Geschreven: 29 april 1933
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling en punctuatie
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2007
Het gevestigde socialisme (communisme) betekent een maatschappij zonder Staat. De overgangsperiode van het kapitalisme naar het socialisme heeft echter een buitengewone versterking der staatsfuncties nodig (dictatuur van het proletariaat). Deze historische dialectiek van de staat is door de theorie van het marxisme voldoende aangetoond.
De economische grondslag voor het volkomen afsterven van een arbeidersstaat vormt een zo hoge ontplooiing van de economische macht, dat de productie reeds geen aansporing en de verdeling der levensbehoeften generlei controle meer nodig heeft. De overgang van de revolutionaire dictatuur naar de statenloze maatschappij kan bijgevolg niet wonden bewerkstelligd door de afkondiging van een dekreet. De Staat wordt niet door een bijzondere handeling ontbonden, maar verdwijnt langzamerhand van de oppervlakte, “sterft af” naarmate de machtige en cultureel hoogstaande socialistische maatschappij alle levensfuncties met behulp van haar talrijke en krachtige organen, overneemt.
Het liquidatieproces van de Staat gaat twee verschillende wegen. Naarmate de klassen worden geliquideerd d.w.z. in een eenvormige maatschappij opgaan, naar die mate sterft de dwang in de eigenlijke betekenis van het woord af, voor immer uit het maatschappelijke verkeer verdwijnend; de organisatorische functies van de Staat echter worden in tegenstelling daarmede ingewikkelder, vervolmaken zich, breiden zich steeds uit op ander gebied, hetwelk voordien op de drempel van de maatschappij was blijven staan (huishouding, kinderopvoeding) en stellen het voor het eerst onder de controle van het collectieve denken.
Het stellen van de vraag in het algemeen verandert er niet door of er sprake is van een enkel land of van de gehele wereld. Neemt men aan dat de socialistische maatschappij binnen nationale grenzen te verwezenlijken is, dan moet ook het afsterven van de Staat binnen het raam van een enkel land plaats vinden De noodzakelijkheid, zich voor de van buiten dreigende kapitalistische vijanden te beschermen, is op zichzelf volkomen verenigbaar met de verzwakking van de staatsdwang binnen het land; de solidariteit en de bewuste discipline in de socialistische maatschappij moeten immers de grootste resultaten op het slagveld als ook op het terrein van de productie brengen. De stalinfractie heeft reeds twee jaar geleden verkondigd, dat de klassen in de Sovjet-Unie “totaal” zijn geliquideerd; dat deze kwestie volkomen is opgelost, sterker nog: dat “wij het socialisme zijn ingetreden”. Hieruit moest volgens de wetten der marxistische logica de conclusie getrokken worden dat de noodzakelijkheid van een klassendwang “totaal” is opgeheven, en dat de periode van het afsterven van de Staat zou zijn ingetreden. Maar deze conclusie werd, zodra zij in de nabijheid kwam van de enkele onvoorzichtige doctrinairen zonder onderscheid voor “contrarevolutionair” verklaard.
Laten wij echter de perspectieven van het socialisme in een land rusten. Wij zullen niet van de bureaucratische constructie, die het tot in het ongerijmde gelukt is de gang der ontwikkeling te leiden, maar van de feitelijke stand der dingen uitgaan. De Sovjet-Unie is vanzelfsprekend geen socialistische maatschappij, maar slechts een socialistische staat, d.w.z. het werktuig tot de opbouw van de socialistische maatschappij; de klassen zijn nog lang niet opgeheven; deze kwestie is nog lang niet opgelost; de mogelijkheid van een kapitalistisch herstel is niet uitgesloten; de noodzakelijkheid van de dictatuur van het proletariaat bestaat nog in zijn geheel. Blijft echter nog de vraag van het karakter van de Sovjetstaat, die in de loop van de gehele overgangstijd in het geheel niet onveranderd blijft. Hoe succesvoller de economische opbouw is en hoe gezonder de wederzijdse betrekkingen tussen stad en land zijn, des te breder moet vanzelfsprekend de Sovjetdemocratie zich ontplooien. Hier gaat het nog niet om het afsterven van de Staat want de Sovjetdemocratie is eveneens een vorm van de staatsdwang. Het bevattingsvermogen en de buigzaamheid van deze vorm weerspiegelen echter beter dan al het andere het ingesteld zijn der massa’s op het Sovjetregime. Hoe meer het proletariaat door de resultaten van eigen werk tevreden gesteld wordt en hoe vruchtdragender de terugwerking op het dorp is, des te meer moet de Sovjetstaat — niet op papier, niet in een program, maar inderdaad, in de dagelijkse ondervinding — het werktuig van een groeiende meerderheid tegen een verdwijnende minderheid worden. Het opbloeien van de Sovjetdemocratie, hetgeen nog niet het afsterven van de Staat betekent, komt echter de voorbereiding van dit afsterven ten goede.
De vraag wordt concreter, wanneer wij de principiële veranderingen in de klassenopbouw tijdens de revolutie in aanmerking nemen. De dictatuur van het proletariaat als organisatie tot vernietiging van de uitbuiters was noodzakelijk tegen de grondbezitters, de kapitalisten, de generaals en het koelakkendom, voor zover deze de bezittende bovenste lagen ondersteunde. Uitbuiters kan men niet voor het socialisme winnen. Hun tegenstand moet men tot elke prijs breken. De jaren van de burgeroorlog betekenden de hoogste krachtsinspanning van de dictatuur van het proletariaat.
Met betrekking tot de boeren als geheel was en is de taak een geheel andere. De boeren moet men voor het Sovjetregime winnen. De boeren aan de hand van de ervaring tonen, dat de staatsindustrie in staat is hun op meer voordelige voorwaarden waren te leveren dan het kapitalisme het deed, en dat de collectieve bebouwing van het land voordeliger is dan de individuele. Zolang deze economische en culturele taak niet is volbracht — en dit duurt nog wel enige tijd, juist daarom omdat zij slechts internationaal volkomen kan worden volbracht — zijn klassenwrijvingen en dus ook staatsdwang, onvermijdelijk. Was echter in de strijd met de grondbezitters en kapitalisten het revolutionaire bestuur de hoofdmethode, de kwestie met betrekking tot de koelakken was reeds een geheel andere: onverbiddelijk de directe contrarevolutionaire tegenstand van het koelakkendom verstikkend, ging de Staat echter in economisch opzicht compromissen met hen aan. De Staat roeide het koelakkendom niet uit, maar beperkte slechts zijn tendensen van uitbuiting. Met betrekking tot het boerendom als geheel mocht het revolutionaire bestuur slechts een hulprol spelen. De reële vorderingen in de industrialisatie en in de collectivisatie zouden in de mildere vorm en methoden van de staatsdwang, in de toenemende democratisering van het Sovjetregime tot uitdrukking hebben moeten komen.
Op 30 januari 1932 schreef de Pravda: “In het tweede vijfjarenplan zullen de laatste overblijfselen van kapitalistische elementen in onze huishouding geliquideerd zijn.” Het is volkomen duidelijk dat de Staat gezien van het standpunt van deze officiële perspectieven, in de loop van het tweede vijfjarenplan definitief afsterven moest, want wanneer de “laatste overblijfselen”(!) der klassenverschillen geliquideerd zijn, dan heeft de Staat niets meer te doen.
In werkelijkheid echter zijn wij getuige van voorvallen, met juist een geheel tegengesteld karakter. De stalinisten zelf durven niet eens te beweren, dat de dictatuur in de laatste jaren meer democratische vormen heeft aangenomen, maar bewijzen integendeel onvermoeid het onvermijdelijke van een verdere verscherping der methoden van staatsdwang. Veel voornamer echter dan alle perspectieven en voorspellingen is dat wat in werkelijkheid gebeurt.
Beziet men de sovjethuishouding door de kijker van het politieke regime — zulk een beschouwing is onvoldoende, maar volkomen rechtvaardig en buitengewoon belangrijk — dan krijgt men niet alleen een donker maar bovenal een beeld, dat onheil verkondigt. De Sovjets hebben de laatste resten van zelfstandige betekenis verloren, omdat zij ophielden Sovjets te zijn. De partij bestaat niet meer. Onder het mom van strijd tegen de rechtse stroming heeft zij de vakverenigingen volkomen vernietigd. De kwestie van de ontaarding en verstikking van Partij en Sovjets hebben wij meer dan eenmaal onderzocht. Hier is het noodzakelijk, tenminste met enige regels bij het lot van de vakverenigingen in de periode van de Sovjetdictatuur te blijven stilstaan.
Een betrekkelijke onafhankelijkheid van de vakverenigingen is een noodzakelijk en voornaam tegenwicht in het systeem van een Sovjetstaat, die zich zonder onder de druk van het boerendom en van de bureaucratie bevindt. Zolang de klassen niet zijn geliquideerd, moeten de arbeiders, ook in een arbeidersstaat zich met behulp van hun vakverenigingen verdedigen. Anders uitgedrukt: de vakverenigingen blijven vakverenigingen, zolang de staat een staat blijft, d.w.z. een dwangapparaat.
De naasting door de Staat van de vakverenigingen kan slechts parallel lopen met de liquidatie van de Staat zelf. Dat betekent: de vakverenigingen verliezen in die mate haar bijzondere klassentaak en lossen zich in de “afstervende” Staat op, als de liquidatie van de klassen de Staat zijn dwangfuncties ontneemt en hem in de maatschappij oplost.
In woorden erkennen de stalinisten deze dialectiek van de dictatuur, die in het program van de bolsjewistische partij is neergelegd. Maar de werkelijke betrekkingen tussen de vakverenigingen en de Staat ontwikkelen zich in een volkomen tegengestelde richting. De Staat sterft niet alleen niet af (ondanks de aangekondigde liquidatie der klassen), mindert niet alleen niet zijn methoden (ondanks de economische resultaten), maar wordt integendeel hoe langer hoe meer een bureaucratisch dwangapparaat. Tegelijkertijd hebben de in ambtenarenbureaus veranderde vakverenigingen definitief de mogelijkheid verloren de rol van “buffer” tussen het staatsapparaat en de proletarische massa te vervullen. Erger nog: het apparaat van de vakverenigingen zelf is een werktuig van de groeiende administratieve druk op de arbeiders geworden.
De voorlopige conclusie uit het hierboven gezegde is deze: de ontwikkeling der Sovjets, der partij en der vakverenigingen verloopt niet in stijgende maar in dalende lijn. Neemt men de officiële beoordeling der industrialisering en der collectivisering als waar aan, dan moet men voortgaan: de politieke bovenbouw van het proletarische regime ontwikkelt zich juist in tegenovergestelde richting dan de ontwikkeling van de economische basis. Betekent dat, dat de wetten van het marxisme fout zijn? Neen, fout, en wel zeer ernstig, is de officiële beoordeling van de socialistische basis der dictatuur.
De vraag is aldus concreter te formuleren: waarom was het in 1917-1921, toen de oude heersende klassen nog met de wapens in de hand streden, de imperialisten van de gehele wereld haar actief ondersteunden en de koelakken het leger en de verzorging van het land gewapend saboteerden, mogelijk, openlijk in de partij te discussiëren over het brandende vraagstuk van de vrede van Brest-Litovsk, de organisatiemethoden van het Rode Leger, de samenstelling van het C.C., de vakverenigingen, de overgang tot de NEP, de nationale politiek en de politiek der Komintern; en waarom kan men nu, na de beëindiging der interventie, na de vernietiging der uitbuitersklassen, na de resultaten der industrialisering, na de collectivisering van de overwegende meerderheid van het boerendom, geen discussie toelaten over de vragen van het tempo der industrialisering en der collectivisering, over de verhouding tussen zware en lichte industrie, of over de eenheidsfrontpolitiek in Duitsland? Waarom wordt elk lid van de partij, dat het bijeenroepen van het regelmatige partijcongres in overeenstemming met de statuten zou eisen, onherroepelijk uitgesloten of worden op hem represaillemaatregelen toegepast? Waarom wordt iedere communist, die openlijk zijn twijfel aan Stalins onfeilbaarheid uitte, onmiddellijk gearresteerd? Vanwaar komt deze vreselijke, ongehoorde, ondragelijke spanning van het politieke regime?
Het wijzen op de dreiging van buiten — van de zijde der kapitalistische staten, verklaart op zichzelf niets. Vanzelfsprekend denken wij er niet aan de betekenis van de kapitalistische omgeving voor het binnenlandse regime van de Sovjetrepubliek te onderschatten: reeds de noodzakelijkheid een machtig leger in stand te houden, vormt een belangrijke bron voor bureaucratisme. Echter de vijandelijke omgeving is geen nieuwe factor, zij begeleidt de Sovjetrepubliek reeds vanaf de eerste dagen van haar bestaan. Bij gezonde verhoudingen in het land moest de druk van het imperialisme de solidariteit van de massa’s, in het bijzonder de aaneensluiting van de revolutionaire voorhoede slechts doen stijgen. Het binnendringen van buitenlandse agenten van het slag der ingenieur-saboteurs enz. rechtvaardigt en verklaart in geen geval de algemene verscherping van de dwangmethoden. Een solidair sociaal milieu moest steeds gemakkelijker de vijandelijke elementen uitwerpen, zodat een gezond organisme gift afscheidt. Men kan, dat is waar, er zich op trachten te beroepen dat de druk van buiten gestegen is, omdat in de gehele wereld de krachtsverhoudingen ten gunste van het imperialisme zich hebben verschoven. Echter, zelfs wanneer men de vraag van de politiek van de Komintern als een der oorzaken voor de verzwakking van het wereldproletariaat ter zijde laat, dan blijft toch onaanvechtbaar dat de versterking van de druk van buiten slechts in die mate tot een bureaucratisering van het sovjetsysteem kan leiden, als deze met het groeien der innerlijke tegenstellingen samenvalt. Onder zulke omstandigheden, waarin men de arbeiders in de greep van het passensysteem en de boeren in de greep van de politieke afdelingen dwingt, moet de druk van buiten de innerlijke eenheid onafwendbaar nog meer verslappen. En omgekeerd: het groeien van de tegenstellingen tussen stad en land moet het gevaar van de zijde der kapitalistische staten vergroten. Deze beide factoren tezamen dringen de bureaucratie op de weg van steeds grotere concessies aan de druk van buiten en tot steeds grotere represaillemaatregelen tegen de werkende massa in eigen land.
“Enige kameraden”, zei Stalin op de januarizitting van het C.C., “verstonden de these van de opheffing der klassen, van de oprichting der klassenloze maatschappij en van het afsterven van de Staat als een rechtvaardiging van de luiheid(?) en de gemoedelijkheid(?), als een rechtvaardiging van de contrarevolutionaire theorie van het verdwijnen van de klassenstrijd en van de verzwakking van de staatsmacht”.
De vormloosheid van de wijze van uitdrukken gebruikt Stalin hier evenals in andere gevallen om de logische leegten te verdoezelen. Een program“these” over de ondergang der klassen in de toekomst betekent vanzelfsprekend nog geen opheffen van de klassenstrijd op het huidige ogenblik. Maar het gaat niet om een theoretische these, maar om het officieel verkondigde feit van de ondergang der klassen. Stalins spitsvondigheid bestaat daarin, dat hij de gedachte van de onvermijdelijke versterking van de staatsmacht in het overgangstijdperk tussen kapitalisme en socialisme — een gedachte, die Lenin, Marx volgend, ontwikkelde, om de noodzakelijkheid van de dictatuur van het proletariaat in het algemeen te verklaren — gebruikt voor de bepaalde periode van de dictatuur na de zogenaamd reeds voltrokken liquidatie van alle kapitalistische klassen.
In de verklaring der noodzakelijkheid van een verdere versterking der bureaucratische machine zei Stalin op dezelfde zitting: “het koelakkendom als klasse is vernietigd, geheel en al”... beaamt men deze formule, dan wil dat zeggen: om het vernietigende koelakkendom van kant te maken is een meer geconcentreerde dictatuur nodig, dan om het koelakkendom in zijn volle bloei te vernietigen.
“De grootst mogelijke versterking” van de staatsmacht is volgens de woordelijke uiteenzetting van Stalin noodzakelijk om “de resten van de afstervende klassen te vernietigen.”
Molotov, die volkomen de rampzalige neiging heeft de gedachten van Stalin tot aan het einde door te voeren, geeft aan de paradox van het bureaucratisme een in zijn soort volmaakte uitdrukking: “Hoewel”, zo sprak hij op de januarizitting, “de krachten van de overblijfselen der burgerlijke klassen in ons land verslappen, groeit haar tegenstand, haar boosheid en haar woede, die geen grenzen meer kent.” De krachten verslappen, maar de boosheid groeit! Molotov merkt niet dat men de dictatuur tegenover kracht, maar niet tegenover boosheid nodig heeft. Een boosheid, die niet met kracht is uitgerust houdt op een gevaar te zijn.
“Men kan niet zeggen”, bekent Stalin zijnerzijds, “dat deze lieden met hun woeker en diefstalmachinaties ook maar iets aan de huidige toestand in de USSR zouden kunnen veranderen. Ze zijn te zwak en te machteloos om de maatregelen van de sovjetmacht te kunnen weerstaan.” Het schijnt dat het duidelijk is: wanneer van de vroegere klassen slechts “lieden van eens” over zijn; wanneer zij te zwak zijn om “ook maar iets(!) aan de toestand in de USSR te kunnen veranderen”, dan moest daaruit een verslappen van de klassenstrijd en een milder worden van het regime uit voortkomen. Neen, antwoordt Stalin: “De lieden van eens kunnen nog allerlei vuiligheid uithalen”. Maar de revolutionaire dictatuur heeft men niet nodig tegen krachteloze vuiligheid maar tegen het gevaar van een kapitalistisch herstel. Voor de strijd met de machtige klassenvijanden zijn twee gewapende vuisten nodig, tegen de “vuiligheid” van de lieden van eens, is de pink voldoende.
Hier komt Stalin echter met een nieuw element. De afstervende overblijfselen van de vernietigde klassen “appelleren de achterlijke lagen der bevolking en mobiliseren haar tegen de sovjetmacht”. Maar heeft zich dan de achterlijkheid van de massa’s in de jaren van het eerste vijfjarenplan vergroot? Ogenschijnlijk niet. Het heet dan, dat haar houding t.o.v. de Staat zich ten kwade heeft ontwikkeld. Daaruit volgt, dat de “grootst mogelijke versterking” van de sovjetmacht (beter van de represaillemaatregelen) noodzakelijk is voor de strijd tegen de groeiende ontevredenheid der massa’s. Stalin voegt hier aan toe: “op de basis van de mobilisatie der achterlijke lagen der bevolking: kunnen de overblijfselen van de contrarevolutionaire oppositionele elementen der trotskisten en rechtse stromingen weer opleven en zich weer beginnen te roeren”. Dat is het laatste argument: omdat de overblijfselen (slechts overblijfselen!) weer zouden kunnen opleven (slechts zouden kunnen!), is... de hoogste concentratie van de dictatuur noodzakelijk. Hopeloos verward in de “overblijfselen” van eigen gedachten, voegt Stalin er onverwachts aan toe: “dat is absoluut niet zo verschrikkelijk”. Waarom echter zichzelf en anderen vrees aanjagen wanneer “dat beslist niet zo verschrikkelijk is”? En waarom een regime van terreur tegen de Partij en tegen het proletariaat invoeren, wanneer het slechts gaat om machteloze overblijfselen, die niet in staat zijn, “iets in de USSR te veranderen”?
Deze gehele ophoping van een tot pure onzin geworden verwarring is het resultaat van de onmogelijkheid de waarheid bloot te leggen. Eigenlijk zouden Stalin-Molotov moeten zeggen: in verband met de groeiende en dreigende ontevredenheid van de massa’s en het steeds sterker in oppositie komen van de arbeiders is het noodzakelijk de represaillemaatregelen ter verdediging van de bevoorrechte posities der bureaucratie te verdubbelen. Dan zou alles op zijn plaats zijn.
De strik van de tegenstellingen, waarin zich de theorie en de praktijk van het bureaucratische centrisme zo hopeloos hebben verward, laat zich van een nieuwe zijde zien, wanneer wij de overeenkomst tussen de rol van het geld en de rol van de Staat in de overgangsperiode onderzoeken. Het geld zowel als de Staat zijn een direct erfdeel van het kapitalisme; zij moeten verdwijnen; zij kunnen echter niet door een besluit worden afschaft, maar sterven af. De verschillende functies van het geld zowel als van de Staat sterven een verschillende dood. In zijn kwaliteit van werktuig voor private spaarzaamheid, voor woeker en voor uitbuiting sterft het geld gelijk met de liquidatie van de klassen. Als ruilmiddel, als maatstaf voor de waarde van de arbeid, als regulator van de maatschappelijke arbeidsverdeling verdwijnt het geld langzamerhand in de planmatige organisatie van de maatschappelijke huishouding. Ten slotte wordt het een kwitantie, een cheque voor een bepaald aandeel in maatschappelijk goed tot bevrediging van de behoeften der productie en der mensen.
Het gelijklopen van deze beide verdwijnings processen — van het geld en van de Staat — is hier toevallig: zij hebben een en dezelfde sociale wortel. De Staat blijft een Staat, zolang hij de betrekkingen tussen de verschillende klassen en lagen moet regelen, van wie elk haar balans opmaakt en een voordelig saldo tracht te bereiken. De uiteindelijke verdringing van het geld als prijsmeter door een statistische berekening der levende productiekrachten, van het productieapparaat, van de grondstoffen en de behoeften, zal eerst mogelijk zijn wanneer die trap is bereikt, waarop de gehele sociale rijkdom alle leden der samenleving bevrijdt van de noodzakelijkheid onder elkaar om de grootte van hun maatschappelijk aandeel te strijden.
Deze trap is nog zeer ver weg. De rol van het geld in de sovjethuishouding is niet alleen nog niet ten einde, doch zal zich in bepaalde zin eerst nu ten volle ontplooien. De overgangsperiode in haar geheel genomen betekent niet een beperking van het goederenverkeer, maar integendeel een buitengewone uitbreiding. Alle takken van de economie veranderen, breiden zich uit en zijn gedwongen, zowel wat betreft hoeveelheid als waarde haar verhouding onder elkaar te bepalen. Vele producten, die onder het kapitalisme slechts voor een kleine minderheid toegankelijk zijn, zullen nu in veel grotere hoeveelheden worden geproduceerd. De liquidatie van de productie voor eigen gebruik der boeren en de daarin in opgesloten liggende familiehuishouding betekent de overdracht van al die arbeidsenergie, die op het ogenblik binnen de omheiningen van het dorp en tussen de wanden van de boerenwoningen is opgehoopt, in de taal van het maatschappelijk (geld)verkeer.
Rekeninghoudend met alle productiekrachten van de samenleving, is het de taak van de socialistische Staat haar de voor de samenleving meest productieve verdeling en gebruik te geven. De door het kapitalisme uitgewerkte methode van berekening in de economie — de geldrekening — wordt niet verworpen, maar wordt in overeenstemming gebracht met de samenleving.
De socialistische opbouw is ondenkbaar zonder de invoering van het persoonlijk geïnteresseerd zijn van de voortbrengers en de verbruikers in het planmatige systeem. Dit geïnteresseerd zijn echter kan slechts dan aan de dag treden, wanneer een betrouwbaar en buigzaam werktuig ter beschikking staat: een vast geldsysteem. Vooral de stijging der vruchtbaarheid van de arbeid en de verbetering van de productiekwaliteit zijn volkomen onbereikbaar zonder een zuivere graadmeter, die vrij in alle poriën der huishouding dringt, d.w.z. een vaste geldeenheid.
Wanneer voor de kapitalistische huishouding, die met behulp van verkwistende conjunctuurzwenkingen tot haar onbetrouwbare innerlijke samenstelling kwam, een duurzaam geldsysteem noodzakelijk is, dan is het des te meer noodzakelijk voor de voorbereiding, uitwerking en regeling van een planmatige huishouding. Het is niet voldoende nieuwe ondernemingen te stichten; nodig is het, dat de huishouding ze in zich opneemt. In zich opnemen betekent onderzoek door de ervaring, aanpassing, selectie. Een onderzoek van de productie door de massa, het gehele volk, kan niets anders betekenen dan een onderzoek door de roebel. Een economisch plan opbouwen op een dalende valuta is hetzelfde, als machinetekeningen met behulp van een kreupele passer en van een gebogen liniaal maken. Precies zo is het heden gesteld. De inflatie van de tsjerwonez is een van de boosaardigste gevolgen en tevens een werktuig van de bureaucratische desorganisatie van de sovjethuishouding. De officiële theorie van de inflatie staat volkomen op dezelfde hoogte aan de hierboven onderzochte officiële theorie van de dictatuur. “De vastheid van de sovjetvaluta”, zei Stalin op de januarizitting, “wordt voor alles door een grote hoeveelheid van goederen in handen van de Staat, die onder vaste prijzen in het handelsverkeer worden gebracht, verzekerd.” Wanneer deze frase enige zin heeft, dan slechts deze ene: het sovjetgeld heeft opgehouden geld te zijn; het dient niet meer tot het bepalen van de waarde en daardoor tot de prijsvorming; de “vaste prijzen” worden door de staatsmacht bepaald; de tsjerwonez is slechts een verrekeningsdocument van de planmatige economie. Deze gedachte loopt volkomen parallel met en is van gelijke waarde als de gedachte van de “liquidatie der klassen” en van het “intreden in het rijk van het socialisme”. Ongerept in zijn halfslachtige houding waagt Stalin het echter niet afstand te doen van de theorie van de gouddekking. Neen, de gouddekking schaadt “ook” niet, maar haar betekenis is alleen van helpende aard. Men heeft ze in alle geval voor de buitenlandse handel nodig, waarin men met klinkende munt moet betalen. Maar voor het gedijen van de binnenlandse economie zijn vaste en door het secretariaat van het C.C. of door zijn gevolmachtigden bepaalde prijzen voldoende.
Dat de snelheid waarmee de koopkracht van het bankpapier daalt, niet alleen van het aantal omwentelingen van de drukpersen, maar ook van de “hoeveelheid van de goederen” afhangt, is iedere student van de staathuishoudkundige faculteit bekend. Deze wet geldt zowel voor de kapitalistische als voor de planmatige huishouding. Het onderscheid is dit, dat men in de planmatige huishouding met behulp van maatregelen van het bestuur de inflatie of tenminste haar uitwerking langer geheim kan houden. Des te erger moet de betaaldag zijn! In elk geval verliest het door administratieve warenprijzen gereguleerde geld de bekwaamheid, de prijzen en dientengevolge ook het plan te reguleren. In dit opzicht als ook in andere opzichten bestaat het “socialisme” voor de bureaucratie daarin, dat zij haar wil vrijmaakt van iedere controle door de partij, de Sovjets, de vakverenigingen of het geld.
De huidige sovjethuishouding is noch een geld- noch een planmatige huishouding: zij is bijna het zuivere type van een bureaucratische huishouding. De overdreven en ongelijkmatige industrialisering ondermijnt de basis van de landbouw. Het boerendom tracht een uitweg in de collectivisering te vinden. De ondervinding leerde spoedig dat de collectivisering van de vertwijfeling nog niet de socialistische collectivisering is. Het verdere verval van de landbouw sloeg terug op de industrie.
Om de niet door te voeren en niet met elkaar kloppende tempo vol te houden werd een versterkte druk op het proletariaat noodzakelijk. Terwijl de industrie zich van de materiele controle der massa als verbruikster en van de politieke controle der massa als voortbrengster vrijmaakte, nam de industrie een bovensociaal, d.w.z. bureaucratisch karakter aan. Zij toonde zich in de einduitslag onbekwaam, de menselijke behoeften ook maar in die mate te bevredigen, zoals de laagontwikkelde kapitalistische industrie dat doet. De landbouw heeft de impotente steden met een afmattende oorlog beantwoord. Onder het voortdurende juk van het niet overeenstemmen van de inspanning der arbeidskracht met de levensvoorwaarden verliezen de arbeiders, de boeren in de kolchozen en de zelfstandige boeren alle interesse voor de arbeid en worden met onwil jegens de Staat vervuld. Daaruit — en juist daaruit, en niet uit een slechte wil van de “overblijfselen” — komt de noodzakelijkheid voort, dwang in alle cellen van het economische leven te leiden (versterking van de macht der directeuren, wetten tegen de lijntrekkerij, doodstraffen voor verduistering van kolchozeneigendommen door leden der kolchozen, militaire maatregelen gedurende het uitzaaien en het binnenhalen van de oogst, dwang op de zelfstandige boeren, het ontnemen van paarden aan de kolchozen, het passensysteem, de politieke afdelingen in de kolchozendorpen, enz. enz.)
Het gelijklopen van het lot van het geld met dat van de Staat komt hier in een nieuwe en zeer scherpe vorm voor ons. De wanverhoudingen in de economie voeren de bureaucratie op de weg van toenemende papiergeldinflatie. De ontevredenheid van de massa met de materiele resultaten der economische wanverhoudingen duwt de bureaucratie op de weg van de zuivere dwang. Het economische-plannen-maken maakt zich vrij van de waardecontrole, zoals het bureaucratische goeddunken zich van de politieke controle vrijmaakt. De verloochening van “objectieve oorzaken” d.w.z. materiele grenzen voor het opvoeren van het tempo, alsook het opgeven van de goudbasis voor het sovjetgeld, zijn twee “theoretische” waanzindromen van bureaucratisch subjectivisme.
Wanneer het huidige sovjetgeldsysteem ook afsterft, dan toch niet in socialistische maar in kapitalistische zin: in de vorm van inflatie. Het geld wordt niet een nuttig werktuig van de planmatige huishouding maar tot werktuig van zijn vernietiging. Men kan zeggen dat ook de dictatuur van het proletariaat afsterft in de vorm van bureaucratische inflatie, d.w.z. van uiterste toepassing van geweld, represaillemaatregelen en willekeur. De dictatuur van het proletariaat lost zich niet op in de klassenloze maatschappij, maar ontaardt in de almacht van de bureaucratie over de maatschappij.
In de sfeer van de geldinflatie alsook van de bureaucratische willekeur komt het foutieve van de politiek van het centrisme op het gebied van de sovjethuishouding alsook op het gebied van de internationale proletarische beweging tot uitdrukking. Het stalinistische systeem is volkomen uitgeput en veroordeeld. Zijn in elkaar storten nadert met dezelfde onafwendbaarheid waarmee de overwinning van het fascisme in Duitsland naderde. Maar het stalinisme staat er niet alleen: als een woekerplant heeft het zich om de stam van de Oktoberrevolutie geslingerd. De strijd en de redding van de dictatuur van het proletariaat zijn niet te scheiden van de strijd tegen het stalinisme. Deze strijd begint in een beslissend stadium te komen. De oplossing komt steeds naderbij. Maar het laatste woord is nog niet gesproken. De Oktoberrevolutie zal zich weten te verdedigen.
Prinkipo, 29 april 1933