Roestam Effendi

Quo vadis, Nederland?


Geschreven: 1 juni 1945
Bron: Brochure van 1 juni 1945. De brochure heeft geen inleiding, conclusie, achterflap of inhoudsopgave. De brochure bestaat uit twee onderdelen. Een uitgave van de ‘Alcolstichting Blaricum’
Transcriptie: Paul Benschop
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 23 mei 2009


Verwant:
Algemene geschiedenis van het socialisme
In de geest van Oktober
Tan Malaka-archief
Laatkapitalisme
Neokapitalisme
Socialisme en vrijheid

I

Nu de vrede ons allen voor het probleem van de praktische opbouw van onze nationale samenleving stelt, dringt zich bij ieder van ons de gedachte op: “Hoe zal het moeten geschieden?”. Dat dit niet moet en kan gebeuren op de oude basis van voor 1940 is voor een zelfstandig denkende Nederlander, die zich los heeft weten te maken van de oude verroeste sleur- en kuddegeest, wel duidelijk genoeg! De nationale offers in de afgelopen oorlogsjaren zijn té groot geweest. De schade die aan onze materiële en geestelijke waarden is toegebracht is té ontzettend om ons zonder bezinning en zonder enige lering te trekken uit de lessen van het verleden terug te willen storten in de oude kapitalistische wanorde. De terugkeer naar het oude stelsel betekent de herhaling van de permanente moreelslopende werkloosheid en de steeds terugkerende en afwisselende depressies en crisissen. De terugkeer naar een onrechtvaardige wereld met haar voortdurend gemis aan een bestaanszekerheid voor de grote brede massa van werkers onder ons volk. Het betekent de terugkeer van de oude wanorde, met aan de ene kant een opeenstapeling van kapitalen en vermogens tot een ongekende hoogte, terwijl er aan de andere kant een diepe deprimerende armoede en ellende onder de meerderheid van ons volk heerst. Het is de terugkeer van een economisch wanbeheer, van een dwaze en verdwaasde wereld, die ten slotte uitmondde en uitmonden moest in een kapitalistisch imperialistische catastrofe, zoals de achter ons liggende oorlogsjaren duidelijk hebben bewezen!

Als wij de terugkeer van de oude toestanden niet willen, ze niet wenselijk en mogelijk achten, dan vragen wij ons in gemoede af: “Wat dan? Waarheen koersen wij in de toekomst?” Men kan deze vraag niet beantwoorden zonder een helder begrip te hebben van de internationale verhoudingen van het ogenblik. Het is niet doenlijk om thans reeds een nauwkeurig beeld te geven van de huidige wereldconstellatie. De nog zo onoverzichtelijke oorlogschaos, de dikke wolk van propaganda en niet in het minst de geheimzinnige sluier van de zwaar worstelende diplomatie beneemt zelfs een geoefend oog het vrije uitzicht. De dynamische factoren die de internationale verhoudingen bepalen, zijn bovendien nog niet tot rust gekomen, ze zijn nog voortdurend in beweging. Onder de oppervlakte van het waarneembare verkeert alles nog in gisting, ontbinding en ontwikkeling. Desniettemin kan men reeds thans de contouren van enige concrete gestalten van de opdoemende wereld duidelijk vastleggen. De Sovjet-Unie is uit deze oorlog als een overwinnende kolos te voorschijn gekomen, ze zal in de toekomst een niet te ontkennen factor betekenen bij het meebepalen van de wereldorde. Met de overwinning van de Sovjet-Unie wordt de socialistische sector aanmerkelijk vergroot en versterkt, terwijl de kapitalistische wereld naar evenredigheid verkleind en verzwakt wordt. Deze beide omstandigheden zullen niet weinig invloed uitoefenen op de geesteshouding van de brede werkende massa in de verschillende landen met betrekking tot het communisme en socialisme! Dit maakt een terugkeer van de oude antibolsjewistische geestdrijverij in de praktische politiek van elk land tot een onmogelijkheid. Het kan alleen gevaarlijk zijn voor een rustige en vredige groei van de nationale herstelpolitiek van de respectievelijke landen! Hoe men ook persoonlijk staat tegenover het communisme en de communistische aspiraties, vast staat dat men de communistische partijen in de respectievelijke landen niet meer buiten de praktische politiek kan houden. Dit zijn onweerlegbare feiten die de internationale en nationale verhoudingen mede bepalen. Bij al onze overwegingen en plaatsbepaling mogen wij de bovengeschetste verschuivingen van krachtsverhoudingen die de oorlog heeft teweeggebracht, geen ogenblik uit het oog verliezen.

Welnu dan, men behoeft geen profeet te zijn om te voorspellen dat onze wereld langzaam maar zeker glijdt naar een andere wereldorde. Met een planmatige economie, een betere en meer rechtvaardige verdeling van de materiële vermogens en met een volledige bestaanszekerheid voor allen. Wij gaan en worden voortgedreven naar het socialisme, naar een productiesysteem dat ten slotte inderdaad bij machte is en zal zijn de steeds terugkerende crisissen en de eeuwig groeiende werkloosheid voorgoed te liquideren.

Als wij hier het woord socialisme bezigen, dan bedoelen wij natuurlijk niet in zijn enge betekenis die de partijpolitiek aan dat woord heeft gegeven. Wij bedoelen het in zijn ruime, algemene betekenis, als tegenstelling van het kapitalisme. Het is natuurlijk onjuist en een volgehouden dwaling van zeer velen om het socialisme voor te stellen als een privé-monopolie van onze ‘marxistische’ landgenoten. Dit waandenkbeeld is ontstaan uit en gevoed door de partijpolitieke dogma’s van de laatste tijd, die een scherpe contrast creëerde tussen de ‘socialisten’ en de rest van de bevolking.

In werkelijkheid leeft de socialistische gedachte in ieder mens, al noemt hij zich liever christelijk of antimarxist. Wij allen immers — die naar de vrede verlangen, die geleden en gevochten hebben voor de overwinning van de democratie — wensen geen vrede en democratie die ons voortdurend aan het afschuwelijke verleden doet herinneren, met zijn al te bekende economische dwaasheden, zijn ruïnerende in- en deflatie en ten slotte de eindeloze tekorten van onze staatsbegroting. Nee, dit is zeker. Wie door logisch denken heeft ingezien dat het kapitalisme slechts op ellende en chaos uitloopt en uitlopen moet — ambtenaar of arbeider, boer of middenstander, onverschillig hoe hij politiek georiënteerd en georganiseerd is — kan voor het oude stelsel niet meer een onverdeelde begeestering voelen. Iedereen, christelijk of niet, marxist of anti-marxist, stelt zich een toekomst voor van een welvarende en vreedzame samenleving van volkomen vrije mensen, waar rechtvaardigheid en naastenliefde welig gedijen, het persoonlijk initiatief zich vrijelijk kan ontplooien, en vrijheid van godsdienst en geweten in alle opzichten gewaarborgd wordt. Men verlangt naar een ordelijke en geordende maatschappij, waar een planmatige economie de scherpe tegenstellingen tussen de klassen, tussen rijken en armen, kan verzachten en zelfs opheffen. Bij de ene is dit beeld wellicht nog vaag en nog niet scherp omlijnd; Het hier omschreven dekt begrijpelijkerwijs niet volkomen de voorstelling van de respectievelijke groepen. In grote trekken echter geeft het zeer zeker de inhoud weer van de verlangens en wensen van de grote meerderheid van ons volk!

Het socialisme in deze zin opgevat is niet minder het ideaal van het christendom dat de algemene mensenliefde predikt. Was het niet Thomas Morus die de wereld al in zijn tijd de begrippen van het socialisme leerde? En na hem hebben grote en nobele geesten dit denkbeeld geopperd en gepropageerd. Zeker, de marxisten hebben dit ideaal in een zuiver materialistische beschouwingswijze getrokken en het ‘marxistische socialisme’ op het hoge voetstuk van de klasseloze maatschappij geplaatst, op welke grondslag de fundamentele naastenliefde en rechtvaardigheid voor allen volgens hen alleen kunnen gedijen. Doch is het anders geworden dan wat de christelijke ethiek bedoelt, die steeds voor de armen en minst bedeelden opkomt tegen de machtigen en rijken van deze aarde? Nee, het niet-gedogmatiseerde socialisme is een ethisch moraal die bij alle volkeren en in alle tijden steeds weerklank heeft gevonden in de harten van de nobele lagen van de samenleving. Het laat zich niet persen in een bepaald politiek keurslijf en laat zich evenmin binden aan een partijdogma of ideologie. Het socialisme is daarom in zijn wezen en strekking een algemeen toekomstideaal van de mensheid waarin de ontwikkeling van de wereld toch moet uitlopen. Het zal onverantwoordelijk zijn, dat aan het belachelijke grenst, indien de gelovigen en niet-marxisten onder ons volk zich van dit ideaal gaan distantiëren, alleen en uitsluitend omdat de marxisten het ‘wetenschappelijke socialisme’ op hun vaandel hebben geschreven en dit socialisme tot de grondslag van hun partijpolitiek hebben gemaakt. Wie zoiets en zo naïef doet, sluit moedwillig de ogen voor de feiten en zal, door in zijn blindheid het rad van de wereldontwikkeling te willen terugdraaien, te pletter worden geslagen.

Wie de stemmen onder de brede massa beluistert, zal de afschuw van de mensen voor de oude kapitalistische orde moeten vernemen. Het kapitalisme, dat geen andere uitweg meer wist, heeft ons de grootste mensenslachting van alle eeuwen opgedrongen, ter wille van de winsten en surpluswinsten van de wereldconcerns en monopolies. Het is geen wonder dat de haat tegen het oude en vermolmde stelsel onder de zwaarst getroffenen met de dag intenser wordt. De geruïneerde boer die in deze oorlog alles heeft verloren, de hoofd- of handarbeider die geen heil meer verwacht en kan verwachten van de heersende economische orde, hij mag zich een christelijke, een bellamist, een humanist, een marxist of een liberaal noemen, allen koesteren hetzelfde verlangen, hetzelfde toekomstideaal. Een ieder die het kapitalisme niet wil en het oude niet wenst moet zich naar het socialisme richten, zij het dan ook niet in de straffe, geschematiseerde betekenis van het woord.

Velen van ons — al hebben ze een vage en nog niet scherp omlijnde voorstelling van het socialisme in de Sovjet-Unie met haar productie- en distributiemethoden, met haar ruime perspectieven — hebben in deze oorlog niettemin het Russische sovjetsysteem leren bewonderen. De achting en de algemene bewondering van de mensheid voor de geweldige krachtsinspanning, de successen van de Russische arbeiders en het Rode Leger gedurende de oorlogsjaren, geldt toch in de eerste plaats hun productiesysteem. Het zou immers onjuist en misleidend zijn om de successen van het Russische volk — dat onder zeer moeilijke omstandigheden krachten en energieën uit zijn midden heeft weten te activeren, het persoonlijke initiatief van de brede lagen ten gunste van de gemeenschap en het gemeenschappelijke doel te stimuleren en tot ontplooiing te brengen — te willen toeschrijven aan de nationale eigenschappen van de Russen. De bron van de nationale kracht en superioriteit van de Russische arbeidersmassa, welke van de jonge Sovjet-Unie in betrekkelijk korte tijd tot een machtige mogendheid van de eerste rang heeft gemaakt, moet allereerst worden gezocht in haar productiewijze, in het sovjetstelsel dat een einde heeft weten te maken aan de opeenhoping van vermogens en kapitalen in enkele particuliere handen.

Wat men ook tegen het ‘marxistische socialisme’ wil aanvoeren, men kan de gedachte niet van zich afwerpen dat heel veel wat in de Sovjet-Unie gebeurt en toepassing vindt, ons tot lering kan strekken. Het ligt daarom voor de hand dat de overige wereld buiten de socialistische sector, meer en meer interesse gaat voelen voor het sovjetsysteem zonder wellicht het stelsel schematisch in eigen land te willen kopiëren en overplanten.

Wie zich heeft los gemaakt van de conservatieve kortzichtigheid zal de contouren van de opkomende socialistische orde gemakkelijk kunnen waarnemen. Schier overal toch en zeer in het bijzonder in de door de oorlogshandelingen geteisterde en geruïneerde landen, vertoont de economische en sociale ontwikkeling de onmiskenbare tendensen dat de uit de oorlogsruïne herrezen samenleving, misschien nog langzaam en aarzelend, doch niettemin doelbewust de oude kapitalistische wanorde van zich afschudt en zich wendt naar een nieuwe, meer planmatige economie en deze tegemoet gaat!

Zou het in ons land anders moeten of kunnen gaan? Zouden de geestelijke en ideële stromingen, die kabbelend en bruisend ons nationaal leven vormen en beheersen, onberoerd of onbeïnvloed kunnen blijven bij al de grote sociale en economische veranderingen, welke buiten onze nationale grenspalen om zich heen grijpen? Economisch noch geopolitiek is dit denkbaar. In elke democratische staat is het staatkundige evenwicht steeds geweest de relatieve stabiliteit van een samenspel van geestelijke en materiële anti- en synthesen. De geestelijke en ideële stromingen in ons nationaal leven zijn steeds onderhevig geweest aan invloeden van buiten onze grenzen. De nationale rust in een kleine staat als Nederland is ten slotte maar een facet van de relatieve stabilisatie van de internationale verhoudingen. Zo heeft de politiek-culturele historie van de mensheid ons geleerd. Dat deze algemene wet zich in de toekomst niet meer in ons land zal laten gelden, zal denkelijk weinig steun vinden in de wetenschappelijke objectiviteit.

Een democratie die geen rekening houdt of wenst te houden met de in haar werkende krachten en stromingen, is meer een dood dan levend organisme, dat om haar huichelachtigheid minder begeerlijk is dan de dictatuur zelve. Ja, ze is zelf in een verfoeilijke dictatuur veranderd! Daarom is het niet aan te nemen dat het zich voltrekkende socialiseringsproces in Europa plotseling ophoudt voor de grenzen van ons land. Hiermee is geenszins gezegd dat het socialisme overal in dezelfde vorm en tempo zijn intrede in Europa zal doen, evenmin dat het socialiseringsproces in de verschillende landen zich in dezelfde bloedige en onmeedogende graad en intensiteit zal moeten herhalen als de Russische Revolutie. De vorm en het tempo waarin en de wegen waarlangs het proces zich hier te lande zal voltrekken hangen van zoveel nationale en internationale factoren af, dat het niet doenlijk is hieromtrent aan de hand van bepaalde, van tevoren klaar gemaakte schema’s met zekerheid vast te stellen!

En wie zal het op dit ogenblik wel kunnen doen? Er zijn nog te veel onberekenbare factoren en verrassingen in de schoot van deze uiterst gecompliceerde dagen verborgen, dat slechts hoogmoed en arrogantie het vermeende beeld van de toekomst met zekerheid beweerde te kunnen projecteren. Laten wij niet de groteske humor van de geschiedenis herhalen en vervallen in de even pijnlijke als catastrofale vergissing van de grootste ‘intuïtieprofeet’ aller tijden, die eens in hoogmoedige alwetendheid beweerde alle factoren van tevoren in zijn berekeningen te hebben gecalculeerd om spoedig door de onmeedogende realiteit te worden herinnerd, dat hij behalve zijn eigen fantastische wensdromen in feite nog niets had gecalculeerd!!!

Wat wij echter wel met zekerheid kunnen zeggen is dat de wereld ‘de weg terug’ niet meer kan, en dat de almacht van het grootkapitaal niet ongebroken over de werkende mensheid zal blijven zegevieren. Het zal deze macht aan de arbeidende bevolking en de onderdrukte volkeren moeten afstaan, althans delen. Dit laatste hangt in de allereerste plaats af van de bereidheid van de geplaagde mensheid — in het bijzonder van de bewustheid, de volharding en het doorzettingsvermogen van de arbeidersklasse, als de meest geïnteresseerde klasse in de komende sociale worstelingen — om economische, politieke en sociale hervormingen van de heersende machthebbers af te dwingen en om ten slotte de leiding van het nationaal productie- en distributieapparaat tot zich te trekken. Hoe het ook zij, vast staat dat het socialiseringsproces, de overgang van het oude afstervende kapitalistische stelsel in ’n nieuwe maatschappelijke orde ook in ons land zal moeten geschieden in de geëigende nationale vormen, aangepast bij de nationale geaardheid van ons volk en de bestaande nationale tradities van ons land.

Wie een staatkundig of economisch plan projecteert — uitgezet in het enge raam van het verleden, steunende op de oude geestelijke zedelijke normen, of door de tijd overleefde partijpolitieke beginselen — loopt daarom de kans de realiteit niet te begrijpen. Na alles wat er in het verleden is gebeurd, na de talloze wanhopige mislukkingen van onze oude economen en politici, ligt het voor de hand dat de ‘Nieuwe Tijd’ andere economische en politieke bouwmeesters vraagt. Moedige en vastberaden geesten, die niet meer in de oude versleten dogma’s denken. De heropbouw van onze samenleving vraagt mensen die begrip hebben voor de dynamische verschuivingen welke door de oorlog zijn teweeggebracht, met het oog op de toekomstige verhoudingen. Wij hebben nieuwe frisse krachten nodig, in het bijzonder uit de lagen van de werkende bevolking. Mensen met durf, elan en fantasie, mensen, die gevrijwaard zijn van alle kleinzielige vooroordelen en bekrompen kliekgeest! Dat wil niet zeggen dat onze nieuwbouwers de aanwezige bouwmaterialen van onze democratische staat zonder meer moeten opruimen, onze historische verworvenheden en nationale tradities moedwillig en zinloos moeten afbreken, onze oude monumentale cultuur aan de totale vernietiging van de brandstapel moeten prijs geven. Nee, verre van dat! Aan de fascistische verdwazing en barbarij van de moderne teutoonse heeft de geplaagde en verdrukte wereld meer dan genoeg gehad. Aan een herhaling heeft de herademde, naar rust en opgang verlangende mensheid niet de geringste behoefte. Van onze nieuwbouwers wordt er slechts verlangd dat zij het verouderde en vermolmde geraamte van onze nationale staat afbreken en opruimen en het goede en deugdelijke materiaal behouden, waarop en waarmee het nieuwe gebouw van onze samenleving kan worden opgetrokken.

Onze tijd heeft mensen en krachten nodig die beschikken over een ruime perspectieve blik, gepaard met een praktische zakelijkheid. Het is om het zoeken en tasten naar de beste en geschiktste middelen, naar de meest geëigende vormen, welke beter tot de nationale fantasie van ons volk spreken. Vormen en middelen die de overgang van het oude in het nieuwe stelsel zouden kunnen vergemakkelijken. Het is juist om deze redenen en overwegingen dat er op dit ogenblik zo’n intense behoefte wordt gevoeld aan het onmiddellijke en volledige herstel van onze democratie. Zonder haar volledige herstel zal elk gepraat en getheoretiseer over onze toekomst een slag in de ruimte zijn. Want de opbouw van onze nationale welvaart is niet mogelijk zonder de grootst mogelijke inspanning van alle krachten uit ons volk, ze is vooral niet mogelijk zonder de loyale medewerking van de ganse arbeidersklasse. Het bestaan van onze nationale toekomst is slechts verzekerd indien wij inderdaad de kunst verstaan de actieve krachten uit alle lagen van de bevolking te mobiliseren voor en te betrekken in de wederopbouw van onze uit de oorlogschaos herrezen samenleving! Maar daarvoor is het ook nodig, dat wij de voorwaarden voor een dergelijke reële en zakelijke samenwerking scheppen! Deze taak is voor onze jonge politici en economen weggelegd, die gedurende de bezettingsjaren hebben getoond pal te kunnen staan voor hun democratische idealen en het vaan van het democratische verzet hoog te hebben gehouden.

In dit verband willen wij terloops nog even memoreren aan de diepe teleurstelling die algemeen werd gevoeld met betrekking tot de beschamende capitulatie- en collaborateurgeest, welke in de eerste oorlogsjaren het denken en het handelen van onze oude politici en parlementairen beheerste. Van leidende figuren die zo’n belangrijke rol hebben gespeeld in het openbare leven en in het geven van leiding aan ons volk! Wij willen geen blinde kritiek hanteren omdat wij al te goed begrijpen dat van hen, bedreven en doorkneed in de parlementaire strategie en duizend-en-een kunstgrepen van de legale strijd, niet verwacht kon worden om tegelijkertijd over ruime illegale ervaring te beschikken om ogenblikkelijk middelen en wegen te vinden om vorm en leiding te geven aan het nationale verzet in de nieuw ontstane verhoudingen. Nee, dat was het niet dat ons zo diep teleurstelde! Natuurlijk moet men oppassen voor onbillijke generalisering. Er zijn inderdaad standvastige en moedige karakters geweest die niet voor de naziterreur hebben gebogen en pal stonden voor hun beginselen met alle daaraan verbonden consequenties. Onze eerbiedige bewondering voor hun onvergetelijke heldhaftigheid die de eer van ons volk hoog heeft weten te houden! Doch het gros van onze bekende politici met klinkende namen, alsmede van de kleinere figuren van plaatselijke bekendheid, had vooral tijdens de eerste jaren van de bezetting hun plicht jammerlijk verzaakt. Het scherpst treft ons verwijt niet zozeer de overigens begrijpelijke angsthouding van onze leiders, die hen van een politieke activiteit deed onthouden op het moment dat ons volk juist leiding en voorlichting nodig had, maar wel hun angstvallig vasthouden aan het oude partijegoïsme en persoonlijke prestige waarvan men blijkbaar moeilijk kon afstappen.

Doch dit ter zijde! Ons volk heeft op dit moment zo weinig aan negatief nakaarten. Laten wij teruggaan tot het uitgangspunt van ons betoog. Het urgente vraagstuk van heden is onze wederopbouw, het herstel van onze welvaart en onze cultuur. Doch voor de opbouw van onze materiële welvaart dient het herstel van onze verfomfaaide en danig toegetakelde democratie te geschieden. Want ons herstelwerk is niet mogelijk onder een dictatoriaal of onder welk ander autoritair regime ook.

De wederopbouw eist de totale inspanning van het ganse Nederlandse volk, en zeer in het bijzonder van het werkende en productieve deel. De grote meerderheid van ons volk is democratisch aangelegd. Ze is dat bij traditie, wortelend in de ontwikkelingshistorie van het eigen land. Men kan haast zeggen dat het Nederlandse volk democratisch bij intuïtie is. Het ongebroken, taaie verzet van de grote massa tijdens de bezettingsjaren tegen de tirannie van de usurpators, haar intense en onblusbare haat voor de nazidictatuur, de geweldige offers door de besten onder de besten van ons volk aan de nationale strijd gebracht, het naamloze leed dat door ons allen geleden is ter wille van de bevrijdingsstrijd. Het zijn maar enkele voorbeelden van de vele monumentale bewijzen van onze waarachtige liefde voor de democratie. Dezelfde meerderheid van ons volk heeft een nog onwrikbaar vertrouwen in de kracht en het onbeperkte vermogen van de democratie en in haar in- en vatgewortelde economische en sociale instellingen. Het spreekt daarom vanzelf, dat deze werkende meerderheid de democratie in de naaste toekomst wenst te behouden en hoog te houden!

Ons democratisch Nederland bezit ook een grote dosis realiteitszin. Het beseft ten volle de ontzettende moeilijkheden waarvoor de oorlog het land geplaatst heeft en geeft er terdege rekenschap van. Naar onze diepe overtuiging zal het Nederlandse volk zich gemakkelijk en zonder morren kunnen schikken in de te verwachten materiële ontberingen die de opbouwjaren met zich zullen meebrengen. Voorwaarde is dat het de werkende massa duidelijk moet worden gemaakt waarheen wij in de toekomst koersen. Zonder koers en doel duidelijk te traceren en vast te leggen zal men het wantrouwen en de onverschilligheid van de werkers zeker niet gemakkelijk kunnen overwinnen!

Ons democratisch volk wenst op geen andere wijze zijn economische, sociale en culturele problemen en moeilijkheden op te lossen dan op een democratische grondslag. Het is wars van alle opgelegde dictaten en decreten, wars van alle vleierijen en beloften waarmee men het tot mede- en samenwerking paait. Hiervoor liggen de bezettingsjaren met hun autoritaire verordeningen nog te vers in zijn geheugen. Doch, indien de door de meerderheid van ons volk zo zeer aangebeden en voorgestane democratie niet in staat blijkt te zijn haar een uitweg uit deze kapitalistische impasse aan te wijzen, waarin wij allen zijn terechtgekomen, dan zal de gedachte aan een gewelddadige omwenteling onder ons volk meer en meer terrein gaan winnen. Want bij al ons gepraat over democratie, gelijkheid, broederschap, naastenliefde, verdelende rechtvaardigheid, enzovoort, mag men goed in het oog houden dat DEMOKRATIE nimmer doel is en kan zijn van ons handelen en onze strijd. Ze is evenals de dictatuur zelf slechts een middel om tot het doel te komen. En het DOEL van ons handelen en onze strijd is en blijft de algemene welvaart voor allen, zowel in materiele als in culturele zin, de verwezenlijking van de sociale rechtvaardigheid en de liquidatie van de klassenmaatschappij!

Want een democratie die ons te veel herinnert aan het verleden, aan de permanente tekorten op onze staatsbegroting, aan de eindeloze subsidies ten behoeve van de particuliere ondernemingen op kosten van de werkers terwijl ten slotte de maatschappelijke winsten en surpluswinsten door de particuliere banken en financieel kapitaal werden opgeslokt, een democratie die slechts wist ‘aan te passen’ en ‘af te breken’ op bevel van de geldmagnaten met alle gevolgen van dien, is niet aanlokkelijk en door niemand begeerd en zeker niet door de arbeidende bevolking!

Het is wel wat al te onchristelijk geweest dat wij telkens opgescheept zaten met budgettaire tekorten, dat onze staatslieden maar nimmer slaagden de jaarlijkse begroting ‘kloppend’ te maken, terwijl ons land tot de allerrijksten van de wereld behoorde. Ziedaar de vloek van het ongebreidelde privaatbezit van de liberale economie. Stemt het ons niet tot nadenken dat er maar steeds weer aan de schamele steun van de werklozen, aan de lonen en pensioenen van de brede lagen moest worden getornd om de ‘aanpassingspolitiek’ te kunnen hanteren, terwijl het bank- en koloniaal kapitaal jaarlijks honderden miljoenen extra profijt uit Indonesië naar Nederland wegsleepte? Gezwegen nog van het kapitaalloon dat onze kapitaalbezitters uit hoofde van hun buitenlandse beleggingen uit andere landen ontvingen.

Laten wij enkele typerende voorbeelden en cijfers uit het verdwaasde verleden voor ogen halen! Wat moest er in de hoofden en harten van de miljoenen Nederlanders omgaan als zij de veel betekenende cijfers van de officiële statistiek over onze ‘nationale vermogens en inkomens’ onder de ogen kregen? Zo bedroegen bijvoorbeeld de vermogens in 1940-1941, volgens de fiscale gegevens althans, niet minder dan 12 miljard gulden. In aanmerking nemende de usance van fiscale fraudes onder onze kapitaalbezitters en het feit dat de bovenvermelde cijfers slechts op kapitaalgoederen sloegen, kan men gerust aannemen dat het werkelijke vermogen van ‘bezittend Nederland’ op zijn minst tussen de 13 en 14 miljard guldens beliep. En dit vermogen was ten slotte het bezit van niet meer dan 190 duizend ‘goede vaderlanders’, waarvan de helft van het ‘nationale’ vermogen het privaateigendom bleek te zijn van slechts 2500 Nederlandse bezitters. Zo zag de centralisatie en concentratie van ons nationaal kapitaal er uit. De oorlogsjaren zullen de intensiteit van deze kapitaalsconcentratie wel hebben verhoogd, want onder de even vermelde ‘goede vaderlanders’ zijn er niet weinig geweest, die mede hebben geprofiteerd van de oorlogsconjunctuur.

Hoe was het met de verdeling van ons volksinkomen in die jaren gesteld? In 1938 bijvoorbeeld kwam van het totale volksinkomen ten bedrage van 5100 miljoen gulden, slechts 2400 miljoen ten goede aan de arbeidende bevolking in de vorm van salarissen en lonen. Het overige en grootste deel was geboekt als het inkomen van het bank- en ondernemerskapitaal. Zo zag er de verdelende rechtvaardigheid in cijfers uit. Deze summiere karakterisering van de verdeling van onze ‘nationale’ vermogens en inkomens is een aanklacht tegen de oude democratie. Men behoeft deze sprekende feiten waarlijk niet op te diepen uit het communistische agitatiearsenaal. Moet men beslist een ‘marxist’ zijn om bijvoorbeeld niet goed te praten dat een kapitaalbezitter, als de heer Van der Mandele of een andere geldmagnaat, tientallen reuzenondernemingen in eigendom heeft, deze althans beheert en controleert. Ondernemingen notabene, die met honderden miljoenen opereren en exploiteren???

Wanneer ons volk de terugkeer van het verleden niet wenst, dan bedoelt het juist de terugkeer van deze onhoudbare toestand. Men wil iets anders en iets beters! Bij het zoeken naar iets beters, richt men zijn blik onwillekeurig naar het sovjetstelsel. De Russische successen prikkelen en fascineren ons. Het oude vooroordeel jegens het stelsel, het geloof in de lichtzinnig gebleken gruwelpropaganda van de soort ‘kinderlijken-in-blik’ of ‘permanente volkshonger’ is gelukkig aan het verslijten geraakt. De groeiende en bewonderende sympathie onder de arbeidende bevolking is er voor in de plaats gekomen. Dit werkt verhelderend op onze discussies. Wil men de communisten en het communisme bestrijden dan kan het niet meer geschieden op de oude dwaze wijze. Men moet thans met sprekende feiten komen aandragen, omdat gruwelsprookjes over de ‘Rode tsaar’ en ‘Vadertje Stalin’ geen effect meer hebben op de weldenkende meerderheid van ons volk!

En deze meerderheid vraagt zich nu af: “Waarom kan het bij ons niet wat in Rusland tot kracht en bloei is gekomen?” Men hoede zich voor optimisme en overdrijving! De groeiende sympathie en bewondering voor het Russische volk impliceert geenszins dat ons volk in zijn geheel bereid is het Russische communisme zoals het reilt en zeilt in ons land te aanvaarden. Daarvoor staat het nog te ver van het marxistische socialisme. Zijn objectiviteit staat echter wel open voor de goede gedachten en suggesties die het marxisme ons volk bijbrengt.

In het licht van deze veranderde geesteshouding die onder ons volk plaats heeft gevonden, in het raam der krachtsverschuivingen in internationale en nationale zin, dient onze democratie hiermee terdege rekening te houden!

De ‘Nieuwe Tijd’ vraagt van ons allen ernst en realisme. Aan fantasten en schematici is er weinig behoefte. De oorlogsjaren, de jaren van nationale inspanning en solidariteit, de jaren van toenadering en wederzijds begrip, ze hebben ons ontegenzeggelijk veel geleerd en veranderd. Op dit wederzijdse begrip, deze eensgezindheid gedurende de oorlogsjaren, moet een nieuwe en betere nationale samenwerking worden opgetrokken in het belang van onze toekomst. Zeker, de oorlogsjaren hebben helaas de onderlinge ge- en verschillen die tussen de groepen en klassen bestaan niet kunnen opheffen! En toch, ondanks de onderlinge ge- en verschillen op economisch, organisatorisch, op sociaal-cultureel of partijpolitiek gebied die ons nog van elkaar scheiden, op dit ene punt kunnen de meningen niet uiteenlopen. Aan de fantastische opeenhopingen van kapitalen en vermogens in enkele particuliere handen, die de bezitters niet meer tot persoonlijk nut kunnen strekken, dient er een eind te morden gemaakt.

Hoe wij persoonlijk ook politiek en ideologisch georiënteerd zijn, bij welke groepen en schakeringen van de arbeidende bevolking wij door het maatschappelijke leven moge zijn ingedeeld, deze hemel schreiende toestand zal niemand willen en kunnen goed praten. Wij weten het, de socialistische arbeiders en de marxisten in het algemeen steken hun meningen niet onder stoelen of banken. Ze streven naar een klasseloze maatschappij door de opheffing van het kapitalistische eigendom, door de liquidatie van het door hen zo verfoeide privaatbezit. Ze zijn er van overtuigd dat de onmiddellijke en algehele opheffing van dit kapitalistische privaateigendom slechts bereikt en verwezenlijkt kan worden via een gewelddadige revolutie en via de proletarische dictatuur. Ze hebben geen ongelijk, als de bezittende bourgeoisie onder ons volk haar posities en privileges niet goedschiks wensen prijs te geven!

De ‘marxisten’ wijzen ons de weg van de bloedige revolutie aan. Ze dreigen met de proletarische dictatuur die op de meest realistische wijze een eind zal maken aan de burgerlijke economie. De communisten wijzen met trots op de successen van het Russische proletariaat, op de resultaten van een socialistische economie, op de planmatige ontwikkeling van het sovjetstelsel dat het kapitalisme voorgoed heeft vernietigd. Vroeger stond men wat sceptisch tegenover dergelijke communistische propaganda, doch nu kunnen wij deze feiten niet meer met een onverschillig schouderophalen voorbij gaan. Ze spreken tot de grote massa van ons volk en ook tot ons, onverschillig hoe wij persoonlijk tegenover het sovjetstelsel staan! En wat hebben wij en onze opeenvolgende regeringen daartegenover gesteld? Niets anders dan aanpassen en nogmaals aanpassen. Inflatie, deflatie en devaluatie wisselden elkaar af! Bezuiniging op allerlei gebied, bezuiniging in alle vormen. Dat was het treurige lied van ons politiek verleden. Er was ten slotte geen andere uitzicht, behalve de afbraak van onze democratie! Geen opwekkende herinneringen weliswaar, niettemin de bittere waarheid.

Maar laten wij eerlijk zijn en de realiteit niet uit het oog verliezen. Zeer velen van ons zijn nog geen aanhangers van het marxistische socialisme, voor wie het zwaaien met de rode vlag reeds een angstjagende en adembenemende gewaarwording moet zijn. Revolutie en barricadegevechten kunnen hen op dit ogenblik niet bekoren. Het verstrekkende perspectief dat de liquidatie van het privaateigendom met zich mee brengt, kan of wil er bij hen nog niet in. Van het ‘marxisme’ wil de meerderheid, zij dan ook uit onkunde, evenmin iets weten. Bij deze groepen van ons volk moet de onteigening van hun huis, grond, bedrijf of ander kapitaalgoed, het perspectief hun met moeite bij elkaar gespaarde gelden voor de ouden dag te moeten prijs geven, begrijpelijkerwijs op wantrouwen en verzet stuiten. Nee, waarlijk niet, de opheffing en afschaffing van het bestaande privaatbezit en het oude particularisme zal maar weinig begeestering vinden bij onze ‘fatsoenlijke’ Nederlanders. Wanneer wij van een herboren democratie en van een fundamentele herziening van ons economisch stelsel spreken, impliceert dit dus niet de volledige opheffing van het vervloekte privaateigendom, zelfs niet de principiële aantasting daarvan.

Onze herrezen democratie moet echter wel het kapitalistische bezit ‘NORMALISEREN’, de tergende toestanden en gevolgen, voortspruitend uit dat bezit wegnemen en fatsoeneren zonder het principe van het privaatbezit zelf aan te tasten, geheel volgens de wensen van de grote meerderheid van ons volk en naar de behoefte van het ogenblik. De door ons bovengeschetste verdeling van vermogens en inkomens kan immers niet onveranderd gehandhaafd blijven. Dit is het minimum wat onze democratie in haar eerste hervormingen in de naaste dagen tot stand moet brengen, wil ze niet een hoon voor en van zich zelf worden. Voor deze dringende taak dient ieder van ons, hoe hij ook georiënteerd en georganiseerd moge zijn, al zijn krachten in te spannen. Elke politieke activiteit, onverschillig van welke partij of groepering zij uitgaat, dient te zijn gebaseerd en gericht op het nastreven van dit doel, op de praktische toepassing van deze hervorming! In deze actie kán en mag vooral de arbeidersklasse niet ten achter blijven. Integendeel, ze moet hierin vooraan gaan!

Een zich aan de oude privileges starende en zich aan het bankroete kapitalistische systeem vastklampende democratie is met dit afstervende stelsel ten dode opgeschreven. Elke regering en elk politiek project of combinatie, elke samenwerking van partijen of groepen welke op de oude democratie moet steunen, zal en moet op de onvermijdelijke weerstand van de werkende massa stranden. Wanneer wij de moed missen te breken met situaties uit het verleden en gevestigde meningen of ingeburgerde nationale normen die vroeger onder bepaalde omstandigheden, weliswaar hun houd- en levensvatbaarheid hebben bewezen, voor onveranderlijke ontastbare principes blijven aanzien — nu de omstandigheden radicaal veranderd zijn — dan maken wij van de democratie een levende karikatuur.

Zo’n democratie is niet met drogredenen goed te praten, zelfs niet met de punten van de bajonetten en met geëlektriseerd prikkeldraad van de concentratiekampen staande te houden. Wie de democratie lief heeft en de barricaderevolutie heet te schuwen of te verafschuwen, moet echter de revolutie in de geesten doen voltrekken en de democratie met deze revolutionaire geest doordringen.

Want hoe het ook zij, een sociale omwenteling van onze verstarde en verroeste maatschappelijke orde is onvermijdelijk. De sociale revolutie klopt reeds luid aan onze nationale deur, al geloven velen van ons dat de reële gestalte van de sociale omwenteling, zelfs in haar gewelddadigste en scherpste vorm, toch wellicht nog minder vreesaanjagend zal zijn dan het mechanisch denken ons pleegt te suggereren! Elke theoretische voorstelling van het dynamisch gebeuren is ten slotte maar een waarschijnlijkheid en nimmer een wetenschappelijke zekerheid.

De historie van de mensheid en die van de sociale omwentelingen kennen weliswaar vaak herhalingen, nimmer echter komt in de wereldgeschiedenis een congruentie van de reproductie van reeds vroeger bestaande toestand of toestanden voor!!! Zoals de volksoorlogen in de menselijke geschiedenis telkens weer in een anderen vorm en steeds op een hoger niveau plaats hebben gevonden, zo heeft elke maatschappelijke omwenteling zich nooit in dezelfde gestalte en op hetzelfde hoogtevlak als haar voorgangster voltrokken. Cultuurhistorisch is daarom niet aan te nemen dat een eventuele sociale revolutie in het democratische Westen, en zeer in het bijzonder in ons land, noodzakelijkerwijze hetzelfde proces moeten doormaken als eertijds in Rusland, al zal ze ongetwijfeld dezelfde trekken en strekking in zich dragen! Het staat evenmin vast dat het beeld van de sociale omwenteling over de hele wereld hetzelfde schema gaat vertonen, zoals de goedkope propaganda ons dagelijks probeert te suggereren. Een sociale revolutie is immers geen maakwerk van mensenhanden, noch het resultaat van een luidruchtig geschreeuw van enige heethoofden. Ze kan evenmin ontworpen worden in de geëxalteerde hersenen van enkele intellectuelen. De vrome gelovigen onder ons zien de revolutie als ‘Gods wil’, bestuurd door God’s Almachtige handen, waaraan wij mensenkinderen hebben te gehoorzamen en mee te helpen. Materialistisch gesproken gehoorzaamt elke revolutie en sociale omwenteling aan de harde wetten van de eigen ontwikkeling in volkomen overeenstemming met de heersende objectieve omstandigheden.

De vraag van de revolutie dienen wij daarom in dit licht van de historie en maatschappelijke voorwaarden te bezien. De factoren en omstandigheden kunnen in ons werelddeel anders zijn dan die waarin de Russische Revolutie zich voltrokken heeft. Tegenover het tsaristische despotisme van toen staat het progressieve Westen van nu, waarvan Engeland zeer zeker een tastbare exponent is, dat wortelt in evolutionerende hervormingen. Buiten deze zeer belangrijke factor moet men niet uit het oog verliezen dat de Russische arbeidersklasse van toen vrijwel alleen stond in de strijd tegen het wereldimperialisme, terwijl de arbeidersklasse van vandaag in de worsteling voor het socialisme in eigen land een machtige morele steun vindt in het bestaan van de Sovjet-Unie!

Afgezien van deze fundamentele voorwaarden komt het ons voor dat de intensiteit van een dynamische explosie verzwakt naarmate ze zich verder van het centrale punt verwijdert zonder echter van richting te veranderen. De periferie is sterker onderhevig aan de wetmatige wisselwerking van actie en reactie!

De Franse revolutie die de grondvesten van het Europese feodalisme omploegde en uit elkaar heeft geslagen, het sociale aanzien van ons contingent ten slotte heeft veranderd, de grote machtige democratische omwenteling die over de hele wereld haar geestelijke sporen heeft nagelaten, kon zich in Engeland en buiten de eigen bakermat niet met dezelfde oorspronkelijke intensiteit en verbittering voortzetten en herhalen. Onze Nederlandse democratie — zelf het geestelijke kind van de Franse omwenteling, echter opgevoed in de Engelse hervormingsgeest — is ontegenzeggelijk verankerd in de progressieve reformen van onze voorouders. Het is daarom geen louter toeval dat de geest van de reformatie en reformisme zo sterk leeft in ons filosofisch en politiek denken! Het zou irreëel zijn en ons op gevaarlijke dwaalsporen brengen deze harde feiten te loochenen of anders te willen zien en voor te stellen. Want deze feiten verklaren tevens de oude stabiele positie van onze kerkelijke partijen en zeer in het bijzonder van de Rooms Katholieke Staatspartij, die de soepelheid van het christendom steeds wist aan te passen bij de veranderde omstandigheden. Het geeft ook een verklaring van het bloeiende reformisme van onze sociaaldemocratische politiek, die een goede klankbodem heeft gevonden in de hervormingsgeest van ons volk. De pertinente afkeer van de grote meerderheid tegen alles wat naar absolutisme en dictatuur ruikt, spruit eerder voort uit een historische traditie van non-conformisme — dat ons volk in het verleden zo wanhopig in sektarisch individualisme verdeelde en versplinterde — dan uit een klaar bewustzijn het socialistische ideaal te willen afwijzen. Integendeel, in wezen is ons volk zeker vooruitstrevend en niet conservatief, maar in zijn vooruitstrevendheid is het steeds traag bezinnend en voorzichtig wantrouwend geweest. De weg van de hervorming spreekt beter tot onze traditie en kleinburgerlijke fantasie, ze beantwoordt meer aan de evenwichtige lauwheid van de Nederlandse gemoederen, dan een plotselinge nieuwigheid die men nauwelijks vatten kan. Het is wellicht daarom dat de doorsnee Nederlandse democraat in het algemeen nog afwijzend staat tegenover de revolutiegedachte en de socialistische dictatuur. Het rustige en bezadigde element in onze volksaard prefereert een geleidelijke hervorming zonder bloedvergieten boven een gewelddadige omwenteling. De Nederlandse burger ziet in elk revolutiegeweld slechts chaos en vernieling, dat alle nationale waarden en tradities omver gooit en volkomen vernietigt en in het bijzonder zijn eigen persoonlijk bezit! De boer zijn stukje grond, de fabrikant zijn bedrijf, de ambtenaar zijn landhuisje en de goed betaalde arbeiders hun overgespaarde penningen! De angst voor de revolutie wordt niet minder versterkt door de banale voorstelling van de gruwelijkheden van de Russische Omwenteling die het verleden heeft gekend.

De arbeidersklasse met de communisten aan de spits wijst weliswaar heden ten dage met trots en enthousiasme op de successen en de bewonderenswaardige vitaliteit van het Russische volk, dat geheel gelouterd uit het vuur van de revolutie te voorschijn is gekomen. De Nederlandse democraat echter, hoezeer hij ook het socialisme wil, is te gehecht aan de eigen nationale tradities om ze met een handomdraai over boord te gooien. Daarom zal de meerderheid van ons democratische volk niet gemakkelijk worden gedrongen in de richting waar het revolutionaire sentiment met het rode vaandel des gewelds ongeduldig zwaait. Voorwaarde echter dat men niet teveel met onze democratie moet gaan sollen. Een rustige bezadigdheid is geen neurasthenie en zelfs een gesarde neurasthenische stier kan zijn apathie wel eens verliezen.

Onze democratie heeft in het verleden haar kracht en glorie ontleent aan de steeds voortschrijdende reformen. Waar de grenzen van de kapitalistische mogelijkheden de verdere noodzakelijke voortgang van de hervorming op sociaal en economisch gebied onvermijdelijk moest versperren, raakte de democratie in verstarring, mitsdien in diskrediet. Haar lijdensweg begon. Haar onmacht en onwil de meest dringende hervormingen ter hand te nemen, deze zo nodig door te zetten was tevens het preludium van haar eigen stervensuur. Het kapitalistische stelsel heeft de democratie in de ogen van de brede volksmassa van haar hoge voetstuk gedegradeerd en gediscrimineerd! Wil men het vaandel van de democratie hoog houden, dan wordt het tijd en taak haar over het dode punt heen te helpen. De onnodige en vooral belemmerende obstakels, die een gezonde groei en bloei van onze democratische samenleving inderdaad in de weg staan, dient men met alle krachtsinspanning weg te nemen, zo nodig met geweld omver te werpen.

Dit is de enige juiste voorwaarden om aan de zo zeer verfomfaaide en verdofte democratie haar verloren glans en aanzien terug te geven. Ons democratisch staatsidee op zichzelf, onze staatsrechterlijke organen en verhoudingen, ze mogen inderdaad hier en daar verouderd zijn en zeer zeker om een grondige herziening vragen, doch de algehele liquidatie ervan is niet van urgent belang. Al onze sociale en culturele instellingen beantwoorden voor een groot deel aan onze nationale geaardheid en de tradities, aan het fantasievermogen van de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking. Ze moeten daarom niet vernietigd, maar verbeterd en herzien worden!

De heropbouw van onze toekomst vraagt een levendige, verjongde, dynamische en boven alles creatieve democratie, gedragen door een nieuw idee en door een nieuwe slag van mensen die dit begrijpen. De tijd eist van hen morele moed en tegelijk soepelheid van geest om het onnodige en verouderde af te breken, zonder het oude bruikbare materiaal te vernielen! Zo alleen kan onze herboren democratie nieuwe wegen inslaan en nieuwe perspectieven openen!!!

Wij hebben lang genoeg, te lang zelfs, gefrunnikt aan de façade van ons nationaal gebouw. Wij hebben hier wat bijgevijld, daar bijgetimmerd en opgeschilderd, maar steeds nagelaten de fundamenten na te kijken en ze te herzien. Wat wij nu hard nodig hebben is geen eendagsconjunctuurbouw, berekend op de gelegenheidsstemmingen van het ogenblik, doch een fundamentele reconstructie, een hervorming in grote stijl met een diep scheppend perspectief, dat de beste en edele krachten uit het werkend volk bezielen en activeren kan, alle vooruitstrevende elementen en groepen mobiliseert en samentrekt. Ons volk vraagt dus niet een generale repetitie van het reeds herhaaldelijk opgevoerd politiek drama uit het verleden met bijgewerkte en afgezakte toneelcoulissen, maar wel een geheel nieuw blijspel met een nieuwe bezetting en rolverdeling! Alleen dan kunnen wij aan onze democratie een creatieve en hogere inhoud en een nieuw aureool geven! Alleen dan zal onze Westerse democratie haar levensvatbaarheid terugwinnen!

Welnu, wie de dictatuur vreest moet haar niet alleen met drogredenen en loze woorden bestrijden, hij moet aan het volk kunnen aantonen dat de democratie haar oude dynamiek nog niet helemaal verloren heeft. Wie het revolutiegeweld op straat en achter de barricaden schuwt, moet bereid zijn ‘goodwill’ tot het uiterste te tonen. Want een negatief afwijzen van de dictatuur zonder daar tegenover een positieve en concrete daad te stellen, grenst aan het NIHILISME, dat naar impotentie en tot zelfvernietiging leidt.

Welke hervormde taak wacht de democratie? Wat moet van onze nationale samenleving veranderd en verbeterd worden?

De nog steeds onopgeloste sociale en economische problemen, welke door de oorlog nog scherper zijn geaccentueerd, dient men met ondubbelzinnige ernst tot oplossing te brengen. Zo mogelijk op onbloedige democratische wijze, in onderling democratisch overleg als het moet door DEMOCRATISCH GEWELD, dat is het geweld van de meerderheid van ons volk.

Dit moet de leidende gedachte zijn van onze democratie en ons handelen, de gedachte die ons samenbindt, voortstuwt en begeestert. Onze democratie veronderstelt onderling overleg, homogene heterogeniteit van gedachten en handelen, eensgezinde samenwerking van de partijen en groepen, samenbundeling van de nationale krachten en bovenal hervormingen en herzieningen op allerlei gebied van het maatschappelijke leven. Ze mag echter niet betekenen de ‘samenwerking’ en het reformisme, zoals wij ze in het verleden gekend hebben. De klassieke politiek van de ‘Godsvrede’ en ‘klassensamenwerking’ heeft ons allen in het fascistische moeras gebracht. Het fascisme van Mussolini of het nationaalsocialisme van Adolf Hitler, dat de klassenstrijd heeft gesmoord, is in wezen niets anders geweest dan de in haar uiterste doorgevoerde en met geweld toegepaste politiek van de ‘klassenharmonie’ en van de ‘sociale vrede’ waarvan wij in de achter ons liggende jaren ruimschoots de wrange vruchten hebben kunnen plukken. Het tijdperk van het reformisme op de oude grondslag is door deze oorlog afgesloten. Het is morsdood om nimmer op te staan! Niet minder dan de heer Vliegen, de baanbreker en nestor van de Nederlandse sociaaldemocratie, heeft het bankroet van het oude reformisme moeten erkennen. “Wij zijn”, zo schreef hij toen, “binnen het kapitalisme met onze reformistische arbeid aan het eind!” Het was een hartenkreet, die men sedertdien in alle toonaarden en nuancen hoorde herhalen, zelfs in niet-marxistische kringen. Het is duidelijk dat de binnen het raam van het kapitalisme vruchtbare democratische hervormingen niet meer mogelijk, althans niet duurzaam zijn. Wij moeten mitsdien het raam losweken en de grenzen van het kapitalistisch mogelijke overschrijden! Elke Nederlander, hij zij marxist of christelijk, rood of oranje, een republikein of monarchist, die niet de morele moed er toe heeft dit te doen, blijft gevangen in het fatale doolhof van het kapitalistische stelsel, met slechts een eindeloos politiek gekrakeel als perspectief. Elke partij die niet bereid is haar politiek program te herzien en dit op een moderne verlichte basis te funderen, loopt kans door ons volk niet begrepen te worden.

Wij horen in deze dagen veel van ‘samenwerking’ en ‘concentratie’ van krachten in het belang van onze wederopbouw. Wij juichen dit streven toe. Elk initiatief in deze richting, onverschillig van welke kant het ook uitgaat, verdient sympathie en ondersteuning van ons allen. Er moet echter vermeden worden dat men in een soort ‘samenwerking’ vervalt, welke ons politiek verleden zo goed kende. Ons politiek vocabulaire is vol van schoonklinkende terminologieën op dit gebied, waarmee men al te vaak een voze schijneenheid probeerde te bemantelen. Onze oude ‘rechtse coalitie’, ‘nationale concentratie’, ‘Nederlandse Unie’, ‘Eenheid Door Democratie’ en dergelijke meer hebben ons volk in het verleden heel wat moois beloofd met ten slotte ons allen bekende resultaten. Het ontbrak in de vooroorlogse jaren inderdaad niet aan ernstige en edele pogingen de versplinterde, tegen elkaar werkende nationale krachten samen te trekken en ze tot vruchtbare samenwerking te inspireren. De fout van het verleden was dat men wel een ‘zo breed mogelijke basis’ construeerde, waarop een zo groot mogelijk politiek blok kon worden geformeerd, welke echter gericht moest worden tegen een bepaalde groep of groepen (fascisme, communisme, linkse partijen, e.d.). Met al onze ‘nationale concentraties’, ‘coalities’ en ‘combinaties’ in het verleden was er nimmer een bescheiden poging gedaan het wezen van onze oude economie aan te tasten. Er waren genoeg negatieve antikapitalistische declaraties geweest in redevoeringen en dikke geschriften, van de uiterste ‘linkse’ vleugel tot de meest rechtse kringen toe. Maar de wurgende greep van het veelarmige bankkapitaal, die het sociale en culturele leven van ons volk in al zijn vormen en uitingen moest verstikken, bleef ongemoeid zijn praktijk uitoefenen.

Aan het vastgelopen productiestelsel, waarin men ten slotte de wortel van het maatschappelijk kwaad moest zoeken, werd niet getornd. Men modderde veel te veel aan het technisch-organisch productieapparaat zonder de grondslag van onze productie- en distributiestelsel zelf te willen herzien.

Wij kunnen het niet genoeg herhalen: De nationale wederopbouw van ons land eist de concentratie en inspanning van alle krachten van de arbeidende bevolking. Het vraagt dringend naar een eensgezinde samenwerking van ons volk, doch een samenwerking op een betere basis en met een nieuwe inhoud en betekenis. Een samenwerking die gericht moet zijn op het breidelen en beknotten van de overheersende en alles beheersende macht van het grootkapitaal. Een samenwerking die streeft naar een betere en redelijke kapitaalsspreiding ten behoeve van het algemeen welzijn. Een samenwerking die zich tot taak stelt de enorme vermogens van enkelingen tot normale en redelijke proporties terug te brengen, te verhinderen dat zich nieuwe cumulaties en concentraties van het particuliere kapitaal in de toekomst herhalen! Het is dus een samenwerking van gelijkberechtigde, vooruitstrevende krachten, die zonder direct te willen overgaan tot de algemene opheffing van het kapitalistische private eigendom, dit bezit in de allernaaste toekomst slechts wensen te normaliseren!

Welnu, de verwezenlijking van dit ideaal in de komende dagen moet de minimumeis zijn van elke partijpolitiek en van elke politieke groepering die naar een werkelijke fundamentele evolutionerende hervorming streeft. De samenwerking op deze grondslag vraagt geen bepaalde ideologieën, geen specifieke partijpolitieke kleur! Het is een samenwerking van gelijkberechtigde partijen, die niet vraagt naar geloof of politieke oriëntatie van de partners, maar slechts gezond verstand van de meewerkenden. Iedere deelnemer behoudt zo nodig zijn eigen politieke principes en zienswijze inzake alle andere levensvraagstukken. Wij zeggen dit laatste met nadruk, omdat wij er van bewust zijn dat op het gebied van ideële en ideologische problemen niet gemakkelijk en niet zo gauw overeenstemming zal zijn te bereiken. Op het staatsrechterlijke, sociale en culturele terrein liggen tal van urgente vraagstukken die eveneens om dringende oplossingen vragen, waarover de meningen nog zeer verdeeld zijn. Het bestaande meningsverschil zullen wij nog lang moeten behouden, dat ten slotte slechts door wederzijds begrip en democratisch overleg kan worden opgeheven en tot overeenstemming gebracht! Zonder nu een ogenblik aan de belangrijkheid van de hervormingen en herzieningen op staatsrechterlijk en sociaal cultureel gebied te twijfelen of de urgentie van de oplossingen van deze vraagstukken te bagatelliseren, geloven wij toch dat wij het eerst over de economische grondslag en het naastliggende doel van onze herboren democratie eens moeten zijn. Wij kunnen slechts aan de reconstructie van onze staatsrechterlijke en staatkundige organisatie beginnen, als het ons goed duidelijk is geworden op welke economische grondslag wij onze democratie moeten plaatsen en wat haar naastliggend doel is.

Over deze grondslag en dit doel mag geen twijfel bestaan. Over de te kiezen vorm en organisatorische constructie, waarin tenslotte de praktische belichaming van deze gedachte haar verwezenlijking moet vinden, kunnen wij van gedachte wisselen. De reconstructie van onze staats- en economisch apparaat, alsmede de herziening en verbetering van ons sociaal en cultureel welzijn moet vanzelfsprekend op de nieuwe grondslag en het nieuwe doel van de democratie zijn afgestemd. Alle vooruitstrevende elementen, groepen of partijen die inderdaad een nieuw herboren democratie wensen, die anders willen en naar iets beters verlangen dan het voor 9 mei 1940 bestaande, zullen zich op dit platform moeten verenigen. Ze zullen op deze grondslag, ondanks politieke ver- en geschillen, een loyale samenwerking tot stand moeten brengen. Indien ze inderdaad de democratie een grote dienst willen bewijzen, verwacht ons volk dat ze gescheiden naar het gemeenschappelijke doel samen marcheren!

Zonder een structurele hervorming van de economische grondslag van onze samenleving, immers zonder een wezenlijke herziening van haar economische structuur, is geen democratie in deze naoorlogse periode mogelijk of zelfs denkbaar!! Ze zal evenals in het verleden een lap- en opmaakwerk blijven, welke niet bestand zal blijken te zijn tegen de komende stormen des tijds.

Het zijn heden ten dage heus niet meer de ‘klassenstrijdjes’ of de ‘onverzoenlijke proletariërs’ die zich in volle ernst afvragen of de toekomst de ongehoorde kapitaalsophoping in enkele particuliere handen ongemoeid zal kunnen laten. Het zijn niet meer de ‘socialisten’ die nu het kapitalisme een kwaad hart toedragen. Zeker, de niet-proletarische elementen onder hen, de burgerlijke democraten, de christelijken en niet-christelijken, de middenstanders, de boeren, de intellectuelen van alle schakeringen, zij allen vragen niet om een nivellering van ons particulier vermogen evenmin om een schematische ‘gelijkmakerij’ van allen en alles. Wij weten allen dat het verschil van de individuele kwaliteit en capaciteit zich in lengte van dagen zal blijven handhaven. Maar op dit ene punt kan er onder hen geen meningsverschil bestaan. Een billijke en redelijke kapitaalsspreiding, een betere verdeling van de nationale vermogens en een meer doelmatige aanwending van het kapitaal acht een ieder wenselijk en noodzakelijk!

Welnu dan. Deze gedachte zal het uitgangspunt moeten zijn, dat een samenwerking tussen alle vooruitstrevende elementen van ons volk kan bewerkstelligen!! De werkers van Nederland, werkers van stad en land en de hoofd- en handarbeiders van alle gezindheid en politieke overtuiging die ten slotte het meest geïnteresseerd zijn in de structurele hervorming van ons economisch leven, zij laten zich niet door oude en verouderde partijdogma’s of partijleuzen, dan wel door kleinzielige sentimenten en onberedeneerde vooroordelen weerhouden om nader tot elkaar te komen, teneinde de nodige en noodzakelijke samenwerking onder ons volk tot stand te brengen. Zij openen het hart voor het redelijke en laten het warmer kloppen voor het algemene welzijn en voor de eisen van het ogenblik dan voor het enge individuele en groepsbelang! Het ogenblik vraagt van ons allen een helder hoofd, wars van het oude traditioneel-sectarisch denken dat ons uit de huidige politieke en geestelijke chaos kan helpen en ons verlost van het eindeloze gehakketak en gekibbel over kleur en façades van ons nationaal gebouw en ons tenslotte sterk en mobiel maakt in de strijd tegen het bank- en financiële kapitaal, tegen de samenzwerende en intrigerende concerns en monopolisten! Want reeds nu steekt de reactie de kop op, en beraamt in het duister middelen en wegen om de wordende vrijheid op dwaalwegen te leiden! Reeds nu probeert het grootkapitaal en zijn betaalde en onbetaalde knechten het vuur der tweedracht in het land te stoken om de kracht en de stormloop van de werkende massa te breken! Eendrachtige samenwerking van werkend Nederland, dát is de voorwaarde om ons te behoeden voor een komende en nog grotere catastrofe die dreigende is!

Onze hartstochtelijke oproep tot een eensgezinde samenwerking geldt vanzelfsprekend minder voor de oude vastgeroeste fanatici en dogmatici, evenmin voor de blinde en verblinde partijgangers, dan wel voor de jonge ambitieuze krachten en in het bijzonder voor hen die in de achter ons liggende bezettingsjaren actief hebben gestreden in de rijen van de onbekende soldaten van het ‘Onzichtbare Leger’ voor een ‘VRIJ NEDERLAND’. Realiteitszin verbiedt ons immers illusies te gaan koesteren dat onze oude geprivilegieerde leiders en politici tot andere en nieuwe zienswijze zijn te brengen! Daarvoor zijn ze te veel verstrikt en vastgeketend aan vooroorlogse posities en banden uit het verleden! Wij betogen hier evenmin voor de gemakzuchtige onverschilligen, de sociaal tevredenen, die gedurende de bezettingsjaren met de oorlogsmisdadigers en hyena’s rijker en schatrijk zijn geworden! Wij wenden ons in de eerste plaats tot de werkers van Nederland die in deze oorlogsjaren zoveel geleden en verloren hebben. Wij wenden ons tot de zelfstandig denkenden en handelende, tot de energieke en vastberadener onder hen, die straks mee leiding moeten geven in ons openbaar leven en daarmee tevens de koers bepalen waarin het Schip van Staat de toekomst tegemoet zeilt!

Laten wij terug gaan op ons uitgangspunt. De minder gecompliceerde geesten onder ons volk stellen terecht de vraag:

Hoe moet, ja, hoe kan ons land zich uit de oorlogsruïne herrijzen en een zonnige toekomst tegemoet gaan, als de grondslag van ons productiesysteem ongewijzigd blijft?”

Ziedaar de eenvoudige nuchtere vraag die op dit moment de gemoederen bezig houdt. Van het klare en ondubbelzinnige antwoord op deze vraag hangt de bereidwilligheid, de loyale medewerking van de arbeidende bevolking af met betrekking tot onze wederopbouw. Het Nederlandse werkende volk kan geen enthousiasme koesteren, noch voorwenden voor een zaak die niet de zijne is. Het zal niet warm kunnen lopen voor een toekomst waarin voor haar geen overtuigend perspectief is weggelegd.

In onze pers is een levendige discussie gaande over de organisatie van onze toekomstige nationale Staat. Van verschillende zijden worden plannen tot herstel van onze nationale welvaart gesuggereerd. De projecten en ontwerpen zijn waarlijk niet van de lucht. De ernst van de ontwerpers ligt boven elke twijfel en verdient onze eerbied en bewondering! Het frappeert ons slechts dat de vele naar voren gekomen suggesties al heel bitter weinig rekening hebben gehouden met de verschuivingen en veranderingen in de wereldconstellatie, noch met haar ontwikkelingskoers!

Men koketteert hier en daar een beetje met sociale frases, doet een hartstochtelijk beroep op het volk, wekt de werkende bevolking tot een krachtige medewerking op en voor de rest bouwt men zijn plannen rustig op de oude ongewijzigde grondslag en projecteert ze binnen het raam van de oude verhoudingen. Wij willen niet ontkennen dat hier en daar wat sociale en politieke franjes te voorschijn worden getoverd, maar van fundamentele hervorming van onze productieverhoudingen is er geen sprake.

Het fortissimo in de begeleidende muziek van de wederopbouw dat boven alles uit klinkt is arbeid en nog eens arbeid! WERKEN, WERKEN EN NOGMAALS WERKEN, SNEL WERKEN, VEEL WERKEN, ja zo mogelijk OVERWERKEN! Dat er nu gewerkt en zelfs hard gewerkt moet worden, dat ons volk veel en zeer veel moet produceren als voorwaarde voor een snelle wederopbouw van onze welvaart zal niemand willen bestrijden. Er moet heel veel en heel snel herbouwd worden, woningen, fabrieken, machines, schepen, werven, spoorwegen, luchtvaart en nog duizend andere kapitaalgoederen meer! Waar geproduceerd wordt heeft dus kapitaalvorming plaats. Want arbeid is de bron van elke welvaart en van elke kapitaalvorming. En het arbeidende volk van Nederland, zonder wiens mede- en samenwerking ten slotte geen productieproces mogelijk is, vraagt bij het zien en horen van zoveel plannen en bouwprojecten met klem: hoe zal in de toekomst de verdeling van de gevormde vermogens en kapitaalgoederen moeten worden geregeld? Wie zal uiteindelijk de gemeenschappelijke productie, verkregen door de gemeenschappelijke inspanning van het ganse volk, ten deel vallen? Zal het sociale drama uit het verleden zich gaan herhalen? Zullen de aldus gebouwde woningen, fabrieken, machines, schepen, spoorwegen, enzovoort, het uitsluitend eigendom van de monopolies, concerns en het grootkapitaal blijven? Weten wij de cumulatie, concentratie en centralisatie van het ontstane kapitaal en vermogen in particuliere handen onbeperkt en onaangetast blijven handhaven, met al de ellendige gevolgen van dien voor de arbeidende bevolking van ons land?

Of, wij herhalen het hier voor de zoveelste maal, moeten wij de nationale wederopbouw niet op een herziende grondslag beginnen en voltooien?

Bij het stellen van deze laatste vraag gaan onze gedachten onwillekeurig naar de fantastische staatsschulden waarvoor wij nu geplaatst zijn. De miljardendans van de heer Rost van Tonningen — eertijds het geliefde troetelkind in de kringen van de Nederlandse financiers — die gedurende de bezettingstijd kans heeft gezien de staatsschuld tot over de 15 miljard op te voeren, moet ons wel doen duizelen, al weten wij dat het hier om nominale getallen en waarden gaat. Doch dit is nog niet alles! Ook onze regering te Londen heeft gedurende de oorlogsjaren met een paar slordige sommen omgesprongen. De totale lasten die ten slotte deze oorlog ons te torsen geeft, zijn op dit moment niet bij benadering aan te geven! Het dak van ons nationaal gebouw kraakt reeds onder de drukkende hypotheek van de toekomst. Wij zwijgen nog van de ontzaglijke materiële vernielingen door oorlogshandelingen veroorzaakt, van het enorme verlies aan kapitaalgoederen die de nazibezetters naar Duitsland hebben weggesleept!

Waarlijk, slechts weinigen onder ons beseffen op dit ogenblik de diepte en de omvang van de werkelijke economische ontreddering van ons land!

Op sociaaleconomisch gebied grijnzen ons dreigende problemen en gevaren tegemoet. Duizenden gedeporteerden die nu terug zijn gekeerd, duizenden oorlogsslachtoffers en eventuele invaliden die hulpbehoevend zijn geworden, honderden vaderloze gezinnen van Nederlandse patriotten die in de lange illegale strijd zijn gevallen, zij allen hebben recht op de onmiddellijke steun van de gemeenschap. Hoe moet dit alles worden gefinancierd?

Plannen voor werkverruiming en voor het scheppen van werkgelegenheid ter opvanging van de werkeloosheid worden opgesteld! Projecten op grote en kleinere schaal worden voorgelegd. Sociale maatregelen worden geconstrueerd en gereconstrueerd. Ons onderwijs, van laag tot hoog, vraagt om verbetering en uitbreiding. Onze volkshygiëne, die in die tussentijd achterop is gegaan, heeft herstel op een hoger niveau nodig! Onze distributie en de daarmee samenhangende prijspolitiek dient beter te worden geregeld. Het woeker- en speculatie-element moet men voorgoed uitroeien! Onze land- en tuinbouw, onze veeteelt, industrie en scheepvaart, ze wachten allen op de helpende hand van de overheid. Waarlijk, er zijn er te veel om alle op te noemen. Wij gaan hier op al deze vraagstukken niet dieper in. Het moet ons echter wel van het hart dat er op verschillende onderdelen inderdaad briljante denkbeelden naar voren zijn gekomen. Ze blijven echter open voor diepere technische beschouwingen en discussies!

Op de achtergrond van al deze vraagstukken tekent zich de grijnzende, alles beheersende vraag van de financiering! Een vraag die uitstel noch ontwijken gedoogt. Zou de financiering van al deze plannen, van onze nationale wederopbouw op de oude bekende voet plaats moeten vinden, dat wil zeggen door fantastische staatsleningen in buiten- en binnenland met de daaraan verbonden rentelasten, welke uiteindelijk door het werkende deel van ons volk zouden moeten worden opgebracht?

Het falen van elk beleid van de vorige opeenvolgende kabinetten in economisch, sociaal, militair en cultureel opzicht sproot juist voort uit de onopgeloste financiële puzzels van onze staatshuishouding. Zelfs een blinde en verblinde ‘aanpassingspolitiek’, op grote schaal toegepast, bracht geen licht in het donkere labyrint van onze staatsfinanciën. Het was en bleef zoeken naar de kwadratuur van de cirkel! Ondanks de door de massa haast niet te dragen en te verdragen fiscale duimschroef steeg onze gevestigde nationale schuld van 2,18 miljard in 1920 tot 3,14 miljard in 1940, een toename dus van bijna 1 miljard gulden. En dat nog wel in een voor Nederland zeer gunstige periode en omstandigheid! De schrilheid van het beeld tekende zich nog veel scherper af door het feit dat onze Nederlandse Staat alleen al tussen de jaren 1925 en 1940 meer dan 3,5 miljard had moeten uitgeven aan interest, amortisatie, conversie en aflossingen van haar leningen! Wij laten hier de vlottende schuld buiten bespreking. Betrekken wij in onze beschouwing nog de rentelasten van de gemeente- en provinciale leningen, dan kunnen wij gevoeglijk aannemen dat het financiële en bankkapitaal tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog alleen uit hoofde van leningen aan onze staatsorganen 5 à 6 miljard aan kapitaalloon heeft ontvangen! Een kapitaalloon dat ten slotte door onze belastingbetalers moest worden opgebracht. Het is duidelijk dat het financiële- en bankkapitaal er juist belang bij heeft de herziening van ons staatsapparaat tegen te gaan. In de handen van het grootkapitaal betekenen onze overheidsorganen niet meer en minder dan lucratieve ondernemingen die het kapitaalloon van de obligatiehouders moeten fokken. Is het een wonder dat onze regering, onder welke naam ze zich ook aan het volk presenteerde en uit welke politieke combinaties ze ook mocht voortspruiten, steeds afhankelijk was van de wensen en luimen van de kapitaalbezitters?

Wie een democratische, van het grootkapitaal onafhankelijke regering wil, dient de macht van het financiële en bankkapitaal voorgoed te breken!!! Onze nationale staatshuishouding op het oude wankele fundament te willen opbouwen, onze toekomst op de luimen en ‘naastenliefde’ van het grootkapitaal te willen funderen, is een verblinding die aan het krankzinnige grenst. Als onze Nederlandse regering in het verleden niet bij machte was een staatsschuld van nog minder dan 2,5 miljard af te lossen, dan moet het wel een ondankbaar sisyfuswerk lijken een insolvente boedel op poten te zetten die een fantastische miljardenhypotheek op de toekomst moet trekken.

Men behoeft inderdaad geen marxistische theorieën aan te hangen om het uitzichtloze van zo’n perspectief in te zien. Men werpe ons niet tegen dat wij in onze al te pessimistische prognose de eventuele opleving van de wereldconjunctuur na deze oorlog niet ernstig hebben gecalculeerd. Het verleden kende eveneens zijn afwisselende hoog- en laagconjunctuur. Ook de toekomst zal van de schommelingen van deze wereldconjunctuur niet gespaard blijven. Doch de vooroorlogse periode van het kapitalisme was nog een paradijstoestand vergeleken bij die wat voor ons ligt. Vast staat dat de curve van de wereldconjunctuur met haar afwisselende depressies en crises na deze wereldcatastrofe zich in snel dalende lijn zal bewegen. Het diepste punt zal ongetwijfeld nog veel afschuwelijker zijn dan het meest pessimistische denken ooit durft te verwachten!

De marxisten geven ons een therapeutisch afdoend middel aan de hand. Ze zeggen luid en onomwonden: “Onteigen de bezittende klasse, hef het privaateigendom op en socialiseert alle productiemiddelen in ons land”. De niet-marxistische democraten willen op dit ogenblik deze weg niet op, ze kijken naar een ander, minder radicaal middel uit. Ze prefereren een compromissenoplossing die de overgang van het oude stelsel in het nieuwe socialistische productiesysteem mogelijk maakt, althans dit kan vergemakkelijken.

In verband met het vraagstuk van de financiering van onze wederopbouw horen wij hier en daar de naïeve theorie verkondigen dat de beslagname van de bezittingen en vermogens van de landverraders en oorlogsmisdadigers, van de stille en openlijke collaborateurs wel geld genoeg in het laatje zal brengen. Deze beslaglegging is nodig en noodzakelijk, ze mag onder geen enkele omstandigheid uitblijven willen wij inderdaad het fascisme met wortel en tak uitroeien. Elk mild optreden onzerzijds en elke vergevingsgezindheid jegens dit verradersgebroed kan slechts neigingen tot een nieuw verraad aanmoedigen! En wij twijfelen er ook geen ogenblik aan dat er bij de juiste en consequente doorvoering van deze maatregel in binnen- en buitenland wel een aardig kapitaal is te verkrijgen!!! Desniettemin hoede men zich voor zulk een kinderlijk optimisme. Als financieel-economisch wapen tegen de huidige ontwrichting van ons economisch leven heeft het hoegenaamd niets te betekenen!

Van andere zijden wordt onze aandacht gevestigd op de van het overwonnen Duitsland te verwachten herstelbetalingen. Afgezien van de vraag of het de heersende kapitalistische klieken in Duitsland na deze oorlog nog gelukken zal het Duitse volk, en niet het minst de Duitse arbeidersklasse, nog dieper en slaafser te doen buigen dan in het verleden, om de gehele last van deze wereldoorlog te laten dragen lijkt het ons wel geboden in dit opzicht een wat beheerst enthousiasme te betonen. Laat men niet te veel illusie gaan koesteren over de herstel- en betaalcapaciteit van het eveneens tot de grond toe vernietigde en bovendien nog in stukken gescheurde Duitsland! Want de Duitse fata morgana zal wel niets anders zijn dan een dorre, niets opbrengende Sahara. Het staat op losse schroeven onze nationale toekomst op dergelijke fictieve verwachtingen te willen bouwen.

In het kader van de Duitse herstelbetalingen wordt door onze annexionisten ook de vraag van de inlijving van een stukje van Duitsland bij Nederland in verband met het probleem van de wederopbouw gekoppeld! De moreel-juridische gronden van deze annexatiegedachte vinden hun rechtvaardiging in de compensatiedrang die ongetwijfeld in de harten van velen van ons leeft. Men behoeft alleen zijn gedachten te laten gaan naar onze door de nazi verwoeste steden, naar de door de vijand zonder noodzaak geïnundeerde bouwlanden om de rechtvaardigheid van de annexatie-eis ten volle te erkennen. Bij dit alles moet men toch zijn hoofd helder en zijn hart koel houden. Het annexionisme kan misschien onze argeloze en kortzichtige landgenoten begeesteren, wie echter het veld van de praktische politiek overziet bemerkt dat zowel onze opportunistische als onze principiële annexionisten met de inlijvinggedachte zich op glad ijs begeven dat geen navolging verdient! Imperialistische neigingen die slechts de appetijt van de geldbeleggers kunnen bevorderen, hebben nooit anders dan roof- en revancheoorlogen gebaard. Het Versaillesverdrag is een vlammende mene tekel geweest, een ernstige waarschuwing die de werkende mensheid ter harte moet nemen! Laat vooral een klein land als Nederland zich niet inlaten met het lugubere spel der groten.

Het annexionisme heeft zoveel internationale en nationale haken en ogen, welke ons in de toekomst meer zorg dan rust zullen geven. Het door ons gepretendeerde recht schept nieuwe verplichtingen, nieuwe lasten en complicaties en maakt het land moreel en politiek nog meer van anderen afhankelijk dan het nu al is. Doch afgezien nog van de politieke en morele overwegingen, menen wij dat elke inlijving van nieuw grondgebied bij ons land voor de werkende bevolking in financieel- economisch opzicht niets om het lijf heeft. Wanneer de oude verhoudingen tussen kapitaal en arbeid niet worden herzien, zullen slechts de bankiers, kapitaalbeleggers en grootondernemers de werkelijke profiteurs van zo’n inlijving zijn, voor wiens belangen de werkers van Nederland mogen paraderen! Zo is het ook met het vraagstuk van Indonesië gesteld. Op het Nederlandse volk rust ongetwijfeld de plicht, en het is ook bereid de Indonesiërs uit de klauwen van de Japanse imperialisten te bevrijden of te helpen bevrijden. Het vraagt echter in hoeverre de werkende klasse bij deze bevrijding belang heeft. Moet ze slechts de kastanjes voor de kapitaalbeleggers en de koloniale monopolies uit het vuur halen, of zal ze medezeggenschap krijgen in de beschikking van de materiële voordelen die uit een nieuwe verhouding voortspruiten?

Wij hebben met opzettelijke vermijding van breedvoerige, quasi wetenschappelijke theorieën, de kern van ons wederopbouwvraagstuk op simpele wijze aan de orde gesteld. Deze kern draait om het financieringssysteem van onze herstelpolitiek, welke niet meer op nieuwe leningen en nieuwe rente-uitkeringen mogen berusten!! Dit vraagstuk staat in nauw verband met het probleem van de billijke en redelijke kapitaalspreiding en het verhinderen van nieuwe kapitaalsaccumulatie en concentratie in de naaste toekomst.

Wij hopen op deze kernvragen een concreet antwoord te mogen geven, zij dan ook in korte en vluchtige trekken, een ontwerp dat tevens voor een platform zou kunnen dienen voor een goede en loyale samenwerking van alle vooruitstrevende partijen, groepen en elementen.

II

Uitgaande van het feit dat het hele economische leven van ons volk in al zijn vormen en geledingen door het bank- en financiële kapitaal wordt beheerst, beheerd en gecontroleerd, ligt het voor de hand dat de reconstructie van ons bankwezen de sleutel is van alle andere hervormingen!

Er is in de huidige moderne samenleving geen economisch organisme denkbaar, dat niet in meerdere of mindere mate afhankelijk is van de Nederlandse banken, waarin tenslotte de belangen van de grote monopolies, trusts en andere reuzenondernemingen convergeren. Het bankwezen is een zo vitaal en integrerend onderdeel van ons economisch leven, dat wie het beheerst in feite het lot en leven van ons volk in handen heeft. De kredietpolitiek van de banken is het scherpste wapen van het grootkapitaal om de meest radicale en opstandige regering tot rede te brengen en haar beurs- en andere financiële manipulaties hebben niet zelden het ganse volk geruïneerd. De in de landbouw, industrie, scheepvaart en andere takken van het economische leven geproduceerde meerwaarde, in alle denkbare vormen als landrente, huur, winst, surpluswinst, interest, dividend, agio, enzovoort, heel dit kapitaalloon vloeit langs vele en allerlei kanalen om zijn uiteindelijke bestemming te bereiken: de vergaarbak van het bankkapitaal! De boer klaagt onder de zware druk van de hypotheekrente, de winkelier en de fabrikant zuchten eveneens onder de rentelast die op hun bedrijf rust, terwijl de brede consumentenlaag deze economische verzuchtingen in de prijs van het eindproduct moet calculeren. Maar ook de kleine spaarders blijven niet veilig voor de ruïnerende manipulaties van de bankpolitiek met haar inflaties, deflaties en devaluaties, welke zo zeer afhankelijk zijn van de relatieve gouddekking!

Of nu het bankwezen zijn hoogste vorm van centralisatie heeft bereikt, als bijvoorbeeld in de fascistische landen, dan wel zich in meer gedecentraliseerde slagorde opstelt als in sommige democratische staten waartoe ons land zeer zeker behoort, het maakt voor het hier uiteengezette proces geen wezenlijk verschil. Men behoeft maar in ons land het uitgestrekte operatieveld van onze Nederlandse banken na te gaan, haar talloze participaties in allerlei reuzenconcerns en monopolies, haar manipulaties met holdingmaatschappijen. Men behoeft slechts kennis te nemen van de enorme stroom van kapitaalloon, dat ieder jaar door het financiële kapitaal wordt geabsorbeerd, om een juist begrip te hebben van de fatale gevolgen van de almacht van de ‘ongekroonde heersers’ voor onze nationale volkswelvaart!

Daarom rest voor ons geen andere keuze, dan:

DE DOMINERENDE MACHT VAN HET NEDERLANDSE BANK- EN FINANCIëLE KAPITAAL DAT ONS GEHELE PRODUCTIEPROCES BEHEERST EN CONTROLEERT, DIENT TE WORDEN GEBROKEN. DEZE MACHT MOET IN HANDEN VAN DE GEMEENSCHAP, RESPECTIEVELIJK VAN EEN DOOR HAAR GEKOZEN LEGISLATIEF ORGAAN WORDEN GELEGD.

Praktisch komt dit dus neer op de noodwendige onteigening en socialisatie van alle Nederlandse banken, krediet- en andere financiële instellingen met inbegrip van al hun bezittingen en vermogens in binnen- en buitenland. Met de onteigening en socialisering van het bankkapitaal en daardoor het tot zich trekken van ons ganse kredietsysteem door de staat, verlost men niet alleen regering en volksvertegenwoordiging uit de wurgende greep van het financiële kapitaal, men opent daarmee tevens een ruim perspectief voor het voeren van een waarlijk koninklijke en vruchtbare sociaaleconomische politiek, welke gericht is op de bevordering van de algemene volkswelvaart. Stimulering van onze landbouw, industrie, handel, scheep- en luchtvaart, verruiming van werkgelegenheid, sociale woningbouw, verbetering van onze volkshygiëne, bevordering van kunst en cultuur, het boren van nieuwe bronnen van volksinkomsten welke tot de verhoging van de algemene koopkracht moet leiden; al deze vraagstukken zullen in het kader van de confiscatie van de banken, wat minder financiële hinderpalen op hun weg ontmoeten! En dan doet het weinig ter zake, welke etiquette onze toekomstige regering zich op de borst wenst te spelden.

De onteigening van het bankkapitaal en het beheersen van het hele kredietsysteem door de regering verschaft haar een reële macht, die tienmaal effectiever zal zijn dan alle protectionistische en andere dwingende maatregelen te samen. Een macht, die een overheid zo nodig heeft om een meer plan- en doelmatige nationale economie ter hand te nemen.

Want dit kunnen wij wel met zekerheid zeggen. Een gebonden economie zal na deze oorlog in de plaats van de oude bandeloze particuliere concurrentie moeten komen. Of men naar de Sovjet-Unie, de USA of de rest van de wereld kijkt, overal bespeurt men — zij het dan ook op verschillende grondslag en uit tegengestelde oogmerken — dat de algemene tendens van de economische ontwikkeling naar een geleide huishouding wijst. Het tijdperk van het ‘bandeloze liberalisme’ is met deze oorlog voorgoed voorbij. Zonder de beheersing van het financiële kapitaal, zonder een absolute onafhankelijkheid van regering en volksvertegenwoordiging van de particuliere financiers en andere plutocraten, zonder ten slotte de mogelijkheid te scheppen dat de nationale meerwaarde, gecreëerd door onze gezamenlijke nationale inspanning weer terug valt en moet terug vallen op het gemeenschappelijk bezit van de gehele natie, zal elk gemorrel en gedokter van onze staatsrechtelijke organen en verhoudingen op chaos, verwarring en anarchie uitlopen.

Zonder de onteigening van het bankkapitaal immers en het tot zich trekken van het ganse nationale kredietsysteem is een werkelijk doeltreffende controle op ons bankwezen ten enenmale onmogelijk. Een regelend en eventueel intermediair optreden van onze overheidsorganen, te midden van de strijdende en botsende belangen van de producenten en consumenten, van de werkgevers en werknemers, zal een kinderlijke illusie blijven die niet door de feiten gerechtvaardigd is. Evenmin zal het mogelijk zijn onze distributie- en prijspolitiek in de toekomst langs betere banen te kanaliseren. De socialisatie van ons ganse kredietsysteem is de enige voorwaarde om de verdere intensivering van particuliere kapitaalconcentratie en centralisatie te verhinderen en om de beoogde kapitaalsspreiding te kunnen verwezenlijken. Alleen dan zal onze regering de kans en de mogelijkheid worden verschaft een eind te maken aan het parasitaire arbeidsloos inkomen. Zo kan de staat een middel worden om de nationale welvaart te verhogen, wat meer betekent dan het verrichten van politiediensten.

Zijn we niet bereid deze fundamentele herziening van onze productieverhouding te aanvaarden, dan stevenen wij regelrecht naar de chaos en anarchie. Dan betekent elk gekoketteer met personalistisch socialisme of socialistische democratie, met ‘persoonlijke vrijheden’, met vrijheid van geloof en geweten, van vereniging en vergadering, van demonstratie en kritiek, elk gepraat over de vrijheid van meningsuiting en protest en nog zoveel andere schoonklinkende vrijheden meer, niets anders dan het nutteloos gescharrel met de vrijheden van de onmacht. Het is de vrijheid om langzaam maar zeker onder de moordende greep van het grootkapitaal te mogen creperen! Dan is elk geleuter over de democratie slechts het gerochel van de stuiptrekkende democratie, welke waard is om met het geweld van de massa te worden omver geworpen en uitgebrand!

Wij spreken boven uitdrukkelijk van de onteigening en socialisatie van het bankkapitaal, omdat opheffing van het bankgeheim alleen geen garantie biedt voor een doeltreffende controle op de parasitaire praktijken van het bankwezen, doch vooral omdat deze maatregel het uiteindelijke kapitaalloon niet weer terugvoert in onze welvaartscirculatie. Opheffing van het bankgeheim is weliswaar een fascinerende propagandaleuze, ze heeft op de praktische realiteit zeer weinig te betekenen. Laten wij de publieke opinie niet promoveren tot rentmeester van de renteniers, doch de gemeenschap maken tot de beschikker en erfgename van haar eigen sociale vermogens.

Is ‘nationalisatie’ van de banken niet genoeg, vraagt men ons. Nationalisatie, zoals wij ze in het verleden kenden moet men beslist vermijden. De weg van de NRA, van de New Dealers (Reconstruction Finance Corporation) of de nationale weg van de staatskredietbank à la Hendrik De Man in België, om maar van andere voorbeelden te zwijgen, heeft niet geleid tot een fundamentele verandering van de bestemming van het kredietsysteem. Achter de obligatiehouders van de staatskredietbanken kan het particuliere financiële kapitaal zijn lucratief bedrijf onbelemmerd voortzetten. Nationalisatie van de banken met de daaraan verbonden volledige schadevergoeding aan de bezitters leidt tot staatskapitalisme, de weg die wij niet moeten opgaan. Het verlost de regering niet van haar afhankelijkheid met betrekking tot het grootkapitaal.

Confiscatie en socialisatie van het bankkapitaal verdient daarom onder alle omstandigheden de voorkeur boven de twijfelachtige nationalisatiegedachte. Nationalisatie zonder de nodige en noodzakelijke onteigening van de vermogens van de financiers — welke wij hard nodig hebben voor de financiering van onze wederopbouw en ter opvanging van de eventuele terugslag van de te verwachten crisis — zo’n ‘nationalisatie’ kan ons slechts naar een ‘hoog georganiseerd staatskapitalisme’ voeren, waarvan wij de ellendige en bedroevende gevolgen uit de dolle praktijken van de fascistische economie maar al te goed hebben leren kennen. De indertijd ‘genationaliseerde’ Rijksbank, waarmee Hitler de kunstmatig op gang gemaakte en in stand gehouden industriële en in samenhang hiermee agrarische productie financierde, bracht geen boter aan de brede arbeidende bevolking van Duitsland, doch wel kanonnen, Ersatz en een valse hoop op een schijnwelvaart. Hoe het ten slotte met het Duitse volk is vergaan, weet men nu. Hetzelfde zien wij met alle ‘nationalisatiemaatregelen’ van Mussolini, waarvan de strekking niet anders is geweest dan een verder doorgevoerde concentratie van het industrie-, landbouw- en bankkapitaal onder dekmantel van de staat. De ‘nationalisatie’ in haar oude vorm en praktijk is daarom misleidend en verwerpelijk! Want staatskapitalisme is het minst wat wij nodig hebben!

Evenmin dienen wij de weg op te gaan die de Amerikaanse NRA heeft gevolgd ter bereiking en verwezenlijking van de zogenaamde ‘eeuwige prosperiteit’. De unieke en grootscheepse poging van de New Deal-politiek om de indertijd heersende crisis in Amerika te overwinnen. Door reductie van de schuldenlast middels devaluatie van de dollar, door een kunstmatige verhoging van de prijzen van de agrarische producten middels staatssteun, gedwongen inkrimping van de productie, contingentering enzovoort door vorming van door de staat gesubsidieerde monopolies, door de strijd tegen de werkloosheid middels verkorting van de arbeidstijd en verruiming van de werkgelegenheid, door loonzetting middels het stellen van minimumlonen die in de praktijk maximumlonen bleken te zijn, een stel van diepgrijpende maatregelen, welke ten slotte moesten convergeren in de hervorming van het kredietsysteem door staatsgarantie, die de oprichting van de RFC tot gevolg had. Die poging heeft zoals bekend gefaald. Ogenschijnlijk had de RFC, althans tot een zekere hoogte, de kredietcrisis overwonnen en ze op een bepaald niveau gefixeerd. Het was bereikt door saneringen van banken en kredieten, welke in de grond van de zaak een ‘nationalisatie’ in een anderen vorm was geweest, waardoor het rendement voor het overblijvende deel gunstiger en hoger was geworden. Het krediet had daardoor nieuwe voorwaarden gevonden voor zijn beleggingen in de verschillende productiesferen; het wederzijdse vertrouwen was hersteld en het financiële kapitaal was weer los gekomen om aan een nieuwe reële accumulatie deel te nemen, doch de staat was opgescheept geworden met fantastische leningen, waarvan de lasten op de ruggen van de brede werkende massa in Amerika moesten worden afgewenteld. De ‘prosperiteit’ werd er echter niet mee bereikt. Met de geweldige stijging van de staatsschuld vergrootte zich alleen het gezamenlijke Amerikaanse fixe kapitaal (woningbouw, nieuwe bedrijven en industrie), terwijl de gezamenlijke koopkracht van het Amerikaanse volk en zeer in het bijzonder zijn consumptievermogen eerder vernauwd dan verruimd was geworden! De verbreding van de eigen binnenlandse markt was namelijk uitgebleven!

Wij zien dus dat ‘nationalisatie’ in allerlei vormen en schakeringen, welke niet gepaard gaat met de nodige confiscatie van vermogens, slechts een slechte verwisseling van een firmanaam is, waarachter het bedrijf op dezelfde voet kan worden voortgezet. Uit reclame overwegingen kan zo’n naamsverwisseling wellicht zijn nut hebben, ze brengt aan de privileges van de obligatiehouders geen wezenlijke en geen noemenswaardige verandering! Het verbergt slechts de veelvuldige manoeuvres en manipulaties van de financiële oligarchie en plutocraten. Daarom is die weg van de ‘nationalisatie’ niet aanbevelenswaardig.

Is het inderdaad nodig — zo vragen de angstvallige, conservatieve geesten zich af — zulke drastische maatregelen te ondernemen? Zijn deze werkelijk urgent en onvermijdelijk? Wij gaan van het standpunt uit dat de onteigening van het bankkapitaal en het trekken van het ganse nationale kredietstelsel binnen het bereik en de machtssfeer van de staat, de bestaande kapitalistische productiewijze niet fundamenteel kan wijzigen. Men dient er dus rekening mee te houden, dat het productieproces zich als voorheen zal blijven ontwikkelen, gehoorzamend aan de eigen wetten! Dat wil zeggen, dat crises — voortvloeiend uit zo’n kapitalistisch productieproces — niet zullen en kunnen uitblijven. De crisis is immers een onvermijdelijk begeleidend verschijnsel van ons stelsel, die haar oorzaak vindt in de tegenstrijdige ontwikkeling van de productiekrachten en factoren in het productiesysteem zelf. Daarom is het niet mogelijk de steeds terugkerende crises door uitwendige maatregelen uit te bannen, zonder de productieverhoudingen zelf buiten de deur te zetten. Elke maatregel — in welke vorm ook — van buiten af ondernomen, welke de crisis moet temperen of overwinnen, kan in wezen haar slechts verdiepen en verscherpen en het kapitalistische stelsel dichter bij zijn einde brengen!

En de leerzame feiten uit het verleden hebben ons bovendien duidelijk aangetoond dat elke crisis in de onderscheidene productie gebieden (landbouw en industrie) haar uiteindelijke uitwerking moet hebben in de kredietsfeer, zij dan ook niet dadelijk en gelijk. Het financiële grootkapitaal kan weliswaar met behulp van allerlei haar ten dienste staande middelen het uitbreken van een openlijke kredietcrisis uitstellen, doch tegenhouden kan het ze niet. Hoe langer ze wordt uitgesteld des te verschrikkelijker zullen de gevolgen zijn voor de sparende en bezittende mensheid. Het uitbreken van de kredietcrisis betekent dus een plotselinge prijsval, die een geweldige verschuiving van de reële inkomensverdeling met zich mee brengt ten gunste van de crediteuren (financiers) en ten laste van de debiteuren (industriëlen, boeren en andere producenten, huiseigenaren, kleine spaarders en last not least de werkende lagen van de bevolking!).

Met andere woorden, het financiële kapitaal in al zijn vormen en geledingen zal van de door de kredietcrisis ongetwijfeld sterk verminderde gezamenlijke winst voor en nadien het volle pond aan rente en amortisaties ontvangen. De praktisch financieel-economische politiek van de staten in het verleden (dus ook de onze!), een politiek die zich in de toekomst moet herhalen, lag hierin, dat de overheid de lasten van de landbouw- en industriecrisis poogde op te vangen en op haar krediet te annuleren. Wij zien dus weer het volgende beeld in de toekomst:
Onze Nederlandse producenten klagen over de onverkoopbaarheid van hun producten tegen renderende prijzen op de binnenlandse markt. De overheid neemt maatregelen om deze winst te garanderen. De noodlijdende bedrijven krijgen staatssteun in allerlei vormen. Onze Nederlandse producenten kunnen in het buitenland niet tegen anderen concurreren. De staat springt met uitvoerpremies bij.

“Onze geldwaarde is te hoog!” Jammerden de exporteurs en schreeuwen om de devaluatie van onze gulden. “Onze productiekosten zijn te hoog” beweren de industriëlen. De staat moet de lonen drukken of een deel van de uitbetaalde lonen op haar rekening nemen.

“Onze verkoopsprijs is te laag wegens de ongebreidelde concurrentie op de wereldmarkt. De staat moet dus meehelpen om monopolies, concerns en dergelijke te vormen en te subsidiëren, met andere woorden, sanering van bedrijven, opkoop en vernietiging van consumptieproducten, kunstmatige prijszetting door staatssteun, enzovoort.

Waarlijk, men kan een lange en vervelende lijst opmaken van deze crisisfenomenen. Doch wat nog vervelender zal zijn, is dat de staatsschuld — wijl de overheid zelf niet beschikt over een eigen sociaal vermogen en mitsdien de bestrijding van de uitgaven uit fiscale heffingen en leningen moet putten — tot een evenredige grootte moet uitgroeien. Wil men de crisislasten bij in standhouding van de kapitalistische productiewijze terug wentelen op het grootkapitaal, dan is het inderdaad noodzakelijk en onvermijdelijk om aan onze grote vermogens een sociale functie te geven. Deze sociale functie is slechts te bereiken via de confiscatie en socialisatie van de banken en op grond hiervan de beheersing van ons ganse nationaal kredietstelsel!

De realisatie van deze nationale noodzaak — dit beseffen wij al te goed! — zal naast de kleine kliek plutocraten, bankiers en andere miljoenenbezitters, ongetwijfeld ook de brede laag van middelmatige kapitaaleigenaars, kleine en grote ondernemers uit alle productiesferen, zomede de kleine spaarders treffen. Het is duidelijk, dat de hier gesuggereerde confiscatie niet de bedoeling kan hebben deze brede lagen van goed gesitueerde burgers mede te ruïneren, evenmin om de plutocraten tot de bedelstaf te brengen. Met de onteigening en socialisering van het bankkapitaal wordt mede beoogd de verlichting, zo mogelijk de verlossing van de kleine en grote industriële en agrarische ondernemers van de knellende greep van de bankiers en hypotheekhouders! Met het oog op deze groepen van bezitters dient de confiscatie van het bank- en financiële kapitaal parallel te gaan met een supplementaire compensatiemaatregel die het vernietigende en ruïnerende karakter der onteigening van de bankvermogens te niet moet doen.

Nodig is mitsdien de aanvullende onteigening van alle Nederlandse vermogens in kapitaalgoederen en andere waarden boven een nader vast te stellen limiet.

Dit betekent geenszins de liquidatie van het privaateigendom, wat overeenstemt met de opvatting van de doorsnee Nederlandse burger. Het particuliere vermogen moet echter, eveneens in overeenstemming met de heersende opinie, gelimiteerd worden. Wat boven het gefixeerde bedrag uitkomt vervalt aan de staat, terwijl vermogens beneden deze limietlijn onaangetast blijven! Op deze wijze zullen de kleine spaarders, de zelfstandige kleine en grote bedrijfseigenaren en andere middelmatige bezitters buiten de werkingssfeer van de onteigening kunnen worden gehouden.

Men kan bijvoorbeeld de vermogensgrens op f100.000,- of f50.000,- fixeren, geheel naargelang van de sociale behoefte van het ogenblik. Nemen wij het laatste cijfer als basis aan, dan zullen er naar alle waarschijnlijkheid maar 50.000 schatrijke ‘vaderlanders’ een deel van hun vermogens moeten opofferen aan de opbouw van onze nationale toekomst, terwijl de staat respectievelijk de gemeenschap direct enige miljarden tot haar beschikking heeft. De wereld behoeft er heus niet rouwig om te zijn, want er zullen nog genoeg ‘vaderlandse schrobbers’ rond tippelen, die niet weten wat ze met hun geld moeten doen.

Met nadruk spraken wij boven van een confiscatie met — betrekking tot de vermogens in kapitaalgoederen en andere papierwaarden, te weten deviezen, staatsobligaties en andere binnen- en buitenlandse effecten. Het vermogen in Nederlands papiergeld laten wij hier om zijn relatieve waarde en niet in het minst om zijn huidige onsoliditeit, voorlopig buiten beschouwing. Eveneens dient de nadruk te worden gelegd op het NEDERLANDSE bezit en vermogen, ten einde geen complicaties en conflicten met de buitenlandse mogendheden uit te lokken. De laatste materie eist een speciale behandeling en regeling!

Onteigening van alle bankvermogens en partiële confiscatie van het particuliere bezit zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. De ene is niet afdoende en doorvoerbaar, zonder de andere.

Er is van sommige zijden met betrekking tot de grote particuliere vermogens een middel aan de hand gedaan, dat in zijn strekking en uitwerking minder zenuwschokkend mag heten. Men pleit voor een zwaardere en steil progressieve belasting van de grote vermogens of een heffing ineens! Niemand kan de wenselijk- en noodzakelijkheid er van bestrijden. Ook wij niet. In het licht van de huidige nationale catastrofe echter, waarvoor wij ons geplaatst zien, is zo’n maatregel noch toereikend noch veelbelovend. Het brengt geen fundamentele verandering in de bezitsverhouding en de functie van het financiële kapitaal. De buitengewone omstandigheden van het land eisen buitengewone besluiten. Het is niet toereikend omdat het slechts een druppel blijkt te zijn op een gloeiende plaat. Het is bovendien niet veel belovend, omdat onze kapitalistische ‘vaderlanders’ zich bitter weinig bekommeren om het lot en leed van hun eigen vaderland. Elke fiscale bedreiging van de zijde van de overheid weten ze steeds te beantwoorden met een onvaderlandse kapitaalvlucht naar het buitenland, waar hun rendabele beleggingen minder belemmeringen ontmoeten.

De onteigening van alle particuliere en sociale fondsen (levens-, ziekte-, brand-, schade- en andere sociale verzekeringen) staat in het kader van de confiscatie van de grote vermogens eveneens aan de orde.

Het is namelijk niet uitgesloten, dat de maatregelen ten aanzien van het bankwezen en de grote vermogens de thans bestaande fondsen niet voldoende binnen de machtssfeer van de overheid brengen. Deze maatregel beoogt dus alle fondsen onder staatsbeheer of toezicht te stellen en tegelijkertijd om de overheid respectievelijk de gemeenschap te verlossen van de rentelast van de bij deze fondsen geplaatste staatsleningen. Dit brengt echter met zich mee dat in de toekomst de staat verantwoordelijk moet zijn voor alle verzekeringen en sociale uitkeringen met betrekking tot de verzekerden en andere rechthebbenden. De praktische noodzaak van het trekken van de particuliere fondsen tot de staat is ook gelegen in de behoefte de versplinterde bestaande fondsen te coördineren en te centraliseren, teneinde het gewirwar van sociale verzekeringen beter en universeler te regelen om ten slotte te komen tot een Centrale Rijksverzekeringsbank! Het bestaan van een centrale Rijksverzekeringsbank vereenvoudigt en vergemakkelijkt de financiële verplichtingen van de overheid bij het volgen en toepassen van een beter geordende en, wat belangrijker is, ruimer opgezette sociale politiek!

De boven opgesomde noodzakelijke desiderata zullen voldoende zijn om onze nationale schuld voor een belangrijk deel te elimineren! Mocht dit niet het geval zijn, dan ligt het voor de hand dat men moet overgaan tot annulering van onze nationale schuld (rijks-, provincie- en gemeenteschuld), voor zover het tenminste de binnenlandse leningen betreft, met in acht neming van het gezegde in punt 2. In bijzondere gevallen zal rentederving wellicht voldoende zijn. Primair moet bij ons voorop staan, dat de nationale wederopbouw zijn fundamenten niet mag baseren op een fantastische staatsschuld, waarvan de rentelast in de toekomst niet door de werkende massa kan worden opgebracht. Zowel rijk, de provinciën, als de gemeenten, moeten bij de komende wederopbouw met een schone lei beginnen, verlost van de knellende rentelast van het particuliere kapitaal om hun financiën en financieringswijze op een geheel nieuwen grondslag te plaatsen.

Wij herhalen nogmaals dat met de confiscatie en socialisatie van de banken, het beheersen van ons kredietsysteem, alsmede de partiële onteigening van de grote vermogens geen werkelijk socialisme wordt beoogd noch bereikt. Het is hoogstens een compromis voor de overgangsfase. Want hoe radicaal en revolutionair deze maatregel ook moge lijken, ze heffen — doordat het privaateigendom op de productiemiddelen in tact wordt gelaten — de kapitalistische productiewijze niet op. Met andere woorden, de particuliere winstvorming in het productieproces wordt er niet door uitgeschakeld. Particuliere winstvorming is de bron en de praktische voorwaarde voor nieuwe kapitaalsaccumulaties in particuliere handen. Voor zover het op deze wijze verkregen vermogen niet voor uitbreiding van nieuwe kapitalistische interessen wordt aangewend, is de terugkeer van een snel groeiende kapitalistische verhouding niet direct te vrezen. Daar zal de vermogensgrens van de bezitters voorlopig wel een halt toe roepen. Desniettemin dient het onsociale karakter en de excessen van de grote vermogens ook op een andere wijze uitgesneden te worden. Hiertoe behoort de maatregel tegen het arbeidsloos inkomen!

Het tegengaan, althans strenge beperking, van het arbeidsloos inkomen is een verdere noodzakelijke voorwaarde ter voorkoming van een hernieuwde bandeloze kapitaals- en vermogensophoping in enkele particuliere handen. Uit de aard van de zaak is dit een zeer moeilijk en gecompliceerd probleem, dat slechts door de praktijk kan worden opgelost. Zolang het privaateigendom op de productiemiddelen niet geheel is geliquideerd, kan het principe van het arbeidsloos inkomen niet absoluut verdwijnen. In wezen betekent toch elke vorm van meerwaarde niet anders dan een openlijke of bedekte soort van arbeidsloos inkomen. In elk geval zal de praktijk ons de weg wijzen, hoe het arbeidsloos inkomen in de toekomst het best wordt tegengegaan, althans tot het minimum gereduceerd. De uitvoering zal dus geleidelijk plaats moeten vinden, getoetst aan de praktische ervaring. Vast staat dat in de toekomst het systeem van de zogenaamde ‘stille vennoten’ moet worden afgeschaft.

In de praktijk komt dit dus hierop neer, dat het de kapitaalbezitter niet meer vergund wordt zijn kapitaal anders te beleggen dan in zijn eigen bedrijf en onderneming, waar hij zelf persoonlijk actief werkzaam moet zijn. Dit is een van de meest effectieve vormen om de zo zeer laakbare en sociaalschadelijke cumulaties van inkomens tegen te gaan. Als een cumulatie van inkomens verkregen uit ambten en publieke functies al zo bedenkelijk heet te zijn, een cumulatie van arbeidsloos inkomen in de vorm van kapitaalloon uit verschillende ondernemingen is absoluut verwerpelijk en sociaaleconomisch niet te verantwoorden!

De boven aangegeven punten vormen de kern van een werkelijk fundamentele herziening van onze economische verhoudingen voor de naaste toekomst. Wij willen het onder de aandacht onzer vooruitstrevende democraten brengen, die van een algehele opheffing van het privaateigendom om vele en verschillende redenen voorlopig niet willen weten en toch de terugkeer van de oude wanverhoudingen afwijzen. Voor dezen, voor wie het algemene welzijn van ons volk inderdaad boven de enge groeps- en partijbelangetjes uitgaat, leveren de door ons gesuggereerde maatregelen een platform voor een nadere bespreking, een uitgangspunt voor een loyale en vruchtbare samenwerking. Het is een platform met een verstrekkend en veelbelovend perspectief, een uitgangspunt met een beslist creatief vermogen!

Wanneer wij de kleine conservatieve kliek van zelfzuchtige, onvaderlandse en onnationale plutocraten en andere sociale parasieten onder ons volk zonder gewetenswroeging voorbij gaan, zal men op de grondslag van de door ons opgenoemde desiderata en brede antiplutocratische lagen van ons volk samentrekken en verenigen voor een stormloop tegen de macht van de bankiers, financiers en het monopoliekapitaal. Het zal ons mogelijk zijn een loyale samenwerking te scheppen tussen de werkgevers en werknemers, tussen bezitters en bezitlozen, tussen kapitaal en arbeid, zonder het klassenkarakter van onze samenleving een ogenblik te willen loochenen of verdoezelen. Men hoede zich er voor de nieuw ontstane verhouding voor een socialisme te willen presenteren. Het zou een belediging voor ons socialistisch ideaal zijn. En de marxisten zullen het zelfs te slecht vinden voor een surrogaat socialisme.

De voorgestelde hervorming van onze economische structuur kan hoogstens de ergste excessen van het kapitalisme temperen en de scherpe kanten van de klassenstrijd afnemen, ze kan de klassenstrijd zelf niet opheffen. De staat, thans minder afhankelijk van de materiële invloed van het grootkapitaal, minder belast met zorgen van schuld- en rente aflossingen, kan meer objectiviteit betrachten tegenover de strijdende partijen. Ze kan ongedwongen en onpartijdig, wijl de werkende bevolking zelf een grote invloed op haar constructuele samenstelling zal hebben, in een eventueel oplaaiende klassenstrijd ingrijpen. In dit verband zou men dan kunnen spreken van een ‘sociale vrede’ en ‘klassensamenwerking’, welke onze wederopbouw zo hard nodig heeft, maar dan alleen een ‘klassensamenwerking’ ingesteld op wederzijds vertrouwen en goedvinden van beide geïnteresseerde partijen.

Een gedwongen samenwerking, opgelegd door het eenzijdige belang van het kapitaal, ter veiligstelling van zijn winst en surpluswinst, brengt ons regelrecht naar de ‘dictatuur van het kapitaal’. Zo’n samenwerking zal elk redelijk mens na deze oorlog moeten afwijzen. De arbeidersklasse in het bijzonder zal zich nimmer het recht laten ontnemen om voor haar belangen op te komen, de strijd tegen het kapitaal voort te zetten in de geëigende, door haar zelf te bepalen vormen.

Met de door ons voorgestane maatregelen wordt het privaatbezit, zoals bekend, in principe niet aangetast en daarmee ook niet de klassenstrijd. Het privaatbezit blijft in tact en in principe geëerbiedigd. Elk vermogen beneden een van tevoren gefixeerd bedrag zal dus geen last van onze maatregelen ondervinden. Uit deze omstandigheid volgt dat de fabrieken, bedrijven, ondernemingen, de grond en andere productiemiddelen in handen van de eigenaars of mede-eigenaars blijven. De winkels, handelslichamen en alle andere distributieorganen van het economisch leven, blijven het bezit van de eigenaarexploitanten. De hele kapitalistische productiewijze, gebaseerd op winstprincipes wordt er niet door verstoord.

Het fundamentele verschil met de oude verhoudingen is alleen dat door de onteigening van de banken en de partiële confiscatie van de grote vermogens bereikt wordt, dat vele grote nv’s, concerns, monopolies en dergelijke reuzenondernemingen automatisch of geheel of gedeeltelijk in handen van de gemeenschap, respectievelijk het door haar gekozen overheidsorgaan komen. In de oude participatie van de banken en het financiële kapitaal treedt nu die van de gemeenschap, respectievelijk de staat op. Dit brengt met zich mee dat de dividenden en andere gebruikelijke winstuitkeringen die de ondernemingen, welke anders door het bank- en financiële kapitaal worden geabsorbeerd, voortaan de staat respectievelijk de gemeenschap ten goede komen.

Slechts bepaalde strategische en andere gewichtige ondernemingen, welke door haar algemene functie en karakter het particularisme volkomen uitsluiten, moeten in het belang van de gemeenschap onmiddellijk en volledig onteigend en gesocialiseerd worden, voor zover dit niet reeds het geval is door de confiscatie van het bankkapitaal. Dit geldt bijvoorbeeld voor onze mijnen, spoorwegen, de grote scheep- en luchtvaart, de elektrische- en gasbedrijven, de Heidemaatschappij, de Zuiderzeewerken en dergelijke.

De even conservatieve als kortzichtige aanhangers van onze liberale economie zullen ons ontegenzeggelijk in hun panische schrik tegenwerpen: “Ja maar, dat is toch zuiver staatssocialisme, dat het particuliere initiatief in ons volk, doodt en moet doden!” Aan dezen kan ons antwoord kort zijn. Ze hebben in het verleden al zoveel gemodderd en geëxperimenteerd met geen ander resultaat dan crises en oorlogen. Zullen zij desondanks hun weg nog langs de kronkelbanen van het oude economische labyrint vervolgen? Streven zij er naar de nog overeind staande resten, wat eens onze nationale welvaart en cultuur was, inderdaad aan het geweld van de burgeroorlogen op te offeren? Want hoe de toekomst er ook moge uitzien, in welk politiek sektarisme ons land ook moge worden verdeeld, dit kunnen wij wel met zekerheid vaststellen: de uitgehongerde en veel geleden massa van werkers, die in de oude verhoudingen geen hoopvol uitzicht kan hebben, heeft in deze oorlog niet weinig geleerd. Ze zal zeer waarschijnlijk niet meer het onuitputtelijk geduld en lankmoedigheid van voorheen bezitten om nog langer als passieve toeschouwer naar onze oude versleten en ingewikkelde economische theorieën en uiteenzettingen te luisteren.

Ze beseft veel te goed dat de toekomst háár behoort en behoren moet. Deze harde en wellicht voor sommige niet prettig klinkende en aandoende realiteit moeten wij wel met een echt Nederlandse nuchterheid onder de ogen zien!!!

De vooruitstrevende liberalen en marxisten echter zullen wel genoeg begrip hebben om te zien, dat dit geen staatssocialisme kan heten. Hoogstens het allereerste begin in de richting van een mogelijke socialistische ontwikkeling, waar wij ten slotte heen moeten. Het bovengenoemde complex van maatregelen als socialisme, of zelfs staatssocialisme te willen presenteren, zou een hoon zijn voor de marxistische socialisten die het naar alle waarschijnlijkheid voor een surrogaatsocialisme nog te slecht achten. Het beantwoordt voor geen deel aan hun socialistische program, dat ongetwijfeld nog veel verder strekt. Het is ook tegen over hen goed dit onomwonden en openhartig te zeggen, omdat wij nimmer een poging moeten doen de marxistische met de burgerlijke economie te verwisselen! Geen ware socialist zou anders ons project serieus nemen. Wat wij op ons nemen is niet een nieuwe theorie opzetten die de burgerlijke en de marxistische opvattingen moet vervangen, doch alleen een brug te slaan over de brede kloof die de beide zienswijze scherp van elkaar scheidt. Men noeme het een ‘ezelsbrug’, maar toch een die men in sommige ogenblikken hard nodig heeft. Met het oog op de heterogene zienswijze onder onze vooruitstrevende democraten dient men in de huidige omstandigheden juist een compromisplatform te construeren, die voor alle partijen aanvaardbaar geacht kan worden.

Zoals eerder is betoogd, beoogt het plan in geen enkel opzicht de socialisering van de vrije, zelfstandige bedrijven, noch van het productie-, noch van het distributieapparaat. Het beoogt evenmin de opheffing van het privaateigendom en het uitschakelen van het ‘particuliere initiatief’ uit het bedrijfsleven. Het laat niet alleen de productie en distributie over aan het particuliere initiatief, het beheer en leiding van de technisch-economische organen aan de particuliere ondernemer, bij wie rendabiliteit en winstmotief voorop staan. Het tast dus geenszins de onderlinge concurrentie aan, het zal integendeel juist dit particuliere initiatief kunnen stimuleren en ontwikkelen op grote schaal. In een zich dynamisch ontwikkelende samenleving is een gezond ‘particulier initiatief’, en ‘concurrentiezucht’ het motorische element, dat vaak de stuwkracht vormt van haar op- en vooruitgang! Daarom kan men het individuele initiatief, deze edele impulsen van de gemeenschap, niet genoeg aanwakkeren en bevorderen!! Het particuliere initiatief dient echter in de juiste banen te worden geleid ten gunste van de gehele natie. In de toekomst moeten wij deze even voortreffelijke als onmisbare eigenschappen van de economische mens beter en doelmatiger coördineren en richten!

Het plan wil juist een steun zijn voor het particuliere initiatief, doordat de staat in het vervolg hulpbehoevende bedrijven technisch en financieel beter kan helpen uit ruime en onbezwaarde middelen.

Het weliswaar voorlopig gelimiteerde privaatbezit wordt, voor zover zijn aanwending tenminste niet in botsing komt met het algemene belang, volkomen geëerbiedigd. De nieuw ontstane verhouding, met name de participatie van de staat in de ondernemingen en concerns, verschaft de regering een reële invloed op het bedrijfsleven. Ze kan mitsdien een werkelijk effectieve controle uitoefenen op de ontwikkeling van ons economisch leven. De nieuwe verhouding biedt de regering een ruime gelegenheid en mogelijkheid om onze economie naar de algemene behoeften van het land te ordenen en te leiden. Alleen in zo’n geval kan een economische ‘ordening’ vruchtbaar zijn, alleen in het kader van deze nieuw geprojecteerde verhoudingen zou men van een ‘geleide economie’ kunnen spreken, die relatief bevredigende resultaten zal opleveren! Anders zal elke ordening niets anders betekenen dan de ‘ordening van de honger en van de armoede’.

Het ordende beginsel houdt in dat het ‘particuliere initiatief’ niet ongebreideld zal kunnen blijven. Het oude bandeloze, economisch niet te verantwoorden initiatief van de individuele ondernemer dient vanzelfsprekend ondergeschikt gemaakt te worden aan een doelmatige behoeften bevrediging. Dat wij dus zeggen dat de staat naast haar plicht niet-kapitaalkrachtige of hulpbehoevende bedrijven te ondersteunen het recht zal moeten hebben niet-levensvatbare industrieën en ondernemingen te liquideren, saneren of samen te trekken en zo nodig over te nemen en te socialiseren. Particuliere ondernemingen, die om welke redenen dan ook ondanks medewerking en steun van de staat niet bij machte zijn zich zelf te bedruipen, verbeuren hun recht van bestaan. Het is immers dwaasheid om zulke ondernemingen ten koste van de gemeenschap nog langer kunstmatig op de been te houden.

Het plan beoogt dus geen staatssocialisme, omdat de overheid weliswaar ons economisch leven gaat ordenen naar de behoeften van de tijd, doch zelf niet op de stoel van de particuliere ondernemer moet gaan zitten. Het sociaaleconomisch leven moet niet in handen van de staat blijven, daarvoor is het te gecompliceerd. De eigenlijke bedrijfspolitiek moet geheel aan de particuliere ondernemers worden overgelaten, zodat de staat zich niet behoeft te bemoeien met allerlei bedrijfstechnische problemen. De staat eigent zich niet het particuliere initiatief toe, dat zijn eigen nauw luisterende wet en taak volgt. De staat dient alleen te regelen, niet met straffe maatregelen van een dicterende dictatuur, die het gezonde en vrije initiatief van het individu verschroeit, doch met een soepele leidende hand. De staat maakt men niet tot een werkgever. De bedrijfsleiders moeten geen staatsambtenaren zijn. In deze zin kan de staat inderdaad een intermediair orgaan zijn tussen de werkgevers en werknemers, tussen de producenten en consumenten dat slechts ingrijpt bij belangenconflicten!

Hebben wij het hier over de ordende en leidende taak van de overheid met betrekking tot onze productie en distributie binnen de eigen landsgrenzen, op het gebied van de buitenlandse handel zal de staat wellicht minder soepelheid kunnen betrachten. De praktische doelmatigheid zal het ten slotte moeten uitwijzen of onze export en import een staatsaangelegenheid wordt, ja of nee. Want of men een nauwlettende controle op onze buitenlandse handel kan uitoefenen, indien deze aan het particuliere initiatief wordt overgelaten, moet nader worden onderzocht. Het hangt ten slotte nauw samen met de vraag van de organisatie van onze buitenlandse betalingsbalans. Het ligt voor de hand dat dit laatste onder de volledige controle en beheer van de staat moet komen, omdat anders kapitaalvlucht zich gemakkelijk onttrekt aan het wakend oog van de overheid. Wil men het arbeidsloos inkomen tegengaan, dan zal men de particuliere beleggingen in het buitenland of in onze overzeese gebieden eveneens moeten tegenhouden. Participaties in buitenlandse ondernemingen zijn aangelegenheden die de gehele gemeenschap aangaan en moeten door haar, respectievelijk de staat, worden geregeld en beslist. Dit geldt eveneens voor financiële betrekkingen met het buitenland of buitenlandse mogendheden.

Zoals het nu duidelijk blijkt, beoogt ons plan geen verandering in de organische vorm van ons productie- en distributieapparaat. Het wijzigt de technische structuur niet, noch de thans gevolgde productiewijze! Het vraagt niet eens naar een ‘omwenteling van de personele bezetting’ van ons bedrijfsleven. The captains of industry zullen op hun posten kunnen blijven en de thans genoten inkomens behouden, voor zover ze uit de eigen persoonlijke arbeid voortspruiten. Want het is niet de bedoeling van een juist toegepaste democratie, dat wij naar een gereglementeerde nivellering moeten streven en zeer zeker niet een ‘gelijkmakerij’ naar beneden! Onze economen en technici, onze bedrijfsleiders en administratieve krachten op allerlei gebieden, hebben wij na deze oorlog even hard nodig als de arbeiders in de fabrieken en de boeren op het land.

Het plan wenst niet de klassenstrijd op te heffen, het wil slechts een goede verstandhouding tussen de ‘kapitalisten’ en de ‘arbeiders’ tot stand brengen. De vrije concurrentie op de open markt, aldus de vorming van de meerwaarde in ons productie- en distributieproces, wordt door dit plan absoluut niet opgeheven. Het ‘winstprincipe’ van onze huidige productiewijze blijft onaangetast. De verdere normalisering van de winstmakerij, de beperking en ten slotte de algehele opheffing er van, zal het terrein blijven van het spel der vrije krachten en van de acties en tegenacties van de werkgevers en werknemers. Het is de taak van beide partijen in het vrije bedrijfsleven om in onderling overleg de onvermijdelijke winstvorming tot redelijke proporties terug te brengen. In deze strijd zullen werkgevers en werknemers hun eigen organisaties hebben, beide groepen zullen zelf hun eigen belangen kunnen behartigen en hun organisaties naar de eisen van haar belangen inrichten en formeren. De vraag van hun onderlinge organisatievorm moet in het kader van dit plan worden opgelost. Het zal niet mogelijk en onpraktisch zijn om nu al een formule vast te stellen, hoe en op welke grondslag de werkgevers en werknemers zich straks moeten organiseren. Wanneer de macht van het bankkapitaal eenmaal is gebroken, de staat eenmaal van zijn invloed bevrijdt, dan pas kan men spreken van een regering die boven de partijen staat. Want in de strijd tussen de werkgevers en werknemers zal de overheid inderdaad onbevangen kunnen staan tegenover beide partijen en is zij volledig onafhankelijk van de klassen. De staat, respectievelijk de gemeenschap, heeft in beide partijen belang omdat deze in de staat worden vertegenwoordigd. Dan alleen kan de overheid in het conflict van de klassen bemiddelend en regelend optreden. In geval voor de beide partijen geen bevredigende oplossing mogelijk is, heeft de staat respectievelijk de gemeenschap, het recht, de bevoegdheid en de macht om het betreffende bedrijf of bedrijfstak waar het conflict is uitgebroken, of over te nemen of te liquideren, naargelang de omstandigheden en de sociale behoeften het vorderen.

In beide gevallen zal het de ondernemers niet meer worden vergund een nieuw bedrijf op te zetten. Deze maatregel is absoluut nodig om het bedrijfsconflict te temperen en de economische stabiliteit van ons bedrijfsleven te garanderen! Daarentegen — dit is eveneens nodig en noodzakelijk — dient de staat de arbeiders te verplichten de klassenstrijd in alle socialistische of gesocialiseerde bedrijven op te geven ter verzekering van ‘rust en orde’ in de socialistische productiesector! In de gesocialiseerde bedrijven zal de materiële, sociale en culturele verzorging van het personeel een zuivere overheidstaak moeten zijn, welke de staat in onderling overleg met de arbeidersorganisaties heeft te regelen en vast te stellen!

Het is duidelijk en wij willen het nogmaals releveren, dat ons project het oude productiestelsel niet onmiddellijk aantast. Het ‘winstprincipe’ waar het particuliere initiatief ten slotte om draait, blijft in tact, zodat winstvorming door particuliere ondernemers geenszins belemmerd wordt. Aan de technische en organische constellatie van onze productie en distributie behoeft dus geen fundamentele wijziging te komen. Het plan beoogt slechts de uiteindelijke, absorptie van de door de gemeenschap geproduceerde vermogens om ze weer aan te wenden ten behoeve van dezelfde gemeenschap.

De socialisering van het bankkapitaal en het tot zich trekken van het ganse kredietsysteem door de staat zal echter geen garantie zijn dat het oude kapitalistische monster ook in een anderen vorm niet zal kunnen herrijzen. Want een deel van de door de gemeenschap geproduceerde winst zal ongetwijfeld in particulier bezit achterblijven, wat op zich zelf niet erg is, mits de hernieuwde kapitaalsaccumulatie in particuliere handen niet tot een sociaal euvel gaat uitgroeien.

Daarom zal naast de socialisering van ons kredietstelsel een energieke maatregel, die beoogt het arbeidsloos inkomen tegen te gaan en het geleidelijk af te schaffen, niet uit mogen blijven.

Wij hebben reeds eerder betoogd dat binnen het raam van een geleide en gecoördineerde economie de ondernemer of werkgever vrij is om zoveel mogelijk te produceren, te rationaliseren en zoveel mogelijk winst uit te slaan en te reserveren! Niemand zal hiertegen bezwaren koesteren. De winstvorming en reservering is en blijft ten slotte een zuiver bedrijfspolitieke aangelegenheid, die slechts de ondernemer en zijn bedrijfspersoneel aangaat. Zolang werkgevers en werknemers het over deze bedrijfsaangelegenheid eens zijn, is staatsbemoeienis uit den boze. Een ware democratische economie zal zich heftig moeten verzetten tegen elke onnodige bedillerigheid van een buiten het bedrijfsleven staande overheid. De gemeenschap kan er immers alleen voordeel bij hebben als een bedrijf of onderneming goed floreert! Geen gemeenschap zal zich verzetten tegen het ‘rijk worden’ van haar leden, waar de ‘individuele welvaart’ inderdaad kan bijdragen tot het algemeen welzijn van het land. Ook de staat zal ongetwijfeld ruimschoots profijt trekken van de goede rendabiliteit van elk bedrijf, waarin ze bij de confiscaties van het bankkapitaal en socialisatie van het kredietsysteem ten slotte haar participatie heeft.

De ondernemer heeft niet alleen de mogelijkheid winst te maken en te reserveren, hij heeft als vanzelfsprekend de vrije beschikking over zijn verworven vermogen, evenals de arbeider vrij is in de beschikking van zijn inkomen. De ondernemer zal zo nodig zijn geld naar believen kunnen gebruiken, hetzij om zijn persoonlijk gemak te dienen, hetzij om zijn eigen bedrijf of onderneming uit te breiden, technisch te verbeteren of te verfraaien! In onze democratie is de ‘VRIJHEID’ voor allen en niet voor een bepaalde groep of klasse, dus zowel voor de weergevende kapitalist als voor de loontrekkende werknemer! Ook het RECHT moet voor allen hetzelfde zijn. Slechts in één enkel opzicht zal de vrije beschikking van het particuliere kapitaal beperkt moeten blijven, willen wij niet terugvallen in de oude productieverhoudingen! Om de excessen van het arbeidsloos inkomen af te snoeien zal men moeten verhinderen, dat in onze economische verhoudingen een ondernemer of andere kapitaalbezitter zijn kapitaal in een ander bedrijf gaat steken dan die waar hij zelf praktisch en persoonlijk aan deel neemt.

Dit komt dus hierop neer dat het particuliere kapitaal in de toekomst niet meer als een commanditair vennoot van een onderneming mag optreden. Hiermee wordt niet slechts voor goed een eind gemaakt aan de onbegrensdheid van het individuele kapitaalloon, het stelt bovendien paal en perk aan het veelvuldig voorkomend euvel dat een particuliere geldbezitter ettelijke goedbetaalde beheerderfuncties van verschillende ondernemingen en bedrijven tot zich pleegt te trekken met de daaruit voortspruitende onvermijdelijke asociale cumulaties van inkomens!

Het verhindert ook de samentrekking van het bezit van de productiemiddelen in enkele particuliere handen en maakt de vorming van nieuwe nationale concerns, trusts en monopolies onmogelijk. De concentratie van het industrie- en agrarisch kapitaal gaat geleidelijk in de handen van de gemeenschap respectievelijk de staat over. Zonder onnodig te willen forceren zal zo’n ontwikkeling ongetwijfeld zonder noemenswaardige en bloedige schokken geleidelijk uitgroeien tot de uiteindelijke socialisatie van alle belangrijke productie- en distributiemiddelen door de gemeenschap, tot een werkelijke socialistisch-democratische samenleving, waar wij allen ten slotte heen zullen en moéten!

Wij weten nu allemaal, wij ondervinden het aan den eigen lijve, waartoe onze oude reformistische politiek ons geleid heeft. De hervormingspolitiek op de ouden grondslag is radicaal mislukt; het onaangetast gebleven kapitalisme heeft de achter ons liggende oorlog voortgebracht! De periode van hervormingen BINNEN HET RAAM VAN HET VIGERENDE KAPITALISME is met deze oorlog afgesloten. Het tijdperk van hervormingen, die BUITEN DE GRENZEN VAN DE OUDE KAPITALISTISCHE VERHOUDINGEN MOETEN TREDEN, wordt thans ingeleid! Democratische hervormingen, die ons geleidelijk en zeker naar een nieuwe socialistische orde moeten voeren!

Alleen zo moeten wij de DEMOCRATIE verstaan en slechts in deze betekenis heeft ze haar recht van bestaan voor de toekomst. Alleen zo hebben wij onze reformistische traditie voort te zetten en slechts in deze betekenis is ons reformisme waard als traditie hoog te worden gehouden! Wij zweren allen bij de DEMOCRATIE en vechten ons dood voor haar behoud en... overwinning! Maar wie van ons, democraten, durft na deze imperialistisch kapitalistische oorlog nog te zweren bij het verderfelijke kapitalisme en zijn leven er voor te geven? Wij zijn tegen een dictatoriale en autoritaire regeringsvorm, omdat hij niet strookt met het historisch karakter en de geestelijke mentaliteit van ons volk. En juist daarom moeten wij met alle krachtsinspanning de voorwaarden scheppen én zo nodig met geweld veroveren, die het voortleven van onze democratische traditie, van een ware antikapitalistische democratie mogelijk maken. De verwezenlijking van deze voorwaarden moet het streven van alle vooruitstrevende democraten zijn met ter zijde stelling van de eigen ideologische en confessionele ge- en verschillen!

Zonder de volle beschikking immers over ons nationaal vermogen, althans over een belangrijk deel hiervan, zal geen enkele regering in staat zijn een werkelijk vruchtbare constructieve politiek te voeren. Ze moge een katholieke, antirevolutionaire, ‘marxistische’ of neutrale zijn, of zich aandienen als parlementaire, buitenparlementaire of zakelijke kabinetten! En het zal nutteloos blijven zulk een regering te willen ondersteunen. Ze kan alleen onze sterk gehavende democratie nog meer in diskrediet brengen!

Zonder de hier aangegeven voorwaarden voor de wederopbouw van onze democratie zullen wij machteloos blijven tegenover de ingewikkelde problemen van de sociale opbouw, het vraagstuk van de woning- en stedenbouw, de werkloosheid, de werkverruiming, het vraagstuk van onze onderwijsherziening en verbetering, van de culturele opheffing van ons volk en van nog vele andere sociale zorgen meer! Dan blijft het gepraat over productieregeling en prijspolitiek, over minimumlooneis en ouderdomspensioenen een academisch sisyfuswerk, dat ons niet verlossen kan uit de oude greep van cumulaties van rente- en schuldaflossingen!

Een spoedige eensgezindheid in de beginselvraagstukken over onderwijs, geloof, politieke en organisatorische vraagstukken en opvattingen is van een verscheurd en kibbelend volk als het Nederlandse niet spoedig te bereiken, noch te verwachten. Hoe wij de verdeeldheid en de versplintering van ons volk ook moge betreuren, ze is een levend geworden historische traditie, die men niet met een handomdraai kan uitwissen.

Naar een uniforme eenheid zal wel niemand van ons verlangen. De geschillen onder de heterogene groepen zijn té reëel en té diep om ze te bagatelliseren! Ze zijn er en zullen ook nog langen tijd blijven voortbestaan! Wat wij nu nodig hebben is oprechte verdraagzaamheid en eerbiedig begrip voor elkaars opvattingen en moeilijkheden binnen het kader van de door ons geprojecteerde economische hervorming! Alleen zo kunnen wij de gedurende de oorlogsjaren ontstane en gegroeide samenwerking tussen de vooruitstrevende elementen behouden en de politieke sfeer beter zuiveren van al te scherpe dissonanten en kwaden wil! Zo scheppen wij een geest van toenadering tot elkaar, een nationale samenbundeling van alle krachten in het belang van onze nationale wederopbouw en onze nationale toekomst.

Zoals wij in de afgelopen bezettingsjaren getoond hebben als één man te kunnen opstaan tegen de nazitirannie, zo zal en moet het ook mogelijk zijn één hecht democratisch blok te formeren tegen de tirannie van het bankkapitaal om ten slotte zijn overmacht te breken!

Met voze kwalificaties, afgezaagde gemeenplaatsen en negatieve vooroordelen en wantrouwen komen wij niet verder en kan er hoogstens een ongezonde politieke sfeer bij winnen, die voor een democratisch overleg niet bevorderlijk is. De kunst om orde en evenwicht te stabiliseren bestaat juist uit het ontdekken en samenstellen van nieuwe normen en vormen en het behouden van het goede in het oude. Dit is de toekomstige en onmiddellijke taak van de nieuwe politieke partijen en zeer in het bijzonder van de hand- en hoofdarbeiders in die partijen!

Het Nederlandse traditioneel conservatisme moet vooruitstrevend en verziend zijn of het moet ziende blind ten ondergaan! Dit is het alternatief, een andere keuze is er niet. Een bloedige of onbloedige revolutie, doch in elk geval een revolutie in onze economische en sociale verhoudingen.

De scheidslijn zal niet meer gaan tussen de oude politieke kleuren, tussen christelijke en onchristelijke, maar tussen de krachten van de vooruitgang en die van het behoud.

1 juni 1945


Zoek knop