Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Voorwoord (bij deel 2 en 3)

In Rusland heeft de burgerlijke revolutie zich zo laat voltrokken, dat zij daar noodzakelijk in een proletarische omgezet moest worden. Met andere woorden: Rusland was zo ver bij de overige landen achter gebleven, dat het deze, althans op bepaalde gebieden, moest voorbijstreven. Dit moge op het eerste gezicht onzinnig lijken. De geschiedenis is echter vol van dergelijke paradoxen. Het kapitalistische Engeland was de andere landen zo ver vooruit gesneld, dat het noodzakelijk bij deze ten achter moest blijven. Eigenwijze lieden menen, dat de dialectiek een nutteloos gedachtespel is. In werkelijkheid geeft zij slechts het ontwikkelingsproces weer, dat bestaat en zich voltrekt in tegenstellingen.

In het eerste deel van dit werk hebben wij gepoogd, duidelijk te maken, waarom het historisch te laat gekomen democratisch bewind, dat het tsarisme vervangen had, in het geheel niet levensvatbaar bleek te zijn. Dit deel behandelt de verovering van de macht door de bolsjewieken. Ook dit deel is weer in verhalende trant geschreven. De lezer moet uit de feiten zelf gevolgtrekkingen kunnen maken.

De schrijver wil hiermee niet zeggen, dat hij zelf in het geheel niet tot algemene sociologische conclusies komt. De geschiedenis zou geen waarde hebben, indien zij ons niets leerde. De treffende wetmatigheid van de revolutie, de opeenvolgende fasen, de onweerstaanbare aanvalskracht der massa’s, de gave politieke groeperingen, de kernachtige leuzen, dit alles vergemakkelijkt een goed inzicht in de revolutie in het algemeen en daarmee ook in de menselijke samenleving ten zeerste. Want men mag uit het gehele verloop van de historie één ding wel als bewezen aannemen, nl. dat een door innerlijke tegenstellingen verscheurde maatschappij niet alleen haar structuur, maar ook haar “ziel” juist in de revolutie geheel bloot legt.

Dit werk wil meer indirect ook bijdragen tot een goed inzicht in het wezen van de Sovjet-Unie. De actualiteit van ons onderwerp ligt niet in het feit, dat de Oktoberrevolutie zich voor de ogen van het thans nog levend geslacht voltrokken heeft – al is ook dit stellig van grote betekenis – maar daarin, dat het uit de omwenteling voortgekomen regime nog bestaat, zich verder ontwikkelt en de mensheid steeds weer voor nieuwe problemen stelt. De discussie over het land der Sovjets blijft over de gehele wereld aan de orde van de dag. Maar men kan het bestaande niet begrijpen, indien men niet eerst begrijpt, hoe het ontstond. Om grote politieke gebeurtenissen goed te beoordelen, heeft men inzicht in de historie nodig.

De acht revolutiemaanden, van februari tot oktober 1917, beslaan meerdere boekdelen. In de kritieken is ons in het algemeen niet verweten, dat wij te wijdlopig waren. De omvang van een werk is veeleer uit de houding tegenover het materiaal te verklaren. Men kan een fotografische opname van een hand geven: deze beslaat een bladzijde. Men heeft echter een geheel boek nodig, om de resultaten van een microscopisch onderzoek der weefsels van een hand te beschrijven. De schrijver maakt zich geen illusies omtrent volledigheid en compleetheid van het door hem verrichte onderzoek. Hij moest echter in vele gevallen methodes toepassen, welke dichter bij de microscoop dan bij het fototoestel komen.

Waar wij meenden misbruik van het geduld van de lezer te maken, hebben wij op grote schaal getuigenissen, verklaringen van ooggetuigen en bijkomstige gebeurtenissen geschrapt; daarna echter dikwijls weer veel van het geschrapte ingelast. Bij deze worsteling met de details leidde ons het streven, om het revolutionair proces zelf zo concreet mogelijk weer te geven. Speciaal moesten wij wel het voordeel, dat deze geschiedenis naar de levende werkelijkheid geschreven werd, zoveel mogelijk trachten te benutten.

Jaarlijks komen er honderden boeken op de markt, waarin een persoonlijke liefdesgeschiedenis in een nieuwe lezing beschreven, de weifelingen van een melancholicus of de carrière van een eerzuchtige geschilderd wordt. Prousts heldin heeft vele voortreffelijk geschreven bladzijden nodig, om tot het besef te komen, dat zij eigenlijk niets gevoelt. Mag men niet met evenveel recht aandacht vragen voor collectieve historische drama’s, die honderden miljoenen menselijke wezens uit het niets opheffen, gehele volken van karakters doen veranderen en voor altijd in de historie van de mensheid blijven voortleven?

De juistheid der bewijsstukken en citaten in het eerste deel werd tot nu toe door niemand aangevochten, hetgeen ook niet gemakkelijk geweest zou zijn. De tegenstanders bepaalden zich meestal tot opmerkingen over de mogelijkheid, dat persoonlijke vooringenomenheid zou kunnen blijken uit een onzuivere en eenzijdige keuze uit de feiten en de teksten. Deze beschouwing, die op zich zelf niet juist is, zegt niets over het werk in kwestie en nog minder over de daarin toegepaste wetenschappelijke methodes. Wij zijn zo vrij te beweren, dat de mate van subjectiviteit bepaald, beperkt en gecontroleerd werd niet zozeer door het temperament van de historicus dan wel door de aard van zijn methode.

De zuiver psychologische school, die de gebeurtenissen als een gevolg van de vrije werkzaamheid van afzonderlijke personen of groepen beschouwt, biedt het meest plaats voor willekeur, zelfs al is de onderzoeker met de allerbeste bedoelingen bezield. De materialistische methode dwingt tot zelftucht, doordat men, volgens haar, van de essentiële feiten van de sociale structuur moet uitgaan. De klassen zijn voor ons de fundamentele krachten in het historisch proces; op deze steunen de politieke partijen; de ideeën en leuzen dienen als dekmantel voor objectieve belangen. Bij het onderzoek komt men voortdurend van het objectieve tot het subjectieve, van het sociale tot het individuele, van het afzonderlijke tot het algemene. Er is hier weinig plaats voor willekeur van de schrijver.

Indien een mijningenieur in een nog niet geëxploreerd gebied met boren magneetijzererts ontdekt, mag men altijd van een gelukkig toeval spreken: het loont nog niet de moeite, om een mijn te gaan bouwen. Indien echter dezelfde ingenieur op grond van, laten wij zeggen, afwijkingen van de magneetnaald tot de conclusie komt, dat er ertslagen in de grond verborgen moeten zijn, en dan werkelijk op verschillende plaatsen in dat gebied op ijzererts stuit, dan zal ook de meest nurkse scepticus het niet wagen, om dit toeval te noemen. Men wordt slechts overtuigd door een systeem, waardoor het algemene in overeenstemming komt met het incidentele.

Het bewijs van wetenschappelijke objectiviteit moet niet gezocht worden in de blik van de historicus en ook niet in de klank van zijn stem, maar in de logica van zijn betoog zelf: indien de gebeurtenissen, getuigenissen, cijfers, citaten met de algemene aanwijzingen van de magneetnaald der sociale analyse overeenkomen, heeft de lezer de beste waarborg voor een wetenschappelijke fundering van de conclusies. Of nog concreter uitgedrukt: de schrijver is in die mate objectief gebleven, als in dit boek de onvermijdelijkheid van de Oktoberrevolutie en de oorzaken van haar zegepraal werkelijk getoond worden.

De lezer weet, dat wij in de revolutie voor alles de directe inmenging van de massa’s in de maatschappelijke gebeurtenissen zoeken. Wij pogen in de gebeurtenissen de veranderingen, die er in het collectieve bewustzijn plaats hebben, te ontdekken. Wij verwerpen oppervlakkige verwijzingen naar het “elementaire” van de beweging, die meestal niets verklaren en waardoor men niets wijzer wordt. Revoluties voltrekken zich volgens bepaalde wetten. Dit wil niet zeggen, dat de massa’s zich bij hun optreden volkomen rekenschap van de wetten van de revolutie geven; maar het wil zeggen, dat de veranderingen in het bewustzijn van de massa’s niet toevallig zijn, maar onderworpen aan een objectieve noodzakelijkheid, welke theoretisch vast te stellen is en daardoor een basis vormt voor het maken van plannen en het geven van leiding.

Enkele officiële Sovjethistorici hebben, hoe wonderlijk dit ook moge klinken, getracht, onze zienswijze als idealistisch te kritiseren. Professor Pokrowski bijvoorbeeld beweerde, dat wij de objectieve factoren van de revolutie onderschatten: “Tussen de Februari- en de Oktoberrevolutie was er een reusachtig economisch verval...; in deze tijd kwamen de boeren in verzet... tegen de Voorlopige Regering; juist in deze objectief vaststaande verschuivingen en niet in de veranderlijke psychische processen moet de bewegende kracht van de revolutie gezien worden.” Dankzij zijn prijzenswaardig scherpe probleemstellingen laat Pokrowski beter dan wie ook zien, hoe gebrekkig de vulgair-economische geschiedenisverklaring, welke men niet zelden voor marxisme wil laten doorgaan, is.

De radicale veranderingen, welke tijdens een revolutie plaats hebben, worden in werkelijkheid in het leven geroepen niet door die tijdelijke ontwrichtingen van het economisch leven, welke tijdens de gebeurtenissen zelf zich voordoen, maar door die grote veranderingen, welke zich in de grondslagen van de maatschappij in het gehele voorafgegane tijdvak voltrokken hebben. Dat het economisch verval zowel aan de vooravond van de val van de monarchie, als ook tussen Februari- en Oktoberrevolutie voortdurend groter werd en de massale ontevredenheid daardoor gevoed en geprikkeld werd, is niet te ontkennen en werd ook nooit door ons over het hoofd gezien. Maar het zou een grove fout zijn te menen, dat de tweede revolutie acht maanden na de eerste plaatsgevonden heeft tengevolge van de omstandigheid, dat het broodrantsoen in die tijd van anderhalf tot drievierde pond verminderd was. In de op de Oktoberrevolutie volgende jaren daalde het levenspeil der massa’s voortdurend. Toch werd aan de verwachtingen, die de contrarevolutionaire politici koesterden van een nieuwe omwenteling, telkens weer de bodem ingeslagen. Dit feit kan slechts hem verbazen, die een opstand der massa’s als elementair, d.w.z. als een handig door sommige leiders benutte rebellie van kuddes, ziet. In werkelijkheid is het bestaan van ontberingen alleen niet voldoende voor een opstand – anders zouden de massa’s wel elk ogenblik in opstand kunnen komen -; het is nodig, dat de onhoudbaarheid van het bestaande maatschappelijk stelsel definitief aan het licht gekomen is, deze ontberingen daardoor onverdraaglijk worden en dat nieuwe voorwaarden en nieuwe gedachten het vooruitzicht van een revolutionaire uitweg openen. Dan blijken diezelfde massa’s in staat, om voor het grote doel, waarvan zij zich nu bewust geworden zijn, dubbele en zelfs driedubbele ontberingen te doorstaan.

De vermelding van de boerenopstand als tweede objectieve “factor” is een nog meer in het oog lopende fout. Voor het proletariaat was de boerenoorlog natuurlijk een objectieve omstandigheid, voor zover althans de handelingen van een bepaalde klasse tot impuls van buitenaf voor het bewustzijn van de andere klasse worden. Maar de directe oorzaak van de boerenopstand was gelegen in de veranderingen, welke zich in het bewustzijn van het dorp voltrokken; het blootleggen van het wezenlijk karakter van deze veranderingen vormt de inhoud van een hoofdstuk in dit boek. Men moet niet vergeten, dat revoluties voltrokken worden door mensen, hoezeer ook naamloze. Het materialisme schakelt niet de voelende, denkende en handelende mens uit, maar verklaart hem. Wat zou anders de taak van de historicus zijn?[1]

Enige democratische critici, die er meer voor voelen met vage aanduidingen te volstaan, zagen in de “spottende” houding van de schrijver tegenover de verzoeningsgezinde leiders een blijk van te vergaande subjectiviteit, welke afbreuk aan de wetenschappelijke waarde van dit boek doet. Wij zijn zo vrij dit criterium te verwerpen. Het principe van Spinoza: “Niet wenen, niet lachen, maar begrijpen”, hoedt slechts voor misplaatst lachen en misplaatste tranen; maar het ontneemt de mens, zelfs de historicus, niet het recht op zijn deel in de tranen en het lachen, indien deze door een juist inzicht in de stof zelf gerechtvaardigd zijn. De zuiver individualistische spot, welke zich als een gewilde onverschilligheid over alle menselijke handelingen en gedachten uitstrekt, is een snobisme van de ergste soort: zij is even onecht in een kunstwerk als in een historisch werk. Er bestaat echter een spot, welke in de levensverhoudingen zelf vervat is. Het blijft de plicht zowel van de historicus, als van de kunstenaar, om deze tot uiting te brengen.

De wanverhouding tussen subjectiviteit en objectiviteit is in het algemeen de voornaamste bron van het komische, zowel als van het tragische, en in het leven, en in de kunst. Het terrein van de politiek is allerminst aan de werking van deze wet onttrokken. Mensen en partijen zijn heldhaftig of lachwekkend niet “an und für sich”, maar in verband met de omstandigheden. Toen de Franse Revolutie in het beslissend stadium gekomen was, betoonde de meest vooraanstaande girondijn zich onbeduidend en lachwekkend naast een eenvoudige jacobijn. Jean Marie Roland, een eerwaardige figuur als fabrieksinspecteur te Lyon, lijkt een levende karikatuur in het kader van het jaar 1792. De jacobijnen daarentegen zijn tegen de gebeurtenissen opgewassen. Zij wekken wellicht vijandschap, haat en ontzetting, maar geen spot op.

De heldin bij Dickens, die met een bezem de vloed van de zee probeert tegen te houden, is door de wanverhouding, welke er tussen middel en doel bestaat, ongetwijfeld een komische figuur. Indien wij zouden zeggen, dat deze persoon een symbool van de politiek van de verzoeningsgezinde partijen is, zou dit overdreven lijken. En toch bekende Tsereteli, de werkelijke leider van het bewind van de dubbele heerschappij, na de Oktoberomwenteling aan Nabokov, een van de liberale leiders: “Alles, wat wij toentertijd ondernamen, was een vergeefse poging, om met nietige dammetjes een woeste vernielende stroom tegen te houden.” Deze woorden klinken als een bittere satire; zij zijn intussen het meest ware, dat de verzoeningsgezinden over zichzelf gezegd hebben. Afzien van elke spotternij bij de beschrijving van revolutionairen, die een revolutie proberen tegen te houden met dammetjes, zou betekenen, dat men ter wille van enkele eigenwijze lieden de werkelijkheid te kort deed en de objectiviteit prijs gaf.

Peter Struve, een monarchist, voortgekomen uit marxistische kringen, schreef in de emigratie: “Slechts het bolsjewisme was consequent in de revolutie en trouw aan haar wezen, en daarom heeft het in de revolutie overwonnen.” Evenzo oordeelt Miljoekov, de liberale leider, over de bolsjewieken. “Zij wisten, waarheen zij gingen, en zij gingen in de eenmaal ingeslagen richting voort, regelrecht op hun doel af, dat met elk mislukt experiment van de verzoeningsgezinden steeds nader kwam.” Tenslotte laat een van de minder bekende witte emigranten, die op zijn manier de revolutie trachtte te begrijpen, zich aldus uit: “Deze weg konden slechts ijzersterke mensen inslaan... “beroeps”revolutionairen, die niet bang waren, om de alles verterende opstandige geest te ontketenen.” Van de bolsjewieken kan men met nog meer recht beweren hetgeen hierboven van de jacobijnen gezegd werd: zij zijn opgewassen tegen de strijd en de taak, welke deze oplegt: vervloekt werden zij genoeg, maar spot trof hen niet: voor deze laatste was geen plaats. In het voorwoord bij het eerste deel is uiteengezet, waarom de schrijver het juister oordeelde over zichzelf als deelnemer aan de gebeurtenissen in de derde persoon te spreken en niet in de eerste: deze literaire vorm, welke ook in het tweede deel gebruikt is, vrijwaart natuurlijk op zichzelf niet voor subjectiviteit; maar zij dwingt althans niet hiertoe. Sterker nog, zij herinnert telkens aan de noodzakelijkheid, om deze te vermijden.

Menigmaal verkeerden wij in twijfel over de vraag, of een oordeel van een tijdgenoot, dat de rol van de schrijver van dit boek in de loop der gebeurtenissen typeert, vermeld moest worden of niet. Menig citaat had gemakkelijk achterwege gelaten kunnen worden, indien het slechts om conventie en goede smaak ging. De schrijver van dit boek was voorzitter van de Sovjet van Petrograd, nadat de bolsjewieken daarin de meerderheid hadden weten te behalen; daarna voorzitter van het militaire revolutiecomité, dat de Oktoberomwenteling organiseerde. Hij kan en wil deze feiten niet uit de geschiedenis elimineren. De groep, die momenteel in de USSR regeert, heeft in de afgelopen jaren talloze artikelen en vele boeken aan de schrijver van dit werk gewijd, waarbij zij wilden aantonen, dat hij altijd tegen de belangen van de revolutie werkzaam geweest was: de vraag, waarom de bolsjewistische partij een zo hardnekkig “tegenstander” in de meest kritieke jaren op de meest verantwoordelijke posten plaatste, blijft daarbij onbeantwoord. Een verzwijging van de conflicten in het verleden zou ongetwijfeld betekend hebben, dat men van een juiste beschrijving van het werkelijk verloop der dingen afzag. Waartoe? Alleen hij, die de lezer ongemerkt bepaalde conclusies, die niet uit de feiten zelf voortvloeien, wil opdringen, moet wel belangeloosheid voorspiegelen. Wij geven er de voorkeur aan, de dingen bij hun naam te noemen.

Wij willen niet onder stoelen of banken steken, dat het daarbij voor ons niet alleen om het verleden gaat. Evenals de tegenstanders het program willen treffen, door de persoon aan te vallen, noodzaakt de strijd om een bepaald program de persoon ertoe, zijn werkelijke plaats in de gebeurtenissen te beschrijven. Met hem, die in de strijd om grote doeleinden en om de eigen plaats onder het vaandel niets anders dan persoonlijke ijdelheid zien kan, kunnen wij slechts medelijden hebben, maar wij doen geen moeite hem te overtuigen. Wij hebben in elk geval al het mogelijke gedaan, om “persoonlijke” kwesties niet meer plaats in dit boek te doen innemen dan hun toekomt.

Vele vrienden van de Sovjet-Unie – veelal zijn het alleen maar vrienden van de huidige Sovjetautoriteiten en slechts zolang als deze aan de macht blijven – verweten aan de schrijver zijn kritische houding tegenover de bolsjewistische partij of tegenover afzonderlijke leiders van deze. Geen van hen heeft echter ook zelfs maar gepoogd, het door ons gegeven beeld van de toestand van de partij in de loop der gebeurtenissen te weerleggen of te verbeteren. Die “vrienden”, die zich geroepen voelen, om de rol van de bolsjewieken in de Oktoberrevolutie tegenover ons te verdedigen, herinneren wij eraan, dat ons boek niet leert, hoe men een zegevierende revolutie achteraf lief heeft in de vorm van de door haar in het leven geroepen bureaucratie, maar slechts, hoe een revolutie voorbereid wordt, hoe zij zich ontwikkelt en hoe zij overwint. De partij is voor ons niet een apparaat, welks onfeilbaarheid door represaillemaatregelen van staatswege beschermd wordt, maar een gecompliceerd organisme, dat, zoals alles, wat leeft, zich ontwikkelt in tegenstellingen. Het blootleggen van deze tegenstellingen, waaronder ook de weifelingen en fouten van de leiding, doet naar onze mening in het minst niet af aan de betekenis van die reusachtige historische arbeid, welke de bolsjewistische partij als eerste in de wereldgeschiedenis op zich genomen heeft.

Prinkipo
Trotski

_______________
[1] De tijding van de dood van M. N. Pokrovski, met wie wij ons in beide delen meermalen genoopt zagen te polemiseren, bereikte ons, toen wij onze arbeid reeds voltooid hadden. Pokrovski die als reeds gevormd geleerde uit het liberale kamp tot het marxisme gekomen was, verrijkte de nieuwste historische literatuur met waardevolle werken en onderzoekingen; maar de methode van het dialectisch materialisme heeft hij zich nooit volkomen eigen gemaakt. De meest elementaire gerechtigheid gebiedt hieraan toe te voegen, dat Pokrovski niet alleen een mens was met buitengewone kennis en grote begaafdheid, maar ook iemand, die de zaak, welke hij diende, warm toegedaan was.