Emile Vandervelde
Collectivisme en evolutie op nijverheidsgebied
Hoofdstuk 2
Het monopolie blaast zich maar altijd op, totdat het eens barst.
(Proudhon)
De eerste fasen van de concentratie der kapitalen – onteigening der onafhankelijke producenten, verandering van ambachten in collectieve of gecentraliseerde fabrieken, vervanging van de manufactuur door de machinofactuur – worden gevolgd door een nieuwe fase, die gekenschetst is door de strijd der grote kapitalisten tegen de kleine.
In de meest ontwikkelde takken van handel en nijverheid, vermindert het aantal ondernemingen in verhouding van de uitbreiding die de overblijvenden krijgen. Collectieve productie komt in de plaats van individuele productie; vereniging van kapitalen volgt op de alleenstaande kapitalisten: het is de heerschappij der maatschappijen op aandelen en der verbonden vennootschappen, der nijverheidssyndicaten – kartels, pools, trusts – die leidt tot de oprichting van reusachtige nationale of internationale monopolies.
In schier alle nijverheidstakken vindt men ten huidige dage maatschappijen op aandelen en nochtans had Adam Smith, op het einde van de 18e eeuw, in een vermaard gebleven tekst, tegenover haar in dezelfde bewoordingen gesproken, als men thans tegenover de “droombeelden” van de socialisatie der takken van grootnijverheid spreekt: “De enige soorten zaken, die een maatschappij op aandelen zonder uitsluitend privilegie met welslagen schijnt te kunnen ondernemen,” zegde hij, “zijn die waarvan al de verrichtingen kunnen gebracht worden tot hetgeen men een routine (slenter) noemt of tot zulke eenvormige methode,dat daar weinig of geen verandering aan komen kan. Zo zijn: 1° de bankhandel; 2° de handel van verzekering tegen brand- en zeegevaar; 3° de onderneming voor het maken en onderhouden van een waterweg; 4° de onderneming voor het aanvoeren van drinkwater naar de grote steden.[1]
Banken, verzekeringen, exploitatie van waterwegen, van waterleidingen, dat zijn al nijverheidstakken die reeds in openbare dienst veranderd zijn of het weldra zullen zijn, terwijl het gebied der maatschappijen op aandelen verre buiten de grenzen gaan, die Adam Smith haar stelde. Wat heden droombeeld is, is morgen werkelijkheid. Het is dan ook niet overbodig te herinneren dat het collectivisme juist bestreden wordt door dezelfde argumenten, die men vroeger tegen de maatschappijen op aandelen aanvoerde.
Ten tijde dat in Engeland een zeker aantal banken op aandelen (Joint Stock Banks) opgericht werden, betwijfelde een ervaren Engelsman, lord Overstone, die zelf bankier was, het welslagen der onderneming, en dit om redenen die op treffende wijze doen denken aan de tegenwerpingen die men thans tegen de staatsbanken aanvoert: “Ik geloof, zegde hij, dat de banken op aandelen niets bezitten van hetgeen nodig is tot het leiden der bankzaken, behalve een meer verdeelde verantwoordelijkheid. Bankzaken eisen de dagelijkse, bestendige aanwezigheid van personen die bijzonder letten zelfs op de minste kleinigheden en die zorgvuldig, uur na uur, al de zaken gadeslaan wat voor generlei andere handel gevergd wordt. Ook moeten vlugge, onmiddellijke besluiten genomen, om het even welke omstandigheden zich voordoen, en in vele gevallen zijn die besluiten zo dringend dat het schier onmogelijk is ze uit te stellen om zich te bedenken; bovendien doet elke bijzondere omstandigheid een zaak anders behandelen. De banken op aandelen zullen gedwongen zijn hun belangen toe te vertrouwen aan agenten die door zekere algemene regels zullen gebonden zijn; die agenten zullen, gelijk de gewone bankiers, de macht niet hebben te handelen volgens de onmerkbare trappen van aard en verantwoordelijkheid welke de partijen aanbieden; ook zullen zij op zich niet kunnen nemen te schatten hoeveel krediet mag gegeven worden aan huizen die tijdelijk in verlegenheid verkeren, daar zij de middelen niet zullen hebben zich met evenveel zekerheid te vergewissen van de gunstige of ongunstige voorwaarden die elke zaak aanbiedt.”[2]
Ondanks deze opmerkingen, die op het eerste zicht zo gegrond schijnen, overtreffen de banken op aandelen – dank aan de meerderheid welke een zeer groot kapitaal haar geeft – de bijzondere bankhuizen: in 1896 waren er in Engeland 102 Joint Stock Banks met 2695 hulphuizen en agentschappen, 455 miljoen pond sterling depositogelden en een gezamenlijk kapitaal van meer dan 43 miljoen pond sterling. Daarentegen waren de bijzondere bankhuizen van 201 in 1844, op 38 gevallen, met 70 miljoen pond depositogelden en een kapitaal van nog geen 12 miljoen pond.[3]
Dezelfde evolutie is overigens te merken in alle nijverheidslanden, evenals in alle grote productietakken en ruil. Overal ontwikkelen naamloze maatschappijen en grootnijverheid zich ten koste van private firma’s en de kleine productie.
Dat blijkt het duidelijkst voor het Duitse rijk,[4] uit de vergelijking tussen de beroepstelling van 1882 en die van 1895.
In Engeland is, volgens het Joint Stock Year Book, het aantal naamloze maatschappijen sedert 1895 bijna verdriedubbeld. Ganse nijverheidstakken gingen van zelfstandige patroons naar maatschappijen over. Dat was, inzonderheid, het geval voor de brouwerij, waarvan de schier volkomen omvorming binnen de tijd van drie jaar: 1886-1889 voltrokken werd.[5]
De Census, in de Verenigde Staten door de verschillende Arbeidsambten uitgegeven, wijzen op dezelfde neiging. In de staat Massachusetts, bijvoorbeeld, is het aantal private firma’s, in al de nijverheidstakken samen, gedurende het tienjarig tijdperk 1885-1895, maar met 9,33 t.h. vermeerderd, terwijl de vermeerdering voor de maatschappijen op aandelen meer dan 77 t.h. bedroeg.
En in de negen voornaamste nijverheidstakken, die alleen meer dan 47 t.h. van de gezamenlijke waarde der gemaakte waren vertegenwoordigen, gaat de uitbreiding der maatschappijen gepaard met een gevoelige vermindering van het aantal private firma’s.[6] Men oordele naar de tabel op de volgende bladzijde.
Uit die tabel zelf, die betrekking heeft op een der Staten waar de nijverheid het meest ontwikkeld is, blijkt dat de kapitalen met zeer ongelijke hevigheid in de verschillende productietakken geconcentreerd worden.
Nijverheidstakken | Private firma’s | Maatschappijen | Verenigingen, syndicaten en spoorwegen | Samen | Vennoten in private firma’s | Aandeelhouders | ||
Aantal | % tegen 1885 | Aantal | % tegen 1885 | |||||
Schoenen | 1.990 | 84 | " | 2.074 | 2.645 | (a) 12,82 | 1.023 | 145,91 |
Tapijten | 5 | 9 | " | 14 | 7 | (a) 83,33 | 1.067 | 13,87 |
Katoen | 43 | 145 | " | 188 | 72 | (a) 25,77 | 22.113 | 52,93 |
Leder | 180 | 20 | " | 200 | (b) 780 | (a) 10,55 | (c) 391 | 637,74 |
Machines en machinedelen | 500 | 153 | 7 | 660 | 712 | (a) 5,94 | 5.223 | 194,92 |
Metalen en metaalwaren | 2.161 | 147 | 1 | 2.309 | 2.549 | (a) 21,23 | 3.935 | 42,26 |
Papier en papierwaren | 68 | 91 | 1 | 160 | 123 | (a) 25,90 | 1.663 | 39,98 |
Wol | 121 | 45 | " | 166 | 190 | (a) 24,00 | 1.268 | 35,04 |
Kamwol | 17 | 14 | " | 31 | 36 | 50,00 | 497 | 104,53 |
Andere nijverheidstakken | 19.494 | 917 | 52 | 20.463 | 23.256 | 17,36 | 20.011 | 0,27 |
Totaal | 24.579 | 1.625 | 61 | 26.265 | 30.370 | 7,34 | 57.191 | 33,84 |
(a) Vermindering. (b) Met inbegrip van 478 vennoten in private firma’s voor de nijverheid van zadels en paardentuig. (c) Met inbegrip van 113 aandeelhouders voor de nijverheid van zadels en paardentuig. |
Maar overal waar het kapitalisme binnendringt, ontstaat de strijd om het bestaan onder de ondernemingen.
De slecht georganiseerde ondernemingen bieden een wanhopige weerstand. Zij spannen zich bovenmenselijk in om het bankroet te ontwijken en, om hun minderheid onder technisch opzicht te vergoeden, doen zij besparingen op het arbeidsloon en verlengen zij de arbeidsduur op onmenselijke wijze.
Op die ontwikkelingstrap is de productie niet meer geregeld, zijn de individuen blijkbaar onverantwoordelijk.
Een gebeurtenis aan het andere einde der wereld, een oorlog, een mislukte oogst, een omwenteling in de techniek, een wijziging in het belasting- of douanestelsel kunnen de verstandigsten en meest bezonnen industriëlen onverwachts ten onder brengen.
De Boeren belegeren Kimberley: het is een ramp voor de diamantslijpers van Amsterdam en Antwerpen.
De Amerikaanse ruwe katoen slaat 30 centiemen per kilo op (november 1899): te midden van de algemene welstand verkeren de katoenspinners volop in de crisis.
In Frankrijk zegeviert de beschermingsgezinde politiek van M. Méline: de druivenkweekers van Hoeilaart, die het grootste deel van de producten van hun broeikassen, van hun puike tafeldruiven, naar Frankrijk zonden, zijn hun voornaamste afnemers kwijt.
Gesteld dat de staten van het vasteland morgen de accijnsrechten op de suiker afschaffen, alsmede de uitvoerpremie welke zij aan de suikerfabrikanten verlenen – waardoor wij dit artikel dubbel zo duur betalen als de Engelsen die het bij ons kopen – het is de ondergang voor de Engelse beschuit-, confituur-, stroop- en marmeladefabrieken, die hun voordeel halen uit het goedkoop zijn van de suiker op de Londense markt.
Krijgen de Engelse imperialisten, daarentegen, het in het hoofd, de rietsuikerraffinaderij in de koloniën te beschermen en leggen zij zware inkomende rechten op de in Europa gefabriceerde beetwortelsuiker: het is de ondergang van de suikernijverheid op het vasteland.
De kapitalisten leven dus onder de eeuwige bedreiging van niet te verhelpen rampen, en – wat de onhandigheid op nijverheidsgebied tot haar toppunt drijft – dikwijls gebeurt het dat de machtigsten onder hen, zij die “er best tegen kunnen”, al het mogelijke doen om meester van het terrein te blijven en hun mededingers ten onder te brengen, door voor enige tijd hun waren onder de prijs te verkopen. Zo weet men wat bijvoorbeeld gebeurde met de twee Amerikaanse spoorwegmaatschappijen die elkaar het monopolie van het veevervoer betwistten en om het meest hun tarieven verlaagden. Ten slotte,” vertelt de ingenieur Stévart[7] “zag een van beide in dat zij haar tarieven onmogelijk nog kon verlagen: zij kocht onderduims al het vee uit de streek op en liet het door haar mededingster vervoeren!”
Het is door dergelijke middelen dat John D. Rockefeller – een der petroleumkoningen – er in slaagde de ijzermijnen van het Bovenmeer te bemachtigen. Nadat hij de rijkste mijnen aangekocht en ze naar de meest verbeterde technische werkwijzen ingericht had, deed hij de naburige mijnen een geduchte mededinging. Moesten zij het onderspit delven, dan wilde hij ze wel tegen een spotprijs overnemen, als zij nog veel erts bevatten. “Boden zij al te lang weerstand, dan nam hij zijn toevlucht tot de underselling: hij verkocht onder de marktprijs om zijn mededingers te dwingen hetzelfde te doen en dit totdat zij kozen tussen failliet of vrijwillige onderwerping. Als het moest, kon hij het verscheidene maanden uithouden, elke ton erts met verlies te verkopen. Hij bezat de zwaarste beurs (the longest purse). Hij wist dat zijn mededingers lang vóór hem op het zand zouden zitten.”[8]
Zulke handelwijzen komen overigens alle dagen, hier wat minder, daar wat meer brutaal, voor in de betrekkingen tussen kapitalisten.
Misschien zal men tegenwerpen dat zulks de verbruiker ten goede komt: ja, tot het ogenblik waarop de overwinnaars van hun mededingers ontslagen zijn, hun verlies met woeker inwinnen en het publiek de gebroken potten laten betalen.
Mededinging wordt door mededinging gedood, zegt Proudhon.
Vroeg of laat komt een ogenblik waarop de kapitalisten zelve de zwarigheden van die toestand, van die bestendige onbandigheid inzien en trachten daaraan een einde te stellen door onderlinge overeenkomst tussen de producenten. Als nog slechts een klein aantal goed toegeruste mededingers als onherleidbare eenheden tegenover elkaar staan, denken zij eraan te onderhandelen, een onnutte en kostelijke oorlog te staken, een vergelijk te treffen met degenen die zij niet konden verpletteren.
Dan begint een nieuwe fase van de kapitalistische evolutie: het stelsel van kartels en trusts.
Onbandigheid gaat naar monopolie over door twee trappen: 1° de onvolledige versmelting (kartels, rings, pools), 2° de volledige versmelting (trusts) van nijverheids- of handelsondernemingen.
Het kartel is een vrije samenwerking bij overeenkomst tussen ondernemers van dezelfde nijverheidstak, met het doel om samen het monopolie van de markt te bemachtigen, en toch aan elk van hen een min of meer uitgebreide onafhankelijkheid te laten.[9]
De kartels, van de eenvoudigste tot de meest samengestelde, zijn in vier soorten te onderscheiden: kartels tot vaststelling van prijzen, kartels voor productie, kartels tot regeling der markt en kartels tot regeling der verdeling.
1° Kartels tot vaststelling van prijzen.
Dat zijn de eenvoudigste. Dat is het verbond, het verdrag waarbij een zeker aantal industriëlen of al de industriëlen van een zelfde productietak overeenkomen om tegen gelijke prijs de grondstoffen in te kopen of tegen bepaalde prijs de vervaardigde waar te leveren.
Als voorbeeld van het kartel voor inkoop, vinden wij de suikerfabrikanten die maar tegen één prijs suikerbieten inkopen.
Wat de kartels voor verkoop betreft, die worden sedert enkele jaren talrijker en talrijker, vooral voor de sperrige waren, waarvan het vervoer duur kost, en die bijgevolg maar binnen een beperkten kring voordeelig aan de man kunnen gebracht worden. Zulk kartel laat de producenten toe hun prijzen op te slaan, zonder erge mededinging te moeten duchten van de ver verwijderde industriëlen.
Iedereen weet, dienaangaande, dat kartels voor cokes en voor steenkolen thans in alle landen bestaan. In België, inzonderheid, zijn al de kolenbekkens sedert lange jaren het volkomen eens voor de huiskolen. En voor de vette kolen – het brood van de nijverheid - hebben de kolenmijnmaatschappijen onlangs syndicaten gesticht, die zeer zwaar op de andere nijverheidstakken drukken.
Om de al te overdreven aanspraken der “kolenbarons” enigszins in te tomen, moest het spoorwegbeheer bestellingen in Engeland doen, en – veelbeduidend teken des tijds – ziet men de nijverheidscommissie van de Senaat, om de herhaling van zulke feiten te voorkomen, voorstellen een bepaald aantal kolenmijnen door de Staat te laten exploiteren.
2° Kartels voor productie.
Bij een kartel voor productie verbinden de nijverheidsbazen zich, hun productie in een bepaalde mate te verminderen. Zulke kartels worden veelvuldig gesloten in de glasnijverheid, de suikernijverheid, de stokerij enz. In november 1899 gelukte het door de katoenspinners gevormd kartel voor productie er in, 760.000 van de 886.000 in België bestaande spillen te groeperen.
Het Arbeidsblad zegt in zijn nr. van december 1899 dat, om te verhelpen in de crisis die veroorzaakt werd door de waardeverminderende invloed van een ongewoon grote voorraad en om in een min of meer verwijderde toekomst een stilstand in de productie te vermijden, de Verenigde Katoenfabrikanten van België besloten hebben dat een groot aantal spinnerijen in een deel der fabriek short time zouden doen – wil zeggen, minder uren zouden laten arbeiden en zo de productie met een zesde te verminderen.
Dergelijke overeenkomsten zijn het logisch gevolg, ja de levensvoorwaarde van de kartels tot vaststelling van prijzen: zolang de productie niet beperkt wordt, kunnen de overeenkomsten tot vaststelling van prijzen niet duurzaam zijn.
Over het algemeen mag overigens gezegd worden dat een overeenkomst tussen industriëlen bijna altijd van de eenvoudigste tot de meest samengestelde vorm moet overgaan, wil zij de nodige stevigheid bezitten om bestand te zijn tegen de mededinging van niet-aangeslotenen of het verraad van aangeslotenen.
3° Kartels voor regeling van de markt.
Zulk kartel bepaalt er zich niet bij, de prijzen vast te stellen en de productie te beperken: het is vooral gekenschetst door de verdeling van het debiet en de bestellingen, volgens aardrijkskundige kreitsen. Elke industrieel krijgt zijn streek, waarin hij mag doen wat hem belieft, doch hij mag niet verkopen in het gebied van zijn medelid.
Deze soort kartels – meer en meer in zwang, vooral in de steenkolen en in de metaalnijverheid – heeft als merkwaardigste type het Rijn-Westfaals kolensyndicaat. Wie rechtstreeks of onrechtstreeks Rijn-Westfaalse kolen kopen wil, staat niet voor mededingende maatschappijen, doch voor een enkele maatschappij, die door het syndicaat in het bijzonder belast is de bestelling uit te voeren. Hier is dus verdeling der bestellingen volgens haar herkomst, doch nog niet wat wij in de meest ontwikkelde vorm der kartels zullen vinden – verdeling der winsten.
4° Kartels tot regeling der verdeling.
Kartels voor verdeling, die in Engeland en in de Verenigde Staten pools geheten worden, laten de verschillende ondernemingen onderscheiden en laten een zekere onafhankelijkheid aan hun leden, doch de winsten worden verdeeld naar verhouding van het kapitaal, dat door elk van haar in de zaak gestoken is.
Als type van deze syndicaatsvorm, kan men The Dynamite trust Company aanhalen, die de meeste Engelse en Duitse dynamietfabrieken versmolten heeft en voor de verdeling der winsten met de andere dynamiet- en buskruitfabrieken van die beide landen een verdrag gesloten heeft.
In dergelijke kartels is de socialisatie van de nijverheid schier volledig; doch reusachtige fabrieken mogen nog zo machtig, nog zo stevig ingericht zijn, toch blijven zij – benevens door inwendige onenigheid – bedreigd door de mogelijke mededinging van nieuwe maatschappijen. En, vooral in de handelstakken, waar het grootste deel van het kapitaal omlopend en geenszins onroerend is, zoals in de nijverheid, kan zulke mededinging elke stond oprijzen. Tegenover die mogelijke mededingers hoeven dan ook zulke stevige organisatie, zulke machtige kapitalen gesteld, dat alle nieuwe ondernemingen steeds verpletterd kunnen worden.
Door onmerkbare overgangen komen wij aldus op het punt waarop de kartels meer en meer samengesteld zijn en ten slotte veranderen in trusts, wil zeggen dat de verbonden ondernemingen versmelten.
Iedereen weet dat dit van nu af aan de overheersende vorm is in de Verenigde Staten, waar de expansie van het kapitalisme de hinderpalen niet ontmoette, welke haar in Europa, door de overblijfselen van vroegere maatschappelijke organisaties in de weg gelegd worden.
“Alles is meer en meer in trusts ingericht.” zegde een burger van Chicago tot Paul de Rousiers, die inlichtingen en getuigenissen kwam inzamelen voor zijn werk over de gemonopoliseerde nijverheidstakken in de Verenigde Staten. “Zie maar die oneindige magazijnen voor de verkoop in het klein (Department Stores), waar tegelijk keukengerief en schoenen, meubelen en linnengoed verkocht worden; zij doden de kleinhandel, maken alle mededinging onmogelijk, veranderen personen die een onafhankelijke zaak hadden kunnen beginnen in loonbedienden. Aanschouw die reusachtige gebouwen van ijzer en baksteen, de business buildings met twintig verdiepingen, met duizenden burelen, kantoren, banken, die aan de grond die ze dragen en aan de naastbijgelegen terreinen een onschatbare waarde geven, ten nadele van andere gronden die geen koper vinden, ter oorzaak van de ongehoorde opeenstapeling van verdiepingen in de handelswijken der stad. Aanschouw die reusachtige slachthuizen, die packing houses, waar gans het werk van de beenhouwerij en van de verduurzaamde vleesspijzen verricht wordt. De kleine beenhouwer is bij ons verdwenen: koelwagons brengen de kwartieren opgemaakt ossenvlees (Pressed beef) naar al de steden der Unie, waar het in de vleeswinkels in het klein verkocht wordt. Vier mannen, de Big Four, vernietigen de beenhouwerij in het vrije Amerika. Aanschouw de grote molens van Minneapolis, die heel de meelhandel van het noordwesten monopoliseren. Aanschouw onze grote spoorwegmaatschappijen, die de kleine mededingende maatschappijen vernietigen of opslorpen. Zie naar petroleum, suiker, whiskey, touwwerk, antraciet, stijfsel, lijnolie, katoenzaadolie, rubber enz., die door enkele individuen gemonopoliseerd zijn.”[10]
Volgens het jaarboek van het Journal of commerce and commercial bulletin van New York (maart 1899), waren er op dat tijdstip, in de Verenigde Staten, 353 min of meer belangrijke trusts, met een gezamenlijk kapitaal van 5.832.882.842 dollars = 29 miljard frank!
De machtigste van die trusts waren: de Joint traffic Association, met een kapitaal van 7.020 miljoen frank; de Reading Coal Company, met 750 miljoen; de Western Union Telegraph Company, met 477 miljoen; de American Sugar refining Company, met 375 miljoen; de Standard Oil Company, met 500 miljoen; de Wholesale Grocers Association of New England, met 37,5 miljoen; de Central Lumber Cmnpany, met 350 miljoen enz.
Sedert maart 1899 zijn vele nieuwe trusts opgericht, in zoverre dat, in mei 1900, de schrijver van een artikel in de Revue des Revues tot de slotsom kwam dat, “de samengetelde kapitalen van de verschillende trusts die in de Verenigde Staten zowat overal bestaan, doch wettelijk ingeschreven zijn, zekerlijk een som bedragen die weinig minder is dan het ongehoord cijfer van vijftig miljard, tienmaal de waarde van de vergoeding die Frankrijk na zijn rampspoedige oorlog van 1870 aan Duitsland te betalen had.”
Onder die reusachtige organisaties zijn de trusts van petroleum, van suiker en van staal voorzeker de kenschetsendste, ja de leest waarop al de andere geschoeid zijn.[11]
De petroleumtrust – the Standard Oil Company – opgericht in 1872, bezit al de soms vijf tot zeshonderd kilometer lange leidingen (pipelines), die de productieplaatsen (de petroleumvelden van Pennsylvania en Ohio) verbinden met de raffinaderijen aan de kust van de Atlantische Oceaan of aan de oevers der grote meren. Al die raffinaderijen zijn eigendom van de trust. Negen personen bezitten het daarin belegde reusachtige kapitaal van 500 miljoen frank. Hun monopolie, tegen welk alle stremmende wetten machteloos waren, is om zo te zeggen volstrekt. De Amerikaanse trust schijnt, op een groter toneel, een overeenkomst gesloten te hebben met de eigenaars van de petroleumbronnen van Galicië en van de Kaukasus: nieuwerwets driedubbel verbond, bij hetwelk Rockefeller, Rothschild van Londen en Rothschild van Wenen onder elkaar de petroleummarkt van Europa zouden verdeeld hebben.
De suikertrust, of nauwkeuriger de suikerraffinaderijtrust – the American Sugar refining Company – samengesteld onder de bescherming van ontzettend hoge toltarieven, heeft nu het monopolie van heel de productie, terwijl in 1880, in de Verenigde Staten, 49 firma’s bestonden met een gezamenlijk kapitaal van 27 1/2 miljoen dollars. Tot bevestiging van dat monopolie, heeft de trust spoorwegen en fabrieken van alle aard aangekocht; het is bovendien geïnteresseerd in tal van andere ondernemingen, zoals in de meeltrust van de staten New York en Minnesota, in de magazijntrust van Brooklyn, in de trammaatschappij van Providence, in verschillende spoorwegmaatschappijen en in een zeker aantal banken.
Wat de staaltrust betreft, die dankt zijn stichting, in het begin van 1897, aan het verbond van Carnegie, de beroemde ijzergieter van Pittsburg, met Rockefeller, de koning van de petroleum en de ijzermijnen.
Carnegie nam reeds de eerste plaats in onder de fabrikanten van Bessemerstaal; hij was in het midden van het rijkste kolenbekken van Pennsylvania, het land van belofte der steenkolen. Kon het erts van het Bovenmeer zo goedkoop te Pittsburg komen als te Chicago of te Cleveland, dan was het met zijn mededingers gedaan.
Zijnerzijds had Rockefeller, zoals wij gezien hebben, de rijke ertsbeddingen van het Bovenmeer bemachtigd. Hij had spoorwegen aangekocht, dokken gemaakt, een ganse vloot van reusachtige, bijzonder voor het vervoer van erts gebouwde schepen uitgerust. Op het einde van 1896, was die vloot in staat de oude vaartuigen die tot dan het erts vervoerd hadden, een dodende mededinging aan te doen. “De koning der ijzermijnen,” zegt de Rousiers, “mocht de koning van het staal de hand reiken en met hem om het even welke samenwerking trotseren.” In die aangelegenheden kwam de Rockefeller Carnegie Combination tot stand: de Maatschappij van het Bovenmeer verhuurde voor een termijn van vijftig jaar haar mijnen en haar vloot aan de Maatschappij Carnegie, die daardoor de volstrekte meesteres van de markt werd.
Die concentratie had natuurlijk rampspoedige gevolgen voor de andere producenten, doch niet voor de verbruikers: want hoewel Carnegie-Rockefeller ontzaglijke winsten opstreken, konden zij hun prijzen verlagen en de bemachtiging van de Europese markt ondernemen.
Over het algemeen, zijn de erge politieke en maatschappelijke zwarigheden van zulke grote monopolies overigens gedeeltelijk vergoed door de voordelen van de socialisatie van de arbeid, de technische overhand van de productie op grote schaal. Gebrekkige gereedschappen, aartsvaderlijke werkwijzen, al te oude nijverheidsorganisaties verdwijnen: ze worden verpletterd door de mededinging of met opzet afgeschaft door het beheer der trusts zelf. Zo liet bijvoorbeeld de Whisky Trust, die 80 fabrieken omvatte, er dadelijk 68 sluiten, om heel de productie samen te trekken in de 12 overblijvende, die met al de verbeteringen der hedendaagse techniek ingericht waren.[12]
Dank aan die kunstmatige uitkiezing, die ten slotte de productiekosten vermindert, gebeurt het dikwerf dat de trusts – die opgericht waren met het doel de prijzen te verhogen – na zekeren tijd die prijzen integendeel afslaan. Doch het blijft niettemin waar dat de verbruikers in den beginne meer betalen dan voorheen – zulks hebben onze huismoeders voor de petroleum ondervonden – en dat zij, later, als de voordelen van de grootproductie hun ten goede komen, nog meer betalen dan zij zouden moeten betalen, zo op de gekochte producten geen zware tol ten voordele van de kapitalistische monopolies drukte.
Weldra, schreef onlangs een Amerikaans dagblad, zal men kunnen eten noch drinken, zich kleden noch om het even wat kunnen verbruiken, zonder een tol aan een of andere trust te betalen.
Je dineert bijvoorbeeld, in een restaurant van New York of Philadelphia. De kellner brengt u, om uw eetlust te scherpen, een cocktail, waarvan het hoofdbestanddeel whisky is, dat onder controle staat van de Whisky Trust (kapitaal: 35 miljoen dollar). De soep komt van de Beef Trust van Chicago (100 miljoen dollar); de oesters van de onlangs gestichte Oyster Trust (5 miljoen dollar). Je vraagt een paar bijgerechten – radijzen, selderij, olijven – leg maar schatting aan de Farm and daily product Trust (15 miljoen dollar); met de vis, komt de Fish Trust (10 miljoen dollar), en met het gebraad de Fowls Trust (20 miljoen dollar) te voorschijn; – aan het nagerecht gekomen, is de pudding geleverd door de American Flour co (120 miljoen dollar); de vruchten kunnen van de American Fruit co; de koekjes van de National Biscuit Trust; terwijl de geklutste room geleverd is door de American Ice Cream co. – Na het eetmaal hebt je trek tot een kop koffie of een sigaar; vergeet dus noch de Coffee Syndicate (60 miljoen dollar), noch de Tobacco Trust (75 miljoen dollar). Trusts bij de vleet!
En voor de andere levensbenodigdheden is het gesteld als voor de eetwaren. Dank aan het hoger productievermogen van de trusts, overrompelen deze, met toenemende snelheid, al de nijverheidstakken; onverpoosd verstevigen zij hun driedubbele – economische, maatschappelijke en staatkundige – heerschappij.
Want niet alleen de verbruikers ondervinden de veelvuldige schadelijkheid van een stelsel waarin alles samenwerkt om de oppermacht der grote rijken te stichten, doch ook, en vooral, de arbeiders onder maatschappelijk, en de algemeenheid der burgers, onder staatkundig opzicht.
Het valt inderdaad niet te betwijfelen dat de door de trusts verwezenlijkte concentratie de betrekkelijke macht der samenwerking van de arbeiders in dezelfde verhouding verzwakt, als zij de samenhang der ondernemers versterkt en het reserveleger der arbeiders vergroot.
Als, anderzijds, de arbeiders erkennen dat de economische middelen, alleen, niet meer voldoende zijn om hun de overwinning te verzekeren en de politieke werking willen beproeven, staan zij opnieuw tegenover de geldmacht der heersende standen, die alle posten bekleden, alle mandaten kopen en verkopen, meester zijn van alle maatregelen van de maar al te dikwijls slaafse en omgekochte Kamers en openbare besturen. Het zijn de Trusts die meester zijn in het Witte Huis, die beraadslagen in het Parlement, die tot hun voordeel het bedrag der beschermende rechten vaststellen en, zonder beroep, over de buitenlandse politiek beslissen.
Doch, hoe hatelijk de tirannie der grote monopolies, hoe wraakroepend de misbruiken van kapitalistische toe-eigening wezen, mag men niet vergeten dat die grote monopolies, door de centralisatie der producerende krachten, de invoering van een nieuw stelsel voorbereiden en vergemakkelijken. Hun ontwikkeling willen stuiten, ware de uitbreiding zelve der nijverheid willen belemmeren; het beoogde doel moet zijn: hun voordelen socialiseren. Dat heeft een Amerikaans collectivist, Daniel de Léon, zeer goed uitgedrukt in de volgende bewoordingen:
“De ladder, langs waar de mensheid naar de beschaving klom, is de vooruitgang van de wijze van arbeiden, het steeds machtiger wordend werktuig tot voortbrenging (The ever more powerful tool of production). De Trust is het toppunt van de ladder. Rondom hem loeit het hedendaags maatschappelijke orkaan. De kapitalistenklasse tracht hem voor haar uitsluitend gebruik te behouden. De middenstand poogt hem te verpletteren, - en zodoende de vooruitgang der beschaving te stuiten. Het proletariaat wil hem behouden, verbeteren en voor een ieder toegankelijk maken.”
_______________
[1] Recherches sur la nature et les causes de la richesse des nations. Franse vert., Garnier, boek V, hoofdst. 1, blz. 133. (Parijs, 1802.)
[2] Aangehaald door Leroy-Beaulieu: Traité d’Economie politique, IV, blz.499. (Parijs, 1896.)
[3] Zie omtrent de oorzaken der kapitalistische concentratie in de banknijverheid, Steele: Bank Amalgamations. (The Economic Journal, december 1896.)
[4] Berufs- und Gewerbezählung im Deutschen Reich (5 juni 1882 en 14 juni 1895). – Zie omtrent de opvatting van de statistische gegevens van die tellingen, op het standpunt van nijverheidsconcentratie, het hoofdstuk van Kautsky: Grossbetrieb und Kleinbetrieb, in: Bernstein und das sozialdemokratische Programm, blz. 49 tot 80. – Franse vert., blz. 98 tot 153.
[5] Zie The Fortnightly Review (mei 1900), het belangrijk artikel van Johns B.-C. Kershaw: Joint Stock enterprise and our manufacturing industries. Onder de oorzaken van de omzetting van een groot aantal privaatondernemingen in maatschappijen, geeft schrijver op: 1° het optreden van lieden wier beroep is, zaken in gang te steken; 2° de vermindering der winsten gedurende de economische crisis: vele industriëlen stelden vast dat de tijd van grote winsten ten einde liep, trachtten de zaken, waarvan zij het beste afgeschept hadden, in maatschappijen te steken; 3° de stijgende macht der Trade Unions; de patroons hebben begrepen dat om het publiek te beletten met de eisen der arbeiders in te stemmen, het beste middel was een groter aantal bourgeois in de nijverheidszaken te interesseren: “Een brede en stijgende verhouding van het grote publiek is thans geldelijk betrokken in elke strijd tussen kapitaal en arbeid en onze manufacturiers bevestigen dat het gevaar, de openbare mening de eisen der arbeiders om minder werkuren en hoger loon te zien steunen, thans niet meer bestaat.” (blz. 821.)
[6] The annual statistic of Manufactures, 1897 (Twelfth Report, in Bulletin of Department of Labor, september 1899, Washington, 1899.)
[7] Bulletin de l’Association des ingénieurs sortis de l’Ecole de Liège, 1898, blz. 106.
[8] Paul de Rousiers: Les industries monopolisées aux Etats-Units, blz. 188. (Parijs, 1898).
[9] Liefmann: Les caractères et modalités des cartels (Revue d’Economie politique, juli 1899.)
[10] Paul de Rousiers: Les industries moropolisées aux Etats-Unis, blz. 2. (Parijs, Colin, 1898.)
[11] Ibid., blz. 16 tot 77, 130 tot 183. – Het besluit van Rousiers zo gedocumenteerd boek wijkt gevoelig af van het socialistisch besluit. Inderdaad, schrijver wijt de ontwikkeling van de trusts aan de bijzondere voorwaarden van zekere nijverheidstakken (petroleumraffinaderij) of aan de invloed van beschermende tarieven (suikerraffinaderij enz.). Die thesis wordt weerlegd door een niet-socialistisch schrijver, in de redevoering door prof. W.J. Ashley uitgesproken op de jaarlijkse maaltijd van de British Economic Association, op 22 maart 1899 (The American Trusts. – Economic Journal. Juni 1890). Nadat Ashley bewezen had dat de strekking tot monopolie op verschillende trappen in alle nijverheidslanden bestaat en geenszins een bijzonder verschijnsel in de Verenigde Staten is, besloot hij op deze wijze: “Lange tijd vóór dat wij aan de socialistische staat komen – in de veronderstelling dat wij er ooit komen – zal de grootste moeilijkheid van het socialisme, de verdeling van de maatschappelijke opbrengst, zonder behulp der mededinging, zich onder een of andere vorm aan de bezorgdheid van elke praktische politicus opdringen.” Spreker sluit met vooral te wijzen op de noodwendigheid de monopolisatie van de takken van grootnijverheid in Engeland ter studie te leggen, in welk land, niettegenstaande de overvloed der feiten, de literatuur over die kwestie zeer arm is. Zie echter het artikel van Macrosty: The Growth of Monopoly in Britisch Industry (Contemporary Review, maart 1899).
[12] Liefmann: l.c. (Revue d’Economie politique, 1899, blz. 657.)