Michel Oukhow

Pers en propaganda (1885-1914)


Geschreven: 1960-1967
Bron: S.M. Ontwikkeling nr. 144 Antwerpen (Een reeks bestaande uit losstaande maar genummerde delen, geschreven door verschillende auteurs over verschillende onderwerpen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 24 mei 2009


Thans bereiken wij de periode waarin de socialistische propaganda zich uit de moeilijke beginperiode losmaakte en een grote allure aan ging nemen. Van Gent begon de victorie.

De Toekomst leidde een moeilijk bestaan. Het blad voldeed aan een behoefte, maar daarmee is bijna alles gezegd. Als weekblad leed het aan het niet te onderschatten euvel veel aan actualiteit in te boeten. Bovendien lag de prijs veel te hoog voor een arbeidersbeurs. De liberale en katholieke dagbladen konden het blad elke dag in hun kolommen aanvallen: een keer per week konden de socialisten hen van antwoord dienen, maar wat vermocht men tegen een dagelijks terugkerende en in heftigheid toenemende anticampagne? Buitendien kon het weekblad nimmer een onmiddellijke politieke actie voeren, indien zulks nodig bleek te zijn.

Gesteld voor deze problemen, rezen er twee vragen: wat moest men doen om van De Toekomst een beter propagandistisch wapen te maken; hoe kon men aan een ander propaganda middel raken, dat sneller kon reageren en dat tevens binnen het financieel bereik van de arbeiders zou vallen? Deze vragen kregen een acuut karakter op het ogenblik dat men te Gent moest overgaan tot de verkiezingen voor de werkrechtersraad in 1884.

Naast de katholieken stelden de socialisten eveneens kandidaten voor. Om een minimum aan succes te hebben, dienden de arbeiders op een effectieve manier bereikt te worden. De katholieken met hun goed georganiseerde pers hadden het niet zwaar om propaganda te maken. Ook voor de socialisten stelde de eis van goede en ruime propagandavoering zich in alle ernst. De enige weg tot een zekere uitkomst lag in de stichting van een dagblad.

Het gewaagde plan ging van Anseele uit. Zijn voorstel reikte aanvankelijk niet verder dan om een dagblad te laten verschijnen voor de duur van drie maanden, die de verkiezingen vooraf gingen.

Erg duidelijk blijkt het niet of dit voorstel betreffende de tijdsduur een tactische zet van Anseele is geweest, om de weerstand te breken van velen, die de persavonturen — in hun ogen — en dit was niet verkeerd gezien — steeds met min of meer grote financiële verliezen gepaard gaande — niet erg genegen waren.

De coöperatie werd bereid gevonden het nodige geld voor deze onderneming te geven. Anseele had als voorzitter genoeg invloed om hier de zaken te goede te leiden. Op voorstel van Foucaert, een lid van de administratie, besloot men aan ieder lid der bakkerij het blad mits een bijdrage van 0,05 frank wekelijks te bezorgen. Hierdoor had men reeds een bepaalde afzet voor het blad, dat onder de titel Vooruit op 31 augustus 1884 in 15.000 exemplaren over Gent werd verspreid.

Per nummer kostte het slechts twee centiem, dus even duur als de andere te Gent verschijnende “centenbladen”. De “burgerpers” begroette het verschijnen van “Vooruit” met gemengde gevoelens, ofschoon bijna algemeen enige wrevel merkbaar was.

De in het eerste nummer afgekondigde programmaverklaring richtte zich tot de arbeiders en kleine burgers. Aan de eersten werd duidelijk gemaakt dat Vooruit hun verdediging op zich nam, wat betekende dat de krant voor hen een uitingsmogelijkheid wilde zijn, van welke denkwijze of overtuiging zij ook mochten wezen. Het onmiddellijk nagestreefde doel was gelegen in het principe dat de werklieden al arbeidende goed konden leven.

Ook bij de kleine burgerij drong de nood zich op, gedurende die jaren van stijgende levensduurte: hun strijd diende, om enige mate van succes te hebben, gekoppeld te worden aan de strijd van de arbeiders.

Zo ging Vooruit de wereld in. Bij de verkiezingen, die aanleiding tot zijn stichting hadden gegeven, bleef het goede resultaat niet uit. Weliswaar behaalden de katholieken nog wel de meerderheid, maar het aantal stemmen op de socialisten uitgebracht was niet slecht. Voor hen die een schitterende uitslag hadden verwacht, bleek het echter een ontgoocheling. Maar zowel optimisten als pessimisten trokken toch een juist besluit: Vooruit moest blijven bestaan.

Dit lag geheel in de lijn van de enige hoofdredacteur, die tegelijk fungeerde als letterzetter, colporteur, en administrator, Eduard Anseele; met dit reuzenwerk verdiende hij tweeëntwintig frank per week!

Geldelijk bleek ook deze krant een strop te zijn. Klassiek werd het oude beproefde middel van de strijdpenning weer ingesteld. Iedere week diende men, ter wille van de leefbaarheid van Vooruit, als extra bijdrage ongeveer honderd frank te verzamelen. Alle moeilijkheden zijn overwonnen: men is er in geslaagd de krant te handhaven, meer nog, hem ingang te doen vinden bij een ruime lezerskring.

Intussen bleef De Toekomst nog als weekblad verschijnen. Maar deze onderneming kostte veel meer dan zij opbracht. Men keek daarom naar een goede oplossing uit, om aan de voortdurend toenemende verliezen een einde te stellen. Erg geneigd om het blad zonder meer op te heffen was men aanvankelijk niet. Doch wat het zwaarst woog moest het zwaarst hangen: ofwel gaf men Vooruit op, terwijl men met De Toekomst voort bleef worstelen, ofwel deed men andersom. Voor de laatste werkwijze voelde men dan na lange overwegingen veel meer: in de eerste plaats reeds door het verkiezingssucces, vervolgens kende men te Gent de moeilijkheden met De Werker maar al te goed, om de verzorging en verspreiding van een weekblad al te licht op te nemen. De Toekomst werd opgeheven. Daarmee werd een deel van de geldelijke last weggenomen. Aanvankelijk wilde men het blad zesmaal per week laten verschijnen, voorlopig aan dezelfde prijs, doch in de hoop later wanneer het voor de lezers een noodwendigheid zou zijn geworden aan zes centiem per week. Tot dit doel stortte de coöperatie vijfduizend frank per jaar. De strijdpenning moest voortaan dienen voor de lopende propaganda. Op deze basis bleef Vooruit bestaan.

Het heil dat deze krant stichtte moet men eigenlijk niet nagaan. Jarenlang was dit het enige orgaan dat het socialisme in de werkelijk achterlijke Vlaamse gewesten verdedigde, en het bovendien in het bereik bracht van enige vrije geesten, die haat en schimpen, zo vaak van de preekstoel af verkondigd, durfden te trotseren.

Verscheidene colporteurs verspreidden Vooruit op de rond Gent liggende dorpen. Dikwijls werd het benadeeld door vijandige burgemeesters, die op alle wijzen de verkoop wilden belemmeren. In dit opzet waren alle uitvluchten welkom: het belangrijkste antisocialistische wapen heette “rustverstoring”. De burgemeester van Eeklo heeft zich hierom terecht beroemd gemaakt. Hij vervolgde Vooruit tot op het Verbrekingshof van Brugge, waar men natuurlijk niet aarzelde een veroordeling uit te spreken. Door deze strijd heen heeft Vooruit zich, zoals Avanti opmerkt, ontwikkeld als een lichttoren in het duistere Vlaanderen.

De krant drong in fabrieken en werkplaatsen door: vanzelfsprekend trachtte men het zo snel mogelijk te weren. In Noord-Frankrijk brachten aldaar te werk gestelde Vlaamse arbeiders het blad mee en verspreidden de ideeën onder hun Franse werkmakkers. Ook hier werd aldra een verspreidingsverbod uitgevaardigd.

Wat het Luikse betreft mogen wij de figuur van Th. Blanvalet niet vergeten. Deze onderwijzer heeft, sedert de stichting van de BWP enorm veel bijgedragen tot de organisatie der arbeiders. In 1885 was hij de stichter van het socialistisch weekblad l’Avenir, waar verscheidene grote figuren graag aan medewerkten. Toch rustte het blad vooral op zijn schouders.

Persprocessen hebben natuurlijk eveneens doel getroffen. Zolang de boeten bestonden uit gevangenisstraffen, werd de financiële kracht van het blad niet aangeraakt. Opsluiting hadden de eerste medewerkers er graag voor over: de meesten kenden trouwens het gevangenisleven. Hier was de rechtbank ook van op de hoogte, die uiteindelijk maar liever en geldboete en gevangenisstraffen tegelijk uitdeelde.

Geldboeten waren veel gevaarlijker. Om aan alle mogelijke narigheid te ontsnappen, ging men over tot de stichting van een onafhankelijke “Volksdrukkerij”, waardoor de verantwoordelijkheid van de in de Vooruit gewraakte artikels alleen maar op de stellers kon terecht komen, maar de drukkerij, en daardoor ook de verschijning van Vooruit, bleef buiten het bereik van de wet.

In dit verband dient gewezen te worden op de sympathieke rol van de gewezen procureur-generaal van Kairo, Mr. De Vos, en de buitengewone handigheid van de advocaat van het blad D’Asseler. Beiden hebben de eerste schreden van Vooruit met hun kostbare raad ondersteund.

De eerste redactieraad bestond uit Bogaerts, Milio (pseudoniem van Pol Procureur), De Visch en Hardijns. Buitendien werkten tal van bijzondere medewerkers mee, waaronder ook enkele correspondenten uit andere grote Vlaamse steden.

Het blad werd niet alleen te Gent en in het omliggende gebied verspreid: ook te Brussel, te Antwerpen en aan de andere kant te Brugge en aan de kust werd het intens gepropageerd. Te Antwerpen plaatste De Werker meermaals een advertentie om “het dagelijks orgaan der Belgische Werkliedenpartij” te lezen, ondertitel die Vooruit sedert de stichting van de BWP in 1885 is gaan dragen, toen de krant trouwens het officieel orgaan van de jonge partij werd. Voordien droeg het als ondertitel eenvoudig “Socialistisch Dagblad”.

Vooruit is weldra gaan bloeien: vandaag nog is haar betekenis van een bijzondere hoge waarde gebleven, zowel op zuiver politiek gebied, als om de grote belangstelling voor elke culturele bedrijvigheid, niet in het minst voor de moderne literatuur en schone kunsten.

Nauw met Vooruit verbonden nam ook het overige propagandistisch werk te Gent een ruime vlucht. Men kon thans gebruik maken van de georganiseerde verkoop van het dagblad, om allerhande druksels te verspreiden, die van de persen van de “Volksdrukkerij” kwamen.

In 1904 werd er een aanvang gemaakt met de tot op heden bestaande reeks Germinal; in beide talen werden talrijke brochures in het licht gezonden. Eigenlijk doel van de stichting was gelegen om te verhelpen aan het “gebrek van principiële vorming”. Oprichter was de onvermoeibare F. Hardijns, bijgestaan door A. De Backer. Hardijns schreef de programmaverklaring Germinal (1904), waarin hij verklaart: “...die massa vol goede wil, door de toestanden in onze handen geworpen, moet onderwezen, gedisciplineerd worden; zij mag geen dode massa zijn, die tenslotte een gewicht wordt, een bol aan de voet, die elke verdere voortgang belet... Wij hebben socialisten nodig, die weten van waar wij komen, waar wij gaan en hoe wij er zullen komen.”

Het eerste jaar werden reeds heel belangrijke propagandabrochures uitgegeven.

In de Franstalige reeks noteren wij o.a. Le Gouvernement et l’Alcool door Louis Bertrand, La coopération et le Socialisme door Anseele; een zelfde werk door Jules Destrée; Programme Ouvrier door F. Lasalle; Le droit au Loisir, Le Repos Hebdomadaire door Jules Destrée. Voor de Vlaamse reeks stippen wij aan: De tactiek der Werklieden Partij, redevoering van Emile Vandervelde; Over de invloed der vermindering der werkuren op de gezondheid der arbeidende klasse, door Dr. Terwagne; Militarisme en Socialisme, een naamloze brochure; Wat willen de socialisten?, door Louis Bertrand; De Vermindering der Werkuren en de Achturendag, door Emiel Vinck. De meeste van deze brochures uit de beginperiode zijn thans zeldzaamheden geworden.

Om een globaal overzicht te geven van de activiteit der Gentse socialisten laten wij een kort overzicht volgen van de door hen in 1896 verspreide geschriften: een bundel socialistische liederen (die een derde druk bereikte) 30.000 exemplaren; een kleine brochure van Léo De kapitalistische periode werd op 5.000 exemplaren gedrukt; Anseele La loi des quatre infamies 10.000 ex. en van dezelfde schrijver Redevoering over de Gemeentelijke kieswet eveneens op 10.000 ex.; van Bertrand De BWP aan de gemeentekiezers op 10.000 ex.; van Vandervelde Vive la Commune! 5.000 ex.; de Almanak voor 1896 trok 10.000 belangstellenden; bovendien werden nog drie andere brochures gezamenlijk op 30.000 ex. verspreid, om vooral niet De katechismus voor de boer in 10 lessen door Bertrand te vergeten, die op 75.000 exemplaren werd getrokken en als propagandamateriaal naar het platteland werd gevoerd. Hiernaast dient nog vermeld te worden dat De Landbouwer en het Mei nummer van Vooruit alle twee op 25.000 nummers werden gedrukt. Daarnaast bereikte De Loteling in 1896 twee edities op 10.000 exemplaren en een geïllustreerd nummer van Vooruit aan de Commune gewijd, 20.000 exemplaren. Hierbij dienen, naar officiële gegevens ons aantonen, nog duizenden traktaten en vlugschriften gevoegd te worden.

Zeker reageerden de tegenstanders ook met enkele brochures: bepaald kleinzielig waren de geschriften van Helleputte, Hoyois en vooral van Cauderlier. Nog in 1896 verscheen een schamper naamloos geschriftje onder de titel Les hommes du drapeau rouge, dat benevens een buitengewoon kinderachtige argumentatie nog een aanval tegen de Commune inhield, wat na zesentwintig jaar enigszins laattijdig aandoet.

De socialistische studenten te Brussel gaven in 1896 L’Avant-Garde uit, dat de het voorgaande jaar verdwenen L’Etudiant socialiste verving.

In 1895 verspreidde de BWP 200.000 brochures, verwierf Le Peuple 6.500 en de Echo du Peuple 18.500 nieuwe lezers.

Toen in 1897 de “Volksdrukkerij” een officieel aspect kreeg, door de publicatie van haar statuten in de Moniteur, bestond het personeel uit 23 leden, dat op drie jaar tijd steeg tot vijftig arbeiders. In 1902 had de “Volksdrukkerij” reeds 328.500 brochures gepubliceerd. Om een idee te vormen van de oplagen, volstaan als voorbeeld volgende cijfers: de brochure van Anseele Het Algemeen Stemrecht ging op een oplage van 40.000 exemplaren de wereld in; Bertrands De Beursroverijen in de Kamers bereikte in het Vlaams een oplage van liefst 33.000 exemplaren. Bertrands Quelques vérités aux campagnards bereikte 40.000 exemplaren.

Vanuit Gent is voor Vlaanderen groot werk verricht: de kern hiervan is Vooruit, met de hulp van zo talrijke maar onbekend gebleven partijgenoten, die van hun karig loon nog de strijdpenning over hadden voor de goede zaak, en die als het ware een lichtend voorbeeld stelden voor lieden.

Het grote voordeel van deze brochures lag in de klare uiteenzetting. Zij werden bewust voor de grote massa geschreven, waardoor zij ook de grote verspreiding van de socialistische idee hebben bewerkstelligd, ja zelfs een cultureel en wetenschappelijk fundament aan de oudste socialisten hebben geschonken. Ogenblikkelijk na de verschijning van de eerste nummers, kende de reeks een opwaartse vlucht. Vooral werden de handige uitgaven in het Waalse landsgedeelte met enthousiasme ontvangen. Ganse socialistische groeperingen abonneerden zich in blok: De Vakvereniging der Drijvers en Graveerders te Brussel, de Coöperatieven van Waremme (Borgworm) en Sprimont waren de eersten, terwijl te Monceau-sur-Sambre alle bestuursleden van de socialistische verenigingen zich lieten inschrijven. Te Souvret namen alle leden van alle socialistische verenigingen een abonnement, wat neerkwam op bijna de totaliteit van de bevolking. De reeks verscheen minstens eenmaal per maand, kostte voor den duur van een jaar 1 frank: de presentatie was keurig, eenvormig van formaat met gekleurd omslag en in een duidelijke letter gezet.

Inmiddels was er te Gent eveneens een socialistische brochurehandel opgericht. Een vloed van geschriften werd over het land gestuurd. Kerk en Leger, Recht op leven, Schoolvoeding. Militarisme, Ziedaar den vijand, Programma der Werkliedenpartij, Is vrijdenkerij gevaarlijk?, Opgepast de socialisten komen, Gevolgen van het kapitalistische regiem, Kapitalisme en Socialisme door Rienzi, Collectivisme op nijverheidsgebied door Vandervelde. Bovendien werden de almanakken, waarover wij in een vorig hoofdstuk reeds spraken, in onverminderde mate over het land verspreid.

Te Brussel werd inmiddels het experiment van Vooruit met grote belangstelling gevolgd. Men begreep, dat ook voor de Waalse gewesten een dagblad oneindig meer nut zou hebben, dan de dure wekelijks verschijnende bladen. Overigens groeit een dagblad meer tot een behoefte dan een weekblad, legt een steviger band tussen partij en partijlid en schept die atmosfeer van doelbewuste strijdvaardigheid, die nodig is voor het vormen van kaders zelfzekere socialisten. In de hoofdstad groepeerden zich de socialistische La voix de l’Ouvrier en in mindere doch niet te veronachtzamen wijze rond de National Belge onder redactie van Volders, De Paepe en Van Caubergh. Maar erg leefbaar bleek de krant niet te zijn; bovendien was zij, ondanks bovenvermelde drie socialistische redacteurs, niet in enge zin socialistisch van karakter. Op 15 november 1885 verdween de National Belge; de hoofdredacteurs stichtten ogenblikkelijk een weekblad La République, dat in zekere zin aan het orgaan van de partij afbreuk deed. Op aandrang van Gent en tevens op wens van Louis Bertrand besloot men beide weekbladen te versmelten, doch niet meer tot een weekblad.

Het grote voorbeeld van Gent voor ogen meende men er beter aan te doen een dagblad uit te geven, aan twee centiemen per nummer, onder de titel Le Peuple. Ook hier was het begin zeer moeilijk: de grondleggers van Le Peuple waren de werklieden zonder gelden, en afgevaardigden van vakverenigingen, die met 20 niet rijk waren. Onder hen bevond zich een typograaf, die enig materiaal in eigen bezit, ter beschikking stelde. De rest werd met maandelijkse betaling aangeschaft, mede met de hulp van de coöperatief Le Peuple. Een drukker werd gevonden in Maheu, die reeds La Réforme uitgaf. Ondanks al deze goede inzichten, had men nog steeds geen enkele cent om definitief van wal te steken. Op voorstel van Louis Bertrand stichtte men een coöperatieve vennootschap, waarvan de acties aan 10 frank verkocht werden, betaalbaar in 10 maandelijkse afkortingen. Door de Algemene Raad der Arbeiderspartij werd een redactie ongericht, waarvan deel uitmaken: Bertrand, Defnet, De Paepe, Maheu, Van Caubergh, Vandendorpe en J. Volders. De administratieraad bestond uit E. Anseele, Boesiers, Deneef, Falleur, Milot, Van Loo en J.B. Wets.

Het eerste nummer draagt als datum 13 december 1885 en kondigde zich aan, aldus luidde de beginselverklaring, als het orgaan van de grote naamloze massa, in wiens naam de strijd om lotsverbetering door het blad werd opgenomen. De eerste oplage bedroeg tussen de 11.000 en 12.000 nummers. De verkoop te Brussel verliep vrij goed. Op het platteland was het niet zo gemakkelijk: de opbrengst van de krantenverkopers was eerder klein en zo happig waren zij er niet op, om zich voor een zeer magere winst in te spannen. Gelukkig hielpen partijgenoten uit Luik, Verviers, Charleroi, het Centrum en de Borinage. In de grote manifestaties voor het algemeen stemrecht, speelde het blad een enorme rol in het Waalse landsgedeelte.

In het jaar 1891 was de partij werkelijk breed uitgegroeid, zodat ook het karakter van Le Peuple moest veranderen. Zelf was het blad kort te voren, na de liquidatie van de coöperatief Le Peuple, overgenomen door La maison du Peuple. Bertrand stelde op dat ogenblik een splitsing voor in de krant. Aan de ene kant wilde hij komen tot een groot representatief blad, onder de naam Le Peuple aan vijf centiemen per nummer, met aan de andere kant een verkleinde uitgave, onder de naam Echo du Peuple, uitgegeven door een nieuwe coöperatief La Presse Socialiste, die met een beginkapitaal van 50.000 frank vertrok. Beide bladen verschenen sedertdien naast elkaar; de Echo du Peuple werd het centenblaadje.

In het beroerde jaar 1886 — een jaar dat in het bloed gedrenkt is toen het volk zijn rechtmatige eisen op het algemeen stemrecht stelde — werd er te Brussel een geschrift in het licht gezonden door Alfred Defuisseaux, Le Cathéchisme du Peuple, eveneens te Gent in het Vlaams vertaald uitgegeven, dat de gemoederen der burgerlijke en ook van de rechterlijke wereld heeft doen schudden. De brochure werd aan vijf centiemen verkocht. In het geheel zijn er 200.000 Franse exemplaren en 60.000 Vlaamse verspreid.

In al de eenvoudigheid van zijn stijl is de toon zeer bitter. Het behandelt vrijwel alle punten, die de Werkliedenpartij op haar programma had staan, de toestand van het volk en zijn slavernij, de grondwet, liberaal en katholiek, belastingen, over loting en leger, over het dagloon, en een besluit. Het geheel is in zeven lessen ingedeeld, gesteld als een werkelijke catechismus, met vraag en antwoord. De zevende les echter insinueert dat de antwoorden door de arbeider zijn gegeven, die daarna een heel eisenprogramma naar voren brengt. Men nam, na de manifestatie voor het algmeen stemrecht op Pinksterdag 1886, het de schrijver bijzonder kwalijk dat hij had geschreven:

- Wanneer zullen wij het algemeen kiesrecht hebben?

Wanneer het volk het zal willen.

- Zal het volk dat welhaast willen?

Ja, de 13e juni, op Sinksendag, zal het volk van alle hoeken des lands, het te Brussel komen halen.

- En indien het Gouvernement weigert?

Het zal niet durven. Wat kan het Gouvernement zonder het volk, vermits het volk terzelfder tijd het leger en het werk is.

Uit de laatste les willen wij nog enkele passages lichten:

- Gij bent dan een slaaf?

Ja, ik ben een slaaf.

- Door wie bent gij bestuurd?

Door 30.000 bevoordeligden.

- Zijn zij eerlijk?

Neen, zij drijven handel in alles en leven van ons werk en weigeren ons alles.

- Wat staat er u te doen?

De slavernij afschaffen, waarin wij leven.

- Hoe zult gij daartoe geraken?

Met het algemeen stemrecht.

- Hoe zult gij het bekomen?

Met allen, uit alle hoeken van België, het te gaan vragen naar Brussel.

- Kan men u beletten te Brussel te gaan betogen?

Neen, ik maak gebruik van mijn recht gelijk de zogezegde liberalen en katholieken er gebruik van gemaakt hebben in september 1884.

- Om naar Brussel te gaan is er geld nodig.

Ik zal te voet gaan.

- Zult gij zegepralen?

Ja, want mijn herkenningskreet zal zijn: Leve het Volk! Leve het algemeen stemrecht!

- Laat ons dan gaan?

Ja, laat ons gaan! Vooruit! En leve het volk! Leve het algemeen stemrecht!

Léon Defuisseaux was niet de eerste socialist die een “catechismus” in het licht zond. Reeds in 1838 was in het vooruitstrevende Brusselse dagblad Le Radical door Delhasse een Catéchisme démocratique verschenen, dat in 1839 apart werd uitgegeven. Jacob Kats, agitator (zie boven), schreef in 1844 Katechismus over de armoede van het Belgisch Volk. Victor Tedesco gaf in 1848 een Catéchisme du Prolétaire uit, dat in 1850 gevolgd werd door de Catéchisme Social van de hand van De Potter. In 1871 verscheen de door J. Charlier geschreven Catéchisme Populaire, Philosophique, Politique et Social. Na het beroemde Le Catéchisme du Peuple liet Alfred Defuisseaux nog een Le Catéchisme du Petit Bourgeois et de l’Ouvrier verschijnen, terwijl zijn broeder Léon Defuisseaux een Deuxième Catéchisme du Peuple schreef, eveneens in 1886. Ook later verschenen nog socialistische catechismussen; citeren wij van Alfons Oetors Le Catéchisme de l’Ouvrier (1905), door dokter Beving De catechismus van de Socialist (1907) eveneens in het Frans verschenen. Een der zeer scherpe aanklachten in de vorm van een catechismus vinden wij in een verzameling socialistische pamfletten in 1904 door Paul Lafargue verzorgd. A. Allard publiceerde in 1909 Le Catéchisme des Ouvriers du Bátiment, gevolgd door een Catéchisme Svndicaliste van de hand van Emile Chapelier (1910) terwijl in 1929 Octors nog Le Grand Catéchisme de l’Ouvrier verzorgde; iets later werd door Hélène en Georges Bohy-Denis Le Catéchisme du Plan du Travail geschreven.

Waarschijnlijk klimt het gebruik politieke pamfletten onder de vorm van een catechismus te schrijven op tot de achttiende eeuw. In 1788 verscheen van Sieyes bijvoorbeeld een in de vorm van vraag en antwoord geschreven pamflet, dat tamelijk eenvoudig de moeilijke vragen aan het verstand van een minder ontwikkeld lezer bracht.

De levendigheid van de pamfletten droegen natuurlijk ten zeerste bij tot hun verspreiding. Maar vooral waren het de ironische antwoorden, onverwacht en ondanks hun gal, geestig opgesteld.

De indruk van Defuisseaux’ bijtende geschrift werd nog verscherpt door de ernstige incidenten, die — ofschoon geheel onafhankelijk van de Catechismus ontstaan — door de rechtbanken en de antisocialisten (men leze er hun pers maar eens op na) op rekening van de schrijver werden geschoven.

Op dezelfde dag dat Anseele zich moest verantwoorden voor de Gentse rechtbank, werd Defuisseaux veroordeeld te Brussel. Hij week echter naar Holland uit en bereikte vandaar Parijs. Maar het succes van de catechismus was zo groot, dat de tegenstanders ogenblikkelijk andere catechismussen lieten verschijnen. In Gent ging de actie vooral uit van de Anti-Socialistische liga. Zij gaven in 1894 een Catéchisme du vrai socialiste avec explications uit.

Onmiddellijk na het verschijnen van de grote socialistische catechismus kwam te Gent een Catechismus van den eerlijken Mensch, in vergelijking gebracht met den zoogezegden volkscatechismus van A. Defuisseaux uit, en te Leuven Le catéchisme de l’Ouvrier par un veilleur de nuit waarop vol trots vermeld staat dat de eerste uitgave, op 20.000 exemplaren gedrukt, reeds was uitgeput. Te Brussel verscheen Le vrai catéchisme du Peuple door F. Depardieu, eveneens katholiek van makelij, en natuurlijk erg tegen A. Defuisseaux.

Naarmate de propaganda van de BWP steeg op het platteland, werd er ook langs katholieke zijde meer en meer geageerd. In 1893 had Bertrand getracht socialistische organisaties onder de landbouwarbeiders te vestigen. Te dien einde schreef hij een kleine brochure Vier brieven aan onze broeders van den buiten. Onmiddellijk werd dit door de katholieken beantwoord met een Nieuwe boerencatechismus in tien lessen, een vertaling uit het Frans (zoals overigens ook Bertrands brochure) door A. Hendrickx. De catechismuswoede bij de katholieken bleef nog een tijdje aanhouden: een onderzoek naar de perfidie, waarmee deze zijn opgesteld, zou werkelijk de moeite waard zijn. Onnodig te zeggen dat ook deze brochures aan vijf centiemen per stuk werden verkocht, maar de parochies en katholieke groepen werden er op attent gemaakt, dat zij voor een enkele frank er honderd konden krijgen, die dan gratis uitgedeeld konden worden. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië werden deze antisocialistische vlugschriften in enorme hoeveelheden verspreid, zonder het gewenste resultaat te bereiken. In 1888 had in de schoot der BWP te Luik een splitsing plaats onder leiding van L. Defuisseaux. Deze laatste stichtte een Parti républicaine socialiste, met een orgaan La république Belge. Hijzelf nam het redacteurschap waar. Het blad nam ten zeerste stelling tegen de voorzichtige houding van de BWP. Alleen een ogenblikkelijke sterke actie door een algemene staking van ongemene kracht, werd als enig mogelijk middel aangezien, om de regering ervan te overtuigen dat het de arbeiders ernst was met hun eisen. Succes had dit blad niet. Te Seraing stichtten de gebroeders Defuisseaux in 1891 ter vervanging Le Réveil een nieuw orgaan, Le Sufrage Universel, dat naast het algemeen stemrecht ook de stoffelijke belangen van de arbeiders wilde verdedigen.

Overkoepelende bladen bleven echter voor Vlaanderen Vooruit en voor Wallonië Le Peuple. Daarnaast bleef onverwoestbaar het Antwerpse strijdorgaan De Werker stand houden, herhaaldelijk reclame makend voor Vooruit. Antwerpen zelf had geen dagblad: vandaar dat in het Antwerpse de Vooruit druk gelezen werd. Ongetwijfeld had Gent de geestelijke leiding in Vlaanderen op zich genomen. De sterke organisatie van de pers aldaar was er natuurlijk de oorzaak van.

Toch broeide er iets te Antwerpen. Erg goed ging het niet tussen Antwerpen en Gent enerzijds, en Brussel anderzijds. Dit lag aan de politieke verhoudingen die te Brussel een nauw verbond hadden bewerkstelligd, tussen progressieve liberalen en socialisten, iets wat te Antwerpen onmogelijk werd geacht. Ook te Gent, waar, althans bij het begin van de verschijning van Vooruit, de kleine burger van tel bleek te zijn, werd later een meer aarzelende houding aangenomen. In Antwerpen wilden de liberalen, sedert de katholieke partij de meerderheid in de kamers bezat — die immers tot 1918 zou aanhouden — eveneens voeling met de socialisten hebben.

Doch de liberalen hadden het nu eenmaal niet op het algemeen stemrecht begrepen. Hun belangen lagen te ver verwijderd van de socialistische beginselen, zodat iedere toenadering onmogelijk bleek.

In 1887 grepen er gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen plaats. Van socialistische zijde werden meerdere kandidaten voorgedragen. Bovendien kregen de Antwerpse socialisten voor hun verkiezingsstrijd steun uit de vreemde, wat karakteristiek is voor een havenstad.

Om de kiesstrijd goed door te voeren werd een dagblad opgericht, het eerste aldaar, De Socialist, Orgaan der Antwerpse afdeling der Werkliedenpartij, dat op de openbare weg verkocht werd aan twee centiem per nummer. Het succes was toch zeer beperkt, hoewel het blad een paar jaar bleef bestaan. In 1890 verdween het van het toneel. Toch was zijn bestaan lang genoeg geweest, om ook te Antwerpen het besef te doen doordringen, dat een dagblad, uitgaande van de Antwerpse partijafdeling, beter werk zou verrichten voor de groei van het socialisme, dan een weekblad en de alleen in socialistische gezinnen gelezen Vooruit. De Werker werd, zoals boven reeds vermeld, rechtgehouden door de coöperatief De Vrije Bakkers. Maar ook rond de coöperatief groeiden andere groepen, zoals vakbonden en de diamantbewerkers. De uitbreiding van het socialisme te Antwerpen ging met reuzenschreden vooruit. Tegelijk werden de aanvallen van liberalen en katholieken heel wat heftiger; terzelfder tijd viel dan nog het enige dagblad De socialist weg, daar het niet over de nodige fondsen beschikte. Sterk groeide diensvolgens de wens, dat te Antwerpen eveneens een lokaal partijblad zou worden opgericht. Voor de eerste maal werd er op een partijvergadering in 1891 met enige nadruk over gesproken. Pas drie jaar later kwam men tot het vaste besluit van De Werker een dagblad te maken, dat zesmaal per week moest verschijnen.

Erg origineel zag de nieuwe krant er niet uit. Voor de verschijning werd er nogmaals beroep gedaan op Gent. Logisch is dan ook dat, op de titel na, het nieuwe orgaan bijna helemaal op Vooruit leek. Alleen het eerste nummer droeg een specifiek Antwerps karakter, hetgeen in het tweede nummer al heel wat verzwakt was; doch van het derde nummer af voerde Gent weer gans alleen de boventoon, wat toch werkelijk niet in de bedoeling had gelegen. De derde bladzijde gaf enig Antwerps nieuws, hetgeen echter onvoldoende bleek te zijn, om het blad in de ruimste zin van het woord populair te maken. Dit gebrek werd natuurlijk ogenblikkelijk opgemerkt in de partijkringen. Aan kritiek ontbrak het niet. Op 2 januari 1895 werd De Werker eindelijk te Antwerpen gedrukt, op de persen van de juist gestichte coöperatieve drukkerij De Voorzorg. Van die datum af verscheen het orgaan trouwens niet meer als ochtendblad, maar als avondkrant.

In het eerste redactiecomité zetelden Goetschalck, Henrion en Mortelmans. Gemakkelijk viel het hen niet, naast hun dagelijkse bezigheden, het blad werkelijk goed te verzorgen. Daarom zocht men een hoofdredacteur, die men vond in Krinkels, een zeer geestig man. Jammer genoeg kon hij niet blijven, daar hij bepaalde besluiten van het Middencomité niet wilde aanvaarden. Hij werd opgevolgd door De Waele en Chapelle, terwijl naast hen een reeks medewerkers als Taillez, Fabri, Lecocq en Groesser optraden.

Het partijleven te Antwerpen had in de jaren 1890 met grote moeilijkheden te kampen gehad. Vooral conflicten in hun coöperatief De Vrije Bakkers hadden veel stof doen opwaaien. Een afgescheurde groep stichtte in 1892 een onafhankelijk socialistisch propagandablad De Wacht, dat zo dikwijls mogelijk zou verschijnen, en waarvan het eerste nummer op 20 maart van dat jaar in het licht werd gegeven. Noch De Werker noch Vooruit waren er erg enthousiast over. Overigens, hoe goed ook de intenties van het blad waren, het maakte een scheur in de eenheid van de partij. Pas in 1896 eindigde deze twist in de partij: op 3 januari 1897 verscheen De Wacht voor de laatste maal.

Andere donkere wolken pakten zich weer samen boven De Werker. Het blad kon niet onafhankelijk blijven bestaan en in 1903 moest Vooruit weer de oude regeling opnemen, en terug werd De Werker een afkooksel van het Gentse orgaan. Terwijl de arbeiderspartij te Antwerpen 14.000 stemmen had behaald, werd De Werker slechts door 1.600 lezers afgenomen. Dat kan geen succes worden genoemd. Tot overmaat van ramp brak dan nog een noodlottige twist tussen de partij en de vakbond los, die haar hoogtepunt zou krijgen bij de oprichting van De Volkstribuun in juli 1907, dagblad dat bijna geheel in handen was van de ADB. Een bittere strijd tussen de twee arbeidersbladen was het gevolg. Hierbij moet men in het oog houden dat De Volkstribuun de leden van de diamantbewerkersbond verplicht werd gesteld, zodat zij over veel meer lezers beschikte dan De Werker.

De rivaliteit tussen de twee arbeidersbladen in het Antwerpse is een der zwarte bladzijden uit de geschiedenis van de BWP. Toch mag men ook het belang van De Volkstribuun niet overschatten: het heeft nooit een grotere oplage dan 7.396 exemplaren gekend. Naarmate men dichter bij de oprichting van De Volksgazet kwam, verminderde het lezersaantal tot een grote vierduizend. Toch heeft deze tegenstelling noch de partij, noch de twee partijbladen goed gedaan.

De Werker ploegde voort... Het blad echter had geen plaatselijk karakter en legde het dus af bij de goed uitgeruste tegenstander, die overigens veel Antwerps nieuws gaf, wat bij de Antwerpse lezer in goede aarde viel. Eekelers constateerde, weliswaar met een kritisch oog, doch tevreden, dat er in januari 1913 3.700 lezers waren.

De in het Antwerpse gerezen moeilijkheden werden in een synthese opgelost: was er via de pers uiting aan de misnoegdheid gegeven, ook de verzoening zou door een blad bezegeld worden. Men wilde een algemeen partijblad oprichten: en Volkstribuun en de oude trouwe De Werker moesten verdwijnen ten voordele van een enkel blad voor het Antwerpse, De Volksgazet.

Op woensdag 3 juni 1914 verscheen voor de eerste maal De Volksgazet, dagblad der werkliedenpartij. Met Vooruit was een akkoord gesloten dat de provincies Brabant, Antwerpen en Limburg door het nieuw gestichte blad zouden bestreken worden. Hier gaf Gent andermaal blijk het belang van de verspreiding der socialistische propaganda te kunnen dienen door een deel van eigen arbeidsveld op te offeren.

De redactie werd waargenomen door Preumont met naast hem een beheerraad, waarin zetelden Jan Samijn, beheerder-afgevaardigde; Terwagne, Mahlman en Eekelers voor Antwerpen, terwijl Brussel vertegenwoordigd werd door Huysmans, Pladet en Elbers.

“Onze taak is dagelijks te kampen voor de principes van het internationaal socialisme, dat, op huidige dag, meer dan tien miljoen strijders in zijn gelederen telt. Wij verdedigen alle hervormingen die op het programma van onze partij zijn ingeschreven. Wij vragen politieke gelijkheid en vechten voor het algemeen kiesrecht. Wij ondersteunen de dagelijkse actie van alle arbeidsgroepen, die op grond van klassenstrijd de stoffelijke en zedelijke opheffing van het proletariaat beogen. En onder de proletariërs rekenen we hand- en hoofdarbeiders, werklieden en bedienden al degenen die moeten leven van hun eigen arbeid en geen parasieten zijn in de moderne maatschappij. Ons doel zal zijn klaarheid in die toestanden brengen.”

Internationaal groeiden echter de moeilijkheden en weldra brak de Eerste Wereldoorlog uit. Ondanks door de Duitse bezetter gedane aanlokkelijke voorstellen kon de BWP er niet toe overgaan om Volksgazet onder Duitse censuur te laten verschijnen. Pas na de oorlog verscheen Volksgazet terug.

Tot hier loopt de geschiedenis van de grote partijbladen die ook heden nog richting geven aan de socialistische propaganda. De periode van onmenselijke strijd is voorbij. Overal verschijnen thans socialistische bladen.

Omstreeks 1890 schieten zij uit de grond; het is een teken dat de massa bereikt werd. De propaganda rond het algemeen stemrecht wordt meer verbeten dan ooit gevoerd en de strijd tegen de bloedwet werd in talrijke antimilitaristische bladen, alsmede in de dagbladpers scherper dan vroeger nog aan de kaak gesteld. Wij leven — naar het succes der pers afgemeten — in de tijd dat de massa zich van de problemen meester heeft gemaakt en er zich van bewust wordt.

De propaganda loopt over de stad uit in enkele landbouwgemeenten. In de steden organiseren zich de eerste socialistische propagandaclubs. Zij bewerken de bevolking wijk per wijk, terwijl zij meestal gevestigd zijn in een café, ideale verzamelplaats, goed bespioneerd door de politie, die in haar rapporten ruim gebruik maakt van berichten door overdragers opgesteld.

Te Antwerpen had men de eerste schipperende pogingen moeten staken. In 1889 kwam een werkelijke organisatie tot stand, die over heel de stad verspreid lag. Na de gemeenteverkiezingen ging men in Antwerpen over tot een sterk geordende inrichting van de propaganda-afdelingen, die bekend stonden onder de naam “gebuurtekringen”. Onderlinge samenwerking ontstond nochtans slechts zeer langzaam: men vond overigens nog aanvullingen onder de vorm van toneelmaatschappijen en sportclubs.

Van grote bloei kan, ondanks de goede wil, maar ternauwernood sprake zijn. Toch hebben de wijkclubs en andere propaganda-afdelingen tijdens de grote staking van 1913 zeer nuttig werk verricht. Ook de wijken hadden hun bladen, die meestal waren gedrukt, doch in een enkel geval zelfs kennen wij een met de hand geschreven exemplaar, De Strijdlust. Vermelden wij verder nog Onze Strijd van Hoboken, Recht voor Allen uit Borgerhout, Het Vrije Woord uit Antwerpen zelf.

In de andere steden ontstonden eveneens sterker georganiseerde groeperingen, veelal om een weekblad of rond een krant geschaard, zoals o.a. De Volkswil, weekblad der werkliedenpartij van het arrondissement Leuven, in 1894 gesticht; Le Traivailler, organe socialiste hebdomadaire des arrondissements de Huy et de Waremme, eveneens sedert 1894. Te Brussel liet Camille Huysmans in 1900 De Ploeg verschijnen, een weekblad dat speciaal het platteland moest bewerken en waarvan het eerste nummer in februari verscheen, met als programma dat het eigenaarvoorrecht moest verdwijnen, dat er een ernstige verzekering moest worden ingericht, dat de gemeentegrond ten dienste moest komen van de landbouwgroepen; vervolgens eiste hij een kosteloze geneeskundige dienst op het platteland, opheffing der jachtwet, uitbreiding van het landbouwonderwijs.

Verder noteren wij nog De democraat. Socialistisch weekblad voor de kantons Vilvoorde, Assche, Wolvertem, Schaarbeek (1914); L’Ouvrier Mineur, organe mensuel de la Centrale Nationale des Mineurs Belges onder redactie van A. Delattre (1905); L’Avenir du Borinage et de l’Arrondissement de Mons, een socialistisch dagblad (sedert 1904); Recht en Vrijheid, socialistisch weekblad voor het arrondissement Aalst (1904); L’Egalité, organe hebdomadaire de la fédération socialiste de Tournai rond 1903 gesticht door Emile Royer. Deze laatste was een leerling van Hector Denis, ofschoon lang niet zo wetenschappelijk onderlegd, doch meer man van de daad. Daarvan getuigt de buitengewone intensieve propaganda in het arrondissement Doornik-Ath, onder zijn leiding gevoerd. Wekelijks schreef hij een artikel, in dit gewestelijk blad, dat de vorm had van een pamflet. Later werden deze artikels gebundeld in een boek, onder de titel Prose pour Jean Prolo. Noteren wij nog, En avant, Organe de la fédération socialiste de l’Arrondissement de Namur, défenseur de la classe ouvrière et de la coopération (1902), La semaine Politique, journal socialiste hebdomadaire, onder redactie van Max Hallet en Camille Huysmans, te Brussel uitgegeven, blad dat er vooral op gericht schijnt te zijn in het Brusselse en bij de Franssprekende partijgenoten de Vlaamse zaak te verdedigen (1912).

Verder vinden wij te Bergen nog La Bataille (1895), l’Avant-Garde, organe de la jeunesse socialiste, met een bijvoegsel in het Vlaams; De Voorwacht (1896) te Brussel en eveneens in dezelfde stad l’Etudiant socialiste, tweemaandelijks orgaan der socialistische studenten en La jeune Garde, Tribune libre des jeunes gardes socialistes belges. Rond het militaire vraagstuk en bijzonder rond de bloedwet vinden wij de antimilitaristische tijdschriften La Caserne, organe annuel antimilitairiste de la Fédération nationale des jeunes gardes socialistes (1890), Le Conscrit (1885-1903) die beiden hun Vlaamse tegenhangers vinden in De Kazerne en De Loteling.

Als belangrijke maandschriften vindt men in 1884 La Société Nouvelle, een progressief liberaal orgaan, waarin talloze bijdragen van socialisten te vinden zijn, zoals van Brouez, De Paepe, naast Domela Nieuwenhuys. Het is een mooi, ruim opgevat tijdschrift, dat zich vooral toelegt op sociale studie. Men streefde naar “une oeuvre absolument honnête, une oeuvre humanitaire au dessus de toute idée de parti, où se rencontreront tous ceux qui savent que la société souffre et qui veulent un avenir meilleur”.

Uit Frankrijk bereikte ons de Revue Socialiste (1880) waaraan menig landgenoot — natuurlijk tellen wij onder hen César De Paepe — meewerkte. In 1896 verscheen bij ons l’Avenir Social, revue du parti Ouvrier belge als maandblad: het is in feite een coöperatief, bij de Werkliedenpartij aangesloten, die als doel had bovenvermeld tijdschrift uit te geven.

Daarnaast ontwikkelde zich de Bibliothèque de Propagande Socialiste met reuzenschreden: talrijke brochures zagen er het licht. Wel te verstaan was deze organisatie geheel op het Waalse landsgedeelte gericht. Onder de door deze instelling gepubliceerde uitgaven vermelden wij Cartouche et Cie, van Anseele en de vertaling van zijn roman Voor ’t volk geofferd onder de titel Sacrifié pour le Peuple; van Arnould Le programme radical, van Destrée Une campagne électorale au pays Noir, van Dewinne Le Socialisme et la Commune, Rousseau La mutualité Ouvrière. De lijst die wij hier opnoemen is onvolledig maar voor een gedetailleerde studie van het socialisme zijn het inlichtingsbronnen van het allergrootste belang.

* * *

Reeds hebben wij terloops gewezen op een andere vorm van propaganda dan de pers, vorm die vooral te Antwerpen werd toegepast, als de wijkclub. Ook in Gent vinden wij gelijkaardige pogingen, terwijl wij nog willen herinneren aan de te Brussel opgerichte cellen door Chauvière. Het waren tenslotte nog pogingen, die niet verder rond zich grepen dan de stad zelf, of alleen maar de wijk en heel dikwijls slechts de bezoekers van een enkel café.

Doch Gent gaf weer de stoot om diep in het achterlijke Vlaamse platteland door te dringen. Een van de spannendste verhalen treft men aan in Door Arm Vlaanderen door August De Winne, een aanvankelijk voor Le Peuple geschreven reportage over de nood in Vlaams-België. Eerst in het Frans als aparte uitgave verzorgd, werd het nadien vertaald. Het is een lang verhaal van ellende, die in deze tijd ongelooflijk voorkomt.

De organisatie van deze propagandatochten was degelijk voorbereid. Wel moet in het oog gehouden worden, dat ook hier de propagandisten arbeiders waren, die geheel vrijwillig hun vrije tijd — dit was de zondag — voor deze alles behalve gemakkelijke en prettige taak opofferden.

Men werkte in kleine groepjes, die voor dag en dauw naar de verschillende te bewerken gebieden vertrokken. Zo trokken zij er, voor het land van Waas, in de vroege ochtend op uit, met de Vooruit en enkele andere tijdschriften, om die te verkopen. Gratis uitdelen werd een slechte tactiek geacht. Men ventte van huis tot huis, of vatte post voor een kerk. Bij het einde van de mis, op het ogenblik dat de kerkgangers naar buiten stroomden, werd er druk door de propagandisten geroepen, terwijl een deel van de bevolking aarzelend en beangstigd bleef staan — de angst voor de dorpsgroten hield hen vaak in toom — kocht een ander deel steelsgewijze de bladen.

Op deze manier verkocht men op sommige zondagen in Lochristi 250 nummers, in Maldegem 700 exemplaren. Deze cijfers liggen zeer hoog, als men ze vergelijkt met de verkoop in andere gemeenten: voor Zeveneken bereikte men hoogstens een gemiddelde van 50 nummers per zondag. In dergelijke omstandigheden valt de hele propaganda-actie niet te onderschatten: het werk, door deze pioniers verricht, kan daarom niet genoeg naar waarde worden geschat.

Het is hier de plaats om over de grootste manifestatie van het internationale socialisme te spreken, nl. het feest van de arbeid, of het feest van de eerste mei. De oorsprong van dit feest is zowel Amerikaans als Europees. De Amerikaanse arbeiders wilden de duur van hun arbeidsprestaties verminderd zien. Op het vierde congres van de American Federation of Labor te Chicago in november 1888 gehouden, wensten zij dat van de eerste mei 1890 af de arbeidsdag acht uur mocht duren. Op gezegde dag gingen talrijke arbeiders in staking. Deze staking werd bekroond met een onmiddellijk resultaat, daar meer dan een miljoen arbeiders hun arbeidsdag zagen verminderen en niet langer moesten werken dan tien uur en in sommige bevoordeligde gevallen acht uur.

In Europa werd over de viering van de eerste mei voor de eerste keer op het te Londen in 1888 gehouden congres gesproken door o.a. Eduard Anseele. Men wilde — als blijk dat het internationalisme niet dood was — dat in alle landen, waar de vrijheid van vereniging bestond, op dezelfde dag en hetzelfde uur een grootse manifestatie zou plaats grijpen. 1 mei werd als datum vooropgesteld. Dit idee werd hernomen op het Internationaal Congres te Parijs in 1889. Daar plande men tevens de uitgave van een internationaal weekblad onder de titel “De dag van acht uren”. Op dit congres was men tevens tot het besluit gekomen dat de eerste grote manifestatie op 1 mei 1890 moest gehouden worden.

De resolutie luidt aldus:

“Het congres besluit op een bepaalde tijd tot een grote internationale manifestatie en wel in dier voege, dat gelijktijdig in alle landen en in alle steden op een bepaalde dag de arbeiders aan de openbare machten de eis stellen de arbeidsdag vast te stellen op acht uur en de overige besluiten van het internationaal congres van Parijs ten uitvoer te leggen.

Met het oog op het feit, dat zulk een manifestatie reeds door de Amerikaanse Werkliedenbond (American Federation of Labor) op zijn congres, gehouden te St.-Louis in december 1888, besloten is voor de eerste mei 1890, wordt dit tijdstip aangenomen als dag voor de internationale manifestatie. De arbeiders der verschillende landen zullen de manifestatie op die wijze ten uitvoer brengen, als de verhoudingen in hun land zulks voorschrijven.”

In ons land zijn in verschillende grote centra op bewuste eerste mei 1890 stoeten uitgegaan. Zeker bereikten zij niet de omvang van de tegenwoordige demonstraties, maar men moet zich de tijd voorstellen waarin dit plaats greep. Gehinderd door politie, uitgejouwd door tegenstanders en lang niet gevolgd door alle arbeiders — ook niet door hen die veel sympathie voelden voor de Werkliedenpartij — waren het slechts de “harden” die het waagden in de stoet op te marcheren en er de noodzakelijke dag aan loon voor op te offeren, in sommige gevallen dikwijls een afdanking riskerend.

Anseele en Van Beveren organiseerden te Gent de eerste grote stoet. Zij koppelden deze aan de verheerlijking van de arbeid, aan de achturendag onder het bekend geworden motto van de drie achten, en aan het algemeen stemrecht. Tegelijk met de eerste 1 mei stoet te Gent publiceerde Van Beveren zijn beroemd gebleven brochure over het Algemeen Stemrecht.

Niet steeds liet de burgemeester van de grote gemeente toe dat er een manifestatie gehouden werd. Te Luik werd door de burgemeester Gérard elke stoet verboden, en deze verbodsbepaling trof de socialisten van 1891 tot 1901, eerste jaar dat er aldaar een stoet mocht uitgaan. De 1 mei feesten hebben echter het land gewonnen: zij zijn ook thans voor iedereen, zelfs voor de katholieken, de feestdagen van de arbeid. Na 1914-1918 — toen de arbeiders hun eerste overwinningen hadden behaald — kregen de 1 mei feesten een grotere allure. De arbeiders dorsten op de eerste mei hun werk neer te leggen: immers de viering had toen nog geen wettelijk karakter. Pas de wet van 21 mei 1947 verhief de eerste mei tot wettelijke feestdag. Hierin zijn wij andere landen vooruit gegaan.

Een werkelijke geschiedenis van de propagandistische strijd vindt men in het door Karel Beerblock nagelaten verhaal over de propagandatochten rond Gent. Geen levendiger verslag, dat bovendien zo’n stempel van authenticiteit draagt, is ons overgebleven. Ontzaglijk moeilijk was het debuut. De ellende had de bewoners afgestompt en sociaal-onverschillig gemaakt. Daarbij kwam, nog de lastige verbinding tussen steden en dorpen, die het werk vertraagden. Kleine groepen baanbrekers vergaderden in het geheim, uit angst voor de burgemeester en de pastoor, die nimmer vergaderingen zouden dulden, ze eerder als onverholen tekenen van verzet en opstand zouden bestempelen en zonder twijfel zich volledig geroepen zouden voelen wraak te nemen. Over alles heen koepelde zich een onwetendheid, die ieder woord van verlossing onverstaanbaar en leugenachtig maakte. Waar in Gent reeds een algemene werkstaking in 1893 mogelijk was, bleef dit op het platteland een droombeeld: in de ogen van de bewoners scheen het een ongehoorde poging tot opstand tegen het hoogste gezag, nl. de geestelijkheid en de burgemeester-kasteelheer.

Rond 1890 werden de eerste socialistische geschriften op het platteland verspreid. Zij werden door Gent bekostigd. Naast Vooruit werd een weekblad De Voorwacht naar de kleinere plaatsen verstuurd. De Voorwacht was echter meer aan het wetenschappelijk socialisme gewijd, zodat het als propagandamiddel maar een matig succes kon hebben. Het blad bereikte Eeklo, Deinze, Wetteren, Aalst, Ronse en Geraardsbergen. Op bepaalde tijden werd bovendien De Landbouwer naast het eerste blad verspreid. Een van de grote taken werd door de bedienden van de Maatschappij Vooruit verricht: zij namen naast hun gewone dagtaak ook een deel van — zo niet van de ganse — propaganda op zich. Verenigingen, samenwerkingen, toneelkringen en muziekmaatschappijen werden eveneens in de reeds vermelde steden gesticht. Deze plaatsen werden opnieuw kernen van socialistische propaganda voor het rond deze steden gelegen platteland. Maar de werkelijke moeilijkheid voor de socialistische propagandisten was het wantrouwen, waarmee zij door de bevolking werden onthaald. Zij werden geschuwd en zeer zelden durfde men met hen te spreken, ondanks dat men in 1896 een vergadering van als socialistisch gezind bekend staande buitenlieden had gehouden, om de propagandistische actie op te voeren. Men trachtte het te bereiken met meetings, in snel getimmerde barakken, op stukjes grond die voor dit doel door een partijlid waren afgestaan: dit was het geval te Scheldewindeke, waar een zaal opgetrokken werd voor 300 frank. In 1898 werd Dendermonde en omliggende intensief bewerkt. In Zele is men er in geslaagd een coöperatieve bakkerij op te richten De Zon, die met ontzaglijke moeite tot bloei is gebracht. Zele zelf was als plaats te gering om een bescheiden kans op succes te halen: de ganse streek tussen Dender en Durme werd bestreken. Vervolgens probeerde men zalen voor vermaak op te richten: Zele kwam eerst aan de beurt; Wetteren en Tielt volgden weldra. Men stichtte een weekblad De Zon dat zich over het ganse arrondissement Dendermonde verspreidde en vertakkingen vond te Lokeren, Sint-Niklaas, Temse en Beveren-Waas (1900). Overal werden partijbladen opgericht: De Toekomst voor het arrondissement Gent-Eeklo, De Zon voor het arrondissement Sint-Niklaas; een ander weekblad De Zon voor het arrondissement Tielt-Dendermonde; Recht en Vrijheid voor het arrondissement Aalst, Geraardsbergen; Verbroedering voor het arrondissement Oudenaarde; Werkerswelzijn voor het arrondissement Brugge; Het Volksrecht voor het arrondissement Kortrijk en voor Moeskroen Le Réveil, terwijl de Vlaamse arbeiders in Luik De Verbroedering kregen. In deze bladen bestond een grote eenvormigheid: de twee eerste pagina’s waren in alle weekbladen identiek; de derde bladzijde was gewijd aan het nieuws uit het arrondissement. In 1903 verspreidde de BWP in het geheel 7.000 bladen over Vlaanderen.

Op allerlei manieren trachtte men de socialisten te treffen: wanneer hun werkgevers geen maatregelen namen, dan zou de huisbaas het doen. Werkloos, en dit keer kan men in de ware zin des woords spreken van gebroodroofden, en dakloos gemaakt, bleven zij de strijd volhouden, tot eindelijk de doorbraak volledig zou zijn. De pioniers bleven naar het platteland gaan: soms met rijtuigen, waarop muzikanten zaten, met een groep propagandisten, die de bladen en liederboekjes aan de man moesten brengen plus de spreker, reden zij de dorpen binnen, stopten voor de kerk, op het moment dat de mis eindigde — op die manier had men steeds een groot gehoor — en zij begonnen de dorpelingen te overtuigen van de noodzakelijkheid van het socialisme.

Natuurlijk kon zoiets niet blijven duren: de burgemeester verbood eenvoudig voor de kerk te spelen of er met kramen en karren te gaan staan. Maar het zaad was gestrooid. Langzaam, tergend langzaam soms ging het vooruit. Taai hielden de Gentenaars vol: de basis in dit gedeelte van het land, werd gelegd door tientallen onbekende namen, met geld bijeengespaard van onvoldoende inkomsten. Met een voor vandaag tot voorbeeld strekkende offervaardigheid wisten de oude partijgenoten zich voor de strijd in te zetten. In Gent zelf ging de propaganda ook zijn gang: de ganse boven geschetste actie was ingeënt op de Gentse stam. De hele stad was in tweeëntwintig afdelingen verdeeld, die ieder op zich zelf een wijk vormde. Elke wijk had een vereniging van propagandisten. Elk lid bewerkte een of meerdere straten. De wijkclubs gaven meetings, dansfeesten, toneelvoorstellingen en voordrachten. Boven de wijkclubs stond de federatie, die in feite de algemene vergadering uitmaakte: deze had tot taak de werking te coördineren. Onnoemlijk veel goeds is er door deze organisatie te Gent verricht. Men kan zich ternauwernood de opgang van het socialisme voorstellen zonder de arbeid van de onbekende leden van die “gebuurtekringen”.

Te Brussel ook ging de propaganda verder, geankerd op het Walenland. In de meeste centra werden de organisaties hechter en beter georganiseerd. Overal werden tijdschriften en weekbladen opgericht. Te Charleroi wordt het tot dan toe nog progressief liberale Journal de Charleroi, een privaatonderneming van de familie Des Essarts, in 1894 bepaald socialist. Te Gent werd een cultureel weekblad opgericht De Waarheid (1903) onder leiding van P. De Bruyne. Men wil komen tot een intellectuele bewustmaking van de massa. Er blijft ook in het Waalse landsgedeelte geen gemeente meer over zonder socialistische bedrijvigheid: aldaar werd ook per arrondissement gewerkt: Hoei-Waremme met Le Travailleur, Haut-Fays met Le Réveil du Luxembourg, te Luik Le Combat de la Tribune. Dezelfde verbreiding vindt men in het Antwerpse: Merksem gaf de leiding in 1879 en 1880. Erg gemakkelijk ging het er niet, de burgemeester verbood iedere socialistische manifestatie, die voorafgegaan werd door een rode vlag.

In 1903 werd daar een Werkersbond opgericht, vooral onder leiding van Suykerbuyck. In 1908 werd er een volkshuis gesticht. Te Boom viel het al evenmin mee: daar ook was broodroof het grote middel om het socialisme tegen te houden. In 1878 was er een congres belegd, waar Anseele had gesproken, maar tussen de jaren 1880-1890, toen uit Antwerpen Coenen, Nevelsteen, Mortelmans en De Gratie er spraken, waren het stemmen van roependen in de woestijn. Tussen 1891 en 1905 nam men de reeds vroeger door Gent toegepaste methode aan: in verschillende herbergen hield men zangfeesten gevolgd door kleine meetings. Reeds in 1891 had deze methode, ondanks een liberaal tegenoffensief, heel wat succes. Waren de pogingen aanvankelijk over de Rupelstreek verspreid, dan poogde men in 1892 tot een samenbundeling van alle krachten te komen, onder leiding van De Schutter en Peeters. Onder stuwkracht van deze eerste, schoon nog zeer beperkte, organisatie kreeg men een verhoogde actie: meetings grepen in massa plaats, vooral in het bewogen jaar 1893, toen er gemiddeld 800 tot 1.000 toehoorders opkwamen. De actie in de streek van de Rupel ging uit van verschillende arbeidersgroeperingen. In Willebroek trad vooral de Scheepmakersbond en de Werkersbond op. In Rumst verzetten de steenbewerkers zich in 1889 tegen het door de steenbakkersbazen ondanks de wet van 1883 volgehouden trucksysteem. In 1897 organiseerden te Boom de houtbewerkers in de Algemene Houtbewerkersbond terwijl te Willebroek de Landelijke Metaalbewerkersbond gesticht werd. In 1902 ontstond te Boom de Dokwerkersbond, in 1906 een Socialistische Diamantbewerkersbond, in 1912 kreeg de bond der bouwarbeiders definitieve gedaante.

In 1891 stichtte men te Berchem de Werkersbond die met een korte onderbreking in 1900, vooral onder leiding van Heus en Jan Samijn sedert 1901 tot bloei is gekomen. In 1909 kreeg Berchem een eigen maandblad: Volharding. In Hoboken ontwikkelde het socialisme zich aanvankelijk eerder langzaam: de kern werd uitgemaakt door de Verenigde Werklieden, waarbij zich een afgescheurde liberale minderheid voegde. Hun orgaan heette Gazet van Hoboken. Een van de meest op de voorgrond tredende figuren was August de Bruyne, die naast zoveel anderen, een leidende rol heeft gespeeld in de vestiging van de partij. In 1889 werd een Metaalbewerkersbond opgericht die in 1908, na een inzinking, terug werd georganiseerd. Daarnaast ontstond een Fabriekwerkersbond. Om de veertien dagen verscheen te Hoboken Onze Strijd sedert 1907. In 1891 kwam te Borgerhout de Werkersbond, die in 1900 tot Deurne werd uitgebreid, met behulp van de Borgerhoutse vrienden. Van Deurne uit liep de propaganda over Wijnegem, Borsbeek en Wommelgem. De gestage groei der soc. partij werd echter door de Eerste Wereldoorlog afgeknapt. Pas na 1918, wanneer door het direct ingrijpen van de partij, de door de grote stakingsbewegingen reeds voor de oorlog scherp gestelde eisen, in vervulling gaan, zal de BWP groeien tot een sterke eenheid.


Zoek knop