Leon Trotski
De verraden revolutie
We hebben geprobeerd het Sovjet regime te onderzoeken via een dwarsdoorsnede van de staat. We kunnen eenzelfde onderzoek doen via een dwarsdoorsnede van de valuta. Deze twee problemen, de staat en geld, hebben een aantal gemeenschappelijke eigenschappen, beide zijn uiteindelijk terug te leiden tot het probleem der problemen; arbeids-productiviteit. Staatsdwang is net als valutadwang een erfenis van de klassenmaatschappij, niet in staat de onderlinge verhoudingen tussen de mensen uit te drukken anders dan in de vorm van dweperijen, kerkelijk of seculair, maar pas na de alarmerendste fetisj van allemaal te hebben aangesteld om ze te beschermen, de staat, met een groot mes tussen zijn tanden. In een communistische samenleving zullen de staat en het geld verdwijnen. Dit geleidelijke afsterven zou logischerwijs moeten beginnen onder het socialisme. We kunnen pas gaan praten over de feitelijke overwinning van het socialisme als de staat in een semi-staat begint te veranderen en het geld haar magische kracht begint te verliezen. Dit betekent dat het socialisme, zich bevrijd hebbend van kapitalistische fetisjen, begonnen is om duidelijkere, vrijere en waardevolle verhoudingen tussen mensen te scheppen. Zulke karakteristieke anarchistische eisen als de “afschaffing” van het geld, de “afschaffing” van salaris, of de “liquidatie” van de staat en het gezin, zijn alleen interessant als voorbeeld van mechanisch denken. Geld kan niet arbitrair worden “afgeschaft”, net zomin als de staat en het gezin “geliquideerd”. Zij moeten hun historische missie uitputten, verdampen en daarna wegkwijnen. De nekslag aan het geld aanbidden zal alleen worden uitgedeeld in die fase wanneer de voortdurende groei van de sociale welvaart ons tweevoeters onze miserabele houding tegenover elke extra minuut arbeid heeft doen vergeten, evenals onze vernederende angst over het formaat van onze portie. Als het geld haar mogelijkheden heeft verloren om mensen te laten dansen van vreugde, of te laten vertrappelen in het stof, zal het veranderen in slechts een rekenhulp-middel voor boekhouders, statistici en planners. In de nog verder weg gelegen toekomst wordt het misschien zelfs als verrekenmethode overbodig. Maar dit vraagstuk kunnen we rustig aan ons nageslacht overlaten, die dan veel intelligenter zullen zijn dan wij.
De nationalisatie van de productie en kredietmiddelen, het coöperatief maken, of ‘verstaatsing’ van de interne handel, de collectivisatie van de agricultuur, de erfwet; al deze maatregelen zetten een strikte limiet op de persoonlijke accumulatie van geld en beperken haar omzetting in privé-kapitaal (voor de woeker, commercieel of industrieel). Deze functies van het geld, hoezeer ze ook verbonden zijn met uitbuiting, worden niet afgeschaft in het begin van een proletarische revolutie, maar worden in een aangepaste vorm overgedragen aan de staat, de algemene handelaar, geldschieter en industrieel. De meer elementaire functies van het geld, die van waardemeter, ruilmiddel en betalings-middel, krijgen tegelijkertijd een veel breder werkingsgebied als ze ooit onder het kapitalisme hadden.
De kracht van administratieve planning is afdoende bewezen, maar tegelijkertijd ligt daar ook haar beperking. Een vooraf vastgesteld plan, zeker in een onderontwikkeld land met meer dan 170 miljoen mensen en een aanzienlijke tegenstelling tussen stad en platteland, is geen afgerond draaiboek, maar een ruwe hypothetische schets die constant moet worden getoetst en bijgesteld tijdens het realisatieproces. Als wetmatigheid zouden we kunnen stellen: des te “accurater” een administratieve taak wordt volbracht, des te slechter is de economische leiding. Om plannen te kunnen reguleren en toe te passen zijn er twee hefbomen nodig; de politieke hefboom in de vorm van actieve bemoeienis van de betrokken bevolking zelf, iets wat ondenkbaar zou zijn zonder de Sovjet democratie; en een financiële hefboom, in de vorm van een werkelijk uittesten van de voorafgestelde berekeningen met behulp van een algemene equivalent. Hetgeen ondenkbaar is zonder een stabiel valutasysteem.
De rol van het geld is in de Sovjet economie nog lang niet uitgespeeld, maar heeft, zoals we al hebben gezegd, nog een lange periode van groei voor de boeg. Het overgangs tijdperk tussen kapitalisme en socialisme als geheel genomen betekent geen afname van de handel, maar integendeel een buitengewone uitbreiding ervan. Alle takken van de industrie transformeren zich en groeien. Er ontstaan constant nieuwe en alle zijn gedwongen hun verhoudingen tot elkaar kwalitatief en kwantitatief te definiëren. De afschaffing van de op eigen gebruik gerichte boereneconomie en daarbij tegelijkertijd van het besloten gezinsleven betekent een overgang naar omstandigheden van sociale interactie en ipso facto geldcirculatie, van alle arbeidsenergie die voorheen werd besteed binnen de grenzen van het boerenerf, of in de stal van de boerderij. Voor het eerst in de geschiedenis worden alle producten en diensten tegen elkaar geruild.
Aan de andere kant is een succesvolle socialistische opbouw ondenkbaar zonder in het geplande systeem het directe persoonlijke belang van de producent en de consument op te nemen, hun egoïsme; die alleen vruchtbaar kan zijn als ze bedient wordt door dat gebruikelijk betrouwbare en flexibele instrument, geld. De stijging van de arbeidsproduc-tiviteit en verbetering van de kwaliteit van haar producten is welhaast onmogelijk zonder een nauwkeurige maatstaf die vrijelijk in alle haarvaten van de industrie door kan dringen, oftewel een stabiele munteenheid. Hieruit volgt dat in een overgangseconomie, net als onder het kapitalisme, het enige echte geld is gebaseerd op goud. Al het andere geld is daar alleen maar een vervanger van. Natuurlijk heeft de Sovjet staat tegelijkertijd ook een grote hoeveelheid goederen en gelddrukpersen tot haar beschikking. Maar dat verandert niets aan de situatie. Administratieve manipulaties op het gebied van de goederenprijzen dragen helemaal niets bij aan een stabiele munt, noch voor de binnenlandse, noch voor de buitenlandse handel. Net als een aantal kapitalistische landen heeft het valutasysteem van de Sovjet-Unie, omdat ze niet meer gekoppeld is aan de goudstandaard, noodgedwongen een besloten karakter. Voor de wereldmarkt bestaat de Roebel niet. Dat de Sovjet-Unie de nadelen van zo’n valutasysteem makkelijker kan verdragen dan Duitsland of Italië komt slechts gedeeltelijk vanwege het monopolie op buitenlandse handel. Het komt voornamelijk door de natuurlijke rijkdom van het land. Alleen hierdoor is het mogelijk geweest aan de autarkische wurggreep te ontsnappen. Maar de historische taak is niet alleen niet gewurgd te worden, maar juist om oog in oog met de beste resultaten van de wereldmarkt, een door en door rationele en krachtige economie op te bouwen, die gegarandeerd de meeste tijd zal besparen en als gevolg daarvan de hoogste culturele bloei kan realiseren.
Omdat de dynamische Sovjet economie door een periode van technische omwentelingen en grootschalige experimenten gaat, heeft ze meer dan anderen de behoefte aan constant testen met een betrouwbare waardemeter. In theorie kan er niet de minste twijfel over bestaan dat indien de Sovjet economie had kunnen beschikken over een aan het goud gekoppelde Roebel, de resultaten van het vijfjarenplan onvergelijkelijk beter zouden zijn dan nu het geval is. Natuurlijk hoeven we ook geen wonderen te verwachten. Maar van deze nood een deugd te maken is te kort door de bocht, dat zal alleen maar tot extra economische fouten en verliezen leiden.
De geschiedenis van de Sovjet valuta is niet alleen een geschiedenis van economische moeilijkheden, succes en falen, maar ook een geschiedenis van de zig-zaggen van het bureaucratische denken. De restauratie van de Roebel in 1922-24, samen met de overgang naar de NEP, hing direct samen met het herstel van de “burgerlijke rechtsnormen” op het terrein van de verdeling van de consumptiegoederen. Zo lang als de koers in de richting van de gegoede boer voort duurde, was de Tsjervonetz bron van zorg voor de regering. Maar gedurende het eerste vijfjarenplan, werden alle sluizen van inflatie open gezet. Van 0,7 miljard Roebels in 1925, groeide de totale hoeveelheid gedrukt papier naar 1,7 miljard in 1927, wat relatief nog bescheiden was en vergelijkbaar met de totale hoeveelheid bankbiljetten van het Tsaristische Rusland aan de vooravond van de oorlog. Maar dit natuurlijk wel zonder haar voormalige metalen grondslag. De daaropvolgende jaarlijkse inflatiecurve had een koortsachtig karakter: 2,0 - 2,8 - 4,3 - 5,5 - 8,4!. Het laatste getal, 8,4 miljard Roebel werd bereikt in het begin van 1933. Hierna kwamen de jaren van bezinning en aftocht: 6,9 – 7,7 – 7,9 miljard (1935). De Roebel, volgens de toenmalige wisselkoers van 1924, had een waarde van 13 francs, in november 1935 was dat gedaald tot 3 francs, oftewel nog maar een kwart van de waarde. Of bijna net zo veel als de franc in waarde was gedaald als gevolg van de oorlog. Beide eenheden, de oude en de nieuwe, hebben slechts een zeer voorwaardelijk karakter; de koopkracht van de roebel op de wereldmarkt is nu amper anderhalve franc. Niettemin is de schaal van devaluatie een toonbeeld van razende snelheid waarmee de Sovjet valuta sinds 1934 in waarde afnam.
Tijdens het hoogtepunt van zijn economisch avonturisme beloofde Stalin dat hij de NEP, oftewel de marktverhoudingen, “naar de duivel zou sturen”. Net als in 1918 schreef de gehele pers over de uiteindelijke vervanging van de handelsverkopen door “directe socialistische distributie”, waarvan het uiterlijke kenmerk de voedselbon was. Tegelijkertijd werd het bestaan van inflatie stelselmatig ontkend, omdat zo’n fenomeen niet kon bestaan onder het Sovjet systeem. In 1933 zei Stalin: “De stabiliteit van de Sovjet valuta wordt in de eerste plaats gegarandeerd door de enorme hoeveelheid goederen die in handen van de staat zijn en in omloop worden gebracht tegen stabiele prijzen”. Ondanks het feit dat dit raadselachtige aforisme niet werd uitgewerkt of uitgelegd (gedeeltelijk natuurlijk door haar raadselachtigheid), werd deze stelling een fundamentele wet van de Sovjet leerstelling over geld, of, beter gezegd, juist van die inflatie die ze wilde ontkennen. Nadien bewees de Tsjervonetz niet die universele equivalent, maar alleen een universele spookschaduw van die ‘immense’ hoeveelheid goederen te zijn. En zoals alle schaduwen, bezat die het recht langer of korter te worden. Als deze geruststellende doctrine al iets zinnigs stelde dan was dit het volgende: het Sovjet geld is opgehouden geld te zijn, het dient niet langer als waardemeter; ‘stabiele prijzen’ worden door de staat bepaald; de Tsjervonetz is alleen een gemakkelijk label voor de geplande economie, oftewel, een universele distributiekaart. Kort gezegd: het socialisme heeft “uiteindelijk en onherroepelijk” overwonnen.
De meest utopische zienswijze uit de periode van het militaire communisme kreeg op deze manier een nieuwe economische grondslag, een iets hogere, zeker, maar helaas nog steeds ontoereikend om de geldcirculatie af te kunnen schaffen. De heersende kringen waren in de volle overtuiging dat een geplande economie inflatie niet hoefde te vrezen. Dat is ongeveer hetzelfde als stellen dat, omdat je een kompas hebt, je niet meer bang hoeft te zijn voor een lekkend schip. In werkelijkheid veroorzaakt geldontwaarding, onvermijdelijk ook een inflatie van het krediet veroorzakend, een substitutie van werkelijke door fictieve waarden en tast de geplande economie van binnen uit aan.
Het is overbodig uit te leggen dat de inflatie een ondragelijke last voor de zwoegende bevolking betekende. En wat de voordelen voor het socialisme betreft, die met haar hulp werden bereikt; die zijn meer dan twijfelachtig. De industrie zette haar snelle groei door, maar de economische efficiëntie van dit grootse bouwwerk werd statistisch berekend en niet op haar economisch belang. Door het bevel over de roebel te nemen, door het in feite in de verschillende lagen van de bevolking en de sectoren van de economie arbitrair een variabele koopkracht te geven, ontnam de bureaucratie zichzelf het noodzakelijke instrument om objectief haar eigen falen en succes te meten. De afwezigheid van een correcte boekhouding, die op papier werd verhuld door combinaties met de ‘conventionele roebel’, leidde in werkelijkheid tot een daling van de persoonlijke betrokkenheid, tot een lagere productiviteit en een nog slechtere kwaliteit van de goederen.
In de loop van het eerste 5-jarenplan nam dit kwaad dreigende proporties aan. In juli 1931 kwam Stalin naar buiten met zijn beroemd geworden “zes voorwaarden”, waarvan het hoofddoel lagere productiekosten van industriële goederen was. Deze ‘voorwaarden’ (prestatiebeloning, administreren van productiekosten, enz.) waren niets nieuws onder de zon. De “burgerlijke rechtsnormen” waren al naar voren gebracht aan de vooravond van de NEP en verder ontwikkeld op het 12e partijcongres in begin 1923. Stalin ontdekte ze pas in 1931, onder invloed van de dalende effectiviteit van de kapitaalsinvesteringen. In de twee daarop volgende jaren verscheen er nauwelijks een artikel in de Sovjetpers, waarin de zegeningen van deze ‘voorwaarden’ niet werden geroemd. Ondertussen, omdat de inflatie doorwoekerde, werden de hierdoor veroorzaakte ziektes niet geheeld. Strenge strafmaatregelen tegen saboteurs en vandalen hielpen de zaak ook niet vooruit.
Het is nu moeilijk te geloven dat de bureaucratie, het gevecht openend tegen “onverschilligheid” en “nivellering” (wat anonieme ‘gemiddelde’ arbeid en vergelijkbaar ‘gemiddeld’ salaris voor iedereen betekende), tegelijkertijd de NEP “naar de duivel” wenste te zenden, waarmee ze ook gelijk de geldmaatstaf van alle goederen, inclusief die van de arbeidskracht, ook naar de ‘duivel’ zond. Terwijl ze met de ene hand de “burgerlijke normen” weer invoerde, maakte ze met de andere hand het enige doel waarvoor die normen gebruikt konden worden kapot. Met de vervanging van de commercie door “gesloten distributie” en met de complete prijzenchaos raakte elk verband tussen individuele arbeid en individueel salaris noodzakelijkerwijs zoek en daarmee verdween ook de persoonlijke betrokkenheid van de arbeider.
De strenge richtlijnen ten aanzien van economisch boekhouden, op kwaliteit, productiekosten en productiviteit kwamen op losse schroeven te staan. Dit weerhield de leiding er niet van om te verklaren dat de oorzaak van alle economische problemen lag in het opzettelijk niet naleven van de zes voorschriften van Stalin. Zelfs de meest voorzichtige verwijzingen naar inflatie werden afgedaan als misdaad tegen de staat. Met een vergelijkbare geestestoestand hebben de autoriteiten zo nu en dan ook leraren er wel eens van beschuldigd de regels van schoolhygiëne te hebben overtreden, terwijl ze hen tegelijkertijd verbood over de afwezigheid van zeep te spreken.
De kwestie van het lot van de Tsjervonetz heeft een prominente plaats ingenomen in de fractiestrijd binnen de Communistische Partij. Het platform van de Verenigde Oppositie eiste in 1927 “een garantie op de onvoorwaardelijke stabiliteit van de munteenheid”. Deze eis werd in de daaropvolgende jaren het leitmotif. “Het proces van inflatie moet met ijzeren hand tot staan worden gebracht”, zo schreef het orgaan in ballingschap van de oppositie in 1932, “en herstel de stabiele munteenheid”, zelfs als dit gepaard zou gaan met “een gedurfd beperken van de kapitaalsinvesteringen”. Het leek alsof de verdedigers van de “slakkengang”en de superindustrialisatoren tijdelijk van plaats waren verwisseld. In antwoord op de opschepperij dat ze de markt naar “de duivel zouden zenden”, stelde de Oppositie aan de Staat Planning Commissie voor het volgende motto op te hangen: “Inflatie is de syfilis van een geplande economie”.
Ook op het gebied van de agricultuur had de inflatie zware gevolgen. In de periode dat het beleid nog gericht was op de gegoede boer, werd aangenomen dat de socialistische omwenteling in de agricultuur, beginnend op basis van de NEP, in de loop van een aantal decennia zou worden bereikt via de collectieven. Nadat de een na de ander koop, verkoop en kredietfuncties uit zou gaan oefenen, zouden de coöperatieven op de lange duur ook de productie zelf vermaatschappelijken. Dit alles bij elkaar werd “het coöperatieve plan van Lenin” genoemd. De feitelijke ontwikkeling volgde, zoals wij, weten een volstrekt andere en nagenoeg tegengestelde koers; ‘ontkoelakking’ met geweld en integrale collectivisatie. Over de geleidelijke socialisatie van de verschillende economische functies, in lijn met de materiële en culturele voorwaarden hiervoor, werd met geen woord meer gesproken. De collectivisatie werd geïntroduceerd alsof het de kant en klare verwezenlijking van het communisme in de agricultuur was.
Het onmiddellijke gevolg was niet alleen de uitroeiing van meer dan de helft van de veestapel, maar, nog veel belangrijker, een complete onverschilligheid van de leden van de collectieve boerderijen ten aanzien van het gesocialiseerde bezit en de resultaten van haar eigen arbeid. De regering werd gedwongen een ongeordende aftocht te blazen. De boeren werden opnieuw voorzien van kippen, varkens, koeien en schapen, maar nu als persoonlijk eigendom. En ze kregen stukjes privé grond, die aan de boerenbedrijven grensde. De film over de collectivisatie begon van achter naar voren te draaien.
Door het persoonlijk bezit van de keuterboeren her in te voeren, adopteerde de staat een compromis, ze probeerde als het ware de individualistische tendensen van de boeren af te kopen. De collectieve boerderijen werden behouden en op het eerste gezicht leek deze stap terug van ondergeschikt belang.. In werkelijkheid kan haar belang nauwelijks worden overschat. Als je de ‘aristocratie’ van de collectieve boerderijen buiten beschouwing laat, moeten we vast stellen dat voor de vervulling van zijn dagelijkse behoeften, de gemiddelde boer nog steeds in grotere mate afhankelijk is van het werk “voor zichzelf”, dan in zijn deelname aan het collectief. Het boereninkomen uit een eigen bedrijf, met name als hij zich richt op een technische cultuur, fruit of een veebedrijf, ligt vaak wel drie keer zo hoog als dat van eenzelfde boer in een collectieve economie. Dit feit, wat zelfs regelmatig wordt bevestigd in de Sovjet pers toont aan de ene kant duidelijk de enorme barbaarse verspilling van tientallen miljoenen aan menskracht, met name dat van vrouwen, in dwergbedrijfjes aan en aan de andere kant, de nog steeds extreme lage arbeidsproductiviteit in de collectieve boerderijen.
Om de standaard van de grootschalige collectieve agriculturele bedrijven te doen stijgen, was het noodzakelijk de boer weer toe te spreken in de taal die hij begreep, oftewel, de herinvoering van de markt en in plaats van belasting in natura, de handel. Kort gezegd, om van Satan de NEP terug te eisen, die hem kort daarvoor nog was toegezonden. En zo werd de overgang naar een min of meer stabiele valuta boekhouding een noodzakelijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de agricultuur.
De uil der wijsheid vliegt, zoals bekend is, pas na zonsondergang. En daarom werd de theorie van een “socialistisch” systeem van geld en prijzen pas ontwikkeld na de schemering van de inflatoire illusies. In het ontwikkelen van de eerder genoemde raadselachtige woorden van Stalin, slaagden de gehoorzame professoren erin een complete theorie te ontwikkelen volgens welke de Sovjet prijzen, in tegenstelling tot de marktprijzen, een volledig planmatig of opgelegd karakter hadden. Dit betekende dat het geen economisch, maar een administratief onderscheid was en dus beter geschikt om het inkomen van de mensen beter te verdelen in het belang van het socialisme. De professoren vergaten te vertellen hoe je een prijs kan “inschatten” zonder de werkelijke kosten te kennen en hoe je de werkelijke kosten kan berekenen als de prijzen alleen de wil van de bureaucratie uitdrukken en niet de gebruikte maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. In werkelijkheid had de regering als instrumenten om de welvaart over de mensen te verdelen machtige wapens in handen zoals de belastingen, het staatsbudget en het krediet systeem. Volgens het uitgavenoverzicht van 1936 wordt 37,6 miljard roebel rechtstreeks en daar bovenop nog vele miljarden indirect, toegekend aan de financiering van de diverse takken van de economie. Het budget en het kredietmechanisme zijn volledig toereikend voor een planmatige verdeling van het nationale inkomen. En wat de prijzen betreft, deze zullen het socialisme des te beter dienen, naarmate ze des te waarheidsgetrouwer de werkelijke economische verhoudingen van vandaag de dag weerspiegelen.
De ervaring heeft inmiddels het definitieve oordeel over deze kwestie uitgesproken. “Vastgestelde” prijzen maakten in het echte leven minder indruk dan in de boeken der geleerden. Voor een en hetzelfde artikel werden stelselmatig verschillende prijzen vast gesteld. Op basis van de grote verschillen hiertussen ontstonden allerlei vormen van speculatie, bevoordeling, parasitisme en overige narigheden. En dan vaker als regel dan uitzondering. Tegelijkertijd werd de Tsjervonetz, die een sterke reflectie van stabiele prijzen diende te zijn, in werkelijkheid niets anders dan haar eigen schaduw.
Opnieuw werd het noodzakelijk een scherpe koerswending te maken. Deze keer als gevolg van de problemen die ontstonden op basis van haar economische successen. 1935 opende met de afschaffing van de broodbonnen. In oktober werden overige voedselbonnen afgeschaft. In de loop van januari 1936 volgde de afschaffing van bonnen voor industriële consumptiegoederen. De economische verhoudingen van de stad en het platteland tot elkaar en tot de staat werden vertaald naar de taal van het geld. De roebel is een instrument tot invloed van de bevolking op de economische plannen, beginnend met de kwantiteit en de kwaliteit van de consumptiegoederen. Er is geen andere manier om de Sovjet economie te rationaliseren.
In december 1935 kondigde de voorzitter van de Staatsplanningscommissie aan: “ Het huidige systeem van onderlinge verhoudingen tussen de bank en de industrie moet herzien worden, en de banken moeten een serieuze controle over de roebel vestigen”. Aldus leden het bijgeloof over het administratieve plan en de illusies in administratieve prijzen schipbreuk. Als de nadering tot het socialisme op fiscaal gebied betekent het naderen van de roebel tot een distributiebon, dan moeten de hervormingen van 1935 beschouwd worden als verwijdering van het socialisme. Maar in werkelijkheid zou zo’n invalshoek een grove fout zijn. De vervanging van de bon door de roebel is juist een afwijzing van verzinsels en een openlijke bevestiging van de noodzaak om de voorwaarden voor het socialisme te creëren door middel van een terugkeer naar burgerlijke distributiemethodes.
Tijdens een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 kondigde de Volkscommissaris van financiën aan: “De Sovjet roebel is de stabielste munt ter wereld”. Het zou dom zijn om deze bewering simpelweg als opschepperij af te doen. Het staatsbudget van de Sovjet-Unie wordt in evenwicht gehouden met een jaarlijkse stijging van de inkomsten over de uitgaven. De buitenlandse handel zorgt, ook al is ze op zichzelf tamelijk onbelangrijk, voor een actieve handelsbalans. De goudreserve van de Staatsbank, die in 1926 zo’n 164 miljoen roebel bedroeg, is nu meer dan een miljard. De productie van goud in het land stijgt snel. Voor 1936 is berekend dat deze tak van industrie de eerste plaats in de wereld inneemt. In de herstelde markt neemt de circulatie van goederen zeer snel toe. De inflatie van het papiergeld werd in 1934 feitelijk een halt toegeroepen. De elementen van een zekere stabilisatie van de roebel zijn nu aanwezig. Niettemin moet de aankondiging van de Volkscommissaris van financiën met een korrel zout worden genomen. Al bezit de Sovjet roebel krachtige ondersteuning door de algemene stijging in de industrie, toch blijft haar achilleshiel de ontoelaatbaar hoge productiekosten. De roebel zal pas de meest stabiele munt ter wereld worden, wanneer de Sovjet arbeidsproductiviteit die van de rest van de wereld zal overtreffen en wanneer, als gevolg daarvan, de roebel zelf over zijn laatste uur begint te mediteren.
Vanuit technisch fiscaal oogpunt kan de roebel nog steeds geen claim leggen op superioriteit. In het land circuleren er bankbiljetten tegen een waarde van 8 miljard roebel, terwijl er een goudreserve van maar 1 miljard is. De dekking is daarom maar 12,5 %. Het goud in de staatsbank heeft nog steeds meer het karakter van een onaantastbare reserve voor oorlogsdoeleinden, dan als basis voor de valuta. Theoretisch is het denkbaar dat in een hoger stadium van ontwikkeling de Sovjets terug zullen vallen op de goudstandaard, om de binnenlandse economische plannen exacter te kunnen maken en de economische verhoudingen met het buitenland eenvoudiger. Dus kan de valuta, voordat zij de geest geeft, nog een keer met een gouden glans opflikkeren. Maar in ieder geval is dit geen probleem van de nabije toekomst.
In de komende periode kan er geen sprake van een overgang naar de goudstandaard zijn. In zoverre de regering echter door de goudreserve te doen stijgen en, al was het maar vanuit theoretisch oogpunt, ook de dekkingsgraad verhoogt en voor zover de uitgifte van bankbiljetten objectief bepaald wordt en niet afhankelijk meer is van de wil van de bureaucratie, in die mate zal de Sovjet roebel een zekere mate van relatieve stabiliteit verwerven. Dat alleen zou al een enorm voordeel opleveren. Met een ferme afwijzing van inflatie in de toekomst zal onze valuta, hoewel ze niet kan profiteren van de voordelen van de goudstandaard, ongetwijfeld een grote bijdrage kunnen leveren in het helen van de diepe wonden die door het bureaucratische subjectivisme van de voorgaande jaren in de economie zijn geslagen.
Marx zei dat alle economieën, het gevecht van de mensheid tegen de natuur in alle fases van de beschaving, uiteindelijk terug zijn te herleiden tot het economisch omgaan met tijd. Herleid tot haar grondslag is geschiedenis niets anders dan een gevecht voor de meest economische arbeidstijd. Het socialisme wordt niet alleen gerechtvaardigd door alleen de afschaffing van de uitbuiting; het moet ook een samenleving garanderen die economischer met de tijd weet om te gaan dan het kapitalisme. Zonder de laatste voorwaarde te realiseren zou de afschaffing van de uitbuiting slechts een dramatische episode zonder toekomst blijken te zijn. Het eerste historische experiment in de toepassing van socialistische methodes heeft de grote mogelijkheden die dit in zich bergt blootgelegd. Maar de Sovjet economie moet nog steeds leren hoe de tijd te gebruiken, de meest kostbare grondstof van cultuur. De geïmporteerd techniek, het hoofdbestanddeel tot economisch tijdsgebruik, slaagt er op Sovjet bodem niet in die resultaten te produceren die ze normaal gesproken in haar kapitalistische vaderland wel haalt. In die zin heeft het socialisme nog niet overwonnen en dat is doorslaggevend voor alle beschavingen. Ze heeft aangetoond dat ze kan en moet overwinnen. Maar ze heeft nog niet gewonnen. Alle beweringen van het tegendeel zijn vruchten van onwetendheid of kwakzalverij.
Molotov die, eerlijk is eerlijk, af en toe zich wat meer vrijheden permitteert ten aanzien van de rituele frasen dan andere Sovjet leiders, verklaarde in januari 1936 op een zitting van Centraal uitvoerend Comité: “Onze gemiddelde arbeidsproductiviteit ligt nog steeds … aanzienlijk onder die van Amerika en Europa”. Het zou goed zijn om deze woorden wat preciezer in te vullen: drie, vijf tot tien keer lager dan Europa en Amerika, terwijl onze productiekosten navenant hoger liggen. In dezelfde toespraak deed Molotov een meer algemene bekentenis: “Het gemiddelde culturele niveau van onze arbeiders staat nog steeds aanzienlijk lager dan die van arbeiders in een aantal kapitalistische landen”. Hieraan zou moeten worden toegevoegd: alsmede de gemiddelde levensstandaard. Het behoeft geen uitleg dat deze sobere woorden, bijna terloops uitgesproken, de opschepperige aankondigingen van ontelbare officiële autoriteiten en de zoetsappige pennenvruchten van de buitenlandse ‘vrienden’ genadeloos weerlegt!
De strijd om de arbeidsproductiviteit, samen met de zorg om de verdediging, behelst de voornaamste activiteit van de Sovjet regering. In de verschillende fases van de ontwikkeling van de Unie heeft dit gevecht ook verschillende karakters gekregen. De methode die werd toegepast in de jaren van het eerste 5-jarenplan en aan het begin van de tweede, die van “stootbrigades”, waren gebaseerd op agitatie, persoonlijk voorbeeld, administratieve druk en allerlei vormen van groepsgewijze aanmoedigingen en privileges. De poging om een vorm van stukloon in te voeren, op basis van de “6 voorwaarden” van 1931, liep schipbreuk door het veelkleurige karakter van de valuta en de verscheidenheid in de prijzen. Het systeem van staatsdistributie van producten had het systeem van een flexibele onderscheidende waardering van de arbeid vervangen, via het zogenaamde “primaire systeem”, wat in essentie gewoon bureaucratische willekeur betekende. In hun streven naar grotere privileges ontstond er binnen de rangen van de stootbrigades een steeds groter aantal bedriegers met speciale aantrekkingskracht. Op de lange duur kwam dit systeem volledig in tegenstelling met haar eigen doelen te staan.
Alleen de afschaffing van het bonnensysteem, het begin van de stabilisatie en gelijktrekking van de prijzen, maakte de omstandigheden tot invoering van een stukloon mogelijk. Op die basis werden de stootbrigades vervangen door de zogeheten Stakhanov-beweging. In hun jacht op de roebel, die nu werkelijke inhoud had gekregen, begonnen de arbeiders zich meer zorgen te maken om hun machines en maakten zorgvuldiger gebruik van hun arbeidstijd. De Stakhanov beweging kwam grotendeels neer op een intensivering van de arbeid en zelfs tot een verlenging van de werkdag. Tijdens de zogenaamde leegloopuren maakten de Stakhanovisten hun werkbanken en gereedschap in orde, sorteerden hun materialen, instrueerden de brigadiers hun brigades, enzovoort. Op deze wijze bleef er van de zevenurige werkdag alleen nog maar de naam over.
Het zijn niet de Sovjet administrateurs geweest die het geheim van het stukloon hebben uitgevonden. Dit systeem dat onzichtbaar de zenuwen onder druk zet, werd door Marx “het meest geschikte systeem voor kapitalistische productie” genoemd. De arbeiders verwelkomden deze innovatie niet alleen niet hartelijk, maar vijandig. En het zou onnatuurlijk zijn iets anders van hen te verwachten. De deelname van gewone enthousiastelingen van het socialisme aan de Stakhanov beweging staat buiten kijf. In welke mate ze het aantal aan carrièremakers en bedriegers, met name uit administratieve kringen, overtrof is moeilijk te zeggen. Maar de grote meerderheid van de arbeiders bekeek de nieuwe wijze van betalen vanuit het oogpunt van de roebel en ze waren vaak gedwongen vast te stellen dat die minder waard leek.
Hoewel het op het eerste gezicht leek dat de terugkeer van de Sovjet regering na de “onherroepelijke en onomkeerbare overwinning van het socialisme” op stukloon een aftocht naar kapitalistische verhoudingen was, moet hier herhaald worden wat werd gezegd over de rehabilitatie van de roebel. Het is geen kwestie van het afzweren van het socialisme, maar juist het verwerpen van misplaatste illusies. De wijze van loonbetaling wordt simpelweg in overeenstemming gebracht met de werkelijke bronnen van het land. “De wet kan nooit hoger staan dan de economische structuur”.
De heersende laag van de Sovjet-Unie kan echter niet zonder een sociale dekmantel. In een verslag van het Centraal Uitvoerend Comité in januari 1936 schrijft het hoofd van de Staatsplanningscommissie, Mezhlauk: “de roebel is het enige echte middel aan het worden ter realisering van een socialistisch (!) principe van salarisbetaling”. Hoewel tijdens de oude monarchie alles koninklijk werd genoemd, tot aan de openbare toiletten aan toe, wil dat nog niet automatisch zeggen dat alles in een arbeidersstaat socialistisch wordt. De roebel is ‘het enige echte middel’ voor de realisatie van een kapitalistische wijze van loonbetaling, zelfs al is dat op basis van socialistische eigendomsverhoudingen. Deze tegenstelling is ons allang bekend. Om de mythe van een ‘socialistisch’ stukloon nog steviger in te bedden voegde Mezhlauk hier aan toe: “ Het fundamentele principe van het socialisme is dat iedereen werkt naar zijn kunnen en wordt betaald naar de mate waarin hij arbeid heeft verricht”. Deze heren schromen er niet voor om theorieën te manipuleren! Als het ritme van de arbeid wordt bepaald door de jacht op de roebel, dan verbruiken mensen zich niet “naar hun kunnen”, dat wil zeggen in overeenkomst met de toestand van hun zenuwen en spieren, maar door roofbouw zichzelf geweld aan te doen. Zulke methodes kunnen alleen maar tijdelijk gerechtvaardigd worden als dat dringend noodzakelijk is. Om dit tot “fundamenteel principe van het socialisme” te verklaren betekent op cynische wijze het idee van een nieuwe en hogere cultuur met het bekende kapitalistische slijk besmeuren.
Stalin is nog een stap verder gegaan op deze weg, door de stakhanovbeweging “de voorbereiding van de voorwaarden om van socialisme naar communisme te gaan” te noemen. De lezer zal nu zien waarom het zo belangrijk is een wetenschappelijke definitie te geven aan die begrippen die gehanteerd worden in de Sovjet-Unie op basis van administratieve gemakken. Het socialisme, oftewel de laagste fase van het communisme, vereist natuurlijkerwijs een strikte controle van de hoeveelheid arbeid en de hoogte van de consumptie, maar in alle gevallen neemt deze controle een humaner karakter aan dan die vormen die zijn ontsproten aan het uitbuitende genie van het kapitaal. Op dit moment wordt in de Sovjet-Unie echter geprobeerd om met bruut geweld een nog onderontwikkelde massa aan te passen aan de van het kapitalisme geleende techniek. In het gevecht om Europese en Amerikaanse normen te behalen, worden de klassieke manieren van uitbuiting, zoals het stukloon, op een zulke botte en wrede manier toegepast, die zelfs voor een reformistische vakbond in de burgerlijke wereld ontoelaatbaar zouden zijn. De overweging dat in de Sovjet-Unie de arbeiders ‘voor zichzelf’ werken gaat alleen vanuit historisch perspectief op en dan alleen nog op voorwaarde, wij hebben hier al op geanticipeerd, dat ze niet gebukt gaan onder het juk van een autocratische bureaucratie. Hoe dan ook, het staatseigendom van de productiemiddelen betekent niet dat mest opeens in goud verandert en het verleent ook geen heiligenstatus aan al die uitbuitbedrijfjes waar roofbouw wordt gepleegd op de belangrijkste productiekracht van al, de mens zelf. Wat betreft de voorbereiding van de ‘overgang van socialisme naar communisme’ zal die precies aan het andere eind beginnen, niet bij de invoering, maar juist op het moment dat het stukloon als barbaars erfstuk wordt afgeschaft.
Het is nog steeds vroeg om nu al de balans op te maken van de Stakhanovbeweging, maar het is al wel mogelijk om bepaalde kenmerken te onderscheiden, niet alleen in de beweging maar ook binnen het regime als geheel. Bepaalde resultaten van individuele arbeiders zijn ongetwijfeld buitengewoon interessant als bewijs voor de enorme mogelijkheden die alleen onder het socialisme gelden. Maar om van deze mogelijkheden over te stappen naar de realisatie op een schaal van de gehele economie is nog een lange weg. Met de nauwe samenhang van het ene productieproces met het andere, kan een hogere productie niet alleen het resultaat van maar een paar individuen zijn die zich extra hebben ingespannen. Een stijging van de gemiddelde productiviteit kan niet worden behaald zonder een reorganisatie van die productie zowel in de aparte fabriek als in de verhoudingen tussen diverse bedrijven. Daarbovenop is het moeilijker om enkele miljoenen een beperkte technische vaardigheid aan te leren dan om een paar duizend kampioenen harder aan te sporen.
Zoals we hebben kunnen lezen klagen de leiders zelf ook wel eens over het feit dat de arbeiders vaardigheid tekort komen. Maar dat is maar gedeeltelijk waar en dat gedeelte is minder dan de helft. De Russische arbeider is ondernemend, slim en getalenteerd. Als we willekeurig voor een paar maanden, of zelfs een paar weken onder, laten we zeggen, Amerikaanse industriële omstandigheden werken, dan zouden ze niet onder doen voor hun Amerikaanse evenknieën. De moeilijkheid ligt in de algemene organisatie van de arbeid. Het Sovjet administratieve personeel is in zijn algemeenheid veel minder opgewassen tegen haar nieuwe productieve taken dan de arbeider.
Met nieuwe techniek zal het stukloon onvermijdelijk leiden tot een systematische stijging van de op dit moment zeer lage arbeidsproductiviteit. Maar het creëren van de noodzakelijke elementaire voorwaarden hiertoe vereist een stijging in het niveau van de administratie zelf, van de afdelingschef tot aan de leiders in het Kremlin. De Stakhanov-beweging draagt hiertoe slechts in zeer geringe mate bij. De bureaucratie probeert wanhopig over problemen heen te springen die ze niet kan oplossen. Omdat het stukloon op zichzelf niet de onmiddellijke wonderen opleverde die er van verwacht werden, werd er een furieuze administratieve druk achter gezet, met aan de ene kant veel mooie woorden en premies en aan de andere kant straf.
De eerste stappen van de bewegingen gingen gepaard met massale repressie tegen het technisch en werktuigbouwkundig personeel en arbeiders die werden beschuldigd van tegenstand, sabotage en in sommige gevallen zelfs van moord op de Stakhanovisten. De zwaarte van de repressie zegt iets over de kracht van de tegenstand. De bazen verklaarden deze zogenaamde ‘sabotage’ als politieke oppositie. In werkelijkheid lag de oorzaak meestal in de technische, economische en culturele problemen, waarvoor een aanzienlijk deel haar bron vond in de bureaucratie zelf. De ‘sabotage’ was al snel gebroken. De ontevredenen waren bang gemaakt, de achterdochtigen het zwijgen opgelegd. Telegrammen vlogen rond over ongehoorde resultaten. En in werkelijkheid, zolang het een kwestie was van individuele pioniers, organiseerden de plaatselijke administrateurs met buitengewone doordachtheid en gehoorzaam aan bevelen, het werk. Weliswaar ten koste van de andere arbeiders in die mijn of bedrijfstak. Maar als er plotseling meer dan tienduizenden arbeiders tot de Stakhanovisten moet worden gerekend, dan raakt de administratie in opperste verwarring. Niet wetende hoe en objectief gezien ook niet echt in staat om het regime van het productieproces in de korte tijd op orde te krijgen, probeert ze zowel de techniek als de arbeidskrachten te forceren. Als het radarwerk stilvalt, probeert ze met een kleine naald de radertjes weer op gang te brengen. Als gevolg van de Stakhanov-dagen en tiendaagse periodes werd in veel bedrijven complete chaos geïntroduceerd. Dit verklaart gelijk het, op het eerste gezicht verbazingwekkende, feit hoe het mogelijk was dat de groei van het aantal Stakhanovisten regelmatig gepaard ging, niet met een groei, maar juist met een daling van de algemene productiviteit van een bedrijf.
Op dit moment ligt de “heldhaftige” periode van de beweging blijkbaar al weer achter ons. De dagelijkse sleur begint. Het is noodzakelijk te leren. Vooral zij die aan anderen les geven hebben veel te leren. Maar zij zijn juist de laatste van allen die willen leren. De naam van dat sociale gilde die alle beroepsgroepen in de Sovjet economie afremt en doet verstijven is: de bureaucratie.