Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Lassalles optreden en de gevolgen daarvan

Begin maart 1863 verscheen Lassalles “Publiek antwoord aan het Centraal Comité ter bijeenroeping van een algemeen Duits arbeiderscongres te Leipzig”. Enkele dagen vóór deze publicatie had ik op het tweede stichtingsfeest van de beroepsonderwijsvereniging [Gewerblichen Bildungsvereins] de feestrede gehouden, waarin ik mij tegen het algemene, gelijke, geheime en rechtstreekse kiesrecht uitsprak, omdat de arbeiders daarvoor nog niet rijp waren. Ik kwam zelf een aantal vrienden in de vereniging tegen met dit standpunt. Bijzonder goed beviel de rede daarentegen aan mijn later meisje en vrouw, die met haar broer het feest bezocht. Ik heb echter het gegronde vermoeden dat het meer de spreker was die haar beviel dan de inhoud van zijn rede, die haar destijds tamelijk onverschillig moet zijn geweest. Lassalles antwoord maakte in de arbeiderswereld bij lange niet de indruk die in de eerste plaats Lassalle en naast hem de kleine kring van zijn aanhangers verwacht had. Ik zelf verspreidde het geschrift in ongeveer twee dozijn exemplaren in de beroepsonderwijsvereniging, om ook de andere kant aan het woord te laten komen. Dat de tekst destijds zo weinig indruk maakte op de meerderheid van de arbeiders in de beweging kan voor sommigen vandaag onverklaarbaar lijken. En toch was het natuurlijk. Niet alleen de economische, ook de politieke toestanden waren nog zeer achterlijk. Vrijheid van handel, van vestiging, van domicilie, vrijheid van reispas en reizen, vrijheid van vereniging en vergadering waren eisen die de arbeider in die tijd veel nader stonden dan productieve associaties, opgericht met staatshulp, waarvan zij zich geen juist beeld konden vormen. De associatie – of zeggen wij de vennootschaps – idee was pas in wording. Ook het algemeen stemrecht scheen de meesten geen onontbeerlijk recht te zijn. Gelijk ik meermaals heb laten zien, was de politieke ontwikkeling nu eenmaal nog gering; daarom echter verscheen voor de grote meerderheid de strijd van het Pruisische Parlement tegen het ministerie van Bismarck als een dappere daad, die steun en bijval, maar geen blaam en minachting verdiende. Wie politiek ontvankelijk was, zoals ik, verslond de Kamerverslagen en beschouwde ze als uitvloeisel van politieke wijsheid. De liberale pers, die destijds de openbare mening veel meer beheerste dan vandaag, zorgde er ook voor dat dit geloof behouden bleef. De liberale pers was het ook nu, die met woede en hoon over Lassalles optreden viel, zoals het dusver nog niet gebeurd was. De persoonlijke verdachtmakingen en de minachting regende op hem neer, en dat het bij voorkeur conservatieve organen, bij voorbeeld de “Kreuzzeitung” waren, die Lassalle objectief behandelden – terwijl zijn strijd tegen het liberalisme hun buitengewoon te pas kwam – verhoogde het krediet van Lassalle en zijn aanhangers in onze ogen niet. Als wij het ons voor de geest halen dat er zelfs tegenwoordig, na meer dan vijfenveertig jaar bewustmaking, nog miljoenen arbeiders zijn die de verschillende burgerlijke partijen achterna lopen, dan zal men er zich niet over verwonderen dat de grote meerderheid van de arbeiders van de zestiger jaren sceptisch stond tegenover de nieuwe beweging. En in die tijd waren er geen sociaal-politieke successen die pas veel later dankzij de socialistische beweging werden behaald. Pioniers zijn altijd met weinigen.

In het comité van Leipzig had het optreden van Lassalle tot gevolg dat het comité en ook de vereniging Vorwärts, die de belangrijkste steun van het comité was, werden gesplitst. Professor Roßmäßler, de eigenaar van een ijzergieterij, Götz, een broer van Turner-Götz in Lindenau-Leipzig, Dolge en een groot aantal arbeiders in de vereniging verklaarden zich tegen Lassalle. Fritzsche, Vahlteich en Dr. Dammer met een minderheid achter zich werden de eigenlijke dragers van de nieuwe beweging. In Leipzig vond zij relatief nog de meeste aanhang, Berlijn liet ze op den duur bijna geheel in de steek. Wortel schoot ze langzamerhand in Hamburg-Altona, van waaruit zij zich nog naar Sleeswijk-Holstein voortplantte, toen in Hannover, Kassel, Barmen-Elberfeld, Solingen, Ronsdorf, Dusseldorf, Frankfurt a.M., Mainz, in een paar steden van Thuringen, als Erfurt en Apolda, in Saksen buiten Leipzig in Dresden, waar de voorzitter van de Dresdener Arbeiterbildungsverein, Försterling, zich met een klein hoopje aanhangers in het begin van 1864 bij Lassalle aansloot, ook in Augsburg.

Maar die uitbreiding ging, zoals gezegd, geleidelijk en zwak en beantwoordde nauwelijks aan de verwachtingen die Lassalle en zijn volgelingen koesterden. De honderdduizend leden, die hij in zijn Antwoord in de door hem ontworpen Algemene Duitse Arbeidersvereniging als een grote politieke macht beschouwde, hoopte hij binnen niet te lange tijd te zien. Het heeft, zoals bekend, nog lang geduurd voordat de socialistische beweging op dit aantal georganiseerde aanhangers rekenen kon.

Eind maart legde het Leipziger comité in een grote arbeidersvergadering zijn mandaat neer en stelde voor een nieuw comité te kiezen, dat de stichting van de door Lassalle voorgestelde Algemene Duitse Arbeidersvereniging zou ter hand nemen. Na een zeer opgewonden debat verklaarde de meerderheid van de vergadering zich voor dat plan. Dr. Dammer, Fritzsche en Vahlteich werd de nieuwe taak toevertrouwd.

Op 16 april kwam Lassalle eindelijk zelf naar Leipzig, om in een grote vergadering te spreken, die, evenals de meeste grote vergaderingen in die tijd, in Odeon in de Elsterstrasze gehouden werd. De toespraak werd gepubliceerd onder de titel Zur Arbeiterfrage. De vergadering werd door ongeveer 4000 personen bezocht, van wie echter een aanmerkelijk deel nog vóór het slot het lokaal verliet. De liberalen waren onder aanvoering van een zekere koopman Kohner op de galerij tegenover de sprekerstribune geposteerd en onderbraken de spreker meermalen door interrupties. De voorbereidingen voor de spreker waren iet of wat eigenaardig. Op de rand van de katheder, van waar Lassalle sprak, lagen boeken opgestapeld, waaronder zware folianten, alsof het tot een dispuut moest komen à la Luther contra Eck.

Lassalle schijnt geloofd te hebben dat hij serieuze tegenstand zou vinden die hij zou moeten weerleggen, wat niet het geval was. Niet iedereen hield van zijn persoonlijke verschijning. Lassalle was lang, slank maar sterk gebouwd en stond op een zeer uitdagende manier op de katheder, waarbij hij vaak één of beide handen in de armsgaten van zijn gilet stak. Hij sprak vloeiend, soms pathetisch, maar ik had de indruk dat hij licht lispelde. Hij eindigde onder stormachtige bijval van een groot deel van de vergadering, waarop het andere met gesis antwoordde.

Na Lassalle nam professor Roßmäßler het woord en las een lange verklaring voor, waarin hij zei: hij wist dat hij geen meerderheid in deze zaal had, maar hij hoopte dat het inzicht nog komen zou. Hij protesteerde tegen de aanvallen die Lassalle op de Duitse Vooruitgangspartij had gedaan, verder protesteerde hij tegen het streven de arbeiders van de Vooruitgangspartij te scheiden en een afzonderlijke Arbeiderspartij te vormen. Lassalle antwoordde kort en opmerkelijk meegaand. Hij gaf te kennen dat de verschillen tussen Roßmäßler en hem, meer van tactische dan van principiële aard leken te zijn. Men had klaarblijkelijk in het lassalleaanse kamp nog hoop Roßmäßler naar zich toe te halen. Bovendien waren Fritzsche en Vahlteich warme bewonderaars van Roßmäßler om de strijd, die hij tegen de kerk en het priesterdom voerde. Beiden hoorden met Roßmäßler tot de Duits-Katholieke kerk, die in Leipzig bestond, beiden deed de scheiding van Roßmäßler pijn.

Lassalle was de bijval van de menigte niet voldoende, hij hechtte er groot gewicht aan mannen van aanzien en invloed uit het burgerlijke kamp aan zijn kant te hebben, en hij gaf zich grote moeite om zulke te winnen. Wel trad in Leipzig professor Wuttke aan zijn zijde, maar met diens toenmalige politieke opvatting was dat niet gemakkelijk overeen te brengen. Wuttke was Groot-Duitser, en wel met sterke neigingen voor Oostenrijk. Als zodanig was hij dan ook lid van het Frankfurter parlement geweest. Hij en Roßmäßler waren politieke en persoonlijke tegenstanders. Buitendien was Wuttke een grimmig tegenstander van de Klein-Duitse Vooruitgangspartij en van de Nationale Vereniging – twee organisaties, welker leden haast een en dezelfde groep personen vormden. Daar nu Lassalle tegen de Vooruitgangspartij te velde trok, vond hij Wuttkes levendigste bijval. Dieper sociaal begrip bezat Wuttke niet, die, in het voorbijgaan opgemerkt, een schitterend redenaar was, met een prachtig stemgeluid. Die kleine, gebogen, zwartharige gestalte had iets dwergachtigs. De brief van Wuttke aan Lassalle, die in bovenbedoelde Leipziger volksvergadering voorgelezen werd, bevestigt mijn opvatting van Wuttkes positie. Ongetwijfeld had Lassalle Wuttke ook juist aangeslagen, maar het was hem voldoende dat Wuttke in schijn aan zijn zijde stond.

Ik moet hier opmerken dat ik geen geschiedenis schrijf van de gehele beweging, alleen mijn persoonlijke ervaringen en betrekkingen daarin schilder. Wie zich met de geschiedenis van de beweging vertrouwd wil maken, die verwijs ik naar Mehrings Geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratie en Bernsteins Geschiedenis van de Berlijnse Arbeidersbeweging.

*

Met het optreden van Lassalle en de stichting van de Algemene Duitse Arbeidersvereniging, op 23 mei 1863 te Leipzig, was het signaal gegeven tot bittere strijd in de arbeiderswereld, die zich van nu af gedurende een vele jaren afspeelde en waarin zich vaak tonelen voordeden die elke beschrijving tarten. De verbittering steeg met de jaren aan weerszijden, en aangezien de arbeiders niet gewend zijn aan de salontoon – die overigens ook hen in de steek laat, die er trots op plegen te gaan, zodra zij onder elkaar in sterke meningsverschillen vervallen, zo vlogen de ruwste grofheden en beschuldigingen over en weer. Niet zelden kwam het echter ook tot vechtpartijen en gewelddaden op de vergaderingen, wat tot gevolg had dat vaak de kasteleins hun zalen voor vergaderingen weigerden. Hoofddoel aan beide zijden was, in de vergaderingen de leiding in handen te krijgen; het begon dus in de regel al met de strijd om het voorzitterschap. Toen ik eens in een Chemnitzer vergadering ontdekte dat de lasalleanen, ten einde de meerderheid te krijgen, de beide handen in de hoogte staken, eiste ik dat beide partijen de beide handen in de hoogte staken. Onder groot gejuich werd het voorstel aangenomen. De lassalleanen dolven nu het onderspit.

Het enige voordeel van deze meningenstrijd was dat beide delen de grootste inspanning deden om hun aanhang te vermeerderen. Dat gebeurde pas voorgoed, toen enkele jaren later de zijde, waar ik bij hoorde, zich eveneens tot het socialisme bekeerde, maar haar eigen organisaties schiep en haar strijd tegen de Algemene Duitse Arbeidersvereniging voerde, die van 1867 af aan in twee ongelijk sterke fracties uiteenviel. Maar kracht, geld en tijd werden in die wel een tiental jaren durende wederzijdse bestrijding in ongehoorde mate verspild, tot genoegen van de tegenstanders.

In Leipzig had het opkomen van het lasalleanisme het effect dat de oude geschillen tussen de beroepsonderwijsvereniging en de vereniging “Voorwaarts” verdwenen en eindelijk in februari 1865 één vereniging onder de naam Arbeiterbildungsverein tot stand gebracht werd. Het polytechnische genootschap had al lang de voogdij over de beroepsonderwijsvereniging, die zich als een sisyfusarbeid liet zien, opgegeven. Bovendien erkende de Saksische regering ook, dat het met het oude besluit van de Bondsdag van 1856 niet meer ging; zij liet goedschiks kwaadschiks de teugels vieren. Immers de Algemene Duitse Arbeidersvereniging had Leipzig gekozen als zetel, ofschoon haar doel heel klaarblijkelijk met het besluit van de Bondsdag in tegenspraak stond. De regering trok ten slotte de consequenties en verklaarde de 20ste maart 1864 dat Bondsraadbesluit voor opgeheven.

Het is een ervaring die we sindsdien vaak hebben opgedaan, dat alle wetten en repressieve maatregelen die bedoeld zijn om een beweging tegen te houden of te onderdrukken, falen en dat hun praktische effectiviteit overwonnen wordt zodra de beweging van nature noodzakelijk en dus onoverkomelijk blijkt te zijn. De regeerders verliezen ten slotte zelf het geloof in hun macht en staken de hopeloos geworden strijd. Zo was het in die tijd ook met de wettelijke bepalingen op de verenigingen in Saksen, zo was het spoedig daarop met het verbod van arbeiderscoalitie in Pruisen en andere staten, dat eenvoudig niet meer nageleefd werd.

Ondanks alle coalitieverboden begon de loonstrijd door middel van stakingen terwijl de wijze heren in de regering nog aan het bespreken waren of deze verboden helemaal opgeheven moesten worden of in welke mate ze opgeheven moesten worden. Dezelfde ervaring deed later de Duitse sociaaldemocratie op onder de socialistenwet, waaronder de regeerders het ten slotte ook als onmogelijk beschouwden het verbod op vergadering en organisatie en de repressie van bladen en lectuur op dezelfde manier door te voeren, als het in de eerste jaren onder de socialistenwet was gebeurd. Dezelfde ervaring heeft nog later ook de vrouwenbeweging in die Duitse staten opgedaan, waar het de vrouwen verboden was zich in politieke verenigingen te organiseren of aan politieke verenigingsvergaderingen deel te nemen. Praktisch waren die verbodsbepalingen al lang op zij gezet, voordat men van de zijde van de regeringen eindelijk besloot, bij wet te sanctioneren, wat feitelijk al, ondanks het vroegere verbod, bestond. Wetten lopen altijd achter op de behoeften, ze anticiperen er nooit op.

In de Leipziger Arbeiterbildungsverein werd ik bij de noodzakelijke heroprichting tot tweede voorzitter gekozen, een functie die ik al in de laatste periode in de beroepsonderwijsvereniging had bekleed. En toen de eerste voorzitter, Dr. med. Reyher een leerling van professor Bock – spoedig daarop zijn ambt neerlegde, kwam ik in zijn plaats, die ik tot het jaar 1872 bekleedde, het jaar waarin ik mijn gevangenisstraf in een vesting moest uitzitten, die ik had gekregen omdat ik hoogverraad tegen het Duitse Rijk zou hebben voorbereid.

De Arbeiterbildungsverein kreeg van het jaar 1865 af een jaarlijks subsidie van de stad van 500 taler, die haar hoofdzakelijk voor het huren van betere lokalen en inrichten van het onderwijs werd toegekend. Toen evenwel in het volgende jaar de vereniging, na de politieke rui van zijn voorzitter, eveneens steeds meer naar links zwenkte, werd zij door de gemeenteraad op 200 taler teruggebracht. En toen de vereniging in het jaar 1869 zich tot het programma van de te Eisenach pas gestichte Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Duitsland bekende, een beslissing, die na een discussie die drie avonden in beslag nam, met grote meerderheid genomen werd, verloor zij het volgende jaar de rest van de subsidie. Het liberalisme steunt alleen politiek goed opgevoede en gehoorzame kinderen.