Leon Trotski
De verraden revolutie


APPENDIX

“SOCIALISME, IN EEN LAND”

De reactionaire tendensen van een autarkie zijn een verdedigingsreflex van het seniele kapitalisme tegen de taken waarmee de geschiedenis haar confronteert; het bevrijden van de economie van de beperkingen van het private eigendom en de nationale staat en die economie over de gehele wereld op een democratische manier organiseren.

In Lenin zijn “Verklaring van de Rechten van de Arbeidende en Uitgebuite Volkeren”, ter goedkeuring gepresenteerd door de Sovjet van Volkscommissarissen aan de Grondwettelijke Vergadering tijdens de korte uren van haar bestaan, werd de “fundamentele taak” van het nieuwe regime als volgt omschreven: “De vestiging van een socialistische organisatie van de samenleving en de overwinning van het socialisme in alle landen”. En zo werd het internationale karakter van de revolutie in het basisdocument van het nieuwe regime vastgelegd. En niemand zou op dat moment het lef hebben gehad de kwestie op een andere manier voor te stellen! In april 1924, drie maanden na de dood van Lenin, schreef Stalin in zijn brochure van verzamelde geschriften onder de naam De Grondvesten van het leninisme: “Voor de omverwerping van de bourgeoisie zijn de inspanningen van één land toereikend – dat bewijst de geschiedenis van onze eigen revolutie. Voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme, voor de organisatie van socialistische productie, zijn de inspanningen van één land, zeker van een boerenland zoals de onze, niet toereikend – hiervoor zijn de inspanningen van het proletariaat van een aantal ontwikkelde landen noodzakelijk”. Deze regels behoeven geen commentaar. Maar de editie waarin ze werden gedrukt, is uit de circulatie genomen.

De grootschalige nederlagen van het Europese proletariaat en de zeer bescheiden economische successen van de Sovjet-Unie, brachten Stalin in de herfst van 1924 op het idee dat het de historische missie van de Sovjet bureaucratie was om het socialisme in één land op te bouwen. Rond dit vraagstuk ontwikkelde zich een discussie die door veel oppervlakkige geesten werd beschouwd als te abstract of theoretisch, maar die in werkelijkheid een weerspiegeling was van de aangevangen degeneratie van de Derde internationale en de weg voorbereidde aan de Vierde.

Petrov, de voormalige communist en nu een witte emigrant, die we al eerder hebben aangehaald, verhaalt uit zijn eigen herinneringen hoe krachtig de jongere generatie van bestuurders in opstand kwamen tegen de doctrine van afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van de Internationale revolutie. “Hoe is het mogelijk dat we er in ons land niet in kunnen slagen een gelukkig leven op te bouwen?” En als Marx het anders heeft gezien, betekent dit “dat we geen marxisten zijn, wij zijn Russische bolsjewieken, en niet anders!” Aan deze herinneringen uit de jaren twintig voegt Petrov nog toe: “Vandaag de dag kan ik niet anders dan er van overtuigd zijn dat de theorie om het socialisme in één land op te bouwen meer was dan alleen een Stalinistische uitvinding”. Helemaal waar! Ontegenzeggelijk was het ook de uitdrukking van de stemming van de bureaucratie. Als ze over de overwinning van het socialisme spraken, hadden ze het over hun eigen overwinning.

Om zijn breuk met de marxistische traditie van internationalisme te rechtvaardigen, was Stalin zo onvoorzichtig om op te merken dat Marx en Engels niet vertrouwd waren met de wet van ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme, wiens ‘ontdekking’ werd toegeschreven aan Lenin. In de catalogus van intellectuele curiositeiten, kan deze opmerkingen ongetwijfeld een zeer vooraanstaande plaats innemen. Een ongelijkheid in ontwikkeling doordringt de gehele geschiedenis van de mensheid en met name de geschiedenis van het kapitalisme. Een jonge Russische historicus en econoom, Solntzev, een man van buitengewone talenten en morele kwaliteiten, die in de gevangenissen van de Sovjet bureaucratie werd doodgemarteld vanwege zijn lidmaatschap van de Linkse Oppositie, leverde in 1926 een uitzonderlijk goede theoretische studie af over de Wet van Gecombineerde Ontwikkeling bij Marx. Uiteraard kon het natuurlijk niet in de Sovjet-Unie worden gedrukt. Ook verboden, maar dan om tegenover-gestelde redenen, is het werk van de reeds lang overleden en al haast vergeten Duitse sociaaldemocraat Vollmar, die al in 1878 het perspectief ontwikkelde van een “geïsoleerde socialistische staat” – niet voor Rusland, maar voor Duitsland – die verwijzingen inhield naar deze “wet” van ongelijke ontwikkeling, die zogenaamd tot aan Lenin nog onbekend was.

“Het socialisme vooronderstelt ontwikkelde economische verhoudingen”, schreef George Vollmar, “en als de kwestie tot deze alleen wordt beperkt, dan zou het socialisme het sterkst moeten zijn, daar waar de economische ontwikkeling het verst is. Maar zo is het in werkelijkheid zeker niet. Engeland is ongetwijfeld het economisch meest ontwikkelde land, maar we zien dat het socialisme daar toch een ondergeschikte rol speelt, terwijl in het economisch minder ontwikkelde Duitsland de gehele oude samenleving zich niet meer stabiel voelt”. Verwijzend naar de veelvoud van historische factoren die de loop van de gebeurtenissen heeft beïnvloed, stelt Vollmar verder: “Het is duidelijk dat met het op elkaar inwerken van zulke ontelbare krachten, de ontwikkeling van om het even welke algemene menselijke beweging nooit in vorm en tijdspanne identiek kan en zal zijn; al niet in twee landen, laat staan in alle…. Het socialisme volgt dezelfde wetten. De aanname van een gelijktijdige overwinning van het socialisme in alle beschaafde landen is absoluut uitgesloten, net zoals en om dezelfde redenen de aanname moet worden uitgesloten, dat de rest van alle andere beschaafde staten onmiddellijk en onvermijdelijk het voorbeeld van een socialistisch georganiseerde staat zullen imiteren..” En zo, concludeert Vollmar: “komen we bij een geïsoleerde socialistische staat, waarvan ik het vertrouwen heb, te hebben aangetoond, niet dat het de enige mogelijkheid is, maar wel de meest waarschijnlijke”. In dit werk, dat werd geschreven toen Lenin acht jaar oud was, krijgt de Wet van gecombineerde en ongelijke ontwikkeling een veel juistere interpretatie, dan die er onder de Sovjet epigonen valt te vinden, te beginnen vanaf 1924. We moeten trouwens opmerken dat voor dit deel van zijn onderzoek Vollmar, die slechts een tweederangs theoreticus was, alleen de gedachten van Engels parafraseert – aan wie, zoals ons wordt verteld, de wet van de ongelijkheid van kapitalistische ontwikkeling nog “onbekend” was gebleven.

“De geïsoleerde socialistische staat” is al lang geen historische hypothese meer. Zij is een feit geworden; weliswaar in Rusland en niet in Duitsland. Maar juist dit feit van isolatie is een precieze uitdrukking van de relatieve kracht van het wereldkapitalisme en de relatieve zwakheid van het socialisme. Van een geïsoleerde “socialistische” staat naar een socialistische samenleving die voor eens en altijd met de staat heeft afgerekend is nog een lange historische weg en die valt precies samen met de weg van de internationale revolutie.

Op hun beurt verzekeren Beatrice en Sidney Webb ons dat Marx en Engels niet geloofden in de mogelijkheid een geïsoleerde socialistische samenleving op te bouwen, omdat geen van beiden “ooit had gedroomd” van zo’n machtig wapen als het monopolie op buitenlandse handel. Het is moeilijk deze regels van die oude mensen te lezen zonder schaamtegevoel. De overname door de staat van handelsbanken en bedrijven, spoorwegen, de handelsvloot, enz. is een net zo noodzakelijke maatregel voor de socialistische revolutie als de nationalisatie van de productiemiddelen, inclusief de middelen die voor de exporterende takken van de industrie worden gebruikt. Het monopolie op buitenlandse handel is niets anders dan het in de handen van de staat concentreren van de materiele instrumenten van export en import. Te stellen dat Marx en Engels “nog nooit hadden gedroomd” van het monopolie op buitenlandse handel, is hetzelfde als stellen dat ze nooit hadden gedroomd van een socialistische revolutie. Om het beeld te vervolmaken moeten we opmerken dat in het werk van de eerder genoemde Vollmar, het monopolie op buitenlandse handel, volkomen correct, wordt weergegeven als een van de belangrijkste instrumenten van de “geïsoleerde socialistische staat”. Marx en Engels moeten het geheim dan wel van Vollmar hebben geleerd, als hij zelf het al niet eerder van hen had overgenomen.

De “theorie” van socialisme in één land – een “theorie” die trouwens nooit is uitgelegd of onderbouwd door Stalin zelf – komt neer op de afdoend steriele en onhistorische opmerking dat, dankzij de natuurlijke rijkdom van het land, een socialistische samenleving kan worden opgebouwd binnen de geografische grenzen van de Sovjet-Unie. Met evenveel succes kan je stellen dat het socialisme kan triomferen als de wereldbevolking maar eentwaalfde van het huidige aantal is. In werkelijkheid was het doel van deze nieuwe theorie echter een veel concreter systeem van ideeën in het sociale bewustzijn te introduceren, namelijk: de revolutie is volledig doorgevoerd; de sociale tegenstellingen zullen langzaam maar zeker afnemen; de koelak zal geleidelijk het socialisme ingroeien; de ontwikkeling als geheel zal, ondanks de gebeurtenissen in de buitenwereld, een vreedzaam en gepland karakter behouden. Boecharin, die probeerde enige basis aan de theorie te geven, verklaarde dat het onweerlegbaar was bewezen dat “we niet ten onder zullen gaan aan de klassentegenstellingen binnen ons land en onze technische achterstand, dat we zelfs op onze armoedige technische basis het socialisme op kunnen bouwen, dat deze groei van het socialisme vele malen langzamer zal gaan, dat we in een slakkengang vooruit zullen komen, maar niettemin dit socialisme op zullen en willen bouwen”. Laten we die formule aanhalen: “het socialisme opbouwen op een armoedige technische basis” en laten we ons nogmaals de geniale intuïtie van de jonge Marx in gedachten nemen: op een armoedige technische basis “zal alleen het gebrek algemeen worden, waardoor de naakte strijd om het bestaan zal heropleven en alle oude troep weer naar boven zal komen”.

Op een zitting van het Centraal Comité van april 1926 werd ten aanzien van de ‘slakkengang’ het volgende amendement ingebracht door de Linkse Oppositie: “Het zou een fundamentele fout zijn te denken dat in een kapitalistische omgeving we in een arbitrair tempo tot het socialisme kunnen naderen. Ons toekomstig naderen van het socialisme zal alleen worden verzekerd, op voorwaarde dat de afstand die onze industrie scheidt van de ontwikkelde kapitalistische industrie niet toeneemt, maar juist duidelijk en tastbaar afneemt”. Om goede redenen noemde Stalin dit amendement een “verborgen” aanval op de theorie van het socialisme in één land en wees categorisch het koppelen van het tempo van binnenlandse opbouw aan de omstandigheden van internationale ontwikkelingen af. Hier volgt zijn woordelijke reactie, volgens het stenografische verslag van de zitting: “Een ieder die hier de internationale factor bij sleept heeft de juiste vorm van de kwestie niet begrepen. Ofwel is hij in verwarring omdat hij de kwestie niet begrijpt, ofwel probeert hij bewust verwarring over de kwestie te zaaien”. Het amendement van de oppositie werd verworpen.

Maar de illusie van een socialisme dat met een slakkengang kon worden opgebouwd, op een armoedige basis en in een omgeving van machtige vijanden kon niet lang de slagen der kritiek weerstaan. In november van hetzelfde jaar, erkende het 15e partijcongres, zonder een woord van voorbereiding in de media, dat het noodzakelijk was om “in een relatief (?) minimale historische periode het niveau van de industriële ontwikkeling van de ontwikkelde kapitalistische landen in te halen en voorbij te streven”. In ieder geval werd hier de Linkse Oppositie “ingehaald”. Maar door deze slogan naar voren te brengen – om de hele wereld bij te halen en voorbij te streven “in een minimale periode”- kwamen de theoretici die gisteren nog de slakkengang propageerden, ten prooi te vallen aan diezelfde internationale factor, waar de Sovjet bureaucratie zo’n bijgelovige angst voor had. En dus was in de loop van acht maanden de eerste en meest pure versie van de Stalinistische theorie geliquideerd.

“Het socialisme moet onvermijdelijk op alle terreinen het kapitalisme voorbij streven”, zo schreef de Linkse Oppositie in een illegaal verspreid document in maart 1927, “maar op dit moment is de kwestie niet die van de verhouding van het socialisme tot het kapitalisme in het algemeen, maar van de economische ontwikkeling van de Sovjet-Unie in verhouding tot Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. Hoe moeten we de term ‘een minimale historische periode’ begrijpen? Een hele reeks van toekomstige vijfjarenplannen zal ons verre van het niveau van de ontwikkelde landen van het westen laten. Wat zal er gedurende die periode in de kapitalistische wereld gebeuren? Als je de mogelijkheid van een nieuwe bloeiperiode van decennia in overweging neemt, dan is het praten over het socialisme in ons onderontwikkelde land jammerlijke onzin. Dat is het noodzakelijk te stellen, dat we een fout hebben gemaakt in onze inschatting over het hele tijdperk als een tijdperk van kapitalistisch verval. Dan zal de Sovjet republiek een bewijs zijn van een tweede experiment in proletarische dictatuur sinds de Parijse Commune, weidser en vruchtbaarder, maar niet meer dan een experiment… Is er echter een serieuze aanleiding tot zo’n beslissende heroverweging van ons hele tijdperk en van de betekenis van de oktoberrevolutie als een schakel in de internationale revolutie? Neen! Door min of meer volledig hun periode van reconstructie (na de eerste wereldoorlog) te hebben volbracht, zijn en hebben de kapitalistische landen alle oude vooroorlogse tegenstellingen, in binnen en buitenland, in een veel scherpere vorm weer tot leven gewekt. Dat is de basis voor de proletarische revolutie. Het is een feit dat wij het socialisme opbouwen. Maar een nog belangrijker feit is echter – en niet een minder belangrijk, omdat in het algemeen het geheel groter is dan het deel – de voorbereiding van de Europese en de wereldrevolutie. Het deel kan alleen overwinnen met het geheel… Het Europese proletariaat zal een veel kortere periode nodig hebben om tot haar machtsovername te komen, dan wij om in technisch opzicht Europa en Amerika bij te halen… Ondertussen moeten we systematisch de afstand tussen onze arbeidsproductiviteit en die van de rest van de wereld verkleinen. Hoe meer stappen vooruit we maken, des te kleiner is het gevaar van een mogelijke interventie met lage prijzen en, uiteindelijk, met legers. Des te hoger we de levensstandaard van de arbeiders en boeren weten te laten stijgen, des te sneller zullen we werkelijk de proletarische revolutie in Europa weten op te wekken en des te sneller zal die revolutie ons verrijken met de wereldtechniek en des te oprechter en zuiverder zal dat onze socialistische opbouw naar voren schuiven als deel van de Europese en wereldwijde opbouw”. Dit document, net als de andere, bleef onbeantwoord – tenzij je uitsluitingen uit de partij en arrestaties als antwoord beschouwt.

Na het verlaten van het idee van een slakkengang, werd het noodzakelijk om terug te komen op het idee, wat hier samen mee viel, namelijk van het groeien van de Koelak in het socialisme. De bestuurlijke afschaffing van het Koelakkendom gaf echter een nieuwe impuls aan de theorie van het socialisme in één land. Wanneer de klassen “fundamenteel” zijn afgeschaft, dan betekent dit dat het socialisme “fundamenteel” is bereikt (1931). In essentie herstelde dit het concept van een socialistische samenleving, gebouwd op een “armoedige basis”. Het was in die dagen, zoals we ons herinneren, dat een officiële journalist uitlegde dat de afwezigheid van melk de fout was van een tekort aan koeien en niet van de tekort-komingen van het socialistische systeem.

Bezorgdheid over de arbeidsproductiviteit zorgde ervoor dat er niet lang werd stilgestaan bij deze verleidelijke formule uit 1931, die diende als morele compensatie voor de vernieti-gingen die door de complete collectivisatie waren veroorzaakt. “Sommigen denken”, zo verklaarde Stalin onverwacht ten aanzien van de Stakhanov beweging, “dat het socialisme versterkt kan worden via een bepaalde materiële gelijkheid van het volk als de basis een armoedig leven is. Dat is niet zo. In werkelijkheid kan het socialisme alleen overwinnen op basis van een hoge arbeidsproductiviteit, hoger dan onder het kapitalisme”. Helemaal waar! Maar op hetzelfde moment omschrijft het nieuwe programma van de Komsomol – aangenomen in 1936 op hetzelfde congres waarin ze haar laatste politieke rechten verloor – het socialistische karakter van de Sovjet-Unie categorisch als: “De gehele nationale economie van het land is socialistisch geworden”. Niemand doet enige moeite om deze tegenstrijdige aannames met elkaar te verenigen. Elke bewering wordt in circulatie gebracht in overeenstemming met de eisen van het moment. Het maakt toch niet uit, niemand durft kritiek te leveren.

De spreker op het congres legde de noodzaak van het nieuwe programma in de volgende woorden uit: “Het oude programma bevat een uitermate foutieve antileninistische bewering, namelijk dat Rusland ‘alleen door een proletarische wereldrevolutie het socialisme kan bereiken’. Dit programmapunt is helemaal fout. Het weerspiegelt Trotskistische gezichtspunten”- dezelfde gezichtspunten die Stalin in 1924 nog verdedigde. Buiten dat, er wordt niet uitgelegd hoe een programma dat in 1921 door Boecharin werd geschreven en nauwkeurig werd bestudeerd door het Politburo met de medewerking van Lenin, na vijftien jaar opeens “trotskistisch” kan zijn en opeens moet worden herzien met een volledig tegen-overgesteld effect! Maar de argumenten der logica staan machteloos als er belangen op het spel staan. Nu ze de onafhankelijkheid op hun eigen proletariaat hebben veroverd, kan de bureaucratie natuurlijk niet de afhankelijkheid van de Sovjet-Unie van het wereldproletariaat erkennen. De wet van de ongelijke ontwikkeling heeft er voor gezorgd dat de tegenstelling tussen de technische en eigendomsverhoudingen van het kapitalisme de zwakste schakel in haar wereldketen heeft gebroken. Het onderontwikkelde Russische kapitalisme was de eerste die de prijs moest betalen voor het bankroet van het wereldwijde kapitalisme. Maar de wet van de ongelijke ontwikkeling wordt door de hele wereldgeschiedenis heen aangevuld door de wet van de gecombineerde ontwikkeling. De ineenstorting van de bourgeoisie in Rusland leidde tot de proletarische dictatuur – oftewel een achterlijk land die een voorsprong neemt op de ontwikkelde landen. Maar de vestiging van socialistische eigendomsverhoudingen in het onderontwikkelde land kwamen in botsing met het ontoereikende niveau van techniek en cultuur. Zelf geboren uit de tegenstelling tussen de hoogontwikkelde wereldwijde productiekrachten en de kapitalistische eigendomsverhoudingen, veroorzaakte de oktoberrevolutie op haar beurt een tegenstelling tussen de laag ontwikkelde nationale productiekrachten en de socialistische eigendomsverhoudingen.

Zeker, het isolement van de Sovjet-Unie had niet die onmiddellijke dreigende gevolgen die gevreesd konden worden. De kapitalistische wereld was nog te ongeorganiseerd en met stomheid geslagen om haar potentiële macht volledig te kunnen ontplooien. De “adempauze” bleek langer te duren dan zelfs het meest kritische optimisme had durven hopen. Het isolement en de onmogelijkheid om de bronnen van de wereldeconomie te gebruiken, zelfs op kapitalistische wijze (het buitenlandse handelsvolume daalde vanaf 1913 met een factor 5 tot 6) hielden echter aan, samen met de enorme militaire defensie uitgaven, een buitengewoon nadelige plaatsing van de productiekrachten en slechts een langzame stijging van de levensstandaard van de massa’s. Maar een nog schadelijker bijproduct van het isolement en de onderontwikkeling was het wijdvertakte bureaucratisme.

De juridische en politieke standaard die door de revolutie werd ontwikkeld gaf een progressieve impuls aan de onderontwikkelde economie, maar aan de andere kant werd de remmende invloed van die onderontwikkeling steeds meer voelbaar. Hoe langer de Sovjet-Unie in een kapitalistische omcirkeling blijft, des te dieper gaat de degeneratie van het sociale fabrikaat. Een voortdurend isolement zal onvermijdelijk eindigen, niet in een nationaal communisme, maar in een herstel van het kapitalisme.

Als een bourgeoisie niet vreedzaam een socialistische democratie kan ingroeien, is het net zo goed waar dat een socialistische staat niet vreedzaam kan samengaan met een wereld-wijd kapitalistisch systeem. Op de historische agenda staat niet de vreedzame socialistische ontwikkeling van “één land”, maar is een lange reeks van wereldwijde ongeregeldheden: oorlogen en revoluties aan de orde van de dag. Ook in het binnenlandse leven van de Sovjet-Unie zijn ongeregeldheden onvermijdelijk. Als de bureaucratie gedwongen was in haar strijd voor een geplande economie de Koelak te dekoelakiseren, zal de arbeidersklasse in haar strijd voor het socialisme gedwongen zijn de bureaucratie te debureaucratiseren. En op haar grafschrift zal staan geschreven: “Hier rust de theorie van het socialisme in één land”.

1. DE “VRIENDEN” VAN DE SOVJETUNIE.

Voor het eerst geeft een krachtige regering een stimulans in het buitenland, niet aan respectabel rechts, maar aan links en de extreme linkse pers. De sympathieën van de gewone bevolking voor de grote revolutie worden gewiekst in het straatje van de Sovjet bureaucratie gesluisd en gekanaliseerd. De ‘sympathiserende’ Westerse media zijn onmerkbaar hun recht aan het verliezen om iets te publiceren wat onwelgevallig is voor de heersende laag in de Sovjet-Unie. Boeken die door het Kremlin ongewenst worden geacht, worden doodgezwegen. Luidruchtige en middelmatige napraters worden in vele talen gepubliceerd. We hebben er bewust van af gezien om in dit werk de specifieke producten van deze “vrienden” aan te halen, omdat we het ruwe origineel verkiezen boven de gestileerde buitenlandse parafrases. Echter, de literatuur van de officiële vrienden, inclusief dat van de Komintern, het meest krasse en vulgaire deel, omvat inmiddels vele kubieke meters en speelt in de politiek zeker geen laatste viool. Daarom zullen we er een paar afsluitende pagina’s aan wijden.

Op dit moment wordt gesteld dat de belangrijkste bijdrage aan de schatkamer der gedachten het boek “Sovjet Communisme” van de Webbs is. In plaats van te verklaren wat er is bereikt en in welke richting dit bereikte zich aan het ontwikkelen is, wijdden de auteurs over twaalfhonderd pagina’s uit over wat er wordt gedacht, verzonnen in de bureaus, of wordt neergeschreven in de wetten. Hun conclusie is: als de projecten, plannen en wetten worden uitgevoerd, dan zal het communisme in de Sovjet-Unie worden gerealiseerd. Dat is de inhoud van dit depressief makende boek, dat de verslagen van de Moskouse bureaus en herdenkings-verslagen uit de media geherrangschikt opdient.

Vriendschap voor de sovjet bureaucratie is geen vriendschap voor de proletarische revolutie maar, integendeel, juist een verzekering hiertegen. De Webbs zijn natuurlijk bereid om toe te geven dat het communistische systeem zich eens over de rest van de wereld zal ver-spreiden. “Maar hoe, waar, wanneer, met welke bijzonderheden, ofwel door gewelddadige revolutie, dan wel door vreedzame doordringing, of zelfs bewuste imitatie, dat zijn vragen die wij niet kunnen beantwoorden”. Deze diplomatieke weigering een antwoord te geven – of, in werkelijkheid, dit ondubbelzinnige antwoord – is bij uitstek karakteristiek voor alle “vrienden” en vertelt ons de werkelijke prijs van hun vriendschap. Als iedereen op deze wijze voor 1917 het vraagstuk van de revolutie had beantwoord, toen het vele malen moeilijker was hier een antwoord op te geven, dan zou er in de wereld geen Sovjet staat bestaan en dan zouden onze Britse “vrienden” hun bronnen van welwillendheid ergens anders over moeten uitstorten.

De Webbs spreken over ijdele hoop op de Europese revolutie in de nabije toekomst als iets vanzelfsprekends en daaruit leidden ze het geruststellende bewijs van de juistheid van de theorie van het socialisme in één land af. Met de autoriteit van mensen, voor wie de oktoberrevolutie een volledige en bovendien nog onwelkome verassing was, geven ze ons lessen in de noodzaak om een socialistische samenleving binnen de grenzen van de Sovjet-Unie op te bouwen bij gebrek aan andere perspectieven. Het is moeilijk om hierover niet botweg de schouders op te halen. In werkelijkheid gaat ons meningsverschil met de Webbs niet zozeer over de noodzaak om fabrieken in de Sovjet-Unie te bouwen of om kunstmest op de collectieve boerderijen te gebruiken, maar of het al dan niet noodzakelijk is om de revolutie in Groot Brittanië voor te bereiden en hoe dat dan gedaan moet worden. Op dit vraagstuk antwoorden onze geleerde sociologen: “Dat weten wij niet”. Zij vinden zo’n vraag, uiteraard, in strijd met de “wetenschap”.

Lenin had hartgrondige afkeer van conservatieve bourgeois die zichzelf als socialist beschouwden en, met name, aan de Britse Fabian Society. In het biografische overzicht bij zijn “Werken” is het niet moeilijk te ontdekken dat zijn houding tegenover de Webbs gedurende zijn gehele actieve leven er een was van een ongewijzigd sterke vijandigheid. In 1907 schreef hij voor de eerste keer over de Webbs als “bekrompen lofzangers van het Engelse filisterdom”, die “het Chartisme, dat revolutionaire tijdperk van de Engelse arbeidersbeweging, af proberen te schilderen als kinderachtig gedoe”. Zonder het Chartisme zou er echter geen Parijse Commune zijn geweest. En zonder beide zou er geen oktoberrevolutie zijn gekomen. De Webbs vonden in de Sovjet-Unie alleen een bestuurlijk mechanisme en een bureaucratisch plan. Zij vonden noch het Chartisme, noch het Communisme, noch de oktoberrevolutie. Tot op de dag van vandaag blijft een revolutie voor hen, net als vroeger, een buitenaards en vijandelijke kwestie, zoniet “kinderachtig gedoe”.

In zijn polemieken tegen opportunisten deed Lenin geen moeite, zoals welbekend is, salonfähig te zijn. Maar zijn beledigende termen (“lakeien van de bourgeoisie”, “verraders”, “hielenlikkers”) drukten gedurende vele jaren een nauwkeurig afgewogen oordeel uit over de Webbs als apostelen van het Fabianisme; oftewel, van traditionele respectabiliteit en het aanbidden van voldongen feiten. Er kan geen sprake van zijn dat de Webbs in de afgelopen jaren hun mening radicaal hebben herzien. Deze zelfde mensen, die in de oorlog hun bourgeoisie steunden en later uit handen van de koning de titel van Lord Passfield accepteerde, hebben niets herroepen en niets veranderd, door hun steun uit te spreken voor het communisme in één enkel, en bovenal, buitenlands land. Sidney Webb was Minister voor de Koloniën – oftewel hoofd gevangenisbewaarder van het Britse imperialisme – juist in die periode van zijn leven dat hij toenadering vond tot de Sovjet bureaucratie en, met het materiaal dat hij van de Moskouse bureaus kreeg aangeleverd, de basis legde voor zijn tweedelige compilatie.

Nog in 1923 zagen de Webbs weinig verschil tussen het bolsjewisme en het tsarisme (zie bijvoorbeeld: Het verval van de Kapitalistische Beschaving, 1923). Maar nu hebben ze echter de “democratie” van het Stalinistische regime volledig herkend. Het is onnodig hier enige tegenstrijdigheid in te zien. De Fabians waren zeer verontwaardigd toen het revolutionaire proletariaat vrijheid tot activiteit voor de “geleerde” samenleving introk, maar ze vinden het de natuurlijke gang van zaken als een bureaucratie de vrijheid tot activiteit voor het proletariaat intrekt. Is dit niet altijd al de rol van de arbeidersbureaucratie van Labour geweest? De Webbs zweren bijvoorbeeld dat er in de Sovjet-Unie volledige vrijheid van kritiek is. Gevoel voor humor valt bij deze mensen niet te verwachten. Ze verwijzen met volle overtuiging naar de beruchte “zelfkritiek”, wat wordt uitgevoerd als verplicht onderdeel van de officiële taak en waarvan de richting, net als de omvang, nauwgezet kan worden voorspeld.

Naïviteit? Noch Engels, noch Lenin beschouwden Sidney Webb als naïef. Respectabiliteit dan? Het is tenslotte een kwestie van een gevestigd regime en vijandige gasten. De Webbs staan buitengewoon afkeurend tegenover marxistische kritiek op wat er bestaat. Zij zien zichzelf als geroepen om de erfenis van de oktoberrevolutie te beschermen tegen de Linkse Oppositie. Om het beeld helemaal compleet te maken moeten we nog opmerken dat in de dagen dat de Labourregering, waarin Lord Passfield (Sidney Webb) een portefeuille had, de auteur van dit werk een visum om Groot Brittanië binnen te gaan werd geweigerd. En dus is Sidney Webb, die juist in die dagen aan zijn boek over de Sovjet-Unie aan het werken was, in theorie dan wel de Sovjet-Unie tegen ondermijning aan het verde-digen, maar in de praktijk verdedigt hij het Rijk van Zijne Majesteit. Ter rechtvaardiging kan worden gezegd dat hij in beide gevallen trouw is gebleven aan zichzelf.

*

Voor veel van de kleinburgers die niet weten hoe ze pen of kwast moeten hanteren, is een officieel geregistreerde “vriendschap” voor de Sovjet-Unie een soort certificaat van hoger spiritueel belang. Het lidmaatschap van loges van vrijmetselaars of van pacifistische clubs kent veel overeenkomsten met het lidmaatschap van de vereniging van “Vrienden van de Sovjet-Unie”, want het maakt het mogelijk twee levens tegelijk te leven: een dagelijks leven in de kring van de gewone belangen en een vakantieleven om de ziel te laven. Van tijd tot tijd bezoeken de “vrienden” Moskou. In hun geheugen slaan ze de tractoren, crèches, Pioniers, parades en vrouwelijke parachutisten op – alles, behalve de nieuwe aristocratie. De besten onder hen sluiten de ogen hiervoor uit een gevoel van vijandigheid tegen de kapitalistische reactie. Andre Gide gaf dit openlijk toe: “De domme en oneerlijke aanval op de Sovjet-Unie heeft er voor gezorgd dat we haar nu verdedigen met een zekere koppigheid”. Maar de domheid en oneerlijkheid van iemands vijand is nog geen excuus voor eigen blindheid. De arbeidende massa’s hebben sowieso behoefte aan vrienden die hun ogen goed gebruiken.

De epidemie aan sympathie van burgerlijke radicalen en socialistisch-achtige bourgeois voor de heersende laag van de Sovjet-Unie heeft niet onbelangrijke oorzaken. In de kringen van de professionele politici, ondanks alle verschillen in programma, is er altijd een overwicht geweest van hen die welwillend staan tegenover de “vooruitgang” die is geboekt, of makkelijk kan worden geboekt. Er zijn onvergelijkelijk meer reformisten in de wereld dan revolutionairen, meer aanpassinggezinden dan onvermurwbaren. Alleen in buitengewone historische periodes, als de massa’s in beweging komen, treden de revolutionairen uit hun isolement en zien reformisten er meer uit als vissen op het droge.

In het milieu van de huidige Sovjet bureaucratie is er geen enkel persoon die, voor april 1917 en zelfs nog een zekere periode daarna, het idee van een proletarische dictatuur in Rusland niet als fantasie beschouwde. (Op dat moment werd dit idee … Trotskisme genoemd.) De oudere generatie van de buitenlandse “vrienden” beschouwden decennia lang de Russische mensjewieken als realpolitiker, die stonden voor een volksfront met de liberalen en het idee van een dictatuur afwezen als volslagen onzin. Om een dictatuur te herkennen als hij al gevestigd is en al bureaucratisch bevuild – dat is natuurlijk andere koek. Dat is een kolfje naar de hand van deze “vrienden”. Zij betuigen niet alleen hun respect aan de Sovjet-Unie, maar verdedigen deze zelfs tegen zijn vijanden – natuurlijk niet zo zeer degenen die hunkeren naar haar verleden, als wel tegen diegenen die de toekomst voorbereiden. In die gevallen dat deze “vrienden” actieve patriotten zijn, zoals het geval is bij de Franse, Engelse, Belgische en andere reformisten, is het voor hen gemakkelijk om hun solidariteit met de bourgeoisie te verbergen achter een bezorgdheid over de verdediging van de Sovjet-Unie. Waar ze aan de andere kant, ongewenst, defaitisten zijn geworden, zoals in het geval van de Duitse en Oostenrijkse sociaal patriotten van gisteren, hopen ze dat een verbond van Frankrijk met de Sovjet-Unie ze zal helpen af te rekenen met Hitler of Schussnig. Léon Blum, die al een vijand van het bolsjewisme tijdens haar heldhaftige periode was en de pagina’s van La Populaire bewust openstelde om de oktoberrevolutie te besmeuren, zal tegenwoordig nog geen letter drukken waarin de werkelijke misdaden van de Sovjet bureaucratie worden blootgelegd. Net zoals de bijbelse Mozes die, verlangend het gezicht van Jehova te zien, alleen werd toegestaan om voor het achterste van het heilige lichaam te buigen, zo zijn deze eerbiedwaardige reformisten, aanbidders van het voldongen feit, in een revolutie alleen in staat het vlezige bureaucratische achterwerk te zien en te erkennen.

In feite behoren de huidige communistische “leiders” tot hetzelfde type. Na een lange periode van rondhuppelen en bekkentrekkerij hebben ze opeens de enorme voordelen van het opportunisme ontdekt en zijn er met een frisheid bovenop gesprongen die recht doet aan de onwetendheid waarmee ze zich altijd wisten te onderscheiden. Alleen al hun slaafse en niet altijd ongeïnteresseerde volgzaamheid voor de bovenste kringen van het Kremlin maakt ze absoluut ongeschikt voor revolutionair initiatief. Ze beantwoorden kritische argumenten steevast met gegrom en geblaat en bovendien, op het klappen van de zweep door de baas, kwispelen ze met hun staart. Dit buitengewoon onaantrekkelijke samenraapsel, die in het uur van gevaar alle kanten op zal stuiven, beschouwen ons als openlijke “contrarevolutionairen”. En wat dan nog? De geschiedenis, ondanks haar grimmige karakter, kan niet zonder een nu en dan toevallige farce.

De meer oprechte of beter ziende van de “vrienden”, in ieder geval in een gesprek onder vier ogen, geven toe dat er een vlekje op de Sovjet zon zit. Maar door de dialectische met een fatalistische analyse te vervangen, troostten ze zichzelf met de gedachte dat “een zekere” bureaucratische deformatie onder de huidige historische omstandigheden onvermijdelijk was. Maar dan nog! Het verzet tegen deze degeneratie is ook niet uit de lucht komen vallen. Een noodzaak heeft twee kanten: de reactionaire en de progressieve. De geschiedenis leert ons dat personen en partijen die aan twee kanten van de noodzaak lopen te trekken, op de lange duur aan de verschillende kanten van de barricade komen te staan.

Het laatste argument van de “vrienden” is dat reactionairen gebruik zullen maken van iedere kritiek op het Sovjet regime. Ontegenzeggelijk is dat waar! We kunnen gerust aan-nemen dat ze iets van hun gading zullen proberen te vinden in dit boek. Maar wanneer is dit ooit anders geweest? Met veel misbaar werd in het Communistisch Manifest gesproken over het feit dat de feodale reactie de pijlen van de socialistische kritiek tegen het liberalisme probeerde te gebruiken. Maar dat heeft het revolutionaire socialisme niet van haar pad afgebracht. En het zal ons ook niet tegenhouden. De pers van de Komintern gaat zelfs zo ver om te beweren dat onze kritiek een militaire interventie tegen de Sovjet-Unie voorbereidt. Dit moet dan zeker betekenen dat de kapitalistische regeringen, lerend uit ons werk over de degeneratie van de Sovjet bureaucratie, onmiddellijk een strafexpeditie zal uitrusten om de besmeurde principes van Oktober te wraken! De polemisten van de Komintern zijn niet voorzien van geslepen pennen, maar botte potloden of nog onhandigere hulpmiddelen. In werkelijkheid kan marxistische kritiek, die de dingen bij haar naam noemt, alleen het conservatieve krediet van de Sovjet diplomatie in de ogen van de bourgeoisie versterken.

Anders ligt het bij de arbeidersklasse en haar oprechte voorvechters onder de intelligentsia. Hier zullen onze woorden werkelijk twijfel oproepen en wantrouwen veroorzaken – niet ten aanzien van de revolutie, maar ten opzichte van haar overweldigers. Maar dat was juist het doel wat we ons hadden gesteld. De belangrijkste krachtbron van vooruitgang is de waarheid, niet de leugen.