Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 3 - Hoofdstuk 2
Elke dag van de oorlog werd het front meer en meer geschokt, de regering zwakker en de internationale toestand van het land slechter. Begin oktober trad de Duitse zee- en luchtvloot actief op in de Finse golf. De Baltische matrozen streden dapper, om de doortocht naar Petrograd te beletten. Zij hadden echter een beter en scherper begrip dan de andere troepen aan het front van hun eigenaardige positie als voorhoede van de revolutie aan de ene kant en als gedwongen deelnemers aan de imperialistische oorlog aan de andere kant, en zij slingerden door middel van de radiostations van hun schepen een oproep tot internationale hulp aan de revolutie de wereld in. “Aangevallen door sterkere Duitse legerkrachten, gaat onze vloot in een ongelijke strijd ten onder. Geen enkel van onze schepen zal de strijd ontwijken. De belasterde en gebrandmerkte vloot zal haar plicht doen... Niet op bevel van een droevige, door de lankmoedigheid van de revolutie heersende Russische Bonaparte... niet in naam van de verdragen van onze regeerders met de Geallieerden, welke de Russische vrijheid knevelen. Neen, maar om de toegangswegen tot het revolutionaire centrum Petrograd te bewaken. In dit uur, waarin de golven van de Baltische zee rood gekleurd worden met het bloed van onze broeders, waarin het water zich boven hun lijken sluit, verheffen wij onze stem: ...Onderdrukten van alle volken! Ontplooit de banier van de opstand!”
De passages, waarin van strijd en slachtoffers gesproken werd, waren geen frase. Het eskader verloor het schip “Slava” en trok zich na het gevecht terug. De Duitsers veroverden de Monsundeilanden. Weer werd er een zwarte bladzijde aan het boek van de oorlog toegevoegd. De regering besloot de nieuwe militaire tegenslag te benutten, om de residentie te verplaatsen: dit oude plan dook bij elke geschikte gelegenheid weer op. De regeringskringen waren niet met sympathie voor Moskou, maar met haat tegen Petrograd bezield. Monarchistische reactie, liberalisme en democratie poogden achtereenvolgens de hoofdstad te degraderen, haar klein te krijgen en te verpletteren. De heftigste patriotten koesterden nu een veel gloeiender haat tegen Petrograd dan tegen Berlijn.
Het ontruimingsvraagstuk wordt zeer urgent. Er wordt een tijd van twee weken bepaald, om de regering tezamen met het Voorlopig Parlement over te brengen. Men besluit om de bedrijven, die voor de landsverdediging werkzaam zijn, eveneens binnen de kortst mogelijke tijd te verplaatsen. Het Centraal Uitvoerend Comité moest, als “particuliere instelling”, voor zichzelf zorgen. De kadetten, die het initiatief tot de verplaatsing genomen hadden, wisten dat met een verplaatsing van de regering alleen de kwestie niet opgelost was. Zij speculeerden er echter op de haard van revolutionaire besmetting door honger, ontberingen en uitputting te kunnen treffen. De interne blokkade van Petrograd was reeds in volle gang. Bestellingen werden aan de fabrieken onthouden, de leverantie van brandstof tot op één vierde beperkt, het ministerie van voedselvoorziening hield het vee voor de hoofdstad terug en in de Mariinski-kanalen werden de lossingen stopgezet.
De vechtlustige Rodsjanko, de voorzitter van de Rijksdoema, welke de regering begin oktober eindelijk besloten had te ontbinden, sprak in het liberale Moskouse blad “Oetro Rossji” volkomen openlijk over het oorlogsgevaar dat de hoofdstad bedreigde. “Petrograd? God moge haar beschermen... Men is beducht, dat de centrale instellingen (d.w.z. de sovjets enz.) daar te gronde zouden kunnen gaan. Ik antwoord daarop, dat ik zeer verheugd zou zijn, indien al deze instellingen te gronde gingen, omdat zij Rusland niets dan kwaad berokkend hebben.” Weliswaar zal een inname van Petrograd ook onvermijdelijk de ondergang van de Baltische vloot ten gevolge hebben. Ook hierover behoeft men echter niet te treuren: “de schepen daar zijn volkomen gedemoraliseerd.” Dankzij het feit dat de kamerheer niet gewoon was om zijn mond te houden, leerde het volk de meest intieme gedachten van het adellijke en burgerlijke Rusland kennen.
De Russische zaakgelastigde te Londen meldde, dat de staf van de Engelse marine het ondanks alle aandrang niet mogelijk achtte om de positie van zijn bondgenoot in de Oostzee te verlichten. Niet alleen de bolsjewieken legden dit antwoord zo uit, dat de Geallieerden samen met de patriottische groepen in Rusland van de Duitse degenhouw tegen Petrograd slechts voordeel voor hun gemeenschappelijke zaak verwachtten. De arbeiders en soldaten twijfelden, vooral na Rodsjanko’s bekentenissen, er niet aan of de regering bereidde er zich welbewust op voor hen over te leveren aan Ludendorff en Hoffmann, om eens goed gedrild te worden.
Op de 6de oktober nam de soldatensectie met een tot nu toe ongekende eenstemmigheid een resolutie van Trotski aan: “Indien de Voorlopige Regering niet in staat is om Petrograd te verdedigen, is zij verplicht vrede te sluiten of voor een andere regering plaats te maken.” De arbeiders traden niet minder onverzoenlijk op. Zij beschouwden Petrograd als hun vesting, knoopten aan haar hun revolutionaire verwachtingen vast en wilden Petrograd niet prijs geven. Verschrikt door het oorlogsgevaar, de ontruiming, de verontwaardiging van de soldaten en arbeiders en de opwinding onder de gehele bevolking sloegen de verzoeningsgezinden op hun beurt alarm: men mag Petrograd niet aan zijn lot overlaten. Nadat de regering tot de overtuiging gekomen was, dat de poging tot ontruiming aan alle kanten op tegenstand stuitte, begon zij tot de terugtocht over te gaan: zij was niet zozeer bezorgd om haar eigen veiligheid dan wel om de kwestie van de zetel van de toekomstige Constituerende Vergadering. Ook deze positie was echter onhoudbaar. Nog geen week later zag de regering zich genoodzaakt te verklaren, dat zij niet alleen van plan was om zelf in het Winterpaleis te verblijven, maar ook om, zoals oorspronkelijk bepaald was, de Constituerende Vergadering in het Taurisch paleis bijeen te roepen. Deze verklaring bracht geen verandering in de militaire en politieke toestand. Zij liet echter opnieuw de politieke macht van Petrograd zien, dat het als zijn taak beschouwde om een einde te maken aan de Kerenski-regering, en deze daarom niet uit zijn muren weg liet gaan. Alleen de bolsjewieken hebben later de residentie naar Moskou durven verplaatsen. Zij konden dit zonder enige moeilijkheid doen, omdat het voor hen werkelijk een strategische noodzakelijkheid was: politieke redenen om uit Petrograd te vluchten, hadden zij niet.
De regering gaf de berouwvolle verklaring betreffende de verdediging van de hoofdstad op verzoek van de meerderheid der verzoeningsgezinden aan een commissie van de Raad van de Russische republiek, het Voorlopig Parlement. Deze wonderlijke instelling was inmiddels eindelijk ter wereld gekomen. Plechanov, die er van hield te schertsen en dit ook goed kon, noemde de onmachtige en kortstondige Raad van de Republiek oneerbiedig “een huisje op het ijs.” Politiek is deze typering buitengewoon treffend. Men dient er slechts aan toe te voegen dat het Voorlopig Parlement er als huisje niet kwaad uitzag: het kreeg het prachtige Mariinskipaleis toegewezen, waarin vroeger de Raad van State gehuisvest was. Het contrast tussen het fraaie paleis en het verwaarloosde, van soldatengeuren vervulde Smolny frappeerde Soechanov: “Men kreeg,” erkent hij, “te midden van al deze pracht lust om eens uit te rusten en alle moeilijkheden en strijd, honger en oorlog, verval en anarchie, zowel het land, alsook de revolutie te vergeten.” Men had echter niet veel tijd tot uitrusten en vergeten. De zogenaamde “democratische” meerderheid in het Voorlopig Parlement bestond uit driehonderd en acht personen: honderdtwintig sociaal-revolutionairen, waaronder ongeveer twintig linksen; zestig mensjewieken van diverse schakeringen; zesenzestig bolsjewieken; verder coöperators, afgevaardigden van het Boeren Uitvoerend Comité enz. De bezittende klassen hadden honderd zesenvijftig zetels, waarvan de kadetten de helft bezetten. Samen met de coöperators, de Kozakken en de zeer conservatieve leden van het Boeren Uitvoerend Comité had de rechtervleugel in een aantal kwesties vrijwel de meerderheid. De verdeling van de zetels in het comfortabele huisje op het ijs was derhalve lijnrecht in strijd met de uitgesproken wil van stad en land. Daarom was in het Mariinskipaleis in tegenstelling tot de grauwe Sovjets en dergelijke vertegenwoordigingen, de bloem van de natie verzameld. Daar de leden van het Voorlopig Parlement niet afhankelijk waren van toevalligheden in de verkiezingsstrijd, plaatselijke invloeden en gewestelijke voorrechten, zond elke sociale groep en elke partij haar meest bekende leiders daarheen. De samenstelling was wat de personen betreft “buitengewoon schitterend” volgens Soechanov. Toen het Voorlopig Parlement voor haar eerste zitting bijeenkwam, was dit, volgens Miljoekov, voor vele sceptici een pak van het hart: “Mooi zo, als de Constituerende Vergadering er even goed zal uitzien als deze.” De bloem van de natie bekeek zichzelf met voldoening in de spiegels van het slot, zonder te beseffen, dat zij ten ondergang gedoemd was.
Bij de opening van de Raad van de Republiek op de 7de oktober liet Kerenski niet na, eraan te herinneren dat de regering weliswaar over de “volle macht” beschikte, maar niettemin bereid was om “elke inderdaad nuttige wenk” aan te horen: al was de regering een absolute, zo bleef zij toch een verlichte regering. In het presidium, dat uit vijf leden bestaat, met Avksentjev als voorzitter, is één plaats voor de bolsjewieken bestemd: deze blijft open. Het was de regisseurs van de jammerlijke en trieste komedie droef te moede. De belangstelling voor de trieste opening op de trieste regendag was van het begin af aan geheel op het optreden van de bolsjewieken, dat men verwachtte, gericht. In de couloirs van het Mariinskipaleis verbreidde zich volgens Soechanov, het “sensationele gerucht, dat Trotski met een meerderheid van twee à drie stemmen gezegevierd had... en dat de bolsjewieken spoedig het Voorlopig Parlement zouden verlaten.” In werkelijkheid was het besluit, om demonstratief het Mariinskipaleis te verlaten, op de 5de in de zitting van de bolsjewistische fractie met algemene stemmen op één na aangenomen: zo sterk was de verschuiving naar links sinds de laatste twee weken! Alleen Kamenev bleef bij zijn oude standpunt, of liever gezegd, hij was de enige die het waagde dit te verdedigen. In een afzonderlijke, aan het Centraal Comité van de partij gerichte verklaring, noemde Kamenev zonder er doekjes om te winden de ingeslagen koers “zeer gevaarlijk voor de partij.” De openlijke plannen van de bolsjewieken brachten een zekere onrust bij het Voorlopig Parlement teweeg: men duchtte eigenlijk niet zozeer een verzwakking van het regime, als wel een “schandaal” tegenover de diplomaten van de Geallieerden, die zo juist door de meerderheid met de verschuldigde patriottische bijvalsbetuigingen begroet waren. Soechanov verhaalt, hoe een bekende officiële persoonlijkheid – Avksentjev zelf – naar de bolsjewieken werd gezonden om hen eens te polsen: Wat zal er gebeuren? “Niets bijzonders,” antwoorddeTrotski, “niets bijzonders, hoogstens een pistoolschot.”
Na de opening van de zitting kreeg Trotski overeenkomstig het van de Rijksdoema overgenomen reglement tien minuten voor het buiten de agenda om afleggen van een verklaring namens de bolsjewistische fractie. Er ontstaat een spannende stilte in de zaal. De verklaring begint met te constateren dat de regering nu evenmin verantwoordelijk was als tegenover de Democratische Vergadering, die zogenaamd bijeengeroepen was om Kerenski te temmen en dat de vertegenwoordigers van de bezittende klassen een zodanig aantal plaatsen in de Voorlopige Raad gekregen hadden, als waarop zij geenszins aanspraak konden maken. Indien de bourgeoisie werkelijk van plan was de Constituerende Vergadering binnen anderhalve maand bijeen te laten komen, hadden haar leiders geen reden om nu met zulk een hardnekkigheid de onafhankelijkheid van de regering zelfs tegenover een kunstmatig geschapen vertegenwoordiging te verdedigen. “Alles komt hierop neer, dat de burgerlijke klassen zich tot taak gesteld hebben de Constituerende Vergadering uiteen te jagen.” Dit was raak. Des te krachtiger protesteert de rechtervleugel. Zonder van de tekst van de verklaring af te wijken, geselt de spreker de industriële, de agrarische en de voedselpolitiek van de regering: indien men zich bewust ten doel gesteld had de weg van een opstand op te drijven, zou men geen andere tactiek kunnen volgen. “De gedachte om de revolutionaire hoofdstad aan de Duitse troepen prijs te geven... wordt geduld als een natuurlijk onderdeel van de gehele politiek, welke ten doel heeft een contrarevolutionaire samenzwering... te bevorderen.” De protesten gaan over in een storm van verontwaardiging. Men schreeuwt: Berlijn! Duits geld! Verzegelde wagon! En tussen dit alles door, als het ware als parels in de modder – de schunnigste vloeken. Zoiets had zich nog nooit, zelfs niet tijdens de heftigste botsingen in het vuile, verwaarloosde, door de soldaten bespuwde Smolny afgespeeld. “Nauwelijks waren wij in het nette gezelschap van het Mariinskipaleis aangeland...,” schrijft Soechanov, “of terstond ontstond er die kroegstemming, welke ook in de geoctrooieerde Rijksdoema geheerst had.”
Ondanks de uitbarstingen van woede, die nu en dan door kalmere momenten afgewisseld worden, voortgaande, eindigt de spreker met te zeggen: “Wij, de bolsjewistische fractie, verklaren dat wij met deze regering van volksbedrog en met deze raad van contrarevolutionair dulden niets gemeen hebben... Terwijl wij de Voorlopige Raad verlaten, doen wij een beroep op de waakzaamheid en de heldenmoed van de arbeiders, soldaten en boeren van geheel Rusland. Petrograd is in gevaar! De revolutie is in gevaar! Het volk is in gevaar!... Wij richten ons tot het volk. Alle macht aan de sovjets!”
De spreker verlaat het spreekgestoelte. Enkele tientallen bolsjewieken verlaten onder gevloek de zaal. Na enige angstige minuten durft de meerderheid opgelucht herademen. Slechts de bolsjewieken zijn weggegaan – de bloem van de natie blijft op haar post. Alleen de linkervleugel van de verzoeningsgezinden kromp ineen onder de slag, welke klaarblijkelijk toch niet tegen haar gericht was. “Wij, die het dichtst bij de bolsjewieken stonden,” erkent Soechanov, “zaten volkomen verpletterd door hetgeen er gebeurd was.” De ridders van het woord kwamen tot de ontdekking, dat het geen tijd voor woorden meer was.
De minister van buitenlandse zaken Teresjtsjenko stelde in een geheim telegram de Russische gezanten op de hoogte van de opening van het Voorlopig Parlement: “De eerste zitting heeft, afgezien van een door de bolsjewieken verwekt schandaal, niets bijzonders opgeleverd.” De historische breuk van het proletariaat met het staatsapparaat van de bourgeoisie werd door deze mensen eenvoudig als een “schandaal” opgevat. De burgerlijke pers liet de gelegenheid niet voorbijgaan, om de regering met een beroep op de vastberadenheid van de bolsjewieken aan te sporen: de heren ministers zouden het land slechts dan van de anarchie kunnen redden, “indien zij evenveel vastberadenheid en wilskracht toonden te bezitten als kameraad Trotski.” Alsof het om de vastberadenheid en de wil van enkelingen en niet om het historische lot van klassen ging. En alsof de selectie van mensen en karakters zich los van de historische taak voltrokken had. “Zij spraken en handelden,” schreef Miljoekov naar aanleiding van de uittocht van de bolsjewieken uit het Voorlopig Parlement, “als mensen die een macht achter zich voelen en die weten dat de toekomst aan hen is.”
Het verlies van de Monsundeilanden, de toenemende bedreiging van Petrograd en de uittocht van de bolsjewieken uit het Voorlopig Parlement, de straat op, dwongen de verzoeningsgezinden tot nadenken over de vraag hoe het verder met de oorlog zou gaan. Na een overleg van drie dagen, met de minister van oorlog en de minister van marine, met commissarissen en afgevaardigden van legerorganisaties, nam het Centraal Uitvoerend Comité het heilzaam besluit: “Aandringen op de deelname van vertegenwoordigers van de Russische democratie aan de conferentie van de Geallieerden te Parijs.” Nadat er nieuwe moeilijkheden gerezen waren, werd Skobeljev tot afgevaardigde benoemd. Een gedetailleerde instructie werd uitgewerkt: vrede zonder annexaties en oorlogsschattingen, neutralisering van de zeestraten, ook van het Suez- en het Panamakanaal, – de geografische horizon van de verzoeningsgezinden was wijder dan hun politieke – afschaffing van de geheime diplomatie en geleidelijke ontwapening. Het Centraal Uitvoerend Comité verklaarde dat de deelname van zijn afgevaardigde aan de beraadslagingen te Parijs ten doel had, een druk op de Geallieerden uit te oefenen. Een druk van Skobeljev op Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten! Het blad van de kadetten stelde de venijnige vraag wat Skobeljev doen zou, indien de Geallieerden zijn voorwaarden openlijk afwezen? “Zal hij met een nieuwe oproep aan de volken van de gehele aarde dreigen?” Ach, de verzoeningsgezinden schaamden zich reeds lang voor hun eigen vroegere oproep.
Terwijl het Centraal Uitvoerend Comité de Verenigde Staten tot een neutralisering van het Panamakanaal wilde brengen, bleek het in werkelijkheid niet in staat om zelfs maar op het Winterpaleis pressie uit te oefenen. Op de 12de zond Kerenski een uitvoerig schrijven aan Lloyd George vol zachte verwijten, bittere klachten en enthousiaste beloften. Het front verkeerde “in een betere toestand dan in de lente van het vorig jaar.” Inderdaad had de defaitistische propaganda – de Russische eerste minister beklaagt zich bij zijn Engelse collega over de Russische bolsjewieken – het onmogelijk gemaakt de gestelde taak geheel te verwezenlijken. Maar van vrede kon er toch geen sprake zijn. Voor de regering was het slechts de vraag: “Hoe de oorlog voort te zetten?” Begrijpelijkerwijs smeekte Kerenski om kredieten tegen onderpand van zijn patriottisme.
Het van bolsjewieken bevrijde Voorlopige Parlement zat evenmin stil: op de 10de vingen de debatten over een verhoging van de strijdvaardigheid van het leger aan. De discussie, die niet minder dan drie zittingen in beslag nam, verliep volgens het vaste schema: “men moet het leger er van overtuigen dat het voor vrede en democratie strijdt.” zei men links. Overtuigen is onmogelijk, men moet het dwingen, antwoordde men rechts. Wij hebben geen middelen om te dwingen, men moet eerst, al is het ook maar gedeeltelijk, overtuigen, antwoordden de verzoeningsgezinden. In het overtuigen zijn de bolsjewieken u de baas, antwoordden de kadetten. Beide partijen hadden gelijk. Maar ook een drenkeling heeft gelijk, als hij vóór het verdrinken nog schreeuwt.
Op de 18de brak het beslissende uur aan, dat echter niets aan het natuurlijk verloop der dingen kon veranderen. Het voorstel van de sociaal-revolutionairen kreeg vijfennegentig tegen honderd zevenentwintig stemmen met vijftig onthoudingen. Het voorstel van rechts – honderd vijfendertig tegen honderdnegenendertig stemmen. Wonderlijk genoeg is er geen meerderheid! “Algemene opwinding en verwarring” heerst er, volgens de couranten, in de zaal. Ondanks de eenheid van doel was de bloem van de natie zelfs niet in staat, ook maar een platonisch besluit betreffende de meest acute kwestie in het nationale leven te nemen. Dit was geen toeval: hetzelfde verschijnsel deed zich dag in, dag uit bij alle overige kwesties, zowel in commissies, als in plenaire zittingen voor. De meningsverschillen waren eenvoudig ontelbaar. De verschillende groepen leefden van abstracte schakeringen van een politieke gedachte, maar de politieke gedachte zelf ontbrak. Was deze misschien met de bolsjewieken de straat opgegaan...? De impasse van het Voorlopig Parlement was de impasse van het gehele regime.
Het leger van mening te doen veranderen was moeilijk, maar het te dwingen was onmogelijk. Naar aanleiding van de nieuwe terechtwijzing van Kerenski aan het adres van de Baltische vloot, die dapper in de gevechten stand hield en vele slachtoffers telde, richtte het congres van de matrozen zich tot het Centraal Uitvoerend Comité met de eis, om uit de Voorlopige Regering “degene te verwijderen, die door zijn schaamteloze politieke dreigementen de grote revolutie te schande maakt en te gronde richt.” Zo een taal had Kerenski nog nooit, zelfs niet van de matrozen, gehoord. Het districtscomité van het leger, de vloot en de Russische arbeiders in Finland, dat als een regering optrad, hield voor de regering bestemde vrachten achter. Kerenski dreigde met arrestatie van de sovjetcommissarissen. Het antwoord luidde: “Het districtscomité neemt de uitdaging van de Voorlopige Regering met een gerust geweten aan.” Kerenski zweeg. De Baltische vloot bevond zich eigenlijk reeds midden in de opstand.
Aan het front van de troepen te land was het nog niet zover gekomen, maar de ontwikkeling ging in dezelfde richting. De voedselvoorziening verslechterde gedurende de maand oktober snel. De opperbevelhebber aan het Noordelijk front meldde, dat “de honger de voornaamste oorzaak van de morele ontbinding van het leger was.” Terwijl de verzoeningsgezinde leiders aan het front voortgingen met, nu weliswaar achter de rug van de soldaten om, over een verhoging van de strijdvaardigheid van het leger te spreken, werd van onderop in het ene regiment na het andere de eis gesteld om tot een onmiddellijke publicatie van de geheime documenten en een direct vredesaanbod over te gaan. Sjdanov, de commissaris van het Westelijk front, rapporteerde in de eerste dagen van oktober: “De stemming is buitengewoon onrustig in verband met de naderende vorstperiode en de slechtere voedselvoorziening... De bolsjewieken hebben ontegenzeggelijk succes.”
De regeringsinstellingen aan het front hingen in de lucht. De commissaris van het 2de leger meldt dat de krijgsraden geen zitting kunnen hebben, omdat de soldaten weigeren als getuige te verschijnen. De verhouding tussen legerleiding en soldaten heeft zich toegespitst. Men is van oordeel dat de officieren aan het voortduren van de oorlog schuldig zijn. De vijandigheid van de soldaten tegen de regering en de legerleiding was reeds lang op de legercomités, die vanaf het uitbreken van de revolutie nooit vernieuwd waren, overgeslagen. Met voorbijgaan van deze zonden de regimenten afgevaardigden naar Petrograd, naar de sovjet, met klachten over de ondragelijke toestanden in de loopgraven, zonder brood, zonder uitrusting en zonder vertrouwen in een goede afloop van de oorlog. Op het Roemeense front, waar de bolsjewieken zeer zwak zijn, weigeren gehele regimenten te schieten. “Binnen twee à drie weken zullen de soldaten zelf een wapenstilstand afkondigen en de wapens neerleggen.” Afgevaardigden van een van de divisies melden: “De soldaten hebben besloten om bij de eerste sneeuwval naar huis terug te keren.” Een delegatie van het 33ste legercorps dreigde in het plenum van de sovjet van Petrograd, dat de soldaten zelf de macht in handen zouden nemen en een wapenstilstand zouden sluiten, indien er niet werkelijk op een vrede aangestuurd werd. Een commissaris van het 2de leger rapporteert aan de minister van oorlog: “Meermalen hoort men zeggen, dat men met het invallen van de koude de stellingen zal verlaten.”
De verbroedering, welke na de Julidagen nagenoeg opgehouden had, leefde weer op en nam snel toe. Na een tussenpauze namen de gevallen, waarin soldaten de officieren niet alleen gevangen namen, maar ook de meest gehate onder hen afmaakten, wederom toe. Het strafgericht had nagenoeg openlijk voor de ogen van de soldaten plaats. Er was niemand die tussenbeide kwam; de meesten wilden dit niet doen, en een kleine minderheid durfde het niet. Het gelukte de daders altijd te ontkomen, als waren zij spoorloos in de soldatenmassa’s ondergedoken. Een generaal schreef: “Wij klampen ons krampachtig nu eens aan dit, dan weer aan dat vast, smeken om een wonder, maar de meesten zien in dat er geen redding meer mogelijk is.”
Vol boosaardigheid en stompzinnigheid bleven de patriottische bladen over een voortzetting van de oorlog, het offensief en de overwinning schrijven. De generaals schudden het hoofd en sommige van hen stemden aarzelend toe. “Alleen mensen, die volslagen krankzinnig zijn, kunnen,” zo schreef baron Budberg, commandant van een legercorps, dat bij Dwinsk stond op de 7de, “nu aan een offensief denken.” De volgende dag moet hij reeds in hetzelfde dagboek schrijven: “Ik ben geheel verpletterd en buiten mijzelf over de orders die ik gekregen heb voor een offensief, dat niet later dan op de 20ste oktober moet plaats hebben.” De generale staven, die aan niets meer geloofden en alles opgegeven hadden, maakten plannen voor nieuwe krijgsverrichtingen. Menig generaal zag een laatste redmiddel in een herhaling van het experiment van Kornilov met Riga op nog grotere schaal, nl. het leger in een strijd wikkelen en dan trachten om de nederlaag op het hoofd van de revolutie te laten neerkomen.
Op initiatief van de minister van oorlog Verchovski werd besloten, om de oudere lichtingen naar huis te zenden. De treinen kraakten onder de stroom soldaten die naar huis terugkeerden. De veren braken aan de overbelaste wagons en de vloeren werden ingedrukt. De stemming onder de achterblijvenden wordt er door dit alles niet beter op. “De loopgraven vervallen,” schrijft Budberg, “De verbindingsgangen zijn overstroomd; overal afval en uitwerpselen. De soldaten weigeren beslist, om de loopgraven schoon te maken... Men huivert bij de gedachte waartoe dat moet leiden wanneer de lente komt en alles begint te verrotten en te vergaan.” De soldaten weigeren in hun toestand van verbittering en passiviteit zelfs geregeld, om zich te laten inenten: dit werd eveneens een vorm van strijd tegen de oorlog.
Na vergeefse pogingen om de strijdvaardigheid van het leger door inkrimping van het aantal soldaten te verhogen, kwam Verchovski plotseling tot de conclusie, dat slechts vrede het land kon redden. In een particuliere bijeenkomst met de leiders van de kadetten, die de jonge en naïeve ministers op zijn hand hoopte te krijgen, gaf Verchovski een beeld van het materiële en geestelijke verval van het leger: “Elke poging om de oorlog voort te zetten, kan de catastrofe slechts verhaasten.” Dit kon de kadetten niet ontgaan, maar onder stilzwijgen van de overigen trok Miljoekov minachtend de schouders op: “Ruslands eer”, “trouw aan de Geallieerden...” Zonder ook maar één syllabe hiervan te geloven, poogden de leiders van de bourgeoisie hardnekkig om de revolutie onder de ruïnes en lijken van de oorlog te begraven. Verchovski betoonde politieke moed, want zonder eerst de regering hiervan op de hoogte te stellen of haar te waarschuwen, trad hij op de 20ste in een commissie van het Voorlopig Parlement op, om een verklaring af te leggen over de noodzakelijkheid van een onmiddellijke vrede, onverschillig of de Geallieerden toestemden of niet. Allen, die hem in particuliere gesprekken bijgevallen waren, keerden zich nu woedend tegen hem. De patriottische pers schreef, dat “de minister van oorlog zich aan de zijde van kameraad Trotski geschaard had.” Boerzev zinspeelde op het Duitse geld. Verchovski werd ontslagen. Onder vier ogen zeiden de patriotten tot elkaar, dat hij eigenlijk gelijk had. Budberg bleef zelfs in zijn dagboek voorzichtig: “Bezien vanuit het oogpunt van trouw aan het eenmaal gegeven woord,” schreef hij, “is het voorstel natuurlijk dubbelzinnig, maar bekeken vanuit het oogpunt van de egoïstische belangen van Rusland is het wellicht het enige, dat de mogelijkheid voor een uitweg biedt.” De baron bekent tegelijkertijd zijn afgunst op de Duitse generaals, “die door het lot het geluk ten deel valt overwinningen te behalen.” Hij voorzag niet, dat ook de Duitse generaals spoedig aan de beurt zouden komen. Deze lieden vermochten in het algemeen niets te voorzien, zelfs niet de knapsten onder hen. De bolsjewieken voorzagen wel, en daarin lag hun kracht.
Met de uittocht uit het Voorlopig Parlement was in de ogen van het volk de laatste schakel, welke de partij van de opstand met de officiële wereld verbond, verbroken. Met nieuwe energie – het feit dat het doel zo nabij was, deed de krachten verdubbelen – begonnen de bolsjewieken hun propaganda, welke door de tegenstanders demagogie genoemd werd, omdat zij openlijk rondbazuinden, hetgeen men anders in de vertrekken en de regeringsbureaus placht verborgen te houden. Deze onvermoeide propaganda had zo’n overtuigingskracht, doordat de bolsjewieken de loop van de ontwikkeling goed begrepen, hun politiek hiernaar richtten, niet bang waren voor de massa’s en vast aan hun goed recht en uiteindelijke zegepraal geloofden. Het volk werd niet moe, hen aan te horen. De massa’s voelden de behoefte, om bijeen te blijven, de een wilde zich aan de ander spiegelen, en allen zagen met steeds grotere opmerkzaamheid en spanning, hoe dezelfde gedachte in al zijn verschillende schakeringen en nuances in hen leefde. Reusachtige massa’s verdrongen zich bij de circussen en andere grote gebouwen, waar de meest populaire bolsjewieken spraken en voor het laatst tot de strijd opriepen.
Het aantal leidende propagandisten nam tegen oktober sterk af. In de eerste plaats miste men Lenin als propagandist en meer nog als dagelijks leider. Men miste zijn eenvoudige en diepgaande conclusies, die zich vast in het bewustzijn van de massa’s boorden, zijn sprekende uitdrukkingen, die hij van het volk afgeluisterd had en weer aan het volk teruggaf. Men miste de bekwame propagandist Zinovjev: terwijl hij zich verborgen hield, om zich te onttrekken aan de vervolgingen wegens deelname aan de Juliopstand, had deze zich beslist tegen de Oktoberopstand gekeerd en was daardoor voor het gehele kritieke tijdperk van het toneel van de strijd verdwenen. Kamenev, een weergaloos propagandist en ervaren politiek instructeur van de partij, veroordeelde de tactiek van de opstand, geloofde niet in de overwinning, voorzag een ramp en hield zich somber gestemd op de achtergrond. Sverdlov, die van nature meer organisator dan propagandist was, trad geregeld in massavergaderingen op, en zijn gelijkmatige, machtige en onvermoeide basstem verbreidde rust en zekerheid. Stalin was noch propagandist, noch redenaar. Hij trad meermalen op als rapporteur in partijvergaderingen. Sprak hij echter ook maar eenmaal in een revolutionaire massabijeenkomst? In de documenten en memoires is niets hieromtrent te vinden.
Een indrukwekkende propaganda werd door Volodarski, Lasjevitsj, Kollontaj en Tsjoednovski gevoerd. Na hen kwamen tientallen propagandisten van kleiner formaat. Met belangstelling en sympathie, waarbij zich bij hen, die beter op de hoogte waren, ook nog toegeeflijkheid voegde, hoorde men Loenatsjarski aan, een geroutineerd spreker, die een feit, een opvatting, pathos en scherts op juiste wijze wist te plaatsen, maar die er geen aanspraak op maakte leider te zijn: hij had zelf leiding nodig. Hoe dichter de omwenteling naderde, des te meer verslapte Loenatsjarski.
Soechanov deelt over de voorzitter van de sovjet van Petrograd het volgende mee: “Zich onttrekkend aan zijn werk in de revolutionaire leiding, vloog hij van de Oboechovski- naar de Troebosjtsnyfabriek, van de Poetilov naar de Baltijskifabriek, vanuit de manege naar de kazernes en het was alsof hij overal tegelijk sprak. Elke Petrogradse arbeider en soldaat kende hem. Zijn invloed – bij de massa’s en de leiding – was reusachtig. Hij was de centrale figuur in deze dagen en de voornaamste held in deze historische periode.”
Veel sterker was echter in deze laatste tijd vóór de revolutie die individuele propaganda, welke naamloze arbeiders, matrozen en soldaten voerden, door mensen in hun omgeving tot geestverwanten te maken, laatste twijfel uit te roeien en laatste aarzelingen te overwinnen. De afgelopen maanden met hun koortsachtig politiek leven hadden talrijke eenvoudige leiders gevormd, honderden en duizenden oerkrachtige mensen opgevoed, die gewoon waren de politiek van beneden af en niet van bovenaf te beschouwen, en die juist daarom feiten en mensen zo treffend juist wisten te beoordelen, als theoretisch geschoolde sprekers lang niet altijd gegeven is. Voorop gingen de arbeiders van Petrograd, erfelijke proletariërs, uit wie een groep propagandisten en organisatoren gevormd was, die uitmuntend revolutionair gestaald waren, een grote politieke scholing hadden en zelfstandig konden denken en handelen. Draaiers, bankwerkers, smeden, voormannen in werkplaatsen en fabrieken, hadden reeds om zich heen hun scholen en leerlingen, die later de Sovjetrepubliek zullen opbouwen. De Baltische matrozen, die de meest trouwe strijdmakkers van de Petrogradse arbeiders waren en voor een groot deel uit het midden van deze laatste voortkwamen, hebben brigades propagandisten gevormd, welke stormenderhand achterlijke regimenten, districtssteden en moezjiekdorpen wisten te veroveren. Een algemene gedachte, in het circus Modern door een van de revolutionaire leiders verkondigd, werd in honderden hoofden verwerkt, totdat zij vlees en bloed van hen werd, en ging dan door het gehele land.
Duizenden revolutionaire arbeiders en soldaten werden bij de terugtocht van het Russische leger samen met de industriebedrijven of wel afzonderlijk uit de Baltische provincies, uit Polen en Litouwen weggevoerd: dit waren allen propagandisten tegen de oorlog en de schuldigen aan deze. Letlandse bolsjewieken, die van hun vaderland gescheiden waren en volkomen op revolutionaire grondslag stonden, verrichtten dag in dag uit, vol overtuiging, koppig en vastberaden ondermijningsarbeid in alle delen van het land. De hoekige gezichten, het harde accent en de niet zelden gebroken Russische uitspraak gaven een ongewoon krachtige uitdrukking aan hun hartstochtelijke oproepen tot de opstand.
De massa duldde nu niet langer personen, die aarzelden, twijfelden of neutraal bleven, in haar midden. Zij wilde iedereen omvatten, meeslepen, overtuigen en winnen. De bedrijven zonden samen met de regimenten afgevaardigden naar het front. De soldaten in de loopgraven verenigden zich met de arbeiders en boeren in het naburige achterland. In de dichtbij het front gelegen steden hadden talloze meetings, vergaderingen en congressen plaats, waar de soldaten en matrozen hun optreden aan dat van de arbeiders en boeren aanpasten: zo werd het achterlijke, nabij het front gelegen Wit-Rusland voor het bolsjewisme gewonnen.
Waar de plaatselijke partijleiding besluiteloos was en een afwachtende houding aannam, zoals bijvoorbeeld in Kiev, Voronezj en op talrijke andere plaatsen, vervielen de massa’s dikwijls in passiviteit. Ter rechtvaardiging van hun politiek, wezen de leiders op de slechte stemming, welke zij dikwijls zelf veroorzaakt hadden. En omgekeerd: “Hoe krachtiger en moediger de oproep tot de opstand was,” schrijft Povolsjski, een van de propagandisten te Kasan, “met des te meer vertrouwen en vriendschappelijker gevoelens stond de soldatenmassa tegenover de sprekers.” De fabrieken en regimenten van Petrograd en Moskou kloppen steeds luider op de houten deuren van het dorp. De arbeiders organiseren collecten onder elkaar en zenden afgevaardigden naar de gouvernementen, waar zij vandaan komen. Regimenten besluiten om de boeren tot ondersteuning van de bolsjewieken op te roepen. Arbeidersbedrijven buiten de stad organiseren pelgrimstochten naar de omliggende dorpen, verspreiden couranten en stichten bolsjewistische cellen. Zij brengen van deze tochten een weerglans van de branden van de boerenoorlog in hun ogen mee naar huis. Het bolsjewisme verovert stormenderhand het land. De bolsjewieken worden een onoverwinlijke macht. Het volk gaat met hen. De stedelijke Doema’s van Kronstadt, Tsaritsyn, Kostroma en Sjoeja, die met algemeen kiesrecht gekozen zijn, zijn in handen van de bolsjewieken. De bolsjewieken weten bij de verkiezingen voor de wijkdoema’s in Moskou tweeënvijftig procent van de stemmen te behalen. Zowel in het verre, rustige Tomsk, alsook in het geheel niet industriële Samara nemen zij in de Doema de voornaamste plaats in. Drie van de vier vertegenwoordigers in de districtszemstvo van Schlüsselberg zijn bolsjewieken. In de districtszemstvo te Ligovsk verkrijgen de bolsjewieken vijftig procent van de stemmen. Niet overal is het zo gunstig gesteld. Maar overal gaat het in dezelfde richting: de bolsjewistische partij neemt snel in betekenis toe.
De bolsjewisering van de massa’s kwam echter veel krasser tot uiting in de klassenorganisaties. De vakverenigingen omvatten in de hoofdstad meer dan een half miljoen arbeiders. De mensjewieken, die in sommige vakverenigingen nog de leiding hadden, voelden zich als overblijfselen uit vroeger dagen. Welk deel van het proletariaat zich ook verenigde en welke ook zijn onmiddellijke doeleinden mochten zijn, het kwam onvermijdelijk tot de bolsjewistische opvattingen. En dit is niet toevallig: de vakverenigingen, fabriekscomités, economische of culturele verenigingen van de arbeidersklasse, blijvende of tijdelijke, allen waren zij door de gehele situatie bij elke afzonderlijke taak ertoe gedwongen, om altijd weer dezelfde vraag te stellen, nl. wie heeft het te zeggen?
De arbeiders in de artilleriebedrijven, die bijeengeroepen waren tot een congres, om de betrekkingen met de administratie te regelen, verklaren hoe dit bereikt kan worden, nl. door de Sovjetmacht. Dit is reeds geen holle frase meer, maar een program tot economische redding. Nu zij dichter bij de macht komen, mengen de arbeiders zich steeds directer in de industriële vraagstukken: het artilleriecongres schiep zelf een apart centrum, om de omzetting van de oorlogsbedrijven tot productie voor vredesdoeleinden te bestuderen.
Het Moskous congres van de fabriekscomités verklaarde dat het noodzakelijk was, dat de plaatselijke sovjet in het vervolg bij wege van verordeningen over alle arbeidsconflicten zou beslissen, op eigen gezag de door de ondernemers gesloten bedrijven weer zou openen en door het zenden van eigen afgevaardigden naar Siberië en het Donetzbekken de bedrijven van brood en steenkool zou voorzien. Het Petrograds congres van de fabriekscomités schenkt haar aandacht aan het landbouwvraagstuk en stelt naar aanleiding van een referaat van Trotski een manifest aan de boeren op, waarin gezegd wordt, dat het proletariaat zich niet slechts als een afzonderlijke klasse, maar ook als leider van het volk voelt.
Het Al-Russisch congres van de fabriekscomités, dat in de tweede helft van oktober gehouden wordt, maakt het vraagstuk van de arbeiderscontrole tot een nationale taak. “De arbeiders hebben meer belang bij een ordelijk en onafgebroken functioneren van de ondernemingen dan de eigenaars.” De arbeiderscontrole is “in het belang van het gehele land en moet door de revolutionaire boeren en het revolutionaire leger ondersteund worden.” De resolutie, die de deur voor een nieuwe economische ordening opent, wordt aangenomen door de vertegenwoordigers van alle industriële ondernemingen van Rusland met vijf stemmen tegen en negen onthoudingen. De enkele personen, die blanco stemmen, zijn die oude mensjewieken, die hun partij niet meer kunnen volgen, maar nog niet tot het besluit hebben kunnen komen om zich openlijk voor de bolsjewistische revolutie uit te spreken. Morgen zullen zij dit doen.
De democratische gemeenteraden, die nog pas kort geleden ontstaan zijn, sterven, tegelijk met de regeringsorganen, af. De voornaamste taken, als de voorziening van de steden met water, licht, brandstoffen en levensmiddelen, vallen steeds meer aan de sovjets en aan de andere arbeidersorganisaties toe. Het fabriekscomité van de elektrische centrale in Petrograd liep de gehele stad en omgeving af op zoek nu eens naar steenkool, dan weer naar olie voor de turbines en wist zowel het een als het ander door de comités van andere bedrijven te verkrijgen, in een strijd tegen de bezitters en de administratie.
Neen, de sovjetmacht was geen hersenschim, geen door partijtheoretici bedachte, willekeurige constructie. Zij groeide onophoudelijk van onderop, uit economisch verval, onmacht van de bezittenden, uit de noden van de massa’s: de Sovjets werden inderdaad tot een regering – er bleef de arbeiders, soldaten en boeren geen andere weg over. De tijd was voorbij om te redeneren en te redetwisten over de sovjetmacht: het ging erom deze te verwezenlijken.
Op het eerste Sovjetcongres, dat in juni gehouden werd, was ertoe besloten elke drie maanden een congres te houden. Het Centraal Uitvoerend Comité riep het tweede congres niet alleen niet op het vastgestelde tijdstip bijeen, maar gaf als zijn voornemen te kennen het in het geheel niet bijeen te roepen, om niet een vijandelijke meerderheid tegenover zich te krijgen. De Democratische Vergadering had als voornaamste taak gehad om de sovjets te verdringen en deze door “democratische” organen te vervangen. Dit bleek echter niet zo eenvoudig. De sovjets waren niet geneigd hun plaats, aan wie ook, af te staan.
Op de 21ste september, tegen het einde van de Democratische Vergadering, verhief de sovjet van Petrograd zijn stem voor een zo snel mogelijk bijeenroepen van een Sovjetcongres. Er werd na de referaten van Trotski en de gast uit Moskou, Boecharin, een resolutie in deze zin aangenomen, waarin formeel uitgegaan werd van de noodzakelijkheid om zich “op een nieuwe contrarevolutionaire golf” voor te bereiden. Het verdedigingsprogram, dat de weg voor het aanstaand offensief moest banen, steunde op de sovjets als de enige organisaties die tot strijden in staat waren. De resolutie eiste dat de Sovjets hun posities in de massa’s zouden versterken. Waar de feitelijke macht in hun handen was, moesten zij deze in geen geval laten ontglippen. De in de dagen van Kornilov in het leven geroepen revolutionaire comités moesten zich gereed houden: “Het is noodzakelijk onverwijld het Sovjetcongres bijeen te roepen voor een aaneensluiting en een eendrachtig optreden van alle sovjets in hun strijd tegen het naderend gevaar en om de kwesties van een organisatie van de revolutionaire regering op te lossen.” Zo loopt de verdedigingsresolutie uit op een val van de regering. De propaganda zal van nu af aan tot aan het uitbreken van de opstand in deze trant gevoerd worden.
De sovjetafgevaardigden die tot de vergadering bijeengekomen waren, brachten de volgende dag de kwestie van het congres in het Centraal Uitvoerend Comité ter sprake. De bolsjewieken eisten dat het congres binnen twee weken zou worden bijeengeroepen en stelden voor, of liever gezegd dreigden ermee, hiertoe een apart orgaan, dat op de Petrogradse en Moskouse sovjet zou steunen, in het leven te roepen. In werkelijkheid gaven zij er de voorkeur aan om het congres door het oude Centraal Uitvoerend Comité te laten bijeenroepen: dit voorkwam bij voorbaat een strijd over de rechtsgeldigheid van het congres en maakte het mogelijk om de verzoeningsgezinden met hun eigen hulp ten val te brengen. Het verkapte dreigement van de bolsjewieken miste zijn uitwerking niet: daar de leiders van het Centraal Uitvoerend Comité echter nog niet met de sovjetlegaliteit durfden breken, verklaarden zij, dat zij aan niemand de uitoefening van hun plichten zouden toevertrouwen. Het congres werd bepaald op de 20ste oktober, binnen één maand derhalve.
Nauwelijks waren de afgevaardigden uit de provincie echter uiteengegaan, of de leiders van het Centraal Uitvoerend Comité gingen plotseling de ogen open: het congres was ontijdig, het zou de aandacht van de arbeiders in de verschillende plaatsen afleiden van de verkiezingscampagne en afbreuk doen aan de Constituerende Vergadering. In werkelijkheid was men beducht dat het congres een gevaarlijk pretendent naar de macht zou kunnen worden; hierover werd echter wijselijk gezwegen. Reeds op de 26ste september deed Dan, zonder zich behoorlijk te hebben voorbereid, bij het bureau van het Centraal Uitvoerend Comité een voorstel om het congres uit te stellen.
Deze gepatenteerde democraten bekommerden zich allerminst om de meest elementaire democratische principes, zojuist hadden zij het besluit van de door hen bijeengeroepen Democratische Vergadering, waarin een coalitie met de kadetten afgewezen werd, ongedaan gemaakt. Nu gaven zij hun soevereine minachting voor de sovjets, allereerst voor de Petrogradse, op welks schouders zij tot de macht opgeklommen waren, te kennen. Konden zij echter inderdaad, zonder hun bondgenootschap met de bourgeoisie te verbreken, rekening houden met de verwachtingen en de eisen van tientallen miljoenen arbeiders, soldaten en boeren, die achter de sovjets stonden?
Trotski beantwoordde het voorstel van Dan in die zin, dat het congres in elk geval, zo niet langs constitutionele, dan langs revolutionaire weg, bijeengeroepen zou worden. Het in het algemeen zo soepele bureau weigerde ditmaal de weg van de sovjetistische coup d’état te volgen. De kleine nederlaag bracht de samenzweerders er echter geenszins toe om de wapens neer te leggen, integendeel zij werden er door geprikkeld. Dan vond een sterke steun in de militaire sectie van het Centraal Uitvoerend Comité, welke ertoe besloot bij de frontorganisaties een “enquête te laten houden,” of het congres bijeengeroepen zou worden, d.w.z. of een besluit dat tot tweemaal toe door het hoogste sovjetorgaan genomen was, uitgevoerd zou worden. De verzoeningsgezinde pers begon intussen een campagne tegen het congres. Vooral raasden en tierden de sociaal-revolutionairen. “Of het congres bijeengeroepen zal worden of niet,” schreef de “Djelo Naroda”, “kan niet de minste betekenis hebben voor de oplossing van het regeringsvraagstuk... De regering van Kerenski zal zich in elk geval niet onderwerpen.” Aan wie niet onderwerpen?, vroeg Lenin. “Aan de sovjetmacht” verklaarde hij, “aan de macht van de arbeiders en boeren, welke de “Djelo Naroda”, om niet bij de pogromisten en antisemieten, monarchisten en kadetten achter te blijven, de macht van Trotski en Lenin noemt.”
Het Boeren Uitvoerend Comité verklaarde op zijn beurt dat de bijeenroeping van het congres “gevaarlijk en ongewenst” was. In de sovjetleiding ontstond een gevaarlijke verwarring. Afgevaardigden van de verzoeningsgezinde partijen, die het land rondtrokken, mobiliseerden de plaatselijke organisaties tegen het congres, dat officieel door het hoogste sovjetorgaan bijeengeroepen was. Het officiële blad van het Centraal Uitvoerend Comité drukte dag in dag uit op verzoek van de leidende verzoeningsgezinde kliek resoluties af tegen het congres, die meestal afkomstig waren van de maartse schimmen, die echter indrukwekkende namen hadden. De “Izvestia” droeg in verschillende hoofdartikelen de sovjets ten grave, verklaarde ze tot voorlopige barakken die gesloopt moesten worden, zodra de Constituerende Vergadering “het gebouw van het nieuwe regime” zou bekronen.
De actie tegen het congres kon voor de bolsjewieken allerminst een verrassing zijn. Reeds op de 24ste september had het Centraal Comité van de partij, zonder op de beslissing van het Centraal Uitvoerend Comité te vertrouwen, ertoe besloten een campagne van onderop, door middel van de plaatselijke sovjets en de organisaties aan het front, voor het congres te beginnen. Sverdlov werd door de bolsjewieken naar de officiële commissie van het Centraal Uitvoerend Comité ter bijeenroeping of liever gezegd ter sabotage van het congres afgevaardigd. Onder zijn leiding werden de plaatselijke partijafdelingen en door deze ook de sovjets gemobiliseerd. Op de 27ste eisten alle revolutionaire instellingen van Reval, dat het Voorlopig Parlement onmiddellijk zou worden ontbonden en het Sovjetcongres zou worden bijeengeroepen om een regeermacht te vormen, waarbij zij zich er plechtig toe verbonden, dit “met alle in de vesting aanwezige krachten en middelen” te ondersteunen. Talrijke plaatselijke sovjets, te beginnen met de Moskouse wijken, stelden voor om de kwestie van de bijeenroeping van het congres aan het trouweloos Centraal-Uitvoerend Comité te onttrekken. Tegenover de resolutie van de legercomités tegen het congres kwamen er stromen eisen ten gunste van het congres van de kant van bataljons, regimenten, legercorpsen en garnizoenen binnen. “Het Sovjetcongres moet de macht in handen nemen en nergens voor terugdeinzen,” verklaart een algemene soldatenvergadering in Kysjtym, in de Oeral. De soldaten in het gouvernement Novgorod roepen de boeren op om aan het congres deel te nemen zonder op de besluiten van het Boeren Uitvoerend Comité acht te slaan. Sovjets van de gouvernementen en de verst verwijderde districten, fabrieken en mijnen, regimenten, dreadnoughts, mijnenleggers, militaire hospitalen, meetings, een automobielencompagnie in Petrograd en een ambulance te Moskou – allen eisen, dat de regering zal verdwijnen en de macht op de sovjets zal overgaan.
Zonder zich louter tot de propagandacampagne te bepalen, scheppen de bolsjewieken zich een belangrijke basis, door een Sovjetcongres in het noorden bijeen te roepen, waarop honderdvijftig afgevaardigden uit drieëntwintig verschillende plaatsen aanwezig zijn. Dit was een goede zet! Het Centraal Uitvoerend Comité onder leiding van zijn grote meesters in kleine dingen verklaarde, dat het congres in het noorden slechts een particuliere bijeenkomst was. Een handjevol mensjewistische afgevaardigden nam niet deel aan de werkzaamheden van het congres en woonde de zittingen slechts voor “informatorische doeleinden” bij. Alsof dit iets kon afdoen aan de betekenis van het congres, waarop de sovjets van Petrograd en omgeving, Moskou, Kronstadt, Helsingfors en Reval vertegenwoordigd waren, d.w.z. van beide hoofdsteden, de marinevestingen, de Baltische vloot en de in de buurt van Petrograd gelegerde garnizoenen. Het congres, dat door Antonov geopend werd en waaraan opzettelijk een militair tintje gegeven werd, verliep onder voorzitterschap van vaandrig Krylenko, de beste propagandist van de partij aan het front en latere bolsjewistische opperbevelhebber. Het politieke referaat van Trotski was vooral gewijd aan een nieuwe poging van de regering, om de revolutionaire regimenten uit Petrograd te verwijderen: het congres zal niet toelaten dat “Petrograd ontwapend en de sovjet geworgd wordt.” De kwestie van het garnizoen van Petrograd was een belangrijk onderdeel van het machtsprobleem. “Het gehele volk stemt voor de bolsjewieken. Het volk vertrouwt ons en draagt ons op de macht in handen te nemen.” In de resolutie, welke Trotski voorstelt, wordt gezegd: “Het uur is aangebroken waarop slechts door een krachtig en eensgezind optreden van alle sovjets... het regeringsvraagstuk opgelost kan worden.” Deze vrijwel openlijke oproep tot de opstand wordt met algemene stemmen en drie onthoudingen van stem aangenomen.
Lasjevitsj riep de sovjets op, om naar het voorbeeld van Petrograd, de leiding over de plaatselijke garnizoenen zelf in handen te nemen. De Letlandse afgevaardigde Peterson zegde veertigduizend Letlandse scherpschutters voor de verdediging van het Sovjetcongres toe. De verklaring van Peterson, welke geestdriftig aangehoord werd, was allerminst een frase. Enkele dagen later verklaarde de sovjet van de Letlandse regimenten: “Alleen de opstand van het volk... zal een overgang van de macht op de sovjets mogelijk maken.” De radiostations van de oorlogsschepen verbreidden op de 13de door het gehele land de oproep van het congres in het noorden, om zich voor te bereiden op het Al-Russisch Sovjetcongres. “Soldaten, matrozen, boeren en arbeiders! Het is uw plicht, om alle hinderpalen uit de weg te ruimen.”
Het Centraal Comité van de partij stelde aan de bolsjewistische afgevaardigden van het noordelijk congres voor, om, in afwachting van het nu spoedig te houden Sovjetcongres, niet uiteen te gaan. Enkele afgevaardigden begaven zich in opdracht van het door het congres gekozen bureau naar de legerorganisaties en plaatselijke sovjets, om rapport uit te brengen, m.a.w., om de provincie voor de opstand voor te bereiden. Het Centraal Uitvoerend Comité zag een machtig apparaat naast zich, dat steunde op Petrograd en Moskou, zich door middel van de radiostations van de grote slagschepen met het land onderhield en elk ogenblik bereid was om in de kwesties betreffende het bijeenroepen van het congres het wankele hoogste sovjetorgaan te vervangen. Kleine organisatorische trucs konden daarbij de verzoeningsgezinden in geen enkel opzicht baten.
De strijd vóór en tegen het congres gaf in de provincie de laatste stoot tot de bolsjewisering van de sovjets. In een aantal achterlijke gouvernementen, bijvoorbeeld in Smolensk, kregen de bolsjewieken, alleen of tezamen met de linkse sociaal-revolutionairen, voor het eerst een meerderheid tijdens de campagne voor het congres of bij de verkiezingen van afgevaardigden. Het gelukte de bolsjewieken zelfs op het Siberische Sovjetcongres, dat midden oktober gehouden werd, om samen met de linkse sociaal-revolutionairen een hechte meerderheid te vormen, die gemakkelijk haar stempel op alle plaatselijke sovjets drukte. Op de 15de erkende de sovjet van Kiev met honderd negenenvijftig tegen achtentwintig stemmen en drie onthoudingen het aanstaande Sovjetcongres als hoogste regeringsorgaan. Op de 16de verklaarde het Sovjetcongres van het noordwestelijk district te Minsk, d.w.z. het centrum van het Westfront, dat de bijeenroeping van het Sovjetcongres niet langer uitgesteld mocht worden. Op de 18de hield de sovjet van Petrograd verkiezingen voor het aanstaande congres: op de bolsjewistische lijst (Trotski, Volodarski, Joerenjev en Lasjevitsj) werden vierhonderd drieënveertig stemmen uitgebracht. Op de sociaal-revolutionaire – honderd tweeënzestig; dit waren alle linkse sociaal-revolutionairen die tot de bolsjewieken overhelden; op de mensjewieken – vierenveertig stemmen. Het congres van de sovjets in de Oeral, dat onder voorzitterschap van Krestinski bijeenkwam en waar op de honderd en tien afgevaardigden tachtig bolsjewieken waren, verlangde in naam van tweehonderddrieëntwintigduizendnegenhonderd georganiseerde arbeiders en soldaten, dat het congres op een vastgesteld tijdstip zou worden bijeengeroepen. Diezelfde dag, de 19de, sprak het Al-Russische congres van de fabriekscomités, de meest directe en onbetwiste vertegenwoordiging van het proletariaat in het gehele land, zich voor een directe overgang van de macht op de sovjets uit. Op de 20ste verklaarde Ivanovo-Voznesensk alle Sovjets van het gouvernement “in een toestand van openlijke en verbitterde strijd tegen de Voorlopige Regering” en riep hen op om zelfstandig inzake economische en administratieve plaatselijke aangelegenheden te beslissen. Er werd slechts één stem (bij één onthouding) tegen de resolutie, welke een afzetting van de plaatselijke regeringsautoriteiten betekende, uitgebracht. Op de 22ste publiceerde de bolsjewistische pers een nieuwe lijst van zesenvijftig organisaties, welke eisten dat de macht op de sovjets zou overgaan: dit zijn de ware massa’s, die bovendien grotendeels gewapend zijn.
De sterke weerklank, welke de naderende omwenteling bij de leiders had, belette Dan niet om aan het bureau van het Centraal Uitvoerend Comité mee te delen dat slechts vijftig van de negenhonderdzeventien bestaande sovjetorganisaties zich bereid verklaard hadden om gedelegeerden te sturen en dat nog wel “zonder enige geestdrift”. Het valt niet moeilijk te begrijpen dat die enkele sovjets, die nog meenden hun gevoelens aan het Centraal Uitvoerend Comité kenbaar te moeten maken, geen geestdrift voor het congres aan de dag legden. De overgrote meerderheid van de plaatselijke sovjets en soldatencomités negeerde echter eenvoudig het Centraal Uitvoerend Comité.
Ofschoon de verzoeningsgezinden zich door hun bemoeiingen om het congres uiteen te jagen bloot gaven en compromitteerden, waagden zij het toch niet, om de zaak door te zetten. Toen het duidelijk werd, dat het congres onvermijdelijk was, maakten zij een radicale zwenking en riepen alle plaatselijke organisaties op om afgevaardigden voor het congres te kiezen, opdat een bolsjewistische meerderheid voorkomen zou worden. Het Centraal Uitvoerend Comité was echter te laat op deze gedachte gekomen en zag zich nu genoodzaakt om drie dagen vóór de vastgestelde datum het congres uit te stellen tot de 25ste oktober.
Het Februariregime en tegelijkertijd ook de burgerlijke maatschappij kregen dankzij de laatste manoeuvres van de verzoeningsgezinden onverwacht een nog wat langere levensduur, waarmee zij echter niets van enig belang meer konden winnen. De bolsjewieken daarentegen wisten die vijf dagen winst met groot succes te benutten. Dit is later zelfs door de vijanden toegegeven. “Het uitstel van de opening,” zegt Miljoekov, “werd door de bolsjewieken allereerst benut, om hun positie onder de Petrogradse arbeiders en soldaten te versterken. Trotski trad in verschillende meetings bij de diverse troepen van het Petrogradse garnizoen op. De stemming, die hij wist te wekken, blijkt uit het feit dat men bijvoorbeeld in het Semjonovskiregiment de leden van het Uitvoerend Comité, Skobeljev en Goz, die na hem optraden, niet aan het woord liet komen.”
De verandering in het Semjonovskiregiment, dat een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de revolutie vormde, had symbolische betekenis: in december 1905 hadden de Semjonovsktsy het krachtigst meegewerkt aan de onderdrukking van de opstand in Moskou. De regimentscommandant, generaal Min, beval indertijd: “Gevangenen mogen niet gemaakt worden.” Op het spoorwegtraject Moskou-Goloetvino fusilleerden de Semjonovsktsy honderdvijftig arbeiders en beambten. Generaal Min, die voor zijn heldendaden door de tsaar onderscheiden werd, werd in de herfst van het jaar 1906 door de sociaal-revolutionaire Konopljanikova gedood. Geheel overeenkomstig zijn vroegere traditie hield het Semjonovskiregiment langer dan de meeste andere garderegimenten stand. De roep van zijn “betrouwbaarheid” was zo sterk, dat de regering ondanks het droevig echec van Skobeljev en Goz tot aan de dag van het uitbreken van de revolutie en zelfs daarna hardnekkig op de Semjonovsktsy bleef vertrouwen.
De kwestie van het Sovjetcongres bleef het belangrijkste politieke vraagstuk gedurende de vijf weken, welke de Democratische Vergadering nog van de Oktoberopstand scheidden. In de verklaring welke de bolsjewieken in de Democratische Vergadering aflegden, werd het toekomstig Sovjetcongres reeds tot hoogste orgaan in het land geproclameerd. “Slechts die besluiten en voorstellen van deze vergadering... mogen uitgevoerd worden, welke door het Al-Russisch congres van de arbeiders-, boeren- en soldaten-afgevaardigden goedgekeurd zijn.” De resolutie voor een boycot van het Voorlopig Parlement, die door juist de ene helft van de leden van het Centraal Comité tegen de andere helft ondersteund werd, luidde: “Wij stellen thans de kwestie van de deelname van onze partij aan het Voorlopig Parlement direct afhankelijk van de maatregelen, welke het Al-Russisch Sovjetcongres zal nemen, om een revolutionaire regering te vormen.” De oproep tot het Sovjetcongres vindt men in vrijwel alle bolsjewistische documenten van die tijd.
Onder de omstandigheden van een ontketende boerenoorlog, een zich verscherpende nationale beweging, een voortgaande desorganisatie, een ineenstortend front en een in ontbinding verkerende regering worden de sovjets tot het enige bolwerk van de scheppende krachten. Elk vraagstuk wordt tot een machtskwestie en het vraagstuk van de macht leidt tot het Sovjetcongres. Dit zal antwoord moeten geven op alle kwesties, waaronder ook die van de Constituerende Vergadering.
Nog liet geen van de partijen de leus van de Constituerende Vergadering vallen, zelfs de bolsjewieken niet. Maar bijna ongemerkt was de belangrijkste democratische leus, welke gedurende vijftien jaren zijn stempel op de heldhaftige strijd van de massa’s gedrukt had, in de loop van de revolutionaire gebeurtenissen verbleekt en in geschrompeld, alsof zij tussen twee molenstenen vermalen was, tot kaf, een blote, inhoudloze vorm geworden, traditie, doch geen toekomstvisie. Dit proces had niets wonderlijks. De revolutie kwam in de loop van haar ontwikkeling tot de directe strijd van de twee voornaamste maatschappelijke klassen, de bourgeoisie en het proletariaat, om de macht. De Constituerende Vergadering had noch aan de een, noch aan de ander ook maar iets aan te bieden. De kleinburgerij in de stad en op het land kon bij deze strijd slechts een ondergeschikte en bijkomstige rol spelen. Zij was in elk geval niet in staat om de macht zelf in handen te nemen; indien iets met zekerheid gebleken was in de afgelopen maanden, dan was het dit. In de Constituerende Vergadering kon de kleinburgerij echter nog een meerderheid krijgen en heeft zij deze ook later werkelijk gekregen. Waartoe? Alleen maar om niet te weten hoe zij deze moest gebruiken. Hierin kwam juist de gebrekkigheid van de formele democratie op het grote keerpunt in de historie tot uiting. De macht van de traditie bleek daaruit, dat nog aan de vooravond van de laatste gewapende strijd geen enkele van de partijen afzag van de Constituerende Vergadering. In werkelijkheid had echter de bourgeoisie in plaats van op de Constituerende Vergadering op Kornilov en hadden de bolsjewieken – op het Sovjetcongres een beroep gedaan.
Men mag met zekerheid aannemen, dat tamelijk grote groepen in het volk, zelfs bepaalde tussengroepen in de bolsjewistische partij, met betrekking tot het Sovjetcongres bepaalde illusies koesterden, d.w.z. daaraan de voorstelling van een automatische en geleidelijke overgang van de macht uit handen van de coalitie in handen van de sovjets verbonden. In werkelijkheid moest men met geweld de macht nemen en was er met een stemming niets te bereiken. Slechts de gewapende opstand kon de beslissing brengen.
Van alle illusies, welke altijd onvermijdelijk aan elke grote, zelfs de meest realistische volksbeweging verbonden zijn, was de illusie van het Sovjet-“parlementarisme” uit hoofde van de gehele situatie het meest ongevaarlijk. De sovjets streden in werkelijkheid om de macht, steunden steeds meer op de militaire macht, werden tot plaatselijke regeringsorganen en veroverden al vechtend hun eigen congres. Er bleef voor constitutionele illusies niet zo heel veel plaats meer over en in de loop van de strijd in het geheel niet meer. Terwijl zij de revolutionaire strevingen van de arbeiders en soldaten in het ganse land tot één geheel verenigde, eenheid van doel en eenheid van tijd aan deze gaf, maskeerde de leus van het Sovjetcongres aan de andere kant door het voortdurend beroep op de wettige vertegenwoordiging van de arbeiders, soldaten en boeren, tegelijkertijd de half conspiratieve, half openlijke voorbereiding van de opstand. Terwijl het de krachtenverzameling voor de omwenteling vergemakkelijkte, moest het Sovjetcongres vervolgens de resultaten hiervan sanctioneren en een nieuwe, door het volk algemeen erkende regeermacht vestigen.