doen. De vergadering ging elke dag door in een grote hall, blok 3. We hadden er een geluidsinstallatie in mekaar gezet. En elke dag waren mensen verplicht naar de vergadering te komen want ze wisten niet of ze moesten werken of niet. ‘Zijn wij er bij vandaag?’ Elke dag een grote spanning op die gezichten. Af en toe verrasten we de mannen door op het bord te schrijven: ‘Jan en alleman’. Dan bleven we allemaal buiten. Via die geluidsinstallatie draaiden we ook bandjes met strijdliederen. En één van die liedjes, wellicht het meest populaire was ‘Venceremos’. Ik heb nooit een staking meegemaakt waarin alles zo eensgezind gebeurde. Vooreerst was er die voorbeeldige samenwerking tussen drie vakbonden. En dan de goede inzet van de militanten zelf. Voor de directie werd het natuurlijk een onhoudbare zaak. Ze dreigde ermee het bedrijf te sluiten. Ze zou een lock-out uitroepen. Toen de bedienden dat hoorden, werden ze bang. Ze haakten tenslotte af en gingen de directie zelf vragen of het ontwerpakkoord dat hun leden indertijd verworpen hadden, of dat nog altijd geldig was. Ze hadden ondertussen nog geen actie gevoerd. Natuurlijk ging de patroon akkoord. Het waren plots zeer verwarrende dagen op Boel. In die periode hebben we een grote fout gemaakt. Er was een grote eenheid onder de mannen rond die 15 fr. Op een bepaald ogenblik echter hebben wij die eis verlaagd tot 8,5 fr. Daar speelden verschillende redeneringen in mee. We wilden zeker tot een eenheid komen met de bedienden. En daarnaast speelde de idee mee dat onze eis toch te radicaal was en dat we een zekere toegeeflijkheid moesten tonen tegenover de patroon. De eenheid met de bedienden is daardoor zeker niet gegroeid. En met toegeeflijkheid ten opzichte van de patroon bereik je nu eenmaal niets.
Toen de patroon met lock-out dreigde, begonnen de vakbondssecretarissen van Hoboken zwaar te twijfelen. ‘Ze zouden de schande van een lock-out toch niet over zich laten komen’ en riepen de staking uit. Ze hadden ondertussen een metaalakkoord voor de regio Antwerpen afgesloten. En dat speelde op dat ogenblik mee bij hen. Ze zagen daar een mogelijkheid in om uit het conflict te raken. Ze hebben dan ook de eisen van de arbeiders van Cockerill laten vallen en hebben met alle mogelijke argumenten het Antwerpse akkoord verdedigd. Daar werd uiteindelijk over gestemd. 51 % was voor en de staking was afgelopen. Op Boel redeneerden we anders. We hadden onze eisen gesteld en daar bleven we bij. Desnoods vochten we dan maar tegen de lock-out. Die lock-out kwam wel heel hard aan bij de arbeiders. Dat was iets totaal nieuws voor ons. Nog maar weinig mensen in België hadden dat meegemaakt. We hadden wel gelezen dat het in de textiel al eens gebeurd was, in de jaren ’20. En in andere landen viel het ook al eens voor. Ook juridisch was het een zeer ingewikkeld gegeven. Wat we wel goed snapten, was dat de patroon zijn poorten sloot en ons contract schorste. Hij zou zelf beslissen wanneer we weer binnen mochten. De arbeiders zaten met enorm veel vragen. En voor ons, délégués, was het de opdracht een antwoord te geven op deze nieuwe uitdaging, op dit nieuwe gegeven waar we geen ervaring mee hadden. Toen is, op de melodie van ‘Venceremos’ een lied geboren:
Kameraden, wat is er aan ’t gebeuren?
De patroons zetten ons op straat
Ze verbreken het recht om te staken
een lock-out is een smerige daad
Kameraden, steun op de eenheid
op de strijd van ons allemaal
’t gaat om onze syndicale rechten
of verknechten van ons allemaal
Recht op arbeid, recht op arbeid
is de strijd die vandaag wordt gevoerd
arbeidsklasse, arbeidsklasse
aan de lock-out geven wij nooit toe.
Het ging nu om meerdere dingen. Naast ons eisenprogramma, staakten we nu ook voor ons recht op staken en ons recht op arbeid. Dat is een fundamenteel arbeiders- en mensenrechtenprogramma dat niemand ons af kon nemen. Maar tijdens die lock-out hebben we geen enkele rijkswachter gezien. We wilden allemaal gaan werken. De patroon staakte tegen ons, hij sloot ons uit. De rijkswacht die er anders altijd bij was als er één rat binnen wou, die hebben we nooit zien optreden tegen de patroon. En die zette 2.500 mensen op straat. Nu zagen we die machten niet. De lock-out deed ons op het standpunt komen: als wij niet binnen mogen, zal hier niemand binnen komen. Dus, de bedienden, waartegen geen lock-out was, kwamen er niet meer in. In de omgeving van Temse en Sint Niklaas en de omliggende dorpen heeft hij zowat alle mogelijke en onmogelijke zaaltjes afgehuurd. Hij liet zijn bedienden daar werken. Ze plaatsten de tekenplanken daar en zo goed en zo kwaad als het ging werden ze daar aan het werk gezet.
En op een bepaald ogenblik is er dan toch nog een verzoeningsvergadering gekomen. Op ons eisenprogramma kregen we slechts een heel gedeeltelijke voldoening. Het akkoord werd met 53 % goedgekeurd op een algemene vergadering. Er kwam een loonsopslag van amper 4 fr., de kas voor bestaanszekerheid werd gespijsd, er werd een premie van 5.000 fr. gegeven. Daar is ook de ‘zwijgfrank’ uitgekomen. Officieel heette die de ‘verzoeningsfrank’. Dat kwam hier op neer: als we een heel jaar rustig bleven dan kregen we op het einde van het jaar een frank per uur meer. Die werd dan voor het hele jaar uitbetaald, samen met de eindejaarspremie. Om ons er onder te houden. Maar als het werkelijk te bar werd, als ze er weer eens zo genoeg van hadden, dat ze dan roepen naar Saverijs: ‘Ge kunt hem houden, uwe frank. We hebben hem niet nodig! Ge gaat onze tong niet uittrekken voor een smerige frank!’
Die lock-out heeft ons veel geleerd. Het was het hardste middel dat een patroon tegen zijn arbeiders kan gebruiken. Voor ons was het een broodroof en een testcase voor heel België. Het was een aanval tegen alle arbeiders, tegen elke arbeider als mens, als klasse en als syndicale macht. Die syndicale macht stond Saverijs in de weg en dat was de krachtproef. Van bij de Maaskant, Intergarde en nu de lock-out wisten we al zeker dat hij de vakbond buiten wou. Dat opstandige, revolutionaire en eensgezinde syndicalisme moest hij kwijt. Dat wisten we toen.