Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 6
Eind ’74, begin ’75 waren het Groot Arbeiderscomité en het Alarmcomité verdwenen of op sterven na dood. Maar het creatieve, het weerbare bleef leven binnen onze groep. Na De grote waarheid werden we aangemoedigd om in die richting verder te gaan. Samen met nog een aantal andere mensen die op zoek waren hebben we toen ‘Barst!’ opgericht, een volkstoneelgroep. We maakten vooral stukken rond arbeidersproblematiek en algemeen maatschappelijke problemen. We toonden de mensen hoe arbeiders op de fabrieken uitgebuit werden, hoe ze hun hele leven eigenlijk onderdrukt werden. Onze stukken trokken scherp van leer tegen de vakbondsleiders die problemen toedekten en zich vastbeten in het overleg. Ook de burgerlijke politieke partijen kregen er van langs. Titels als Drie handen op ’n buik en De lege zakken en de volle zakken zeggen al genoeg. Voor ons was het belangrijk dat we niet zomaar een rolletje van buiten leerden maar dat we alles zelf schreven, creëerden. We dweilden letterlijk heel Vlaanderen af met onze voorstellingen. Zo werden we ook eens uitgenodigd door de KAJ van Dendermonde. Die hadden de voorzitter van de metaalcentrale uitgenodigd, Gerard Heiremans. Dat was natuurlijk een geweldige confrontatie. Het waren weer eens de mannen van Boel! We hadden het er in onze groep al regelmatig over gehad dat we al onze kritieken, al onze bemerkingen en al onze voorstellen rond de vakbondswerking eens op papier moesten zetten. En om de één of andere reden begint Karel daar alleen aan en geeft hij de brochure Vakbonds(mis)leiding uit. Heel wat vakbondsleiders gebruikten dat als aanleiding om te zeggen: ‘Nu is het genoeg. Zo iemand hoort niet thuis in de vakbond en zeker niet als gemandateerde of militant’. Karel werd afgezet en mocht ook niet meer opkomen bij de volgende verkiezingen. In diezelfde periode had Luc Weyn zijn kandidatuur gesteld voor de militantenkern. Enkele ‘behoudsgezinden’ zijn tegen hem een onvoorstelbare campagne van roddel, halve waarheden en leugens begonnen. Hij zou van Amada zijn, zou al uit de Volksunie gezet zijn, enz. Dat kwam dan uit de mond van christenen, van mensen die zich beriepen op ‘eerlijkheid’, op ‘de mens eerst’. Echt hypocriet was dat. Wij hebben de zaak openlijk aangeklaagd op een algemene vergadering. Met naam en toenaam. Maar er kwam geen wederwoord van de roddelaars. Door het naar de arbeiders te brengen is in elk geval de basis gelegd waardoor Luc Weyn later wél militant en zelfs délégué is kunnen worden. Voor de zaak van Karel zijn we twee keer met een groep arbeiders naar het ACV-lokaal getrokken. De zaak is dan ook voorgekomen op het ‘Beroepsverbond’, het bestuur van de streek met vertegenwoordigers van alle metaalbedrijven. Ik zat daar namens Boel. En ik heb Karel met hand en tand verdedigd maar we konden het niet halen. De secretaris had zijn mensen blijkbaar goed klaargestoomd. Iedereen was gewoon te bang om ten voordele van Karel en Luc tussen te komen. En dus bleef Karel van de lijst. Op de militantenvergadering waar Heiremans tenslotte de beslissing moest meedelen, was ik niet aanwezig. Mijn moeder was toen heel plots gestorven. Ik heb gehoord dat Karel zich toen heel sterk heeft verdedigd. De militantengroep heeft toen blijkbaar ook geen ijzer meer kunnen breken. In diezelfde periode deden de eerste geruchten de ronde dat ook Cap van de lijsten geweerd zou worden. Blijkbaar hebben ze ons toen niet samen aan durven pakken. Ik kreeg wel een serieuze verwittiging, dat ik me moest houden aan de standpunten en de statuten van de vakbond. Karel is dan later ook nog als lid van het ACV geschrapt. Het verlies van zo’n kracht kwam zwaar aan voor de syndicale werking. Maar met onze groep waren we meer dan ooit vastbesloten ons werk binnen en buiten de vakbond verder te zetten. Dat wisten de anderen ook wel. Ze vonden het dus tijd wat orde op zaken te zetten en de rangen te sluiten.
De vakbondsleiding stelde een memorandum op. En elke militant moest dat tekenen, hun richtlijnen onderschrijven. Anders konden we niet langer in de vakbond blijven werken. De belangrijkste punten kwamen hier op neer: we moesten in de lijn van de vakbond werken, geen lid zijn van of sympathieën hebben voor ‘anti-vakbondsgezinde organisaties’. Wel zou de syndicale delegatie nu op dezelfde democratische wijze verkozen worden als ondernemingsraad en het Comité voor Veiligheid en Gezondheid en degenen die zich kandidaat stelden mochten niet cumuleren op de diverse lijsten. We hebben daar zeer lang over gediscussieerd, of we dat nu wel of niet zouden of konden ondertekenen. Collectief werd beslist om dan toch maar te tekenen of het was helemaal met ons gedaan. Onze syndicale werking zou toch blijven wat ze tot nu toe geweest was. Dat stond als een paal boven water. Hoeveel memoranda ze ons nog zouden laten tekenen.
Begin ’75 kwamen er verkiezingen voor de syndicale delegatie. Er was beslist dat alleen de hoofddélégué mocht cumuleren met mandaat in de ondernemingsraad of het comité. Het ACV organiseerde dus op het bedrijf eerst syndicale verkiezingen. Maar de afzetting van Karel en de weigering van Luc Weyn had natuurlijk voor flink wat opschudding gezorgd onder de arbeiders. En een groep van echt gerevolteerde militanten en arbeiders riep in de kieslokalen met slogans en het roepen van nummers de arbeiders op te stemmen voor die kandidaten die rond de afzetting een principiële houding aangenomen hadden. De uitslag was dan ook voor iedereen verrassend. Een aantal ‘vaste waarden’ die normaal zonder problemen verkozen zouden worden, waren er niet meer bij. Ze hadden een onduidelijke of negatieve houding ingenomen rond de zaak van Karel en Luc. Grote paniek natuurlijk. De verkiezingen werden door de leiding geannuleerd. In overeenstemming met de andere vakbonden en met de directie werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Maar nu op hetzelfde moment als de wettelijke verkiezingen voor ondernemingsraad en comité én waarbij elke arbeider, tot welke vakbond hij ook behoorde, voor om het even welke kandidaat van om het even welke vakbond kon kiezen. In feite was dat altijd al onze bedoeling geweest. Dat zijn pas echte democratische en vrije verkiezingen, zoals de arbeiders het willen. Tot dan toe werden de mandaten verdeeld zoals ze uit de verkiezingen voor comité en ondernemingsraad kwamen: 5 voor het ACV, 5 voor het ABVV en 1 voor het ACLVB. Het werd 7 — 3 — 1. Ik zelf haalde 797 stemmen.
Hoe kom je nu tot zoiets? Tja, door niets te laten liggen. Je weet dat de arbeiders vrije en democratische verkiezingen willen. Wel, spreek er over, discussieer er over. Breng zaken in beweging. Dan pas kan er iets veranderen. Hoe moeilijk of onmogelijk iets ook lijkt: begin er aan, werk er aan. Probeer altijd je idealen te realiseren. Nooit stil zitten. Dan bereik je iets.
Hoewel we regelmatig samenwerkten met de andere vakbonden was het toch nog altijd zo wat ‘elk in zijn eigen kapel’. Vanuit onze ACV-groep hadden we al vaak aangedrongen op een betere samenwerking. De toenmalige ABVV-hoofddélégué ging op pensioen en dus moest er een nieuwe hoofddélégué komen. En in ’75 gebeurde waar ik al een hele tijd op zat te wachten. Ik sta in mijn atelier te werken en plots komt er een grote, brede kerel binnen. José De Staelen. De nieuwe hoofddélégué van het ABVV. Ik kende hem wel van vroeger, altijd een actieve militant. Hij kwam eens met me spreken, zei hij. En hij had twee belangrijke dingen te zeggen. Vooreerst moesten we maar eens stoppen met die kleine interne ruzies en moesten we de grote zaken aanpakken. En ten tweede moesten we dat dan maar samen gaan doen. Voilà, dat was het. Ik had hier lang op gewacht. Vanaf die dag waren José en ik dan ook onafscheidelijk. We leken wel wat op mekaar, praatten allebei graag, dronken graag een pintje, ... We hadden trouwens alle twee een baard. De mannen noemden ons dan ook rap ‘De twee baarden’. Van toen af werd er harder, efficiënter en fundamenteler gewerkt op de vergaderingen. Naast de vele kleine en grote problemen op de werf, konden nu ook de principiële kwesties op tafel komen. En dat was een hele belangrijke stap vooruit.
Het was trouwens de periode waarin de linkse tendensen steeds sterker naar boven kwamen. De drempelvrees tegenover Amada bijvoorbeeld, die was wat weggevallen. We stonden sterk genoeg in onze schoenen om te discussiëren met hen, onze opvattingen en ideeën uit te wisselen. Zij waren trouwens niet langer de ‘beleerders’ voor ons, ze kwamen heel veel dingen leren bij ons en wij bij hen. Maar de vakbondsleiding, met onze handtekening onder het memorandum onder de arm, stonden op loer. Om te kunnen zeggen: ‘Jij hebt dat ondertekend, dus moet je je d’r ook aan houden’. Zo was er op een bepaald ogenblik een betoging in Brussel. Het ABVV deed mee, het ACV niet want het was weer eens een ‘politieke betoging’. Ik ging daar niet mee akkoord. En samen met nog één andere ACV-délégué ben ik die bus opgestapt en mee gaan betogen. Ik had een bordje ‘ACV solidair!’. De mensen van de BRT [nu VRT — MIA]waren aan het filmen, zien daar dat ene bordje en springen daar natuurlijk op. ’s Avonds kwam ik dus met dat bordje in alle huiskamers. En natuurlijk ook in die van de ACV-leiders. Ik kreeg een ‘serieuze blaam’ vanuit het beroepsverbond. Als het nog eens gebeurde, lag ik er onherroepelijk uit. Van toen af aan is de heksenjacht pas echt begonnen. Ze probeerden ons bang te maken. Bang voor de ‘andersdenkenden’ en vooral bang voor Amada. Ze probeerden zo ver te krijgen dat we een straatje om zouden lopen als we iemand van Amada in de verte zagen komen. Ik heb daar nooit aan toegegeven. De echte confrontatie ging trouwens niet tussen ACV en Amada. De échte confrontatie was die tussen twee opvattingen over vakbondswerk. Zij die van de vakbond een strijdorganisatie wilden maken om met de arbeiders, democratisch, te vechten voor een andere maatschappij. En zij die bogen voor het patronaat, die het kapitalisme niet veroordeelden, die heilig geloven in het overlegsyndicalisme.
Het was een drukke periode op de werf. Veel bestellingen, dus veel boten en dus ook veel stapellopen. Een stapelloop was een heel belangrijke gebeurtenis op de werf. Dan kwam de meter een fles champagne tegen de kiel kapot slaan. En ... organiseerde Saverijs een groots feest voor alle genodigden. Want bij zo’n stapelloop komt er ook veel geld binnen. Een schip werd altijd in drie schijven betaald. Eén derde bij de kiellegging, één derde bij stapelloop en één derde bij levering. Een stapelloop betekende ook nog iets anders, voor de arbeiders althans. Omdat het schip ’s middags moest stapellopen, moesten de arbeiders om 13 bijvoorbeeld van dat schip af. Dat betekende dat ze geen volledige acht uren gewerkt hadden. Om dat te verhelpen had de directie weer zo’n prachtige oplossing gevonden. De arbeiders moesten om 5 u ’s ochtends opkomen in plaats van het gebruikelijke half 8. Dat zagen ze nu niet meer zitten. Door al die boten, waren ze al verscheidene keren om 5 uur op de werf moeten zijn. Dat gaf voor veel mensen problemen met het vervoer. Maar vooral stelden ze principieel: een dag begonnen is een volle dag gewerkt. Desnoods moet hij ons voor die resterende uren maar ander werk geven. En bovendien: hij heeft wel honderdduizenden franken over voor zijn genodigden. Terwijl wij toch het schip gemaakt hebben. Tot vervelens toe bespraken we dat met de directie maar die wou van geen wijken weten. ‘Heirkracht’ en ‘Wij bepalen eb en vloed niet’ en zo voort. Want het schip moest op een bepaald ogenblik het water in, dat kon je geen half uur uitstellen. Net als het water tussen eb en vloed eventjes stil stond, moest het schip erin. Nu zou de stapelloop van de Maaskant plaats vinden en de arbeiders hadden de vorige keer al gezegd: ‘Nu is het de laatste keer, de volgende keer komen we om half 8 en geen minuut vroeger’. Dit gebeurde dan ook. We konden werken tot 13 uur. De arbeiders stoppen dus en roepen ons er bij. Met zo’n 300 man trokken we naar de personeelsdirecteur. De hele groep begon met hem te discussiëren. Die man in paniek natuurlijk. ‘Ik heb er ook al over gepraat met de directie maar die wil van geen wijken weten’. Met de syndicale delegatie hadden we die ochtend al vergaderd. We hadden daar besproken dat we die paar uur zouden afdwingen als de directie niet wou toegeven. Er werden verscheidene voorstellen gedaan en uiteindelijk was beslist: ‘Als hij niet wil betalen, gaat dat schip niet te water’. Nu moet je weten dat een stapelloop blokkeren een heel moeilijke zaak is. Technisch is een stapelloop een heel ingewikkeld gebeuren. Er komen verschillende beroepsgroepen bij te kijken. En we moesten dus de solidariteit van al die verschillende groepen krijgen. Bij de ateliers lukte dat niet zo goed. Bij de arbeiders die vaak op de schepen werkte ging het al beter. Maar dan kwamen we aan de schippers. Zij moeten het schip manoeuvreren tijdens die stapelloop. En dan de sledeplaatsers. Dat zijn de mannen die de slede plaatsen waarop een schip in het water moet glijden. Maar ... zij moesten ook de blokken weg slaan die het schip tegen hielden. Het begon te regenen, zo’n echte koude druilregen en er stond een barse wind. De schippers beloofden ons de ‘lier’ niet te bedienen. Dat is het mechanisme waarmee het schip uiteindelijk in het water gelaten wordt. De solidariteit van de schippers had ik niet zo spontaan verwacht. Maar ook zij hadden een heel vervelende regeling. Ze konden om het even wanneer opgeroepen worden, zelfs als ze nog maar twee uur thuis waren of zo. Hun ontevredenheid speelde natuurlijk mee. Uiteindelijk beslisten we dat we de lier zouden bezetten. Dat maakte de directie al ongeruster. Ze hadden nooit verwacht dat de schippers, een toch wat afgezonderde groep op de werf, ons zouden steunen. Om halfdrie komt Saverijs, in zijn beste kostuum al, op ons afgestevend. Wij stonden daar ondertussen al met zo’n 400 mensen in een groep bijeen. ‘Wij hadden het recht niet...’ ‘We moesten de lier onmiddellijk vrij geven... Toen hij zag dat hij weinig indruk maakte op de groep verregende mannen, het water stond in onze schoenen, probeerde hij een aantal jonge militanten aan te pakken. Maar ik zette me rustig tussen hem en die jonge gasten. ‘Je moet onderhandelen met de hoofddélégués. Wij stellen dit probleem al jaren. Er is nog altijd een oplossing mogelijk. Het schip mag te water als er een serieuze oplossing voor het probleem komt.’ Saverijs werd nijdig. ‘Hier valt niet te onderhandelen.’ En de vier heren stappen in hun wagens en rijden weer weg naar de burelen. Daar zal een harde discussie gevoerd zijn.
Het was halfdrie en om drie uur zouden de eerste genodigden toekomen. De discussie in de burelen ging verder. Het ging hem om zo een twee à driehonderdduizend frank die hij extra aan zijn arbeiders moest geven. Als je dat vergelijkt met de miljoenen die hij spendeerde aan zijn deftige gasten... Iets voor vier uur komen de vier heren terug. Saverijs kwam voor me staan. ‘Maak die lier vrij.’ ‘Niet voor onze eis ingewilligd is.’ Daarop sprak Saverijs de historische woorden: ‘Cap, jij komt nooit meer naar boven en bovendien ... je bent ontslagen!’
Ik antwoordde heel kalm: ‘Meneer Saverijs, daar beslis jij niet over. Daar zullen de arbeiders over beslissen.’ Dat was recht naar het hart van die 400 druipende mannen. Groot gejuich. Saverijs buiten zichzelf van colère. ‘En bovendien, jullie zijn allemaal ontslagen!’
Nog groter awoert-geroep, gefluit en gelach. Het was een gevecht tussen David en Goliath. Goliath, twee keer zo groot en zo breed als ik, hij in zijn proper kostuum, en wij als verregende vogels, ...
Op dat ogenblik moet de directie beseft hebben dat ze verloren hadden. Dat die stapelloop niet meer door zou gaan. Het goede moment was trouwens al voorbij. Hij moet dus naar zijn gasten om te zeggen dat er geen stapelloop was, dat er geen feest zou zijn, dat de meter haar champagne niet kapot mocht slaan en dat ze geen cadeau zou krijgen. Hoe hij het voor mekaar gekregen heeft, weet ik niet. Wij, kletsnat, stralend en gelukkig. Ik ben een goede slaper maar die nacht heb ik er toch niet veel van terecht gebracht. Ik denk dat het de eerste en de laatste nacht van mijn leven geweest is, dat ik van Saverijs gedroomd heb. Nelen schrijft in zijn boekje dat er nog naar een belangrijk vakbondsleider gebeld werd, volgens mij Jef Houthuys, en dat er koortsachtige onderhandelingen geweest zijn tussen de directie van Boel en de vakbond. Eén ding was zeker, deze keer was ik zogezegd te ver gegaan. Ik moest buiten. Terwijl ik alleen maar de opdracht van de syndicale delegatie en van de arbeiders uitgevoerd had. ’s Anderendaags rijd ik op mijn normale uur naar de werf. En overal langs de weg naar Temse staan combi’s van de rijkswacht. Waarschijnlijk hebben ze gedacht dat we het schip zouden blijven tegenhouden. Maar dat was allerminst onze bedoeling. Het ging ons alleen om die dag. Alleen een uitstel van 12 uur, tot het volgende tij. Door die actie is er uiteindelijk toch nog een oplossing gekomen voor het probleem. En ze hebben me toen niet ontslagen.