Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 9
Reeds in het begin van augustus had Kornilov onder het voorwendsel van een reserve ter verdediging van Riga te vormen, gelast, de “wilde” divisie in het 3de cavaleriekorps van het Zuidwestelijk front naar het gebied van de spoorwegdriehoek: Nevel- Novossokolniki-Velikije Loeki over te plaatsen, dat een gunstige aanvalsbasis tegen Petrograd vormde. Tegelijkertijd had de opperbevelhebber bevolen een divisie Kozakken in het rayon tussen Vyborg en Bjeloostrov samen te trekken; deze direct tegen de residentie – het is slechts dertig kilometer van Bjeloostrov naar Petrograd! – gerichte dreigende macht werd de schijn gegeven, alsof zij een reserve voor eventuele krijgsverrichtingen in Finland vormde. Bovendien waren reeds vóór de vergadering te Moskou vier cavaleriedivisies, die als het meest geschikt voor de strijd tegen de bolsjewieken golden, voor de aanslag op Petrograd gereed gemaakt. Wat de Kaukasische divisie betreft zei men in de omgeving van Kornilov zonder er doekjes om te winden, dat het immers voor de bergtroepen hetzelfde was, wie ze afslachtten. Het plan van de veldtocht was eenvoudig. Men wilde de drie uit het zuiden komende divisies per spoor tot bij Tsarsko Selo, Gatsjina en Krassnoje Selo brengen, om vandaar “na ontvangst van berichten over onlusten in Petrograd, en uiterlijk in de morgen van de 1ste september,” volledig uitgerust langs de linkeroever van de Neva op te rukken, om het zuidelijk deel van de hoofdstad te bezetten. De in Finland gelegerde divisie zou tegelijkertijd het noordelijk deel van de hoofdstad bezetten.
Door middel van de Officierenvereniging kwam Kornilov in contact met de Petrogradse patriottische verenigingen, die, volgens hun eigen opgave, over tweeduizend schitterend gewapende mannen beschikten, die echter leiding van bekwame officieren nodig hadden. Kornilov beloofde onder het mom van verlofgangers officieren van het front te zenden. Er werd, om de stemming onder de arbeiders en soldaten van Petrograd en de werkzaamheid van de revolutionairen te controleren, een geheime contraspionagedienst ingesteld, aan welks hoofd de overste van de “wilde” divisie, Heimann, geplaatst werd. Dit alles speelde zich binnen het kader van het militaire dienstreglement af en de samenzweerders hadden hierbij de beschikking over het apparaat van het hoofdkwartier.
Kornilov was door de vergadering in Moskou slechts in zijn plannen versterkt. Weliswaar gaf Miljoekov, naar hij zelf vertelt, de raad te wachten, omdat Kerenski nog populair was in de provincie. Een dergelijke raad kon echter geen invloed meer hebben op de generaal, die reeds te zeer in actie gekomen was: in laatste instantie ging het immers niet om Kerenski, maar om de sovjets; bovendien was Miljoekov geen man van de daad: een burger en wat nog erger is, een professor. Bankiers, industriëlen en Kozakkengeneraals drongen aan op spoed en de metropolieten gaven hun zegen. Ordonnans Savojko garandeerde het succes. Van alle kanten kwamen begroetingstelegrammen binnen. De diplomaten van de Entente namen daadwerkelijk deel aan de mobilisatie van de contrarevolutionaire krachten. Sir Buchanan had vele draden van de samenzwering in handen. De militaire attachés van de Geallieerden bij het hoofdkwartier betuigden hun sympathie. “Het meest roerend deed dit de Engelse attaché,” zegt Denikin. De respectievelijke regeringen stonden achter de gezantschappen. De commissaris van de Voorlopige Regering in het buitenland, Svatikov, meldde in een telegram van de 23ste augustus uit Parijs, dat de minister van buitenlandse zaken Ribot “zich tijdens de afscheidsaudiëntie opvallend interesseerde voor de vraag, wie van de personen uit de omgeving van Kerenski een krachtig en energiek man was,” terwijl president Poincaré “veel over... Kornilov vroeg.” Dit alles was het hoofdkwartier bekend. Kornilov zag geen reden tot uitstel en langer wachten. Ongeveer de 20ste werden twee cavaleriedivisies vooruitgeschoven in de richting van Petrograd. Op de dag, waarop Riga viel, werden vier officieren van elk regiment, in totaal ongeveer vierduizend, door het hoofdkwartier opgeroepen, “om Engelse bommenwerpers te bestuderen.” Aan degenen, “op wie men stellig rekenen” kon, werd terstond gezegd, dat het er om te doen was, “het bolsjewistische Petrograd” eens en voor altijd te verpletteren. Diezelfde dag werd door het hoofdkwartier bevolen, in allerijl enkele kisten handgranaten aan de cavaleriedivisies te doen toekomen: deze zouden zeer van pas kunnen komen hij de straatgevechten. “Er was afgesproken,” schrijft de chef van de staf Loekomski, “dat alles op de 26ste augustus gereed zou zijn.”
Zodra de troepen van Kornilov Petrograd genaderd waren, zou de organisatie in de stad zelf “in Petrograd in actie komen, het Smolny-instituut bezetten en ervoor zorgen, dat de bolsjewistische leiders gevangen genomen werden.” De bolsjewistische leiders verschenen weliswaar slechts in het Smolny, wanneer daar zittingen gehouden werden, maar daarentegen zetelde daar voortdurend het Uitvoerend Comité, waartoe de ministers behoorden en dat Kerenski als rechterhand van de voorzitter bleef beschouwen. Het is echter bij een grote onderneming niet mogelijk en evenmin noodzakelijk, om op nuances te letten. Kornilov hield zich daarmee althans niet op. “Het is tijd,” zei hij tot Loekomski, “om de Duitse agenten en spionnen met Lenin aan het hoofd op te hangen en de Sovjet van de arbeiders- en soldatenafgevaardigden uiteen te jagen, maar dan ook zo uiteen te jagen, dat hij nooit meer bijeenkomen kan.”
Kornilov was vast besloten, om Krymow, die in zijn kringen voor een dapper en standvastig generaal doorging, met de leiding van de operatie te belasten. “Krymow was toentertijd vrolijk en opgewekt,” zegt Denikin over hem, “en zag de toekomst vol vertrouwen tegemoet.” In het hoofdkwartier keek men vol vertrouwen naar Krymow. “Ik ben ervan overtuigd,” zei Kornilov, “dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben, om, indien dat nodig mocht zijn, de gehele Sovjet van arbeiders- en soldatenafgevaardigden op te hangen.” De keuze van de “vrolijke en opgewekte” generaal was derhalve buitengewoon gelukkig.
Midden in dit werk, dat een beetje de aandacht van het Duitse front afleidde, kwam Savinkov in het hoofdkwartier aan, om de vroegere overeenkomst op een paar ondergeschikte punten te wijzigen en aan te vullen. Savinkov noemde dezelfde datum voor de slag tegen de gemeenschappelijke vijand, welke Kornilov reeds lang voor de onderneming tegen Kerenski vastgesteld had, nl. het halfjarig bestaan van de revolutie. Ofschoon het omwentelingsplan uit twee delen bestond, wilden beide partijen de gemeenschappelijke elementen in het plan gebruiken: Kornilov – om te maskeren en Kerenski om zijn eigen illusies te versterken. Het aanbod van Savinkov kwam het hoofdkwartier zeer gelegen: de regering bood zelf haar hoofd aan en Savinkov begon de strop aan te trekken. De generaals in het hoofdkwartier wreven zich in de handen. “Beet!” zeiden zij, als hengelaars, die geluk hebben.
Kornilov ging des te bereidwilliger op de concessies in, omdat zij hem niets kostten. Wat doet het er toe, of het garnizoen van Petrograd buiten het rayon van het hoofdkwartier valt, wanneer de troepen van Kornilov toch in de hoofdstad binnenrukken. Kornilov nam de beide andere voorwaarden aan, maar schond ze direct: de “wilde” divisie werd aangewezen als voorhoede en Krymow met de gehele leiding van de operatie belast. Kornilov wilde niet muggenziften.
De bolsjewieken discussieerden volkomen openlijk over hun tactiek: een massapartij kan ook niet anders doen. De regering en het hoofdkwartier moesten weten, dat de bolsjewieken van een actie weerhielden en niet daartoe opriepen. Zoals de wens echter de moeder van de gedachte pleegt te zijn, wordt de politieke noodzakelijkheid de moeder van de prognose. Alle heersende klassen spraken over de aanstaande opstand, omdat zij deze tot elke prijs nodig hadden. De datum van de opstand werd nu eens vervroegd, dan weer enkele dagen uitgesteld. De bladen berichtten dat men in het ministerie van oorlog, d.w.z. bij Savinkov, zich “zeer ernstig” over de aanstaande opstand bezorgd maakte. De “Rjetsj” meldde, dat het initiatief tot de opstand van de bolsjewistische fractie in de Sovjet van Petrograd uitging. Miljoekov was als politicus dermate bij de vermeende opstand van de bolsjewieken geïnteresseerd, dat hij het zijn plicht achtte, deze lezing ook als historicus te handhaven. “Volgens de later gepubliceerde documenten van de contraspionagedienst,” schrijft hij, “kwamen er juist in die tijd nieuwe aanwijzingen betreffende Duits geld voor de ondernemingen van Trotski.” Evenals de Russische contraspionagedienst, ziet ook de geleerde historicus over het hoofd, dat Trotski, die door de Duitse generale staf voor het gemak van de Russische patriotten met name genoemd werd, “juist in die tijd” – van de 23ste juli tot de 4de september – in de gevangenis zat. Het feit, dat de as van de aarde slechts een denkbeeldige lijn is, belet, naar men weet, de aarde niet om deze as te draaien. Zo draaide ook het plan tot de krijgsverrichting van Kornilov om de denkbeeldige bolsjewistische opstand als om zijn eigen as. Dit kon misschien voldoende zijn voor de tijd van voorbereiding. Om de zaak tot een goed einde te brengen was echter iets tastbaarders nodig.
Een van de leidende militaire samenzweerders, de officier Windberg, bevestigt in zijn interessante aantekeningen, die ons in staat stellen een blik achter de schermen te werpen, volkomen de toespelingen van de bolsjewieken op de toebereidselen van de militaire provocateurs. Miljoekov moest, onder invloed van de feiten en de documenten toegeven, “dat de beschuldigingen uit de links radicale kringen juist waren; agitatie in de bedrijven was stellig... een van de taken, welke de organisaties van officieren te vervullen hadden.” Maar ook dit hielp niet: de bolsjewieken waren, zoals dezelfde historicus weeklaagt, vastbesloten, “zich niet bloot te geven”; de massa’s waren niet van plan, zonder de bolsjewieken op te treden. Ook deze moeilijkheid was echter voorzien en om zo te zeggen bij voorbaat uit de weg geruimd. Het “republikeins centrum”, zoals het leidend orgaan van de samenzweerders in Petrograd heette, besloot eenvoudig, de bolsjewieken te vervangen: de Kozakkenoverste Doetov kreeg de opdracht, de revolutionaire opstand te imiteren. In januari 1918 antwoordde Doetov op een vraag van zijn politieke vrienden, wat er op de 28ste augustus 1917 had moeten gebeuren? woordelijk het volgende: “Ik zou tussen de 28ste augustus en de 2de september onder bolsjewistisch mom optreden.” Er was in alles voorzien. Niet voor niets was het plan door officieren van de generale staf uitgewerkt.
Kerenski van zijn kant was na de terugkeer van Savinkov uit Mohilew ertoe geneigd te geloven, dat alle misverstanden uit de weg geruimd waren en dat het hoofdkwartier zich volkomen bij zijn plan aangesloten had. “Op bepaalde ogenblikken,” schrijft Stankevitsj, “geloofden alle handelende personen, dat zij niet alleen allen in een en dezelfde richting werkzaam waren, maar dat zij het ook eens waren over de methode!” Deze gelukzalige ogenblikken duurden niet lang. Het toeval deed zich gelden en dit bracht, als elk toeval in de geschiedenis, bepaalde noodzakelijkheden met zich mee. Kerenski werd opgezocht door Lvov, een oktobrist en lid van de eerste Voorlopige Regering, dezelfde, die als enthousiast leider van de Heilige Synode gerapporteerd had dat deze instelling slechts uit “idioten en schurken” bestond. Lvov was de man, die aan het licht zou brengen, dat er onder het schijnbaar ene plan twee vijandige, tegen elkaar gerichte plannen bestonden.
Als ambteloos, maar woordenrijk politicus nam Lvov aan de eindeloze besprekingen over een wijziging in de regering en over de redding van het land, die nu eens in het hoofdkwartier, dan weer in het Winterpaleis gehouden werden, deel. Ditmaal verscheen hij met een aanbod tot bemiddeling bij de vorming van een kabinet op nationale grondslag, waarbij hij Kerenski schrik aanjoeg met de banbliksems van het ontevreden hoofdkwartier. De verschrikte minister-president besloot Lvov te gebruiken om het hoofdkwartier en waarschijnlijk tegelijkertijd ook zijn medeplichtige, Savinkov, op de proef te stellen. Kerenski betuigde zijn sympathie met een aansturen op een dictatuur, hetgeen hij ook meende, en spoorde Lvov aan tot verdere medewerking, hetgeen een krijgslist was.
Toen Lvov weer in het hoofdkwartier verscheen, ditmaal met de volmachten van Kerenski, zagen de generaals in zijn missie een bewijs dat de regering rijp was voor een capitulatie. Gisteren nog had Kerenski zich bij monde van Savinkov ertoe verplicht, het program van Kornilov onder bescherming van het Kozakkenkorps uit te voeren; vandaag reeds bood Kerenski het hoofdkwartier aan, om samen een regering te vormen. Men moet wat druk uitoefenen, concludeerden de generaals terecht. Kornilov verklaarde aan Lvov, dat, waar de komende bolsjewistische opstand “een val van de Voorlopige Regering, vredesluiting met Duitsland en uitlevering van de Baltische vloot aan de Duitsers” ten doel had, er geen andere uitweg overbleef dan een onverwijlde overgave van de macht van de Voorlopige Regering aan de opperbevelhebber. Kornilov voegde hieraan toe, “dat het onverschillig was wie dit zou zijn.” Hij was echter geenszins van plan, zijn plaats aan een ander af te staan. Van te voren was door de ridders van St. George, de Officierenvereniging en de sovjet van de Kozakkenlegers onder ede gezworen, dat hij onafzetbaar was. Met het oog op hun “veiligheid” tegenover de bolsjewieken verzocht Kornilov Kerenski en Savinkov dringend, beiden naar het hoofdkwartier te komen onder persoonlijke hoede van hem zelf. De ordonnans Sawojko maakte tegenover Lvov een duidelijke toespeling erop, waarin deze bescherming zou bestaan.
In Moskou teruggekeerd spoorde Lvov “als vriend” Kerenski er toe aan, op het aanbod van Kornilov in te gaan. “om het leven van de leden van de Voorlopige Regering en vooral van hemzelf te redden.” Kerenski moest nu eindelijk wel inzien, dat het politieke spel met de dictatuur een ernstige wending nam en lelijk zou kunnen eindigen. Krachtig optredend liet hij allereerst Kornilov aan de telefoon komen, om te controleren, of Lvov de opdracht juist had overgebracht. Kerenski stelde de vragen niet alleen namens zichzelf, maar ook namens Lvov, ofschoon deze niet bij het gesprek tegenwoordig was. “Een dergelijke truc,” merkt Martinov op, “die geschikt was voor een politiespion, was natuurlijk een staatshoofd onwaardig.” Kerenski sprak over zijn aankomst de volgende dag samen met Savinkov in het hoofdkwartier als over een vaststaand feit. Het gehele telefoongesprek doet in het algemeen wonderlijk aan: het democratisch staatshoofd en de “republikeinse” generaal spreken af, elkaar de regeermacht af te staan, alsof het om een plaats in een slaapwagen ging!
Miljoekov heeft volkomen gelijk, indien hij in de eis van Kornilov, om hem de macht uit te leveren, niets anders dan “een voortzetting van al die reeds geruime tijd openlijk gevoerde gesprekken over dictatuur, reorganisatie van de regering enz.” ziet: Miljoekov gaat echter te ver, indien hij daarom de zaak zo tracht voor te stellen, alsof er eigenlijk in het geheel geen samenzwering in het hoofdkwartier geweest was. Kornilov zou ongetwijfeld niet door bemiddeling van Lvov zijn eisen hebben kunnen stellen, indien hij niet te voren met Kerenski een samenzwering gesmeed had. Dit doet echter niets af aan het feit, dat Kornilov met de ene, nl. met de gemeenschappelijke samenzwering, de andere, nl. zijn eigen samenzwering, maskeerde. Terwijl Kerenski en Savinkov zich opmaakten, om de bolsjewieken en gedeeltelijk ook de Sovjets te vernietigen, was Kornilov bovendien nog van plan de Voorlopige Regering te vernietigen. Maar dit was, wat Kerenski juist niet wilde.
In de avond van de 26ste kon het hoofdkwartier enkele uren lang werkelijk menen, dat de regering zonder enige tegenstand zou capituleren. Dit betekende echter niet, dat er misschien toch geen samenzwering bestond, maar alleen dat haar zege nabij leek. Een samenzwering, die zegeviert, weet altijd de middelen te vinden om zich een wettelijke grondslag te geven. “Ik zag generaal Kornilov kort na dit gesprek,” deelt vorst Troebetzkoi, een diplomaat, die bij het hoofdkwartier het ministerie van buitenlandse zaken vertegenwoordigde mede; “hij slaakte een zucht van verlichting, en op mijn vraag, of de regering hem dus in alle opzichten tegemoet kwam? Gaf hij ten antwoord: “ja.”” Kornilov vergiste zich. Op ditzelfde ogenblik hield de regering in de persoon van Kerenski er mee op, hem tegemoet te komen.
Heeft het hoofdkwartier dan toch zijn eigen plannen? Gaat het dan toch niet om een dictatuur in het algemeen, maar om de dictatuur van Kornilov? Biedt men hem, Kerenski, als het ware, om hem te honen, de post van minister van justitie aan? Kornilov heeft werkelijk de onvoorzichtigheid gehad, tegenover Lvov op iets dergelijks te zinspelen. Terwijl hij zich zelf met de revolutie identificeerde, riep Kerenski tegenover de minister van financiën Nekrassow uit: “Ik zal hun de revolutie niet uitleveren.” De onbaatzuchtige vriend Lvov werd terstond gevangen genomen en bracht een slapeloze nacht door in het Winterpaleis met twee bewakers aan zijn voeten, terwijl hij tandenknarsend moest aanhoren hoe in de kamer daarnaast, in het vertrek van Alexander III, de triomferende Kerenski, tevreden over het goede verloop van zijn zaak, eindeloos melodieën uit verschillende opera’s zong. Kerenski voelde in deze uren zijn kracht zeer toenemen.
Petrograd leefde in deze dagen in dubbele zorgen. De politieke spanning, die door de pers opzettelijk overdreven werd, dreigde tot een uitbarsting te leiden. Het front was door de val van Riga dichterbij gekomen. De kwestie van een eventuele evacuatie van de hoofdstad, welke door de oorlog reeds lang vóór de val van de monarchie actueel geworden was, werd nu opnieuw acuut. De meer bemiddelden verlieten de stad. De bourgeoisie vluchtte veel meer uit angst voor een nieuwe opstand dan uit angst voor een vijandelijke inval. Op de 26ste augustus herhaalde het Centraal Comité van de bolsjewistische partij nog eens: “Obscure individuen... gaan provocatorisch te werk zogenaamd in naam van onze partij.” De leidende organen van de Sovjet van Petrograd, de vakverenigingen en de comités in de bedrijven verklaarden diezelfde dag, dat geen enkele arbeidersorganisatie, geen enkele politieke partij tot demonstraties opriep. De geruchten van een de volgende dag te wachten val van de regering verstomden echter geen moment. “In regeringskringen wordt,” berichtten de bladen, “gewezen op het eensgezind genomen besluit, om alle pogingen tot een opstand de kop in te drukken.” Er waren zelfs maatregelen genomen, om een opstand te weeg te brengen, voordat men deze onderdrukte.
In de ochtendbladen van de 27ste was nog altijd niet alleen niets over de plannen tot een opstand van het hoofdkwartier te vinden, maar werd integendeel in een interview met Savinkov verzekerd, dat “generaal Kornilov het volle vertrouwen van de Voorlopige Regering genoot.” De dag van de herdenking van het halfjarig bestaan van de revolutie verliep in het algemeen opmerkelijk rustig. De arbeiders en soldaten vermeden alles, wat maar op een demonstratie kon lijken. De bourgeoisie, die bang was voor onlusten, bleef thuis. De straten waren verlaten. De graven van de Februarislachtoffers leken vergeten.
In de loop van de morgen van de lang verbeide dag, die redding aan het land zou brengen, kreeg de opperbevelhebber telegrafisch van de minister-president bevel om zijn post aan de chef van de staf over te geven en terstond naar Petrograd af te reizen. De zaak nam plotseling een volkomen onverwachte wending. De generaal begreep, volgens zijn eigen woorden, dat “hier een dubbelzinnig spel gespeeld werd.” Met meer recht had hij kunnen zeggen, dat zijn eigen dubbelzinnig spel ontdekt was. Kornilov besloot, om niet toe te geven. Savinkovs telefonische waarschuwingen hadden geen effect. “Nu ik mij genoodzaakt zie, om openlijk op te treden,” aldus het manifest, waarmee de opperbevelhebbers zich tot het volk wendden, “verklaar ik, generaal Kornilov, dat de Voorlopige Regering onder pressie van de bolsjewistische meerderheid in de Sovjet volkomen in overeenstemming met de plannen van de Duitse generale staf handelt, gelijktijdig met de aanstaande landing van de vijandelijke krachten op de kust bij Riga het leger vermoordt en het land inwendig ontwricht.” Niet van zins de macht aan de verraders over te leveren, gaf hij, Kornilov, er de voorkeur aan “te sterven op het veld van eer.” Miljoekov schreef later met een zekere bewondering voor de opsteller van het manifest: “Zonder zich in juridische spitsvondigheden te begeven, ging hij vastbesloten af op het doel, dat hij zich eenmaal gesteld had.” Een opperbevelhebber, die troepen aan het front onttrekt, om zijn eigen regering ten val te brengen, kan men inderdaad moeilijk van voorliefde voor “ juridische spitsvondigheden” verdenken.
Kornilov werd door Kerenski hoogst eigenhandig afgezet. De Voorlopige Regering bestond in die tijd al niet meer: de 26ste ’s avonds hadden de heren ministers hun ontslag ingediend, dat door een gelukkige samenloop van omstandigheden alle partijen welkom was. Reeds enkele dagen vóór de breuk tussen het hoofdkwartier en de Voorlopige Regering had generaal Loekomski bij monde van Aladjin aan Lvov verklaard: “Het zou niet kwaad zijn de kadetten er opmerkzaam op te maken, dat zij allen tezamen vóór de 28ste augustus uit de Voorlopige Regering moeten treden, om de regering daarmee in een moeilijk parket te brengen en zich zelf onaangenaamheden te besparen.” De kadetten lieten niet na deze raad op te volgen. Aan de andere kant had Kerenski aan de regering verklaard, dat hij de strijd tegen de opstand van Kornilov alleen mogelijk achtte “onder de voorwaarde, dat aan hem alleen de gehele macht werd overgelaten.” De overige ministers hadden slechts voor de vorm een dergelijk voorwendsel afgewacht, om hun ontslag te nemen. Zo kwam de coalitie voor een nieuwe beproeving te staan. “De ministers uit de kadettenpartij,” schrijft Miljoekov, “verklaarden dat zij op dat ogenblik hun ontslag namen zonder vooruit te lopen op de vraag, of zij later weer aan de Voorlopige Regering zouden deelnemen.” Hun traditie getrouw wilden de kadetten zich afzijdig houden van de strijd en een afwachtende houding aannemen, om hun nadere besluiten van de afloop te laten afhangen. Zij twijfelden er niet aan of de verzoeningsgezinden zouden hun plaats voor hen openhouden. De kadetten namen, nadat zij zich aan de verantwoordelijkheid onttrokken hadden, samen met de overige afgetreden ministers deel aan een aantal bijeenkomsten van de regering, welke een “privékarakter” hadden. Twee partijen, die zich gereed maakten tot een burgeroorlog, groepeerden zich “privé” om het hoofd van de regering, dat alle mogelijke volmachten, doch alleen niet de werkelijke macht had.
Bij het telegram, dat van Kerenski in het hoofdkwartier binnenkwam en waarin stond: “Alle troepen die zich op weg naar Petrograd en omgeving bevinden, moeten tegengehouden worden en naar hun laatste standplaats teruggebracht worden,” tekent Kornilov aan: “Dit bevel niet uitvoeren, troepen naar Petrograd laten oprukken.” De gewapende rebellie nam zodoende vaste vorm aan. Dit is letterlijk op te vatten: drie divisies cavalerie rukten per spoor tegen de hoofdstad op.
De legerorder van Kerenski aan de troepen van Petrograd luidde: “Generaal Kornilov, die zijn patriottisme en zijn trouw aan het volk betuigde... nam regimenten van het front weg en... zond ze tegen Petrograd.” Kerenski verzweeg wijselijk dat de regimenten niet alleen met zijn medeweten van het front weggenomen waren, maar zelfs op een directe eis van hem, om een strafgericht te houden over hetzelfde garnizoen, voor hetwelk hij nu de woordbreuk van Kornilov ontmaskerde. De opstandige opperbevelhebber was natuurlijk niet om een antwoord verlegen... “De verraders zijn niet onder ons te vinden,” zo heet het in zijn telegram, “maar daarginds, in Petrograd, waar de regering op misdadige wijze oogluikend toelaat, dat Rusland tegen Duits geld verkocht werd en verkocht wordt.” Zo baande de tegen de bolsjewieken gerichte laster zich steeds weer nieuwe wegen.
Die hemelse nachtelijke stemming, waarin de voorzitter van de afgetreden ministerraad opera-aria’s zong, was snel verdwenen. De strijd tegen Kornilov dreigde, welk verloop hij ook zou hebben, de meest ernstige gevolgen met zich mee te brengen. “Reeds in de eerste nacht van de opstand van het hoofdkwartier,” schrijft Kerenski, “verbreidde zich in sovjet-, soldaten en arbeiderskringen van Petersburg hardnekkig het gerucht over een deelname van Savinkov aan de beweging van generaal Kornilov.” Het gerucht noemde Kerenski onmiddellijk na Savinkov, en het gerucht loog niet. Men moest derhalve op de meest gevaarlijke onthullingen bedacht zijn.
“Laat in de nacht van de 26ste augustus,” verhaalt Kerenski, “betrad de leider van het ministerie van oorlog hoogst opgewonden mijn kamer. “Mijnheer de minister,” zo wendde Savinkov, in de houding staande, zich tot mij, “ik verzoek u mij terstond als medeplichtige van generaal Kornilov te arresteren. Indien gij mij echter vertrouwt, verzoek ik u mij in de gelegenheid te stellen, het volk metterdaad te tonen, dat ik niets met de opstandelingen heb uit te staan...” – “Als antwoord op deze verklaring,” vervolgt Kerenski, “benoemde ik Savinkov terstond tot voorlopig gouverneur-generaal van Petersburg en gaf hem zeer verstrekkende volmachten voor de verdediging van Petersburg tegen de troepen van generaal Kornilov.” Sterker nog: op verzoek van Savinkov benoemde Kerenski Filonenko tot diens adjudant. Zowel de kwestie van de opstand, als de kwestie van de onderdrukking van deze bleef derhalve binnen het ressort van het “directorium”.
Kerenski werd tot de zo overhaaste benoeming van Savinkov tot gouverneur-generaal gedwongen uit politiek zelfbehoud: indien Kerenski Savinkov aan de Sovjets had uitgeleverd, zou Savinkov onmiddellijk Kerenski uitgeleverd hebben. En omgekeerd, nadat Savinkov niet zonder pressie van Kerenski had weten gedaan te krijgen, dat hij de gelegenheid kreeg, om zich door een ostentatieve deelname aan de operaties tegen Kornilov te rehabiliteren, moest hij wel alles in het werk stellen, om Kerenski schoon te wassen. De gouverneur-generaal was niet zozeer nodig voor de strijd tegen de contrarevolutie, dan wel om de sporen uit te wissen. De medeplichtigen begonnen onverwijld in deze richting werkzaam te zijn.
“De 28ste augustus om 4 uur ’s morgens,” deelt Savinkov mede, “keerde ik op verzoek van Kerenski naar het Winterpaleis terug en trof daar generaal Alexejev en Teresjtsjenko aan. Wij waren het er alle vier over eens, dat het ultimatum van Lvov slechts op een misverstand berustte.” De nieuwe gouverneur-generaal had bij deze bijeenkomst in de vroege morgenuren de rol van bemiddelaar te vervullen. Miljoekov leidde achter de schermen: in de loop van de dag zal hij openlijk optreden. Alexejev stond, hoewel hij Kornilov een schaapskop genoemd had, toch aan diens kant. De samenzweerders en hun secondanten deden een laatste poging om alles, wat er voorgevallen was, voor een “misverstand” te doen doorgaan, d.w.z. gezamenlijk de publieke opinie om de tuin te leiden, om te redden, hetgeen er nog van het gemeenschappelijke plan te redden viel. De “wilde” divisie, generaal Krymow, de Kozakkentroepen, de weigering van Kornilov, om zijn post op te geven, de opmars naar de hoofdstad – dit alles waren slechts onderdelen van één groot “misverstand”! Verschrikt door de onheilspellende samenloop van omstandigheden, riep Kerenski al niet meer: “Ik zal hun de revolutie niet uitleveren!” Direct na het onderhoud met Alexejev trad hij in het vertrek van de journalisten in het Winterpaleis binnen en richtte zich tot hen met de eis, uit alle couranten zijn oproep, waarin Kornilov een verrader genoemd werd, te verwijderen. Toen uit het antwoord van de journalisten bleek dat dit technisch onmogelijk was, riep Kerenski uit: Wat jammer.” Dit kleine voorval, dat in de couranten van de volgende dag vermeld werd, werpt een schel licht op de figuur van de hoogste leider van het volk, die geheel de kluts kwijt was. Kerenski was zo volkomen een verpersoonlijking zowel van de democratie, alsook van de bourgeoisie, dat hij zich nu tegelijkertijd als hoogste drager van de staatsmacht en als misdadig samenzweerder tegen deze betoonde.
Tegen de morgen van de 28ste vernam het gehele land de breuk tussen de regering en de opperbevelhebber als een voldongen feit. Terstond bemoeide de beurs er zich mee. Terwijl deze op de rede van Kornilov te Moskou, waarin deze met een prijsgeven van Riga dreigde, geantwoord had met een daling van de Russische papieren, reageerde zij op de tijding van de openlijke opstand van de generaal met een stijging van alle waardepapieren. Met haar kleinerende notering van het Februaribewind gaf de beurs openlijk uiting aan de verwachtingen en stemmingen van de bezittende klassen, die niet aan de overwinning van Kornilov twijfelden.
De chef van de staf Loekomski, aan wie Kerenski de avond tevoren gelast had voorlopig het bevel op zich te nemen, antwoordde: “Ik acht het onmogelijk generaal Kornilov van zijn ambt te ontheffen, want dan zou er in het leger een uitbarsting volgen welke Rusland zou ten onder doen gaan...” Behalve de Kaukasische opperbevelhebber, die na enige aarzeling zijn trouw aan de Voorlopige Regering betuigde, ondersteunden de overige bevelhebbers in verschillende toonaarden de eisen van Kornilov. Geïnspireerd door de kadetten, verzond het hoofdbestuur van de Officierenvereniging het volgend telegram aan alle generale staven van het leger en van de vloot: “De Voorlopige Regering, die reeds meermalen haar politieke onmacht toonde, heeft nu haar naam door een provocatie bezoedeld en kan niet langer aan het hoofd van Rusland blijven staan...” Erevoorzitter van de Officierenvereniging was de bovengenoemde Loekomski! Generaal Krasnow, die tot bevelhebber van het derde cavaleriekorps benoemd was, verklaarde in het hoofdkwartier: “Niemand zal Kerenski verdedigen. Het gaat slechts om een wandelingetje. Alles is goed voorbereid.”
Men krijgt een goede voorstelling van de optimistische verwachtingen van de leiders en de organisatoren van de samenzwering uit het cijfertelegram van de ons reeds bekende vorst Troebetzkoi aan de minister van buitenlandse zaken: “Indien men nuchter de toestand beziet,” schrijft hij, “moet men erkennen, dat de gehele legerleiding, de overgrote meerderheid van de officieren en de beste troepen aan het front aan de zijde van Kornilov zullen staan. In het achterland zullen alle Kozakken, de meeste krijgsscholen en ook weer de beste fronttroepen aan zijn zijde staan. Bij de fysieke machtsmiddelen moet gerekend worden... de morele sympathie van alle niet-socialistische bevolkingsgroepen en, bij het lagere volk... de onverschilligheid, waarmee zij iedere zweepslag ondergaan. Het is niet aan twijfel onderhevig of een groot deel van de socialisten van maart zal zonder dralen tot de zijde van Kornilov overgaan, ingeval van een overwinning van deze.” Troebetzkoi bracht niet alleen de verwachtingen van het hoofdkwartier, maar ook de stemmingen van de geallieerde legaties tot uiting. Er bevonden zich bij de troepenmacht van Kornilov, welke oprukte, om Petrograd te veroveren, Engelse pantserwagens met Engelse manschappen: deze laatste waren stellig het meest betrouwbare deel van de troepen. Het hoofd van de Engelse militaire missie in Rusland, generaal Knox, verweet de Amerikaanse overste Robins dat hij Kornilov niet ondersteunde. “De Kerenskiregering laat mij koud,” zei de Engelse generaal, “zij is te zwak; men heeft een militaire dictatuur nodig, men heeft de Kozakken nodig, dit volk heeft de knoet nodig! Een dictatuur – die moet men hebben.”
Al deze uitlatingen drongen van verschillende kanten in het Winterpaleis door en hadden een verpletterende uitwerking op de bewoners ervan. Kornilovs succes leek zeker. Minister Nekrassow meldde aan zijn vrienden dat de zaak hopeloos verloren was en dat hij slechts op zijn post bleef om moedig te sterven. “Enkele bekende Sovjetleiders,” beweert Miljoekov, “die begrepen wat hun lot zou zijn in geval van een overwinning van Kornilov, verschaften zich haastig passen voor het buitenland.”
Ieder uur van de dag kwamen er nieuwe berichten over de nadering van de troepen van Kornilov, het een nog onrustbarender dan het ander. De burgerlijke pers viel gretig op deze berichten aan, overdreef ze, dikte ze aan en bracht een paniekstemming teweeg.
De 28ste augustus, 121/2 uur: “De door generaal Kornilov afgezonden troepenmacht is bij Loega samengetrokken.” ’s Namiddags 21/2 uur: “Tien nieuwe treinen met troepen van Kornilov passeerden het station Oredesj. In de eerste trein bevindt zich een bataljon spoorwegsoldaten.” ’s Namiddags 3 uur: “Het garnizoen van Loega heeft zich aan de troepen van generaal Kornilov overgegeven en alle wapens uitgeleverd. Het station en alle regeringsgebouwen van Loega zijn door de troepen van Kornilov bezet.” 6 uur ’s avonds: “Twee compagnieën van de troepen van Kornilov zijn doorgebroken van uit Narwa en bevinden zich op een halve werst afstand van Gatsjina. Twee andere compagnieën zijn naar Gatsjina onderweg.” 2 uur in de nacht van de 29ste augustus: “Bij het station Antropsjino (33 kilometer van Petrograd) is een gevecht aan de gang tussen troepen van de regering en van Kornilov. Er vielen doden en gewonden aan beide kanten.” In diezelfde nacht kwam de tijding dat Kaledin dreigde Petrograd en Moskou af te snijden van het vruchtbare zuiden van Rusland.
Hoofdkwartier, bevelhebbers van de fronten, Engelse militaire missie, officierenkorps, compagnieën, spoorwegbataljon, Kozakken, Kaledin – dit alles vernam men in de malachietzaal van het Winterpaleis als bazuinklanken van het jongste gericht.
Kerenski geeft dit zelf met de nodige restricties toe. “De 28ste augustus,” schrijft hij, “was juist de dag van de grootste aarzeling, de grootste twijfel aan de kracht van de tegenstanders van Kornilov, van de grootste zenuwachtigheid bij de democratie zelf.” De werkelijke betekenis van deze woorden is niet moeilijk te begrijpen. Het hoofd van de regering martelde zich af met overpeinzingen, niet alleen over de vraag, welke van beide partijen de sterkste, maar ook, welke voor hem de gevaarlijkste was. “Wij staan niet aan uw kant, rechtsen, en ook niet aan uw kant, linksen,” zo iets klonk heel effectvol vanaf het toneel van de Moskouse schouwburg, maar in de taal van de oplaaiende burgeroorlog betekende het, dat Kerenski en zijn omgeving wel eens overbodig zouden kunnen blijken te zijn zowel voor rechts, als voor links. “Wij allen waren,” schrijft Stankevitsj, “letterlijk verstijfd van schrik over het feit, dat er een drama plaats had, dat alles dreigde te vernietigen. Hoe groot de schrik was, kan men afleiden uit het feit, dat er, zelfs ondanks de voor het gehele volk duidelijke breuk tussen het hoofdkwartier en de regering, pogingen gedaan werden om tot een verzoening te komen...” “De gedachte aan bemiddeling... kwam vanzelf in deze situatie op,” zegt Miljoekov, die er de voorkeur aan gaf in de derde persoon op te treden. In de avond van de 28ste verscheen hij in het Winterpaleis, om “Kerenski aan te raden, zijn streng formalistisch standpunt van een wetsovertreding op te geven.” De liberale leider, die zeer wel tussen schijn en wezen wist te onderscheiden, was tevens de meest geschikte persoon voor de rol van loyaal bemiddelaar. Op de 13de augustus had Miljoekov uit de mond van Kornilov zelf gehoord, dat de opstand door deze op de 27ste vastgesteld was. De volgende dag, de 14de, eiste Miljoekov in zijn rede in de vergadering, dat “een uitvoering van de door de opperbevelhebber aangegeven maatregelen geen aanleiding mocht zijn tot verdachtmakingen, dreigementen of zelfs ontslagen.” Tot de 27ste moest Kornilov buiten schot blijven! Tegelijkertijd zei Miljoekov aan Kerenski toe, hem “bereidwillig en zonder aarzelen” te ondersteunen. Wij mogen hier herinneren aan de strop, die immers ook “zonder aarzelen” ondersteunt.
Kerenski erkent zijnerzijds, dat Miljoekov met zijn aanbod tot bemiddeling “een zeer geschikt moment uitgekozen had, om mij te laten zien dat de werkelijke macht bij Kornilov was.” Het onderhoud verliep zo gunstig, dat Miljoekov daarna aan zijn politieke vrienden generaal Alexejev als de plaatsvervanger van Kerenski kon noemen, tegen wie Kornilov geen enkel bezwaar zou hebben. Alexejev gaf grootmoedig zijn toestemming.
Na Miljoekov kwam iemand die groter was dan hij. ’s Avonds laat overhandigde de Engelse gezant Buchanan aan de minister van buitenlandse zaken een verklaring, waarin de vertegenwoordigers van de geallieerde mogendheden eensgezind hun diensten aanboden, “in het belang van de gehele mensheid en om een onherstelbare ramp te voorkomen.” De officiële bemiddeling tussen de regering en de opstandige generaal geschiedde slechts om de opstand te begunstigen en de goede afloop ervan te waarborgen. Teresjtsjenko sprak in zijn antwoord namens de Voorlopige Regering zijn “zeer grote verbazing” uit over de opstand van Kornilov, wiens program grotendeels door de regering aanvaard was.
Kerenski wist in zijn toestand van vereenzaming niets beters te doen dan nog eens een eindeloos gerekte bijeenkomst met zijn reeds afgetreden ministers te houden. Juist tijdens dit onnodig tijdverdrijf kwamen er buitengewoon verontrustende tijdingen over het oprukken van de vijandelijke troepen binnen. Nekrassov sprak het vermoeden uit, dat “de troepen van Kornilov waarschijnlijk reeds binnen enkele uren in Petrograd zouden zijn...” De vroegere ministers vroegen zich nu af: “Hoe moest de regering onder deze omstandigheden samengesteld worden?” De gedachte aan een directorium kwam weer op. Zowel het rechtse, als het linkse deel voelde voor de gedachte om generaal Alexejev in het “directorium” op te nemen. De kadet Kokosjkin meende dat Alexejev aan het hoofd van de regering geplaatst moest worden. Volgens de verklaringen van enkele aanwezigen was het voorstel om de macht aan een ander af te staan, van Kerenski zelf afkomstig, die daarbij direct naar zijn onderhoud met Miljoekov verwees. Niemand maakte bezwaren. Allen waren verzoend met de kandidatuur van Alexejev. Miljoekovs plan leek dicht, heel dicht bij zijn verwezenlijking te zijn. Maar daar klonk, zoals dat op het moment van de hoogste spanning in een drama behoort, een geklop op de deur: in het nevenvertrek wachtte een deputatie van het comité tot bestrijding van de contrarevolutie. Deze was te rechtertijd verschenen: de jammerlijke, laffe en trouweloze vergadering van aanhangers van Kornilov, bemiddelaars en capitulanten in de zaal van het Winterpaleis was een van de gevaarlijkste contrarevolutionaire broeinesten.
Het nieuwe Sovjetorgaan was in de avond van de 27ste gevormd in een verenigde vergadering van beide Uitvoerende Comités, dat van de arbeiders en soldaten en dat van de boeren, en bestond uit buitengewone afgevaardigden van de drie Sovjetpartijen, van de beide Uitvoerende Comités, van de vakverenigingscentrale en de Sovjet van Petrograd. De vorming van een strijdcomité ad hoc betekende eigenlijk een erkenning, dat de leidende Sovjetinstellingen zichzelf niet voor hun taak berekend voelden en vers bloed nodig hadden, om de revolutionaire taak te kunnen vervullen.
Nu zij zich genoodzaakt zagen, om tegen de generaal steun bij de massa’s te zoeken, haastten de verzoeningsgezinden zich, zich links voor te doen. Er was plotseling geen sprake meer van dat alle principiële kwesties tot de Constituerende Vergadering uitgesteld moesten worden. De mensjewieken verklaarden dat zij een onmiddellijke uitroeping van de democratische republiek, ontbinding van de Rijksdoema en doorvoering van agrarische hervormingen van de regering zouden eisen: hierdoor komt het dat de naam republiek voor het eerst in een regeringsverklaring betreffende het verraad van de opperbevelhebber te vinden is.
Wat de samenstelling van de regering betreft, spraken de Uitvoerende Comités zich uit voor de noodzakelijkheid, om voorlopig de regering in haar oude vorm te behouden en alleen de uitgetreden kadetten door democratische elementen te vervangen; en bovendien tot het nemen van definitieve besluiten op dit punt binnenkort een conferentie van alle organisaties, die zich in Moskou op het program van Tsjcheïdse verenigd hadden, bijeen te roepen. Na de nachtelijke besprekingen werd het echter duidelijk, dat Kerenski zich hardnekkig tegen een democratische controle over de regering verzette. Beseffend dat de grond hem aan alle kanten begint te ontzinken, klampt hij zich met alle macht vast aan een directorium waarin zijn nog altijd niet opgegeven dromen van een sterke regering belichaamd zijn. Na nieuwe, pijnlijke en nutteloze debatten in het Smolny besloot men zich nog eens tot de onmisbare Kerenski te wenden met het verzoek het oorspronkelijk ontwerp van het Uitvoerend Comité goed te keuren. Om 71/2 uur ’s morgens keert Tsereteli terug met de tijding, dat Kerenski tot geen enkele concessie bereid was en “zonder voorbehoud ondersteuning” eiste, maar dat hij bereid was “alle krachten van de staat” op de strijd tegen de contrarevolutie te concentreren. De door het nachtbraken uitgeputte Uitvoerende Comités aanvaarden tenslotte het holle denkbeeld van een directorium.
De plechtige belofte van Kerenski, om “alle krachten van de staat” in de strijd tegen Kornilov in te zetten, belette hem, naar wij reeds weten, niet met Miljoekov, Alexejev en de afgetreden ministers te onderhandelen over een vreedzame capitulatie voor het hoofdkwartier, welke onderhandelingen door het nachtelijk geklop op de deur onderbroken werden. Enkele dagen later bracht de mensjewiek Bogdanov, een van de leiders van het verdedigingscomité, in voorzichtige, maar niet voor uitlegging vatbare bewoordingen aan de Sovjet van Petrograd rapport uit over de woordbreuk van Kerenski. “Toen de Voorlopige Regering begon te wankelen en het niet duidelijk was waarmee het avontuur van Kornilov zou eindigen, doken er bemiddelaars op, als een Miljoekov en Alexejev...” Het verdedigingscomité mengde zich in de zaak en verlangde hardnekkig een openlijke strijd. “Onder onze invloed,” vervolgde Bogdanov, “brak de regering elke onderhandeling af en wees alle voorstellen van Kornilov van de hand...”
Nadat het hoofd van de staat, de samenzweerder van gisteren tegen de linksen, de politieke gevangene van deze geworden was, verklaarden de kadetten-ministers, die de 27ste slechts voorlopig afgetreden waren, dat zij nu definitief uit de regering traden, daar zij niet de verantwoordelijkheid voor Kerenski’s optreden bij de onderdrukking van een zo vaderlandslievende, zo loyale, zo heilzame opstand wilden dragen. De gewezen ministers, raadgevers en vrienden verlieten de een na de ander het Winterpaleis. “Het was,” volgens Kerenski’s eigen woorden, “een massa-uittocht uit het klaarblijkelijk ten ondergang gedoemde oord.” In de nacht van de 28ste op de 29ste wandelde Kerenski “vrijwel op zijn eentje” in het Winterpaleis rond. Hij dacht niet meer aan de vrolijke opera’s. “De verantwoordelijkheid die in deze tergend langzaam verstrijkende dagen op mij rustte, was waarlijk bovenmenselijk.” Deze verantwoordelijkheid was er in de eerste plaats een voor Kerenski’s persoonlijk lot: de rest voltrok zich reeds buiten hem om.