Geschreven: maart 1995
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 29ste jg., maart 1995, nr. 1
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juli 2008
Laatste bewerking: 8 juli 2008
Zie ook: Het verschrikkelijke bankgeheim |
This is very complicated. This is high finance.
Tony Curtis in Some like it hot.
Op vrijdag 13 augustus 1982 meldt de toenmalige gouverneur van de Mexicaanse centrale bank aan zijn Amerikaanse collega dat de deviezenreserves van zijn land tot het nulpunt gezakt zijn. Indien niet van buitenaf wordt ingegrepen zal Mexico niet langer aan zijn buitenlandse schuldverplichtingen kunnen voldoen. Daarmee is de schuldencrisis van de Derde Wereld officieel uitgebroken. Het verhaal van de dieperliggende oorzaken en de behandeling van die crisis werd reeds honderden malen geschreven, zij het in verschillende versies.
Maar sinds de tweede helft van de jaren tachtig en vooral sinds het aantreden van president Salinas, eind 1988, was opnieuw Mexico het prototype van de “goede leerling” van het IMF, het internationale financiële establishment en de ideologen van de vrije markt. Deregulering, privatisering en liberalisering waren de klassieke toverformules waarmee het land zich uit het moeras van de schuldencrisis had weten te wrikken. In 1993 sloot het land een vrijhandelsassociatie met de Verenigde Staten en Canada (NAFTA), en vorig jaar kwam de grote consecratie: het lidmaatschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de club van “ontwikkelde industrielanden”.
Eind december stortte de mythe echter als een kaartenhuis in elkaar. Op 19 december diende de regering de koppeling van de peso aan de dollar los te laten en het land is op drie maanden tijd in een neerwaartse spiraal zonder voorgaande terechtgekomen. Medio maart heeft de peso nagenoeg de helft van zijn waarde tegenover de dollar verloren. De buitenlandse belegger trokken zich op die korte tijd massaal terug, waardoor de deviezenreserves terugvielen van 6,15 miljard dollar op het einde van vorig jaar tot ongeveer -2 miljard eind februari.[1] De inflatie die in 1994 teruggelopen was tot 7 %, klom in de eerste zes weken van dit jaar alleen al tot 6,1 % en zal ongetwijfeld nog versnellen.[2] Waarnemers ramen het koopkrachtverlies van de bevolking op minstens 25 %. In januari verloren reeds 250.000 mensen hun job omdat duizenden kleine en middelgrote ondernemingen bezweken onder de astronomische rentestijgingen.
De Mexicaanse crisis van 1994-95 is niet geheel te vergelijken met deze van 1982. Uiteraard gaat het in beide gevallen in eerste instantie om een acuut liquiditeitsprobleem maar de structuur van de uitstaande schuld en de aard van de crediteuren verschilt aanzienlijk. In 1982 betrof het voornamelijk een massale schuld tegenover internationale bankenconsortia. Men kon toen met enige reden argumenteren dat staking van betaling op korte termijn zou leiden tot een sneeuwbaleffect binnen het financiële systeem, het “systemic risk” was reëel. In de loop van de jaren tachtig en vooral vanaf het begin van de jaren negentig zijn de kapitaalstromen naar de “Derde Wereld” in het algemeen en Mexico in het bijzonder, echter aanzienlijk gewijzigd.
Globale netto kapitaalstromen op lange termijn (in miljard US$)
1986 | 1988 | 1990 | 1991 | 1992 | 1993 | |
Totale stroom | 64,8 | 76,1 | 103,4 | 124,7 | 153,0 | 213,2 |
Officiële ontwikkelingshulp | 45,1 | 41,9 | 57,9 | 61,9 | 50,3 | 53,9 |
Privé-stromen | 19,7 | 34,2 | 45,5 | 62,9 | 102,7 | 159,2 |
- Bankleningen | 1,7 | 9,4 | 0,1 | 3,9 | 12,8 | -2,2 |
- Obligaties | 1,5 | 3,9 | 3,4 | 12,5 | 12,9 | 42,1 |
- Andere | 6,6 | 1,3 | 11,5 | 2,1 | 15,7 | 3,8 |
- Directe buitenl. investeringen | 9,9 | 19,7 | 26,7 | 36,8 | 47,1 | 66,6 |
- Aandelenbeleggingen (portfolio) | 0,0 | 0,0 | 3,8 | 7,6 | 14,2 | 46,9 |
Bron: berekend op basis van World Debt Tables 1992-1993 & 1994-1995.
Uit deze tabel kunnen een aantal belangrijke ontwikkelingen worden afgeleid:
- de totale geldstromen zijn op 7 jaar méér dan verdrievoudigd. Ter verduidelijking vermelden we dat er onderscheid dient gemaakt tussen kapitaalstromen en kapitaaltransferten. Deze laatste liggen uiteraard lager omdat hierbij de rentebetalingen op de schuldvormende stromen plus gerepatrieerde winsten en dividenden dienen afgetrokken te worden.
- tussen 1986 en 1993 daalde het aandeel van de officiële ontwikkelingshulp van 69,9 % tot 25,3 %. De toename van de kapitaalstromen ging dus gepaard met hun privatisering, of juister gezegd, hun herprivatisering, want hiermee wordt de toestand hersteld van voor de schuldencrisis van 1982.
- de interne structuur van de privé-kapitaalstromen veranderde grondig. Obligatieleningen en portfoliobeleggingen, die in 1986 slechts 9 % van die stromen uitmaakten, waren in 1993 goed voor 56 %. Hoewel in diezelfde periode de directe buitenlandse investeringen in de “Derde Wereld” in absolute cijfers méér dan verzevenvoudigden, daalde hun relatief aandeel in de privé-kapitaalstromen van 50,5 % tot 41,8 %. Volgens voorlopige gegevens keerde deze laatste trend vorige jaar enigszins om, omdat enerzijds de directe investeringen fors bleven stijgen en anderzijds de beurzen van de “emerging markets” een belangrijke terugval kenden. Een recente UNCTAD-studie raamt het bedrag van de buitenlandse directe investeringen in de “Derde Wereld” in 1994 op ongeveer 80 miljard dollar, of bijna 40 % van de globale buitenlandse investeringen. Deze investeringen zijn sterk geconcentreerd in een beperkt aantal landen. Ongeveer 80 % ervan vloeiden naar slechts 10 landen. China alleen slorpte vorig jaar 27,5 miljard dollar op.[3]
Het aandeel van Mexico in de totale directe buitenlandse investeringen in de “Derde Wereld” bedroeg in 1993 7,4 %, in absolute cijfers een bedrag van 4,9 miljard dollar. Van de 35 miljard dollar die buitenlanders in 1993 rechtstreeks op de beurzen van de “emerging markets” belegden, ging 10,7 miljard (bijna één derde!) naar Mexico. Eind 1988 bedroeg de kapitalisatie (totaal aantal aandelen x koers per aandeel) van de Mexicaanse beurs nauwelijks 39,4 % van die van de Belgische. Slechts vijf jaar later waren de rollen volledig omgekeerd: eind 1993 bedroeg de kapitalisatie op de Belgische beurs slechts 39 % van die van de Mexicaanse.[4] Deze toevloed van speculatief geldkapitaal was tegelijk oorzaak en gevolg van de gigantische rendementen die op de Mexicaanse beurs werden behaald.
Een belegging van 100 dollar in 1984 op de Amerikaanse beurs, kon eind 1993 voor gemiddeld 377 dollar verzilverd worden, eenzelfde belegging op de Mexicaanse beurs bracht eind 1993 niet minder dan 3.910 dollar op![5] Hier is uiteraard eerder sprake van een “exploding” dan van een “merging market”. Het spreekt vanzelf dat niet alleen de buitenlandse beleggers maar ook de Mexicaanse hogere middenklasse en burgerij, zich de afgelopen 10 jaar sterk verrijkt hebben. Eén voorbeeld: volgens de jaarlijkse classificatie van het tijdschrift Forbes waren er in 1993 op de wereld 358 mensen die over een vermogen van méér dan 1 miljard dollar beschikten. In die lijst komen 24 Mexicanen voor. Hun vermogen groeide in 1993 honderd maal sneller aan dan het BBP van hun land en hun totaal bezit (44 miljard dollar) is 13 maal groter dan het bedrag dat de afgelopen 6 jaar aan de bestrijding van de extreme armoede werd uitgegeven.[6]
De schrijnende sociale ongelijkheid, de systematische achteruitstelling van de Mexicaanse indianen, de daling van de reële levensstandaard van een groot deel van de werkende bevolking en de groeiende wanverhouding tussen de reële economische groei en de explosie van de speculatieve rendementen, werd door de “onzichtbare hand” van de vrije markt uiteraard geen rekening gehouden.
De sterk stijgende koopkracht van een minderheid van Mexicanen leidde de afgelopen jaren tot een disproportionele toename van de invoer van duurzame consumptiegoederen, en daardoor tot aanzienlijke tekorten op de handelsbalans, de belangrijkste component van de lopende rekening van de betalingsbalans. Uitgedrukt in percenten van het bruto binnenlands product bedroeg het tekort op de lopende rekening 6,8 % in 1992, 6,4 % in 1993 en 8 % in 1994. Deze tekorten werden uiteraard gefinancierd door voormelde kapitaalstromen. De politieke onzekerheid in Mexico (de opstand in Chiapas, de moord op enkele prominente politici) maar vooral de stijging van de Amerikaanse rentevoeten vanaf begin februari (die geldkapitaal deed terugvloeien, betekende het begin van het einde. De overheid kreeg steeds meer moeilijkheden om de aan de US-dollar gekoppelde en overgewaardeerde peso te verdedigen. In de pers lezen we dat president Salinas om politieke redenen (de nakende verkiezingen) weigerde de peso te devalueren. Waarschijnlijk is het juister om te stellen dat de politieke en monetaire overheden reeds medio 1994 in een “catch 22"-situatie vastzaten. Niet devalueren betekende de crisis uitstellen en dus de gevolgen ervan verzwaren, zoals thans blijkt. Maar men vergeet dat er reeds medio april een “minicrisis” uitbrak, die op enkele dagen tijd de peso 8 % deed zakken ten opzichte van de dollar, en de Amerikaanse en Canadese overheden ertoe noopte om in allerijl een permanente kredietlijn (swap) van 8,8 miljard dollar te verlenen. Sinds de eerste renteverhoging van februari in de VS was bovendien de beurs sterk teruggezakt (zoals in de meeste andere “merging markets”). Er heerste een zenuwachtige stemming bij de beleggers. Niets garandeerde dus dat men in de zomer of de herfst tot een “ordelijke” devaluatie kon overgaan. Eind juli stond de beursindex reeds 33 % beneden zijn hoogste peil van begin februari. In die maand wisselden Mexicaanse gegoede burgers peso in tegen dollars aan een ritme van 100 miljoen dollar per week. Om te voorkomen dat ook buitenlanders massaal de peso zouden dumpen verhoogden de monetaire autoriteiten in snel tempo de toonaangevende rentevoeten op kortlopende overheidsobligaties (van 8,8 % in februari tot 18 % tegen het einde van juli). Van de weeromstuit schoten alle afgeleide rentevoeten de hoogte in: 26 % op hypothecaire leningen, 35 % voor een krediet bij de aankoop van een auto, 42 % op kredietkaarten. Deze ontwikkeling dreigde de politieke band tussen de staatsbureaucratie van de PRI en de hogere middenklasse (een belangrijk stemmenreservoir) opnieuw los te weken. Om de vlucht uit de peso af te remmen gaf de overheid steeds grotere hoeveelheden tesobonos uit (peso-obligaties op korte termijn waarvan de waarde uitgedrukt wordt in dollar, zodat het wisselrisico verdwijnt). Bij vrije inwisselbaarheid komt dit neer op het onrechtstreeks verhogen van de buitenlandse schuld. Op het einde van 1994 bedroeg de tesobonoschuld 30 miljard dollar, waarvan ongeveer de helft werd aangehouden door buitenlanders.[7] Naarmate het jaar verstreek werd Mexico opgezadeld met een steeds hogere buitenlandse kortlopende openbare en privé-schuld. Volgens het Institute of International Finance (het studiecentrum van de internationale bankwereld) bedroeg die in september 1994 57,6 miljard dollar, ongeveer 35 % van de totale buitenlandse schuld van 165 miljard dollar die, terloops gezegd, in werkelijkheid veel hoger ligt dan de cijfers in de gezaghebbende World Debt Tables van de Wereldbank aangeven.[8]
Naarmate de toestand verslechterde na het loslaten van de peso/dollarkoppeling, werd met wisselend succes ingegrepen vanuit het buitenland. Een eerste kredietlijn van het IMF bleek al snel onvoldoende om het “vertrouwen” van de beleggers terug te winnen. Een poging van de Clinton-administratie om snel een krediet van 40 miljard dollar door het Congres te sassen, liep stuk op politieke verdeeldheid. Op 31 januari kondigde Clinton aan dat een internationaal financieel bijstandspakket ten belopen van ongeveer 50 miljard dollar rond was. Hierin zat o.a. een IMF-krediet van 17,8 miljard dollar. Deze toezegging leidde tot nogal wat discussie binnen het Uitvoerend Comité, dat slechts de volgende dag over die steun kon discussiëren en beslissen. Toen Michel Camdessus, de directeur van het IMF, nog een dag later op een persconferentie aankondigde dat hij de avond voordien een “outstanding, overwhelming support” had gekregen voor zijn beslissing om mee te stappen met de Amerikanen, deed hij de waarheid lichtjes geweld aan. Er werd van Europese zijde heel wat kritiek gegeven op zijn “overhaaste” aanpak en het gebrek aan voorafgaande consultatie. Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland, Noorwegen en België onthielden zich bij de stemming (België trok even later zijn onthouding in).[9] Van Europese zijde werd gevreesd dat de Amerikaanse regering niet alleen hun “bondgenoten” probeerden te binden aan een operatie die in eerste instantie de Amerikaanse beleggers veilig stelde, maar dat ze bovendien het grootste risico aan hen zou laten.[10]
De argumentatie van Camdessus [11] is een uitmuntend voorbeeld van de interne contradicties van het neoliberaal beleid. Het steunpakket betekent een internationale ingreep van overheidswege (de Amerikaanse regering, het IMF, de centrale banken via de Bank voor Internationale Betalingen). Daarmee wordt de facto het falen van de vrije-marktbenadering toegegeven. Camdessus stelt: “Wij zijn de centrale instelling voor internationale monetaire samenwerking en hadden de verantwoordelijkheid, niet alleen om financiële steun aan Mexico te verlenen en het aldus vertrouwen te schenken, maar ook om in te grijpen op de gevolgen voor het systeem en vertrouwen te wekken bij het internationale financiële systeem.” Volgens hem zijn er twee belangrijke redenen waarom de Mexicaanse crisis een “systemic risk” inhoudt. “Deze crisis kon twijfel doen rijzen over de situatie in andere landen... De continue internationale kapitaalstroom naar de ontwikkelingslanden, die de laatste jaren zo duidelijk en belangrijk was geworden, werd bedreigd, waardoor de economische groei- en ontwikkelingsperspectieven van die landen werden ondermijnd.” Maar wat anders dan de hoofdwet van de vrije markteconomie, de drang tot maximalisering van winsten en rendementen, bedreigde die “continue kapitaalstroom"? Zoals bij het virtueel bankroet van de Continental Illinoisbank in 1984 en van de Crédit Lyonnais in 1994-95, om maar twee eminente voorbeelden te noemen, worden we hier opnieuw geconfronteerd met een onuitgesproken wet van de aanhangers van Adam Smith: als de onzichtbare hand faalt, grijpt de zichtbare hand in. De winsten dienen geprivatiseerd en de verliezen gesocialiseerd.
Het tweede aspect van het “systemic risk” volgens Camdessus, geeft nog duidelijker de contradictie aan. “Een ongegronde (!) perceptie van mislukking van de Mexicaanse benadering zou verregaande repercussies kunnen gehad hebben, omdat het de opvatting ingang zou hebben doen vinden dat de op de markt gebaseerde aanpak gefaald heeft.” Tegen de achtergrond van de momenteel beschikbare gegevens over de evolutie van de Mexicaanse crisis in dat land zelf, kan men zich afvragen welk ander woord dan “falen” hier op zijn plaats is.
Camdessus besloot zijn uiteenzetting met de opmerking dat de Mexicaanse crisis “mag beschouwd worden als de eerste grote crisis van onze nieuwe wereld van geglobaliseerde financiële markten die een ontwikkelingsland getroffen heeft”. Hier zijn we aanbeland bij een thema dat de afgelopen jaren in de gespecialiseerde literatuur en in de pers uitvoerig aan de orde was, en het nog wel voor een hele tijd zal zijn. “Globalisatie” is een catchword geworden dat hoe langer hoe meer te pas en ten onpas wordt gebruikt, zeer vaak in combinatie met de stelling over de neergang van de “natiestaat”. Mijns inziens dient men het onderwerp met de nodige omzichtigheid te benaderen. Het heeft weinig of zelfs geen analytische waarde om de Mexicaanse crisis, de koersschommelingen van mark, dollar en yen, de crisis van de Baringsbank en voor mijn part de gevolgen van de aardbeving in Kobe in een korf te steken. Dat alles wel op één of andere wijze met alles verbonden is, hebben de presocratische filosofen reeds met veel talent verwoord. Bovendien staat het vast dat de financiële markten de afgelopen 25 jaar sterk geïnternationaliseerd zijn en dat het volume van de transacties enorm is toegenomen. Maar daarbij dienen enkele belangrijke elementen in het oog te worden gehouden:
- de explosie van de valutatransacties (de beruchte 1.000 miljard dollar per dag) is grotendeels te wijten aan de ineenstorting van het Bretton Woodssysteem van vaste wisselkoersen en de daaruit voortvloeiende structurele onzekerheid op de wisselmarkten. Die ontwikkeling kan ook geïnterpreteerd worden als het vervangen van een vorm van “globale regulatie” onder de hegemonie van de Verenigde Staten door een versplintering in de richting van privatisering van de regulatie enerzijds en meerdere blokken onder regionale hegemonie (VS, Duitsland en Japan) anderzijds.
- zonder het bestaan en verder bestaan van natiestaten, die nog steeds het monopolie hebben over het uitgeven van de munt, zou de financiële globalisatie er in elk geval gans anders uitzien.
- de Mexicaanse crisis toont aan dat hier een samenspel aan de gang is tussen liberalisering van het kapitaalverkeer én nationale economische, financiële en politieke belangen. De scherpe daling van de Mexicaanse beurs, zoals die van nagenoeg alle “emerging markets”, is niet veroorzaakt door één of ander onnaspeurbaar evenement in een fictieve globale ruimte, maar door het verhogen van de rentevoeten in de Verenigde Staten. Die beslissing werd door de Federal Reserve genomen om strikt binnenlandse (nationale) redenen, namelijk het onder controle houden van de inflatie. Men dient niet te vergeten dat de Amerikaanse economie slechts marginaal beïnvloed wordt door de internationale economische context. Anderzijds hebben monetaire en financiële beslissingen die door dat land genomen worden een relatief grote tot zeer grote weerslag in het buitenland.
- indien nationale en multinationale overheden niet zouden hebben ingegrepen in de Mexicaanse crisis, met andere woorden indien men de “globale financiële vrije markt” op zijn beloop hebben gelaten, zou die markt ongetwijfeld ineengeschrompeld zijn als een “peau de chagrin”. En men heeft ingegrepen om de eigen ingezetenen te behoeden voor een zware financiële aderlating. In dit geval waren het voornamelijk de Amerikaanse ingezetenen. Het verzet van een aantal Europese landen en de verklaringen vanuit Duitsland dat men zich binnen het IMF geen tweede keer zou laten vangen, geeft niet direct blijk van een globale kijk op de zaak.
Het concrete voorbeeld van de Mexicaanse crisis zou een aanleiding kunnen zijn om de discussie over de analytische relevantie van het begrip “globalisatie” wat genuanceerder te voeren.
_______________
[1] Volgens de gegevens van de Mexicaanse centrale bank bedroegen de deviezenreserves eind februari 8,98 miljard dollar. Maar hierin zitten een krediet van het IMF ten belopen van 7,6 miljard en een krediet van de VS en Canada voor een bedrag van 3,36 miljard, samen dus 10,96 miljard. Zonder deze injectie zouden de reserves dus méér dan opgesoupeerd zijn. Zie Financial Times, 08.03.95. Er dient opgemerkt dat de grootste aderlating reeds in 1994 plaatsvond want op 31.12.93 bedroegen de deviezenreserves nog 25,3 miljard dollar. Zie World Debt Tables, Vol. 2, p. 314.
[2] Op 9 maart maakte Guillermo Ortiz, de minister van financiën, een nieuw “saneringspakket” bekend dat o.a. een verhoging van het Btw-tarief van 10 naar 15 % en een stijging van de benzine- en elektriciteitsprijzen met 35 % inhoudt.
[3] Trends in Foreign Direct Investment, UNCTAD. 1995. geciteerd in: Financial Times, 08.03.95.
[4] Eigen berekening op basis van: Emerging Stock Markets Factbook 1994, International Finance Corporation, 1994. tabellen pp. 14 & 15.
[5] Ibidem, tabellen op pp. 53 & 56.
[6] Jean-Francois Boyer. Les Crésus mexicains, enfants de néo-libéralisme. Libération. 16-17.07.94.
[7] Le Monde. 07.05.95 & The Economist, 23.07.95.
[8] Financial Times, 14-15.01.95.
[9] Voor een uitstekend overzicht van de onderhandelingen en de houding van de Amerikaanse regering, zie: George Graham ea., Bitter Legacy of battle to bail out Mexico, Financial Times, 16.02.95, p. 4.
[10] De modaliteiten van het akkoord over het Amerikaanse onderdeel van het steunpakket (een kredietlijn van 20 miljard dollar, gefinancierd door het Exchange Stabilisation Fund), wijst erop dat de Verenigde Staten zich geheel hebben ingedekt en waarschijnlijk nog gaan verdienen aan de hele operatie. Tot eind juni wordt een eerste schijf van 10 miljard dollar ter beschikking gesteld. De tweede schijf kan, indien nodig, vanaf juli worden aangesproken, op voorwaarde dat Mexico zijn economische en andere verplichtingen nakomt. Tegenover deze kredietlijn stelt Mexico zich garant met zijn inkomsten uit de aardolie-export. De genationaliseerde Pemex zal zijn klanten vragen om hun betalingen te doen op een rekening van de Mexicaanse centrale bank, geopend bij een bank in New York. Deze bank zal de fondsen overmaken op een rekening van de New York Federal Reserve Bank. Zolang Mexico zijn verplichtingen nakomt, kan het land over dat geld beschikken. Maar indien de VS niet terugbetaald wordt, zal het tegoed door de VS van die rekening kunnen gehaald worden. Op de opgenomen kredieten dient Mexico een rente te betalen gelijk aan de rente op Amerikaanse schatkistbons met een looptijd van 91 dagen vermeerderd met een risicopremie van 2,25 tot 3,75 %. Dit laatste is zeer merkwaardig: men vraagt een risicopremie op een krediet dat door zijn aard (garantie door aardolie-inkomsten) totaal risicovrij is. “This is very complicated. This is high finance”.
[11] IMF. Press Statement on Mexico by the Managing Director. February 2, 1995. pp. 1-4.