Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Bijlage II. Bij het hoofdstuk “De reorganisatie van de partij”

De schrijver van dit boek deed in het New Yorkse dagblad “Nowyi Mir” (“De Nieuwe Wereld”), dat bestemd was voor Russische arbeiders in Amerika, een poging om, zich baserend op spaarzame inlichtingen uit de Amerikaanse pers, een analyse en een prognose van de ontwikkeling der revolutie te geven. “Het eigenlijke verloop van de gebeurtenissen, die zich thans afspelen,” schreef de schrijver op 6 maart (oude tijdrekening), “is ons slechts uit brokstukken en toespelingen, welke terloops in de officiële telegrammen voorkomen, bekend.” De aan de revolutie gewijde serie artikelen begint op de 27ste februari en breekt ten gevolge van het vertrek van de schrijver uit New York op de 14de maart af. Wij laten hier in chronologische volgorde enkele uittreksels uit deze serie volgen, welke een begrip kunnen geven van de opvattingen over de revolutie, welke de schrijver had, toen hij op de 4de mei naar Rusland kwam.

27 februari:

“De gedesorganiseerde, gecompromitteerde, niet eensgezinde regering aan het hoofd; het uiterst verzwakte leger, de ontevredenheid, onzekerheid en angst van de bezittende klassen; de felle verbittering van de volksmassa’s; het in omvang toenemen van het in de dagelijkse strijd gestaald proletariaat, - dit alles geeft ons het recht te beweren, dat wij getuige zijn van de beginnende Tweede Russische Revolutie. Hopelijk zullen velen van ons er aan deelnemen.”

3 maart:

“Rodsjanko en Miljoekov zijn te vroeg begonnen met te spreken van orde, en het geschokte Rusland zal niet zo spoedig tot rust komen. De ene groep na de andere in het land zal opstaan - allen, die door het tsarisme en de heersende klassen onderdrukt, aan ellende prijsgegeven, uitgeplunderd zijn - op het ganse onmetelijke gebied van de Russische volkerengevangenis. De gebeurtenissen te Petrograd vormen slechts het begin. Het revolutionaire proletariaat zal aan het hoofd van de Russische volksmassa’s zijn historische arbeid verrichten; het zal de monarchistische en adellijke reactie uit al hun toevluchtsoorden verdrijven en de hand reiken aan het proletariaat van Duitsland en van geheel Europa. Want niet alleen aan het tsarisme, maar ook aan de oorlog moet een einde gemaakt worden.”

“Reeds stort de tweede revolutiegolf zich over de hoofden van Rodsjanko en Miljoekov, die pogen de orde te herstellen en tot overeenstemming met de monarchie te geraken. De revolutie zal uit zichzelf haar regeermacht voortbrengen, - het revolutionaire orgaan van het ter overwinning optrekkende volk. De voornaamste gevechten en de voornaamste slachtoffers moeten nog komen. En dan eerst zal de volledige en werkelijke zegepraal komen.”

4 maart:

“De lang ingehouden ontevredenheid van de massa’s kwam pas zo laat, nl. eerst in de tweeendertigste maand van de oorlog, tot uiting, niet omdat er een politiebolwerk tegen de massa opgericht was — dit was in de oorlog volkomen verzwakt — maar omdat alle liberale instellingen en organen, alsmede hun sociaalpatriottische handlangers, een reusachtig sterke politieke druk op de minst ontwikkelde arbeidersgroepen uitoefenden, doordat zij hun de noodzakelijkheid van “patriottische” discipline en orde inprentten.”

“De Doema kwam nu pas (na de overwinning van de opstand) aan de beurt. De tsaar trachtte op het laatste ogenblik haar uiteen te jagen. Zij zou ook “naar het voorbeeld van vroeger jaren” gehoorzaam uiteen gegaan zijn, indien zij maar in de mogelijkheid verkeerd had uiteen te gaan. In de hoofdsteden heerste echter reeds het revolutionaire volk, hetzelfde, dat tegen de wil van de liberale bourgeoisie de straat opgegaan was, om te strijden. Het leger was op de hand van het volk. Indien de bourgeoisie niet gepoogd had, haar macht te organiseren, zou de revolutionaire regering uit de opstandige arbeidersmassa’s voortgekomen zijn. De Doema van de 3de juni zou er nooit toe hebben kunnen besluiten, de macht aan het tsarisme te ontrukken. Zij kon echter het interregnum, dat ontstaan was, niet onbenut laten: de monarchie was voorlopig van het toneel verdwenen, maar de revolutionaire macht nog niet tot stand gekomen.”

6 maart:

“Een openlijk conflict tussen de revolutionaire krachten. aan welker hoofd het stedelijk proletariaat staat, en de antirevolutionaire liberale bourgeoisie, welke tijdelijk aan de macht is, kan in geen geval uitblijven. Men zou natuurlijk - en dat zullen de liberale bourgeois en de zogenaamd socialistische kleinburgers ijverig doen - vele roerende woorden kunnen vinden voor het grote voordeel van nationale eenheid boven klassenverdeeldheid, maar het is nog nooit ergens aan iemand gelukt, met dergelijke bezweringen sociale tegenstellingen uit de weg te ruimen en de natuurlijke ontwikkeling van de revolutionaire strijd tegen houden.”

“Het revolutionaire proletariaat moet nu reeds, terstond, zijn revolutionaire organen, de Sovjets van arbeiders-, soldaten- en boerenafgevaardigden, stellen tegenover de uitvoerende organen van de Voorlopige Regering. Het proletariaat moet zich in deze strijd de verovering van de macht als direct doel stellen, terwijl het de opstandige volksmassa om zich verzamelt. Alleen de revolutionaire arbeidersregering zal voldoende wilskracht en bekwaamheid bezitten, om reeds tijdens de voorbereiding van de Constituerende Vergadering een radicale democratische zuivering in het land te houden, het leger van onder tot boven te reorganiseren, het tot een revolutionaire militie te maken en de onderste boerengroepen metterdaad ervan te overtuigen, dat hun redding uitsluitend in een ondersteuning van het revolutionaire arbeidersbewind gelegen is.”

7 maart:

“Zolang de clique van Nicolaas II aan de regering was, hadden dynastieke en adellijk-reactionaire belangen de overhand in de buitenlandse politiek. Juist daardoor hoopte men in Berlijn en Wenen voortdurend op een afzonderlijke vrede met Rusland. Thans staan echter de belangen van het zuivere imperialisme op het vaandel van de regering. “De tsaristische regering bestaat niet meer,” zeggen een Goetsjkov en Miljoekov tot het volk, “gij moet nu uw bloed vergieten voor werkelijk nationale belangen!” Onder nationale belangen wordt echter door de Russische imperialisten een terugname van Polen, een verovering van Galicië, Constantinopel, Armenië en Perzië verstaan. Rusland schaart zich nu m.a.w. in het algemene imperialistische front met de overige Europese staten, vooral met zijn bondgenoten Engeland en Frankrijk.”

“De overgang van het dynastiek-adellijk tot het zuiver burgerlijk imperialisme kan het proletariaat van Rusland in genen dele met de oorlog verzoenen. Internationale strijd tegen wereldslachting en imperialisme is thans meer dan ooit onze taak.”

“De imperialistische snoeverij van Miljoekov, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije te zullen verpletteren, komt thans Hohenzollern en Habsburg zeer gelegen. Miljoekov zal nu voor hen de rol van een vogelverschrikker vervullen. De nieuwe liberaal-imperialistische regering helpt, nog voordat zij tot hervormingen in het leger overgegaan is, de Hohenzollerns de vaderlandslievende geest aan te wakkeren en de in al haar voegen krakende “nationale eenheid” van het Duitse volk te herstellen. Indien het Duitse proletariaat met recht mocht gaan geloven, dat achter de nieuwe burgerlijke regering van Rusland zowel het gehele volk, als ook de voornaamste revolutionaire kracht, het Russische proletariaat, staat - dan zou dit een verschrikkelijke slag voor onze geestverwanten, de revolutionaire socialisten van Duitsland zijn.”

“Het revolutionaire proletariaat van Rusland heeft de directe plicht te laten zien, dat er geen werkelijke macht achter de boosaardige imperialistische verlangens van de liberale bourgeoisie staat, daar zij niet ondersteund wordt door de arbeidersmassa’s. De Russische Revolutie moet aan de gehele wereld haar ware aangezicht tonen, d.w.z. haar onverzoenlijke vijandschap niet alleen tegen de adellijk-dynastieke reactie, maar ook tegen het liberale imperialisme.”

8 maart:

“De liberale bourgeois trachten onder de leus “Redding van het land” de leiding van het revolutionaire volk in handen te houden, en nemen hiertoe niet alleen de patriottische trudoviek Kerenski, maar ook, naar het schijnt, Tsjcheïdse, de vertegenwoordiger van de opportunistische elementen uit de sociaaldemocratie op sleeptouw.”

“De agrarische kwestie zal een grote wig in het huidig adellijk-burgerlijk-sociaalpatriottisch blok drijven. Kerenski zal moeten kiezen tussen de “liberalen” van de 3de juni [1], die de revolutie voor kapitalistische doeleinden willen gebruiken, en het revolutionaire proletariaat, dat zijn program van de agrarische revolutie ten volle zal ontvouwen, d.w.z.: confiscatie van de tsaristische, adellijke, vorstelijke, kloosterlijke en kerkelijke landerijen ten behoeve van het volk. Hoe de persoonlijke keuze van Kerenski zal uitvallen, is van geen betekenis... Iets anders is het met de boerenmassa’s, de onderste groepen van het dorp. Het meest dringende, brandende vraagstuk bestaat erin, hen aan de zijde van het proletariaat te brengen.”

“Een poging, om deze taak (het meeslepen van de boeren) door aanpassing van onze politiek aan de nationaal-patriottische bekrompenheid van het dorp te volvoeren. zou misdadig zijn: de Russische arbeider zou zelfmoord plegen, indien hij het bondgenootschap met de boeren kocht met verbreking van zijn bondgenootschap met het Europees proletariaat. Er bestaat echter ook geen politieke noodzaak daartoe. Wij hebben een sterker wapen in handen: terwijl de huidige Voorlopige Regering en het ministerie Lvov-Goetsjkov-Miljoekov-Kerenski [2] genoodzaakt zijn – tot behoud van hun eenheid – de agrarische kwestie uit de weg te gaan. kunnen en moeten wij haar in al haar omvang bij de boerenmassa’s van Rusland aan de orde stellen.

- Indien een agrarische hervorming onmogelijk is, zijn wij voor een imperialistische oorlog! - zei de Russische bourgeoisie na de ervaring van 1905-1907.

- Keert de imperialistische oorlog de rug toe, stelt de agrarische revolutie tegenover hem! - zullen wij aan de boerenmassa’s zeggen, terwijl wij ons op de ervaring van 1914-1917 beroepen.”

“Dezelfde kwestie, nl. die van het grondbezit, zal een grote rol spelen bij de vereniging van de proletarische kaders in het leger met de boerengroepen daarin. “De grond van de adel, maar niet Constantinopel!” zal de soldaatproletariër tot de soldaatboer zeggen en hem uiteenzetten, voor wie en voor welke doeleinden de imperialistische oorlog gevoerd wordt. En het zal van het succes van onze agitatie en onze strijd tegen de oorlog - in de allereerste plaats onder de arbeiders en in de tweede plaats onder de boeren- en soldatenmassa’s - afhangen, hoe snel de liberaal-imperialistische regering vervangen zal worden door een revolutionaire arbeidersregering, welke direct op het proletariaat en de zich daarbij aansluitende arme groepen in het dorp steunt.”

“Rodsjanko, Goetsjkov, Miljoekov zullen alles doen, om een Constituerende Vergadering naar hun evenbeeld te vormen. De nationale oorlog tegen de buitenlandse vijand zal hun sterkste troef zijn. Zij zullen dan natuurlijk spreken van de noodzakelijkheid, om de veroveringen van de revolutie tegen een aanslag van de Hohenzollerns te verdedigen. En de sociaalpatriotten zullen hiermee instemmen.”

“Was er maar iets te verdedigen!” willen wij hun antwoorden. Men moet allereerst de revolutie tegen de binnenlandse vijand beveiligen. Men moet, zonder de Constituerende Vergadering af te wachten, de oude rommel van monarchie en lijfeigenschap uit alle hoeken en gaten wegvegen. Men moet de Russische boeren leren, niet op de beloften van Rodsjanko en de patriottische leugens van Miljoekov te vertrouwen. Men moet de miljoenen boeren onder de vaan van de agrarische revolutie en de republiek tegen de liberale imperialisten verenigen. Slechts een revolutionaire regering, die, steunend op het proletariaat, de Miljoekovs en Goetsjkovs uit de regering verdrijft, is tot het verrichten van dit werk in zijn totale omvang in staat. Deze arbeidersregering zal alle middelen, welke de staatsmacht biedt, benutten. om de meest achterlijke, minst ontwikkelde groepen van de arbeidende massa’s in de stad en op het land op te heffen, op te voeden en aaneen te sluiten.”

- En indien het Duitse proletariaat niet in opstand kome Wat zullen wij dan doen?

- Dat wil zeggen, dat gij vermoedt, dat de Russische revolutie spoorloos aan Duitsland zou kunnen voorbijgaan, ook dan, als de revolutie bij ons een arbeidersregering aan de macht bracht? Dit is echter volkomen onwaarschijnlijk.

- Nu, en als het dan toch eens het geval zou zijn?...

- Als het onwaarschijnlijke zou gebeuren, als de conservatieve sociaalpatriottische organisatie de Duitse arbeidersklasse in de naaste toekomst zou verhinderen, tegen haar heersende klassen in opstand te komen, – dan zou natuurlijk de Russische arbeidersklasse de revolutie met de wapens in de hand verdedigen. De revolutionaire arbeidersregering zou tegen de Hohenzollerns oorlog voeren en het Duitse broederproletariaat tot een opstand tegen de gemeenschappelijke vijand oproepen. Evenals ook het Duitse proletariaat, indien het in de naaste toekomst aan de macht kwam, niet alleen het “recht”, maar ook de plicht zou hebben, tegen Goetsjkov-Miljoekov oorlog te voeren, om de Russische arbeiders te helpen afrekenen met hun imperia1istische vijand. De door de proletarische regering geleide oorlog zou in beide gevallen slechts een gewapende revolutie zijn. Het zou niet om een “verdediging van het vaderland”, maar om de verdediging van de revolutie en de overbrenging van deze naar andere landen gaan.”

Het behoeft nauwelijks bewijs, dat in de hierboven staande uittrekse!s uit de voor arbeiders bestemde populaire artikelen een zelfde inzicht in de ontwikkeling van de revolutie te vinden is als in Lenins stellingen van de 4de april.

In verband met de crisis, welke de bolsjewistische partij in de eerste twee maanden van de Februarirevolutie doormaakte, is het nuttig, hier een citaat uit een artikel, dat in het jaar 1909 door de schrijver van dit boek geschreven werd voor het Poolsche tijdschrift van Rosa Luxemburg, over te nemen:

“Terwijl de mensjewieken, die uitgaan van de abstractie, dat “onze revolutie een burgerlijke is”, tot de gedachte komen, de tactiek van het proletariaat volkomen aan het optreden van de liberale bourgeoisie en ook aan de verovering van de macht door deze aan te passen, komen de bolsjewieken, uitgaand van een even zuivere abstractie: “democratische, maar niet socialistische dictatuur”, tot de gedachte van de burgerlijk-democratische zelfbeperking van het proletariaat, in welks handen de staatsmacht zich bevindt. Het verschil tussen beiden in deze kwestie is stellig zeer groot: terwijl de contrarevolutionaire kanten van het mensjewisme nu reeds zeer sterk tot uiting komen, dreigen de contrarevolutionaire trekken van het bolsjewisme eerst in geval van een revolutionaire overwinning een groot gevaar te worden.”

Deze woorden werden na 1923 in hooge mate door de epigonen in hun strijd tegen het “trotskisme” benut. Zij geven intussen - acht jaren vóór de gebeurtenissen zelf - een zeer juiste typering van de houding der huidige epigonen “in geval van een revolutionaire overwinning”.

De partij is met ere uit de aprilcrisis gekomen, doordat zij met de “contrarevolutionaire trekken” van haar heersende groep afrekende. De schrijver voegde juist op grond hiervan in het jaar 1922 de volgende opmerking aan de hierboven geciteerde plaats toe:

“Dit is. naar men weet, niet gebeurd, daar het bolsjewisme in het voorjaar van 1917. d.w.z. voor de verovering van de macht. onder leiding van Lenin (niet zonder interne strijd) zijn geestelijke reorganisatie in deze belangrijke kwestie tot stand gebracht had”

Lenin schreef in april 1917 in zijn strijd tegen de opportunistische tendenties van de leidende groep der bolsjewieken:

“De bolsjewistische leuzen en ideeën zijn in het algemeen volkomen bevestigd, maar concreet hebben de dingen zich anders ontwikkeld dan men (wie ook) kon verwachten, en wel op een meer originele, eigenaardige, bonte manier. Dit feit over het hoofd zien en vergeten, zou betekenen, dat men net zo handelde als die “oude bolsjewieken”, die reeds meer dan eens een treurige rol in de geschiedenis van onze partij gespeeld hebben, doordat zij gedachtenloos een van buiten geleerde formule herhaalden, in plaats van de bijzonderheden van de nieuwe, levende werkelijkheid te onderzoeken. Wie nu alleen maar van “revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en van de boeren” spreekt, is achtergebleven bij het werkelijke leven, is daardoor feitelijk tot het kleinburgerdom overgegaan, is tegen de proletarische klassestrijd en behoort in het archief van “bolsjewistische voorrevolutionaire rariteiten (men zou het ook archief van de “oude bolsjewieken” kunnen noemen)”.


[1] D.w.z. de leden van de uit de staatsgreep van 5 juni 1907 voortgekomen Doema.
[2] Onder Voorlopige Regering werd door de Amerikaanse pers het Voorlopig Doemacomité verstaan.