Geschreven: 14 december 1938
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling, punctuatie, zinsbouw
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, mei 2008
Het onderstaande artikel van Trotski is vlak na de nederlaag van 30 november geschreven en in verschillende bladen van de tot de zg. Vierde Internationale behorende groeperingen afgedrukt. Wijl op zeer leerzame wijze de enorme schade wordt belicht, die door de toepassing van de Volksfrontpolitiek in Frankrijk aan de weerbaarheid van het Franse proletariaat is toegebracht, vertalen wij deze beschouwingen uit de Socialist Appeal van 24 dec. 1938.
Weer zijn een paar maanden verlopen, waarin duidelijk gebleken is, dat inderdaad voor de Franse bourgeoisie de dreiging van de sociale omwenteling in Frankrijk aan betekenis heeft verloren. De regering Daladier heeft haar geringschatting voor de parlementaire oppositie van de beide arbeiderspartijen op krasse wijze tot uiting gebracht sedert de val van Catalonië en de benoeming van maarschalk Pétain tot officieel vertegenwoordiger van de Franse republiek in Burgos.
Ziedaar de trieste uitkomst van de geestdriftige massabijeenkomsten van Franse arbeiders voor krachtige militaire hulpverlening aan de republikeinse regering van Spanje. Ook op parlementair terrein zijn de vruchten van het pogen der leiders van de stalinisten en sociaaldemocraten om het Volksfront in stand te houden, uiterst armzalig.
Met de Franse sectie van de Vierde Internationale is het inmiddels zo gegaan, dat na haar jongste congres de ongeveer éénderde van de leden omvattende minderheid onder leiding van Rous tot individuele aansluiting bij de PSOP is gekomen. Deze stroming heeft daarvoor aan de scherpste aanvallen van de meerderheid-Naville bloot gestaan. Uit Coyoacan bleven in dit geval duidelijke instructies achterwege. Naar onze opvatting is in de Franse arbeidersbeweging de PSOP de kracht, die een nieuw offensief op klassenbasis van het Franse proletariaat moet voorbereiden en in gang zetten.
Redactie Rode Oktober
Iedere dag kunnen wij ons ervan overtuigen, dat de aarde om haar as blijft wentelen, onverschillig of wij dit wensen of niet. Evenzo voltrekken zich de wetten van de klassenstrijd, onafhankelijk of wij ze erkennen of niet. Zij blijven afschuw van de politiek van het Volksfront bewerkstelligen. De klassenstrijd maakt van de volksfronten zijn instrument. Na het gebeuren met Tsjecho-Slowakije is het thans de beurt aan Frankrijk: de laksen, de tragen hebben nieuwe gelegenheid tot het trekken van lessen.
Het Volksfront is een vereniging van partijen. Iedere coalitie, d.w.z. ieder duurzaam politiek bondgenootschap, zal genoodzaakt zijn als program van actie dat van de meer gematigde der verenigde partijen over te nemen. Het Franse Volksfront heeft sinds zijn aanvang betekend, dat de socialisten en communisten hun politieke activiteit onder controle van de radicalen plaatsten. De Franse radicalen vertegenwoordigen de linkervleugel van de imperialistische bourgeoisie. In het vaandel van de radicale partij staat geschreven “vaderlandsliefde” en “democratie”. Vaderlandsliefde betekent verdediging van het Franse koloniale imperium; democratie betekent in werkelijkheid niets, dient alleen om de kleine bourgeoisie aan de belangen van het imperialisme te ketenen. Juist het feit, dat de radicalen imperialistische roof weten te verenigen met democratie, heeft hen meer dan enige andere partij gedwongen, de massa te beliegen en te bedriegen. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat de partij van Herriot-Daladier de meest corrupte van alle Franse partijen is; zij kan de bakermat genoemd worden van carrièremakers, omkoopbare individuen, beursmanipulators en in het algemeen alle soorten avonturiers. Sedert de partijen van het Volksfront hun eisen niet verder dan het program van de radicalen kunnen uitstrekken, komt dit in feite neer op de onderwerping van de arbeiders en boeren aan het imperialistische program van de meest corrupte vleugel van de bourgeoisie.
Om de politiek van het Volksfront te verdedigen voeren zij de noodzaak aan van de eenheid tussen het proletariaat en de kleine bourgeoisie. Het is onmogelijk een gemener leugen te bedenken. De radicale partij streeft de belangen van de grote bourgeoisie na en niet van de kleine. In haar ware wezen vertegenwoordigt zij de politieke machinaties van het ondergeschikt maken van de kleine bourgeoisie aan het imperialisme. De coalitie met de radicale partij is in haar consequentie niet een vereniging met de kleine bourgeoisie, maar met haar opdrachtgevers. Werkelijke eenheid met de arbeiders en boeren is slechts dan mogelijk, als de kleine bourgeoisie geleerd wordt, hoe zich vrij te maken van de radicale partij, hoe het juk eens en voor altijd van de schouders te werpen. Intussen gedraagt het Volksfront zich op juist tegengestelde wijze, toegetreden tot dit “front” nemen socialisten en communisten de verantwoording voor de radicale partij op zich, zo de helpende hand biedend bij het exploiteren en bedriegen der massa.
In 1936 waren socialisten, communisten en anarchosyndicalisten de radicale partij behulpzaam bij het verbrokkelen van de machtige revolutionaire beweging. Het grootkapitaal heeft gedurende de laatste twee jaar successen geboekt en is gedeeltelijk van zijn schrik bekomen. Het Volksfront, dat zijn rol als rem vervuld heeft, betekent nu voor de bourgeoisie niet meer dan een onnutte hinderpaal. Eveneens is het Franse imperialisme van internationale oriëntatie veranderd. Het verdrag met de Sovjet-Unie is van weinig waarde gebleken, brengt integendeel grote risico’s met zich — de overeenstemming met Duitsland was noodzakelijk. De radicalen kregen van het grootkapitaal de opdracht te breken met hun bondgenoten, de socialisten en communisten. Als altijd voerden zij zonder aarzeling dit bevel uit.
Het uitblijven van oppositie bij de radicalen ter gelegenheid van deze koersverandering demonstreert eens te meer, dat deze partij in werkelijkheid een aan imperialistische zijde staande en slechts in naam een democratische is. De radicale leiding verwierp alle lessen van de Komintern over het “eenheidsfront van de democratieën”, verzoende zich met het fascistische Duitsland; in het voorbijgaan natuurlijk alle “sociale rechten”, welke als trekpleister bij de beweging der arbeiders in 1936 hadden gediend, over boord gooiend. Dit alles stemde nauwkeurig overeen met de strenge wetten der klassenstrijd en daarom kon het verloop voorspeld worden en is ook inderdaad voorspeld.
Maar de socialisten en de communisten, blinde kleinburgers, onverwacht voor het feit geplaatst, bedekten hun verlegenheid met deze holle frase: “Wat? wij, vaderlanders en democraten, die de orde hielpen bevestigen, de arbeidersbeweging beteugelden, onschatbare diensten bewezen aan de ‘republiek’, d.i. de imperialistische bourgeoisie, wij zijn nu de deur uitgetrapt zonder plichtplegingen!” In werkelijkheid, als zij er uit zouden zijn getrapt, is het juist omdat zij alle diensten, hierboven genoemd, aan de bourgeoisie hebben opgeleverd. Dankbaarheid is nooit een factor in de klassenstrijd geweest.
De ontevredenheid van de bedrogen massa is groot. Jouhaux, Blum en Thorez moeten iets doen, om het vertrouwen niet voorgoed te verspelen. Als antwoord op de spontane beweging van de arbeiders proclameert Jouhaux een “algemene staking”, een protest met “gekruiste armen”. Een wettig, vreedzaam, volkomen ongevaarlijk protest! Slechts voor 24 uur, verklaart hij met een eerbiedig glimlachje in de richting van de bourgeoisie. De orde zal niet verstoord worden, de arbeiders zullen een “waardige” kalmte ten toon spreiden, geen haar zal de bezittende klasse gekrenkt worden. Hij garandeert dit alles, hij, Jouhaux. “Kent gij mij niet, heren bankiers, industriekoningen en generaals? Zijt gij vergeten, dat ik u redde ten tijde van de oorlog 1914-18?” Blum en Thorez van hun kant ondersteunen de algemene secretaris van de CGT: “Slechts een vredig protest, een klein protest, op sympathieke, vaderlandslievende wijze!”
Ondertussen militariseert Daladier belangrijke groepen arbeiders en houdt zijn troepen gereed. Tegenover het proletariaat met gekruiste armen staat de bourgeoisie, dank zij het Volksfront van haar paniek hersteld, in het minst niet met gekruiste armen: zij beoogt, de demoralisatie, in de rijen der arbeiders door het Volksfront ontstaan, voor zich ten nutte te maken, om hen een beslissende slag toe te brengen. Onder deze omstandigheden kan de staking niet anders dan op een nederlaag uitlopen.
De Franse arbeiders hebben pas een enorme stakingsgolf achter de rug, waarbij gebruik gemaakt werd van het wapen der bedrijfsbezetting. Wat hierna volgde, kon niet anders zijn dan een onvervalste revolutionaire algemene staking, die de machtsverovering op de dagorde stelde. Er bestaat geen andere mogelijkheid om de massa de uitweg te wijzen uit de binnenlandse crisis, geen andere strijdwijze tegen het groeiend fascisme en tegen de naderende oorlogsdreiging. Iedere bewuste Franse arbeider begrijpt, dat de dag na een theatrale staking van vierentwintig uur met “gekruiste armen” de toestand niet beter, maar slechter zou zijn. Desniettemin riskeerden de belangrijkste groepen arbeiders wrede vergelding in de vorm van ontslag, boeten en gevangenisstraf. Met welk doel? De orde zal in geen geval verstoord worden, zwoer Jouhaux. Alles zal bij het oude blijven: eigendom, democratie, koloniën, en tegelijkertijd ellende, hoge kosten van levensonderhoud, reactie en oorlogsgevaar. De massa is bereid zich grote opofferingen te getroosten, als zij weet, dat grote politieke vooruitzichten daar het gevolg van zijn. Zij moet klaar en duidelijk weten, wat het doel is, wat de methoden, wie vriend en wie vijand zijn. De leiders der arbeidersorganisaties echter hebben alles gedaan om het proletariaat te misleiden en de verkeerde weg op te voeren.
Gisteren was de radicale partij nog verheerlijkt als het belangrijkste bestanddeel van het Volksfront, als de baanbreekster voor de vooruitgang, voor democratie, vrede enz. Voorwaar, het vertrouwen van de arbeiders in de radicalen was niet zeer groot. Doch zij tolereerden de radicalen tot zover als zij vertrouwen schonken aan de socialisten en communisten. De breuk in de top (met de radicalen) kwam, als altijd in zulke gevallen, onverwacht. De massa was, tot het laatste moment, in onwetendheid gelaten. Erger nog, aan de massa waren zodanige informaties gegeven, dat de bourgeoisie in staat gesteld werd haar onverhoeds aan te pakken. En gelaten maakten de arbeiders zich gereed, de strijd een aanvang te doen nemen. Verstrikt in eigen netten riepen de leiders de massa op — is het niet om te lachen? — tot een “algemene staking”. Tegen wie? Tegen de “vrienden” van gisteren. Met welk doel? Niemand, die het weet. Het opportunisme gaat altijd vergezeld van gewaagde verdraaiingen.
De algemene staking is, door haar wezen, een revolutionaire strijdwijze. In een algemene staking verzamelt het proletariaat zich als klasse tegen de vijandige klasse. Het gebruik maken van de algemene staking is bij de politiek van het Volksfront, met zijn krachtig bondgenootschap met de bourgeoisie, d.w.z. de onderwerping van het proletariaat aan de bourgeoisie, volstrekt onmogelijk. De rampzalige bureaucraten van de socialistische en communistische partijen beschouwen het proletariaat als een eenvoudig hulpmiddel bij hun samenspanningen achter de schermen met de bourgeoisie. Zij stellen zich voor, dat de arbeiders voor een simpele demonstratie met offers betalen, die in de ogen der arbeiders geen doel hebben, tenzij het is voor de beslissende strijd, alsof de miljoenenmassa der arbeiders zwenkingen naar links en naar rechts naar believen zouden maken, overeenkomend met de parlementaire combinaties.
In de grond van de zaak hebben Jouhaux, Blum en Thorez al het mogelijke gedaan om de staking te doen mislukken; zij vreesden zelf de strijd niet minder dan de bourgeoisie. Tezelfdertijd hebben zij gepoogd, zich in de ogen van het proletariaat een alibi te scheppen. Dat is de gebruikelijke oorlogsstrategie van reformisten: het mislukken van de actie van de massa voorbereiden en dan de massa de schuld van de mislukking geven of zichzelf prijzen voor een niet-bestaand succes. Verbaast het iemand, dat dit opportunisme, aangevuld met een homeopathische dosis avontuurlijkheid, de werkers niet anders brengt dan mislukking en verootmoediging?
Op 9 juni 1936 schreven wij: “De Franse Revolutie heeft een aanvang genomen”. Het moet de schijn geven, dat de gebeurtenissen deze diagnose hebben gewraakt. In werkelijkheid is de kwestie meer gecompliceerd. Dat de objectieve toestand in Frankrijk een revolutionaire is geweest en nog is, hierover is niet de minste twijfel mogelijk. De crisis in de internationale toestand van het Franse imperialisme hieraan vastgeketend de innerlijke crisis van het Franse kapitalisme; de financiële crisis van de staat; de politieke crisis van de democratie; de hevigste verwarring van de bourgeoisie; het aan de dag treden van de onmogelijkheid om dit alles langs oude, traditionele wegen te ontvluchten.
Niettemin heeft Lenin reeds in 1915 aangetoond: “Niet iedere revolutionaire situatie zet zich om in de revolutie zelf; alleen die situatie, waarvan de objectieve kansen samengaan met de subjectieve, d.w.z. de revolutionaire klasse moet het vermogen hebben revolutionaire massa-acties machtig genoeg te gebruiken tot verplettering... van de oude regering, die nooit, zelfs niet in de crisisperiode “valt” als men haar niet “ten val brengt”.
De recente historie heeft een reeks tragische bevestigingen gegeven van het feit, dat niet iedere revolutionaire situatie ook een revolutionaire vloed voortbrengt, maar dat een revolutionaire situatie contrarevolutionair wordt als de subjectieve factor, d.i. het revolutionair offensief van de revolutionaire klasse, niet op tijd de objectieve factor te hulp komt.
De ontzaglijke stakingsgolf in 1936 toonde aan, dat het Franse proletariaat gereed was voor de revolutionaire strijd en dat het reeds schreden op de weg van die strijd zette. In dit besef hadden wij het volste recht, te schrijven, dat “de revolutie een aanvang had genomen”. Echter “als niet iedere revolutionaire situatie de revolutionaire vlammen doet oplaaien”, evenmin is iedere beginnende revolutie een ononderbroken ontplooiing gewaarborgd. Het begin van een revolutie, die de jonge generatie in het strijdperk werpt, is altijd getekend door illusies, naïeve verwachtingen en lichtgelovigheid. De revolutie heeft doorgaans een zware slag van de zijde der reactie nodig om een meer beslissende stap voorwaarts te doen.
Indien de Franse bourgeoisie op de demonstraties en de “sitdown” stakingen had geantwoord met politie en militaire maatregelen — en dit zou zij ongetwijfeld hebben gedaan, als zij niet in haar dienst Blum, Jouhaux, Thorez & Co gehad had — zou de beweging in verhaast tempo een hogere doelstelling hebben gekregen: de strijd om de macht was ongetwijfeld aan de orde gesteld. Maar de bourgeoisie, van de diensten van het Volksfront gebruikmakend, antwoordde door schijnbaar terug te wijken en door concessies van tijdelijke aard; tegenover de aanval der stakers zetten zij het ministerie-Blum, dat zich aan de arbeiders voorstelde als hun eigen of bijna hun eigen regering. De CGT en de Komintern ondersteunden dit bedrog met alle kracht.
Om de revolutionaire strijd om de macht te voeren is het noodzakelijk, dat men de klasse, waaraan men de macht wil ontworstelen, klaar en duidelijk ziet. De arbeiders herkenden de vijand niet, omdat deze als vriend vermomd was. Om de machtsstrijd te aanvaarden is het daarenboven nodig, de instrumenten voor de strijd te hebben, de partij, de vakbonden, de raden. De arbeiders waren van deze instrumenten beroofd, omdat de leiders van de arbeidersorganisaties een muur om de bourgeoisie vormden om deze te maskeren, onherkenbaar en onkwetsbaar te maken. Zo vond de opkomende revolutie zichzelf gebroken, gevangen, gedemoraliseerd.
De sindsdien verlopen twee en een half jaar hebben, stukje bij beetje, de onmacht, het valse en geveinsde van het Volksfront geopenbaard. Wat zich bij de werkende massa aandiende als “volks"regering is eenvoudig gebleken een tijdelijk masker van de imperialistische bourgeoisie te zijn geweest. Dit masker is nu afgedankt. De bourgeoisie denkt klaarblijkelijk, dat de arbeiders genoegzaam bedrogen en verzwakt; zijn, dat het onmiddellijk revolutiegevaar is bezworen. Het ministerie-Daladier is alleen, in overeenstemming met de bedoeling van de bourgeoisie, een onvermijdelijk station naar een sterker en meer zelfstandige regering van het imperialistische dictatorschap.
Heeft de bourgeoisie het met haar diagnose bij het rechte eind? Is het onmiddellijk gevaar voor haar werkelijk bezworen? Met andere woorden, is de revolutie werkelijk uitgesteld tot de onbepaalde, d.w.z. ver afgelegen toekomst? Niets geeft hiervan blijk. Beweringen van deze strekking zijn op zijn minst haastig en voorbarig. Het laatste woord in de tegenwoordige crisis is nog lang niet gezegd. In ieder geval ligt het niet op de weg van de revolutionaire partij, die de eerste is om een krachtige uitval te doen op het terrein van de strijd en de laatste om dit na te laten, om optimistisch te zijn ten gunste van de bourgeoisie.
De burgerlijke “democratie” is nu het voorrecht geworden van de machtigste en rijkste uitbuitende en slavenhoudende naties. Frankrijk behoort tot deze categorie, maar het is tussen hen de zwakste schakel. Zijn economisch soortelijk gewicht is allang niet meer in overeenstemming met zijn van het verleden geërfde wereldpositie. Dit is de reden, waarom het imperialistische Frankrijk nu lijdt onder de slagen van het verleden, die zij niet kan ontwijken. De fundamentele bestanddelen van de revolutionaire situatie zijn niet alleen niet verdwenen in de laatste twee of drie jaar, maar zijn integendeel belangrijk versterkt. De internationale en inwendige toestand van het land is verscherpt. Het oorlogsgevaar wordt dreigender. Indien de vrees voor revolutie bij de bourgeoisie afgenomen is, is de algemene dreiging van een aanval toegenomen.
Hoe zullen wij niettemin de feiten aangaande de “subjectieve factoren” voorstellen, d.i. de strijdwil van het proletariaat betreffende? Deze vraag — juist omdat zij de subjectieve en niet de objectieve sfeer betreft — kan niet opgelost worden door een voorafgaand onderzoek. Wat in laatste instantie beslist is de levende actie, de werkelijke strijdbeweging. Er zijn echter zekere, niet onbelangrijke, maatstaven voor de waardebepaling van de “subjectieve factor”; veel kan men afleiden uit het experiment van de laatste “algemene staking”.
Tot onze spijt kunnen wij hier de strijd van de Franse arbeiders in de tweede helft van november en de eerste dagen van december niet tot in bijzonderheden gaan ontleden. Echter de belangrijkste gegevens zijn toereikend voor hetgeen wij behandelen. De deelname aan de demonstratieve staking van 2 miljoen arbeiders, wanneer er 5 miljoen leden (op papier) in de CGT zijn, is een mislukking. Maar wanneer met de bestaande politieke voorwaarden rekening wordt gehouden en boven alles met het feit, dat de voornaamste “organisatoren” van de staking tezelfdertijd de voornaamste stakingsbrekers waren, in aanmerking genomen wordt, getuigt het aantal van 2 miljoen van bezielde strijdlust van het Franse proletariaat. Deze conclusie krijgt des te meer bewijskracht en brengt meer klaarheid, wanneer wij haar in het licht van de voorafgaande gebeurtenissen bezien — de onstuimige meetings en demonstraties, de schermutselingen met politie en legermacht, de stakingen, de op 17 november aangevangen bedrijfsbezettingen, die voerden tot actieve deelname uit de rijen der communisten, socialisten en syndicalisten. De CGT begon door de gebeurtenissen duidelijk aan de dagtredend, terrein te verliezen. Op 25 november kondigden de verenigde bureaucraten een “onpolitieke”, vredige staking aan voor 30 november. Dus vijf dagen later.
Met andere woorden, in plaats van de heftige beweging, die meer en meer strijdlustige aspecten aannam, aan te moedigen, uit te breiden en te versterken, werkten Jouhaux & Co deze revolutionaire beweging tegen met een geheel en al platonisch protest. Het uitstel van vijf dagen op een moment, dat iedere dag voor een maand geldt, hadden de bureaucraten nodig om, in stilzwijgende samenwerking met de autoriteiten, de spontaan uitgebarsten beweging, die zij niet minder vreesden dan de bourgeoisie, te verlammen, te kunnen uitwissen. De politie- en militaire maatregelen van Daladier hadden geen resultaten gehad, als Jouhaux & Co de beweging niet dood hadden laten lopen.
Het niet deelnemen (of zwak deelnemen) aan de “algemene staking” van de spoorwegarbeiders, arbeiders in de oorlogsindustrieën, staalbewerkers en andere belangrijke delen van het proletariaat was in geen geval aan onverschilligheid van henzelf te wijten; gedurende de voorafgegane twee weken hadden de arbeiders van deze bedrijfstakken actief aan de strijd deelgenomen. En juist zij begrepen beter dan de anderen, des te duidelijker nog na Daladiers maatregelen, dat het nu geen kwestie van demonstraties noch van platonische protesten was, maar van de strijd om de macht. De deelname van de merendeels tragere of van sociaal standpunt minder belangrijke lagen der arbeiders aan de demonstratieve staking legt anderszijds getuigenis af van de diepe crisis van het land en van het feit dat, in weerwil van de jarenlange vernietigende Volksfrontpolitiek bij de werkende massa revolutionaire energie voorhanden was.
De geschiedenis leert ons, dat zelfs na een beslissende en definitieve nederlaag van de revolutie de meest trage delen der arbeiders de aan, val hebben ondernomen, terwijl de spoorwegarbeiders, metaalbewerkers enz. passief bleven. Dit is bv. het geval geweest in Rusland na de onderdrukking van de opstand in december 1905. Maar die toestand was het gevolg van het feit, dat de voorste lagen hun kracht reeds hadden verbruikt in de lange, voorafgaande strijd: stakingen, uitsluitingen, demonstraties, schermutselingen met politie en militairen, opstanden. Men kan dit niet zeggen van het Franse proletariaat. De beweging van 1936 heeft op geen enkele wijze de krachten der voorhoede opgebruikt. De teleurstelling, gewekt door het Volksfront heeft inderdaad ertoe bijgedragen, een tijdelijke demoralisatie bij zekere delen te bewerkstelligen; maar aan de andere kant staat de verbittering, de verontwaardiging en ontevredenheid bij andere lagen. Tezelfdertijd hebben de beweging van 1936 zowel als van 1938 het gehele proletariaat verrijkt met een niet in waarde uit te drukken ondervinding en ontwikkelden zich duizenden plaatselijke arbeidersleiders, los van de officiële bureaucratie. Het is nodig, de weg te zoeken om toenadering te vinden tot deze leiders, om ze te verenigen, te wapenen met een revolutionair program.
Wij hebben helemaal niet het voornemen, onze Franse vrienden vanuit de verte van raad te dienen over hun tactiek, waar zijzelf zich op het toneel van de strijd bevinden en zij veel beter dan wij de polsslag van de massa aanvoelen. Niettemin is het voor alle revolutionaire marxisten nu meer dan ooit duidelijk, dat de enige serieuze en definitieve maatregel om de balans van de strijd op te maken bij de strijdbereidheid van de massa, de actie is. Onbarmhartige kritiek op de Tweede en Derde Internationale heeft geen andere revolutionaire waarde, dan dat zij de voorhoede helpt tot direct ingrijpen in de gebeurtenissen te mobiliseren. Leuzen, die de grondslag vormen voor de mobilisatie zijn gegeven in het program van de Vierde Internationale, die in Frankrijk in de huidige situatie een meer actueel karakter heeft dan in enig ander land. Op onze Franse kameraden rust een onmetelijke politieke verantwoordelijkheid. De Franse sectie van de Vierde Internationale met al onze krachten en al onze middelen, morele en materiële, te helpen, is de belangrijkste en meest gebiedende plicht van de internationale revolutionaire voorhoede.
Coyoacan, 14 december 1938