Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 15


De boeren vóór de Oktoberrevolutie

De beschaving maakte de boer tot lastpaard. De bourgeoisie veranderde eigenlijk slechts de vorm van de last. Nauwelijks geduld op de drempel van het nationale leven, blijven de boeren eigenlijk ook in de wetenschap buitengesloten. De historicus interesseert zich gewoonlijk evenmin voor de boeren als de toneelcriticus dit doet voor die grauwe figuren, welke het toneel vegen, hemel en aarde op hun rug dragen en de garderobe van de toneelspelers schoonhouden. De rol, welke de boeren in vroegere revoluties speelden, is tot op de huidige dag nagenoeg niet bestudeerd.

“De Franse bourgeoisie begon met de boeren te bevrijden,” schreef Marx in het jaar 1848, “en met de boeren veroverde zij Europa. De Pruisische bourgeoisie was zozeer van haar meest enge, meest nabij liggende belangen vervuld, dat zij zich zelfs dezen bondgenoot liet ontglippen en tot een werktuig in handen van de feodale contrarevolutie maakte.” In deze vergelijking is juist, hetgeen op de Duitse bourgeoisie betrekking heeft; maar de bewering, dat “de Franse bourgeoisie begon met de boeren te bevrijden,” is een herhaling van de officiële Franse legende, aan de invloed van welke zelfs Marx in zijn tijd niet ontkwam. In werkelijkheid verzette de bourgeoisie in de eigenlijke zin van het woord zich uit alle macht tegen de boerenrevolutie. Reeds in de plattelandsinstructie van 1798 werden de meest krasse en stoutmoedige eisen door de plaatselijke leiders van de derde stand onder het voorwendsel van een redactiewijziging geschrapt. De vaak geciteerde besluiten van de 4de augustus, die onder de gloed van de branden op het platteland door de Nationale Vergadering genomen waren, bleven lange tijd louter een pathetische verklaring zonder reële inhoud. De Constituerende Vergadering bezwoer de boeren, die zich niet om de tuin wilden laten leiden, “naar huis terug te keren, om hun plicht te doen en zich met gepaste eerbied tegenover de eigendom” (de feodale!) “te gedragen.” De garde-civiel keerde zich meer dan eens tegen de dorpen, om de boeren te onderdrukken. De arbeiders uit de steden, die partij voor de opstandelingen kozen, ontvingen de burgerlijke strafexpedities met stenen en dakpannen.

Vijf jaar lang stonden de Franse boeren op alle kritieke momenten van de revolutie op, om het gesjacher van de adel met de burgerlijke eigenaren te verhinderen. De Parijse sans-culottes, die hun bloed voor de republiek vergoten, bevrijdden de boeren uit de feodale banden. De Franse republiek van 1792 betekende een nieuw sociaal regime, anders dan de Duitse republiek van 1918 of de Spaanse republiek van 1931, die het oude regime minus dynastie betekenen. Het is niet moeilijk in te zien, dat de agrarische kwestie de kern van dit fundamenteel verschil vormt.

De Franse boer dacht niet direct aan een republiek: hij wilde de grootgrondbezitter van zich afschudden. De Parijse republikeinen vergaten gewoonlijk het dorp. Slechts de pressie van de boeren op de grootgrondbezitters waarborgde echter de vestiging van een republiek, doordat hierdoor de grond van alle oude feodale rommel gezuiverd werd. Een republiek met een adel is geen republiek. Dit had de oude Machiavelli zeer goed begrepen, die vier honderd jaren, voordat Ebert president was, in zijn Florentijnse ballingschap, tussen lijsterjacht en trictracspel met een slager, de les trok uit de democratische revoluties: “Wie in een land, waar veel edelen zijn, een republiek wil vestigen, zal dit niet kunnen doen, zonder deze eerst alle uit te roeien.” De Russische moezjieks waren eigenlijk dezelfde mening toegedaan, en zij toonden dit openlijk, zonder enig machiavellisme.

Terwijl Petrograd en Moskou de leidende rol in de beweging van de arbeiders en soldaten vervulden, namen het achterlijke Groot-Russische landbouwcentrum en het Midden-Wolgagebied de voornaamste plaats in de boerenbeweging in. Hier waren zeer sterke elementen van de overblijfselen van de lijfeigenschap overgebleven, het adellijk grondbezit had een buitengewoon sterk uitgesproken parasitair karakter, de differentiatie van de boeren was niet zo ver gegaan als in andere streken en legde des te meer de armoede in het dorp bloot. In deze streken laait de beweging reeds in maart op en neemt zij terstond de vorm van een terreur aan. Door de bemoeiingen van de regerende partijen wordt zij echter spoedig in verzoeningsgezinde banen geleid.

In de op industrieel gebied achterlijke Oekraïne kreeg de landbouw, die voor de export werkte, een meer modern en daardoor meer kapitalistisch karakter. De differentiatie onder de boeren was hier veel sterker dan in Groot-Rusland. De strijd om nationale bevrijding werkte onvermijdelijk, althans gedurende een zekere tijd, remmend op alle andere vormen van de sociale strijd. De verschillen, die er in de territoriale en zelfs nationale verhoudingen bestonden, uitten zich tenslotte echter slechts als verschillen in tijdsduur. Tegen de herfst wordt nagenoeg het gehele land één groot gebied van boerenopstand. De beweging breidde zich uit over vierhonderdtweeëntachtig van de zeshonderdvierentachtig districten, welke het oude Rusland vormden, of wel zevenenzeventig procent; zonder de randgebieden mee te tellen, waar in sommige opzichten bijzondere agrarische verhoudingen bestaan: het noordelijk district, Transkaukasië, het steppengebied en Siberië, werden vierhonderdnegenendertig van de vierhonderd eenentachtig districten of eenennegentig procent in de boerenopstand meegesleurd.

De strijdmethoden verschillen al naar gelang het om velden, bossen of weiden, om pacht of loonarbeid gaat. De strijd verandert van vormen en methoden op verschillende tijdstippen van de revolutie. In het algemeen echter doorloopt de beweging op het platteland, met de onvermijdelijke vertraging, dezelfde twee grote stadia als de beweging in de steden. In de eerste fase passen de boeren zich nog aan het nieuwe regime aan en pogen hun doeleinden door middel van de nieuwe instellingen te bereiken. Ook hier betreft het echter meer de vorm dan de inhoud. Een liberaal blad te Moskou, dat vóór de revolutie volkssocialistisch getint was, gaf met een lofwaardige openhartigheid uiting aan de gevoelens, die in de kringen van de grootgrondbezitters in de zomer van het jaar 1917 bestonden: “De moezjiek kijkt om zich heen, nog doet hij niets, maar let eens goed op zijn ogen, en die ogen zullen u zeggen, dat het gehele land rondom hem – zijn land is.” Een prachtig bewijs van de vreedzame politiek van de boeren is het telegram, dat een van de Tambovse dorpen in april aan de Voorlopige Regering zond: “Wij willen in het belang van de verkregen vrijheden ons rustig houden, maar verbiedt dan, vóór de Constituerende Vergadering over het land van de grootgrondbezitters te beschikken, anders zullen wij bloed laten vloeien en verhinderen, dat anderen de grond bebouwen.”

De moezjiek kon eerder op een onderdanige, maar tevens dreigende toon spreken, waar hij bij het opkomen voor zijn historische rechten bijna nooit direct met de staat in botsing kwam. Regeringsorganen ontbraken ter plaatse. Over de militie hadden de gemeentecomités te zeggen. De rechtspraak was gedesorganiseerd. De plaatselijke commissarissen waren machteloos. “Wij hebben u gekozen,” riepen de boeren, “wij zullen u ook weer wegjagen.”

Terwijl zij de strijd in de voorafgaande maanden uitbreiden, komen de boeren in de loop van de zomer steeds dichter bij de burgeroorlog en beginnen deze met hun linkervleugel. Volgens een mededeling van de grondbezitters in het district Taganrog nemen de boeren eigenmachtig de hooioogst in bezit, eigenen zich de grond toe, beletten te ploegen, stellen eigenmachtig de pachtprijzen vast en verdrijven de eigenaars en administrateurs. Volgens het rapport van de commissaris te Nisjegorod volgde de ene gewelddaad en de ene onteigening van akkers en bossen op de andere in het gouvernement. De districtscommissarissen waren bang in de ogen van de boeren verdedigers van de grootgrondbezitters te lijken. De dorpsmilitie is onbetrouwbaar: “Er deden zich gevallen voor, waarin militiesoldaten zich samen met de menigte aan gewelddaden schuldig maakten.” In het district Schlüsselburg verbiedt het gemeentecomité aan de grondeigenaren, om hun eigen bossen te kappen. De boeren denken eenvoudig: Geen Constituerende Vergadering zal de omgehakte bomen weer uit de stronken kunnen doen opgroeien. De commissaris beklaagt zich over het wegnemen van de hooioogst: het hooi voor de paarden dient men te kopen! In het gouvernement Koersk verdelen de boeren de reeds gemeste, nog braakliggende velden van Teresjtsjenko onder elkaar: de eigenaar ervan is minister van buitenlandse zaken. Aan de paardenfokker van het gouvernement Orlov, Schneder, verklaarden de boeren, dat zij niet alleen de klaver op zijn landgoed zouden afmaaien, maar ook hem zelf bij de soldaten zouden inlijven. Aan de rentmeester van het landgoed van Rodsjanko gelastte het gemeentecomité, de oogst aan de boeren af te staan: “Indien gij niet gehoorzaamt aan het landelijk comité, zullen wij anders tegen u optreden en zult gij gearresteerd worden.” Handtekening en zegel ontbreken niet.

Van alle kanten stroomde het klachten en jammerkreten: van de slachtoffers, van de plaatselijke autoriteiten en van nobele getuigen. De telegrammen van de grootgrondbezitters zijn een schitterende weerlegging van alle simplistische klassenstrijdtheorieën. Bekende grootgrondbezitters, eigenaren van latifundium, geestelijke en wereldlijke aanhangers van de lijfeigenschap zijn uitsluitend om het algemeen welzijn bezorgd. Niet de boer is de vijand, maar de bolsjewiek en dikwijls de anarchist. Hun eigen landgoederen interesseren de landlords alleen met het oog op de bloei van het vaderland.

Driehonderd leden van de kadettenpartij, uit het gouvernement Tsjernigow, verklaren: opgehitst door de bolsjewieken, jagen de boeren de krijgsgevangenen van hun werk weg en gaan er toe over, zelf eigenmachtig de oogst binnen te halen: dientengevolge dreigt “het onmogelijk te worden, de belastingen te betalen.” De liberale grondbezitters zagen de reden van hun bestaan in een ondersteuning van de staatskas gelegen! Het bijkantoor van de staatsbank in Podolië beklaagt zich over het eigenmachtig optreden van de gemeentecomités, “welker voorzitters Oostenrijkse krijgsgevangenen zijn.” Hier spreekt gekwetste vaderlandsliefde! In het gouvernement Vladimir wordt op het landgoed van de notaris Odinzov “het voor weldadige instellingen in gereedheid gebrachte bouwmateriaal” weggenomen. Het leven van notarissen is immers slechts aan daden van mensenliefde gewijd! De bisschop van Podolië meldt het eigenmachtig wegnemen van hout, dat aan het bisschoppelijk huis toebehoort. De opperprocureur beklaagt zich over de onteigening van stukken weiland van het Alexander-Nevskiklooster. De abdis van het klooster van Kislarsk slingert haar banbliksems tegen de leden van de plaatselijke sovjet: deze mengen zich in de aangelegenheden van het klooster, nemen ten eigen bate de pachtgelden in beslag, en “stoken de nonnen tegen de overheid op.” In al deze gevallen gaat het om een directe bedreiging van de belangen van de kerk.

Graaf Tolstoj, een van de zoons van Leo Tolstoj, bericht in naam van de bond van landeigenaren in het gouvernement Ufa, dat de overgave van de grond aan de landelijke comités, “zonder eerst het besluit van de Constituerende Vergadering af te wachten... een uitbarsting van ontevredenheid teweeg zal brengen... onder de landeigenaars van wie er meer dan tweehonderdduizend in het gouvernement zijn. De voorname grondbezitter is alleen maar bezorgd om zijn kleine broer. Senator Belgardt, landeigenaar in het gouvernement Tver, is bereid, om het kappen van hout te dulden, maar betreurt het dat de boeren “zich niet aan de burgerlijke regering willen onderwerpen.” De Tambovse grootgrondbezitter Veljaminov eist de redding van twee landgoederen, welke dienden “voor de behoeftevoorziening van het leger.” Toevallig zijn het zijn eigen landgoederen. De telegrammen van de landheren uit het jaar 1917 zijn een ware schat voor idealistische filosofen. De materialist zal er veeleer een toonbeeld van cynisme in zien. Hij zal wellicht hieraan toevoegen, dat grote revoluties de bezittenden zelfs beletten te huichelen, zoals zij gaarne zouden willen doen.

Het beroep van de slachtoffers op districts- en gouvernementsautoriteiten, op de minister van binnenlandse zaken, en op de voorzitter van de ministerraad, bleef meestal zonder resultaat. Bij wie moest men nu hulp zoeken? Bij Rodsjanko, de voorzitter van de Rijksdoema. De kamerheer voelt zich tussen de Julidagen en de opstand van Kornilov weer een invloedrijk man: veelal gebeuren de dingen op zijn telefonisch bevel.

Ambtenaren van het ministerie van binnenlandse zaken sturen een rondschrijven aan de plaatselijke autoriteiten, waarin staat dat de schuldigen aan het gerecht overgeleverd moeten worden. Rasechte grootgrondbezitters te Samara telegraferen terug: “Telegrammen zonder ondertekening van de socialistische ministers hebben geen kracht.” Zo blijkt het nut van het socialisme. Tsereteli moet zijn schuchterheid overwinnen: op de 18de juli zendt hij een uitvoerige beschikking betreffende het nemen van “snelle en krachtige maatregelen.” Evenals de grondbezitters is ook Tsereteli alleen maar bezorgd om het leger en om de staat. De boeren schijnt het echter toe, dat Tsereteli de grondbezitters beschermt.

Er komt een verandering in de onderdrukkingsmethoden van de regering. Tot juli had men hoofdzakelijk getracht te overreden. Wanneer men ook troepen naar de onrustige gebieden zond, dan geschiedde dit slechts ter bescherming van de spreker van de regering. Na de overwinning over de Petrogradse arbeiders en soldaten werden cavalerietroepen, ditmaal zonder bemiddelaar, direct ter beschikking van de grondbezitters gesteld. In het gouvernement Kazan, dat een van de meest onrustige was, gelukte het – volgens de jonge historicus Joegov – slechts “door arrestaties, inkwartiering van gewapende soldaten in de dorpen, ja zelfs wederinvoering van de lijfstraf... de boeren een tijdlang ertoe te dwingen, zich rustig te houden.” Ook op andere plaatsen blijven de represaillemaatregelen niet zonder uitwerking. Het aantal van de bij de onlusten betrokken landgoederen nam in juli enigszins af: van vijfhonderdzestien tot vijfhonderddrie. In augustus wist de regering meerdere successen te boeken: het aantal onrustige districten daalde van driehonderdvijfentwintig tot op tweehonderdachtentachtig, d.w.z. elf procent; het aantal landgoederen, dat van de onlusten te lijden had, daalde zelfs met drieëndertig procent.

Sommige van de gebieden, die tot nu toe het meest onrustig waren, werden kalm of traden op de achtergrond. Daarentegen trokken nu gebieden, die gisteren nog betrouwbaar waren, ten strijde. Nog geen maand geleden gaf de commissaris van Pensa nog een geruststellende beschrijving: “In de dorpen is men bezig met het binnenhalen van de oogst... Men bereidt zich voor op de verkiezingen voor de gemeentelijke Zemstvo’s. De periode van de regeringscrisis is rustig verlopen. De vorming van een nieuwe regering is gunstig opgenomen.” In augustus reeds is er niets meer van deze idylle over: “Massale plunderingen van tuinen en stroperijen... Er moet wapengeweld gebruikt worden, om een einde aan de onlusten te maken.”

Over het geheel genomen behoort de beweging in de zomer nog altijd tot de “vreedzame” periode. Er zijn echter reeds weliswaar zwakke, maar toch onmiskenbare symptomen van een radicalisering in haar te bespeuren: terwijl directe overvallen op landgoederen in de eerste vier maanden in aantal afnemen, beginnen zij in juli weer toe te nemen. De onderzoekers noemen in het algemeen de conflicten in juli in onderstaande volgorde: inbezitnemingen van weiden, oogsten, levensmiddelen en veevoeder, akkerland en inventaris; strijd om de wijzen van verpachting; plunderingen van landgoederen. In augustus: inbezitnemingen van oogsten, levensmiddelen en voorraden veevoeder, weiden en hooi, land en bos; agrarische terreur.

Begin september herhaalt Kerenski, in zijn kwaliteit van opperbevelhebber, in een afzonderlijke legerorder weer eens de nog onlangs door zijn voorganger Kornilov geuite argumenten en dreigementen tegen de “gewelddaden van de boeren.” Enkele dagen later schrijft Lenin: “Of... alle grond terstond aan de boeren... óf de grootgrondbezitters en kapitalisten... zullen het tot een ontzettend bloedige boerenopstand laten komen.” Dit laatste werd in de loop van de volgende maand werkelijkheid.

Het aantal landgoederen, welke door de onlusten op het platteland geteisterd werden, steeg in september vergeleken met augustus met dertig procent; in oktober vergeleken met september met drieënveertig procent. Meer dan één derde van alle sinds maart vermelde conflicten op het platteland valt in september en de drie eerste weken van oktober. Zij waren echter veel meer in scherpte dan in aantal toegenomen. In de eerste maanden had men zelfs openlijke onteigeningen van enkele afzonderlijke grondstukken toch nog gegoten in de vorm van overeenkomsten, verzacht en gedekt door de verzoeningsgezinde organen. Nu valt het legale masker weg. De beweging krijgt overal een uitdagend karakter. De boeren gaan van verschillende soorten en gradaties van pressie tot gewelddadige onteigeningen van gedeelten van de landgoederen, tot plunderingen van de verblijven van de adel, tot brandstichtingen op de hoeven, zelfs tot moorden op de eigenaars en de rentmeesters over. De conflicten om een verandering in de pachtvoorwaarden, die in juni het aantal plunderingen nog te boven gaan, vormen in oktober niet meer dan één veertigste van het aantal plunderingen, waarbij bovendien de beweging van de pachters van karakter verandert, doordat zij slechts een andere methode tot verdrijving van de grootgrondbezitters wordt. Het verbod van koop en verkoop van grond en bos maakt plaats voor de directe inbezitneming. De gevallen van kappen en afmaaien op grote schaal krijgen het karakter van een stelselmatige vernietiging van de grootgrondeigendom. In september worden er tweehonderdnegenenzeventig gevallen van openlijke plunderingen van landgoederen gemeld; zij maken reeds meer dan één achtste van alle conflicten uit. Tweeënveertig procent van alle gevallen van plundering, welke door de militie tussen de Februari- en Oktoberrevolutie gerapporteerd werden, hebben in oktober plaats.

De strijd om de bossen nam een bijzonder verbitterd karakter aan. De dorpen brandden dikwijls tot op de grond toe af. Het tot bouwmateriaal bestemde hout werd zwaar bewaakt en duur verkocht. De boeren snakten naar hout. Bovendien werd het tijd om houtvoorraden voor de winter op te slaan. Uit de gouvernementen Moskou, Nisjegorod, Petrograd, Orel, Wolhynië, uit alle hoeken van het land, komen klachten over plunderingen van de bossen en gewelddadige diefstal van gereedgemaakte houtvoorraden. “De boeren kappen eigenmachtig en op onbarmhartige wijze de bossen.” – “Twee honderd desjatinen bos van de grootgrondbezitters zijn door de boeren verbrand.” – “De boeren van de districten Klimovitsj en Tsjerikov verwoesten het bos en vernielen de winterzaai...” De bewakers van de bossen redden zich door de vlucht. Het bos van de adel kreunt, houtspaanders vliegen door het gehele land. De bijl van de boeren slaat gedurende de herfst een koortsachtige revolutieroffel.

In de brood importerende districten verslechterde de levensmiddelenvoorziening op het platteland nog meer dan in de steden. Er was niet alleen gebrek aan levensmiddelen, maar ook aan zaad. In de exporterende districten is de toestand tengevolge van de intensieve kunstmatig opgedreven uitvoer van levensmiddelenvoorraden niet veel beter. De stijging van de graanprijzen treft de armen het meest. In een aantal gouvernementen beginnen hongeroproeren, plunderingen van de graanopslagplaatsen en overvallen op de instellingen voor de levensmiddelendistributie. De bevolking neemt haar toevlucht tot surrogaten in plaats van brood. Gevallen van scheurbuik en tyfus, zelfmoorden uit wanhoop worden gemeld. Honger of het spook van de honger maken het ondragelijk, welstand en luxe vlak naast zich te hebben. Die bevolkingsgroepen in de dorpen, die het meest van de nood te lijden hebben, gaan voorop.

De golven van verbittering woelen ook heel wat modder op. In het gouvernement Kostroma ziet men “Zwarte Honderd-en antisemitische propaganda. De misdaad neemt toe... De belangstelling voor de politiek neemt zichtbaar af.” Deze laatste zin in het rapport van de commissaris betekent dat de gegoede klassen de revolutie de rug toekeren. Plotseling hoort men uit het gouvernement Podolië een uiting van Zwarte Honderd-monarchisme: het comité van het dorp Demodowka erkent de Voorlopige Regering niet en beschouwt keizer Nicolai Alexandrovitsj als de “trouwste leider van het Russische volk”: indien de Voorlopige Regering niet aftreedt, “sluiten wij ons bij de Duitsers aan.” Een dergelijke openlijke uitspraak staat nog op zich zelf. De monarchisten onder de boeren hadden samen met de grootgrondbezitters reeds lang een andere kleur aangenomen. Hier en daar, bijvoorbeeld in datzelfde Polodië, plunderen de troepen, samen met de boeren, de jeneverstokerijen. De commissaris rapporteert anarchie. “Dorpen en mensen gaan ten onder en de revolutie gaat ten onder.” Neen, de revolutie is er verre van ten onder te gaan. Zij baant zich slechts een diepere bedding. Haar kokende wateren naderen de monding.

In de nacht van de 8ste oktober gaan de boeren van het dorp Sytsjev in het gouvernement Tambov met knuppels en hooivorken van boerderij tot boerderij en roepen jong en oud bijeen, om de grootgrondbezitter Romanov te plunderen. Een groep stelt in de gemeenteraad voor om het landgoed op regelmatige wijze in bezit te nemen, de inventaris onder de bevolking te verdelen en de gebouwen voor culturele doeleinden in stand te houden. De armen eisen het landgoed in brand te steken, zodat geen steen op de andere blijft. De armen vormen de meerderheid. In diezelfde nacht waren de landgoederen van de gehele gemeente één vlammenzee. Alles werd in de as gelegd, wat niet vuurvast was, zelfs het proefveld; het fokvee werd afgeslacht, “men zuipt als waanzinnigen.” Het vuur sloeg over van de ene dorpsgemeente op de andere. Het bastbeschoeide leger stelt zich al niet meer tevreden met de ouderwetse hooivorken en zeisen. De gouvernementscommissaris telegrafeert: “Boeren en onbekende personen, die gewapend zijn met revolvers en handgranaten, plunderen de landgoederen in de districten Ranenburg en Rjasjk.” De moderne techniek is door de oorlog in de boerenopstand gebracht. De bond van grondbezitters meldt, dat er in de tijd van drie dagen vierentwintig landgoederen in brand gestoken zijn. “De plaatselijke autoriteiten zijn niet in staat, om de orde te herstellen.” Een afdeling militairen, die door de bevelhebber van het leger gezonden was, komt met vertraging aan, de staat van beleg wordt afgekondigd, vergaderingen worden verboden en de raddraaiers worden gearresteerd. De sloten zijn vol voorwerpen uit de landhuizen en de rivieren slepen veel geroofde dingen mee.

De boer Begisjev uit Pensa verhaalt: “In september trokken allen op naar het landgoed Lochvin (dit was ook reeds in 1905 geplunderd), om dit te plunderen, en karavanen trekdieren trokken van het landgoed, honderden boeren en dorpsvrouwen dreven en leidden het vee weg, voerden het graan mee enz.” De troep militairen, welke door het Zemstvobestuur gerekwireerd was, trachtte het een en ander van het geplunderde te redden, maar ongeveer vijfhonderd vrouwen en boeren kwamen in de gemeente bijeen, en de troep verwijderde zich. De soldaten waren er klaarblijkelijk niet zo erg happig op, de landheer weer in zijn rechten te herstellen.

Vanaf eind september begonnen, naar de boer Haponenko zich herinnert, de boeren in het Taurische gouvernement “waren” te plunderen, inspecteurs weg te jagen, koren uit de opslagplaatsen, vee en huisraad weg te nemen... Zelfs ramen en deuren van de gebouwen, vloeren uit de kamers en zinkdaken werden afgerukt en meegenomen... Aanvankelijk kwam men slechts te voet, nam de dingen mee en droeg ze weg,” verhaalt de boer Groenjko uit Minsk, “terwijl men later paarden inspande, indien men die had, en hele rijen wagens ladingen vol wegreden. Onafgebroken... Om 12 uur ’s middags begon men en zo vervoerde en droeg men twee dagen en nachten lang zonder zich rust te gunnen. In deze achtenveertig uren werd alles volkomen leeggehaald.” De inbezitneming van landgoederen en have werd, volgens de Moskouse boer Koesmitsjev, als volgt verdedigd: “Het was onze landeigenaar, wij hebben voor hem gewerkt, en het vermogen, dat hij had, moet aan ons allen toebehoren.” Vroeger zei de edelman tegen zijn lijfeigenen: “Gij behoort aan mij toe, en wat gij hebt, is van mij.” Nu klonk het uit de mond van de boeren: “De heer is van ons en zijn have en goed behoren aan ons toe.”

“Op enkele plaatsen begon men de grootgrondbezitters in hun rust te storen,” herinnert zich een andere boer uit Minsk, Novikov. “Steeds vaker brandden de landgoederen af.” Het landgoed van de grootvorst Nicolai Nicolajevitsj, de vroegere opperbevelhebber, kwam aan de beurt. “Toen men alles weggenomen had wat er weg te nemen viel, begon men de ovens weg te breken, de kleppen van de ovens er af te halen, vloeren en planken naar buiten te dragen en dit alles naar huis te slepen...”. Achter deze daden van afbraak stond de oeroude, eeuwenoude gedachte van alle boerenoorlogen: de versterkte posities van de vijand tot op de grond toe vernietigen en geen plaats over laten, waar hij zich rustig kan vestigen. De meer verstandigen zeiden, naar de boer Zygankov zich herinnert: “Men moet de gebouwen niet verwoesten, want wij zullen die nodig hebben... voor scholen en ziekenhuizen, maar degenen, die riepen, dat men alles moest vernietigen, opdat er in geen geval een schuilhoek meer voor onze vijanden zou overblijven, waren in de meerderheid.” – “De boeren eigenden zich de gehele have van de landheren toe,” deelt de boer Svatsjenko uit Orlov mee, “joegen de grootgrondbezitters van de landgoederen, braken de vensters, deuren, vloeren en plafonds uit de landhuizen weg... De soldaten zeiden, dat, indien men de wolfsholen uitroeide, men ook korte metten moest maken met de wolf. De voornaamste en machtigste grootgrondbezitters hielden zich met het oog op dergelijke dreigementen verborgen en dit is de reden dat er geen moorden op grootgrondbezitters voorgekomen zijn.”

In het dorp Salessje, in het gouvernement Wytebsk, stak men opslagplaatsen vol koren en hooi in brand op een landgoed, dat aan de Fransman Bernard toebehoorde. De boeren hadden er geen lust in om een verschil te maken wat betreft nationaliteit, vooral niet omdat vele grootgrondbezitters zich gehaast hadden om hun grond en bodem op naam van buitenlanders, die namelijk bepaalde privileges genoten, over te schrijven. “Het Franse gezantschap verzoekt maatregelen te nemen.” In de landstreken, die vlak bij het front lagen, was het midden oktober moeilijk om “maatregelen” te nemen, zelfs al wilde men het Franse gezantschap ter wille zijn.

De plundering van een groot landgoed bij Rjasan duurde vier dagen en “aan de plunderingen werd zelfs door kinderen deelgenomen.” De bond van de grootgrondbezitters bracht ter kennis van het ministerie, dat er, indien er geen maatregelen genomen werden, “lynchgerecht, honger en burgeroorlog zouden volgen.” Het is niet duidelijk, waarom de grootgrondbezitters nog altijd in de toekomstige tijd van een burgeroorlog spreken.

Op het congres van de coöperaties in begin september zei Berkenheim, een van de leiders van de sterke groep handeldrijvende boeren: “Ik ben ervan overtuigd, dat Rusland nog niet geheel een gekkenhuis geworden is en dat het voorlopig voornamelijk alleen de bevolking in de grote steden is, die het verstand verloor.” Deze zelfgenoegzame uitlating van het degelijke en conservatieve deel van de boeren kwam hopeloos te laat: juist in die maand verloor het dorp elk gezond verstand en stelde wat woestheid in de strijd betreft alle “gekkenhuizen” van steden verre in de schaduw.

In april had Lenin het nog voor mogelijk gehouden, dat de patriottische coöperators en boeren de grote massa van de boeren op de weg van een verzoening met de bourgeoisie en grootgrondbezitters zouden kunnen meeslepen. Des te krachtiger drong hij daarom op de vorming van aparte sovjets van landarbeidersafgevaardigden en zelfstandige organisaties van de armste boeren aan. In de volgende maanden bleek echter meer en meer dat dit deel van de bolsjewistische politiek geen succes had. Afgezien van de Oostzeeprovincies, bestonden er in het geheel geen landarbeiders-sovjets. Ook de arme boeren wisten geen eigen organisatievorm te vinden. Indien men dit slechts zou willen verklaren uit de achterlijkheid van de landarbeiders en de armste bevolkingsgroepen in de dorpen, zou men niet de kern van de zaak raken. De voornaamste reden was gelegen in het wezen van de historische taak zelf: in de democratische agrarische revolutie.

Bij de twee belangrijkste kwesties, nl. die van de pacht en die van de loonarbeid, komt het meest duidelijk tot uiting hoe de algemene belangen in de strijd tegen de overblijfselen van de lijfeigenschap het niet alleen aan de arme boeren, maar ook aan de landarbeiders onmogelijk maakten, om een zelfstandige politiek te voeren. De boeren hadden van de grootgrondbezitters in Europees Rusland zevenentwintig miljoen desjatinen gepacht, ongeveer zestig procent van de totale grond, die in privaateigendom was, en daarvoor een jaarlijkse pachtsom van vierhonderd miljoen roebel betaald. De strijd tegen de schandelijke pachtvoorwaarden werd na de Februarirevolutie het voornaamste onderdeel van de boerenbeweging. Een meer ondergeschikte, maar toch nog zeer belangrijke plaats nam de strijd van de landarbeiders in, welke deze niet alleen met de uitbuiting van de landheren, maar ook van de boeren in conflict bracht. De pachter vocht voor een verzachting van de pachtvoorwaarden, de landarbeider voor een verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Beiden gingen elk op hun manier van een erkenning van de grootgrondbezitter als eigenaar en heer uit. Vanaf het ogenblik echter, waarop het mogelijk werd, de zaak door te zetten, d.w.z. de grond weg te nemen en zichzelf erop te vestigen, hield de belangstelling van de arme boeren voor pachtkwesties op en begonnen de vakverenigingen hun aantrekkingskracht voor de landarbeiders te verliezen. Het waren juist de landarbeiders en arme boeren, die, door zich bij de overige beweging aan te sluiten, de boerenoorlog krachtig en onweerstaanbaar maakten.

Niet met dezelfde vaart werd ook de tegenovergestelde pool in het dorp door de veldtocht tegen de grootgrondbezitters meegesleurd. Zolang het nog niet tot een openlijke opstand gekomen was, speelden de rijkere groepen onder de boeren een belangrijke, somtijds zelfs een leidende rol in de beweging. In de herfst keken de rijke boeren echter meer en meer wantrouwend naar de zich uitbreidende boerenoorlog: zij wisten niet hoe het zou aflopen, zij hadden iets te verliezen en zij trokken zich terug. Zij konden zich echter niet volkomen terugtrekken: dit liet het dorp niet toe.

Meer gesloten en vijandig dan de “eigenbezitters”, de koelaken, gedroegen zich de kleine, buiten de gemeente staande grondbezitters. Boerderijen van slechts vijftig desjatinen waren er zeshonderdduizend in het gehele land. Zij vormden op vele plaatsen de ruggengraat van de coöperaties en waren vooral in het zuiden politiek naar de conservatieve boerenbond, welke reeds een brug tot de kadetten vormde, georiënteerd. “De uit de gemeente afgescheiden boeren en de rijke boeren ondersteunden,” volgens de boer Goelis uit Minsk, “de grootgrondbezitters en trachtten de boeren met woorden te kalmeren.” Op vele plaatsen had de strijd onder de boeren tengevolge van plaatselijke omstandigheden reeds voor de Oktoberrevolutie een grimmig karakter aangenomen. Het meest leden de uit de gemeente afgescheiden boeren daaronder. “Bijna alle hoeven,” verhaalt de boer Koesmitsjev uit Nisjegorod, “waren platgebrand en de have deels vernield, deels door de boeren weggesleept.” De eigenaar van zo’n hoeve was “dienaar van de landheer en boswachter voor meerdere bosdistricten van dezen; een lieveling van de politie, de gendarmerie en zijn landheren.” De rijkste boeren en de kooplieden in verschillende gemeenten van het district Nisjegorod namen in de herfst de vlucht en keerden pas twee, drie jaar later in hun dorpen terug.

In het grootste deel van het land verscherpten de interne verhoudingen in het dorp zich echter lang niet in die mate. De koelaken gedroegen zich voorzichtig, trachtten te remmen en tegen te houden en deden hun best om van hun vijandigheid tegenover de “mir” (de gemeente) niet al te zeer te laten blijken. Het dorp van zijn kant keek in het algemeen zeer afgunstig naar de koelaken en belette deze zich met de grootgrondbezitters te verenigen. De strijd tussen de edellieden en de boeren om de invloed op de koelaken duurt gedurende het gehele jaar 1917 in de meest verschillende vormen, van “vriendschappelijke beïnvloeding” tot de meest verbitterde terreur, voort.

Terwijl de eigenaars van de latifundium met alle mogelijke vleierijen de deuren van de vergadering van de adel voor de rijke boeren openzetten, zochten de kleine grondbezitters zich demonstratief van de adel af te scheiden, om niet samen met deze ten onder te gaan. In de politiek kwam dit tot uiting in het feit dat de grootgrondbezitters, die vóór de revolutie tot de uiterst rechtse partijen behoorden, zich nu als liberalen voordeden, omdat zij zich van vroeger herinnerden dat dit een voortreffelijke dekmantel was; terwijl de grondbezitters onder de boeren, die vroeger meermalen de kadetten ondersteund hadden, nu naar links gingen.

Het congres van de kleine grondbezitters in het gouvernement Perm scheidde zich in september radicaal af van het Moskouse congres van de grootgrondbezitters, aan welks hoofd “graven, vorsten en baronnen” stonden. De bezitter van vijftig desjatinen zei: “De kadetten hebben nooit bastschoenen gedragen en zullen daarom nooit onze belangen vertegenwoordigen.” Terwijl zij zich van de liberalen afwendden, zochten de werkende grondbezitters zodanige “socialisten”, die voor de eigendom opkwamen. Een van de afgevaardigden sprak zich voor de sociaaldemocratie uit. “De arbeider? Geef hem een stuk grond en hij komt in het dorp en heeft dan geen bloedspuwingen meer.” Vanzelfsprekend ging het hier om de mensjewieken. “Wij geven onze grond aan niemand weg. Slechts hij kan zich gemakkelijk van de grond losmaken, die deze ook gemakkelijk heeft verkregen, zoals bijvoorbeeld de grootgrondbezitter. De boer heeft zijn land echter moeizaam verkregen.”

In deze herfstperiode streed het dorp tegen de koelaken, zonder deze van zich af te stoten, maar dwong het hen integendeel, om zich bij de overige beweging aan te sluiten en deze tegen de slagen van rechts te dekken. Er deden zich zelfs gevallen voor, waarin de weigering om deel te nemen aan een plundering, met de dood van de weerspannige geboet werd. De koelak trachtte eraan te ontkomen zo lang hij kon, doch op het allerlaatste moment spande hij, zich nog eens op zijn hoofd krabbend, zijn weldoorvoede paarden voor de met ijzer beslagen wagen en reed, om zijn aandeel te halen. Dit bleek niet zelden het leeuwenaandeel te zijn. “Het zijn voornamelijk de rijke boeren, die over paarden en werkkrachten te beschikken hadden, geweest, die geprofiteerd hebben,” vertelt de boer Begisjev uit Pensa. Ook de boer Savtsjenko zegt vrijwel hetzelfde: “Vooral de koelaken die weldoorvoed waren en wagens hadden, om het hout weg te voeren, hebben geprofiteerd...”

Volgens de berekening van Vermenitsjev stonden er tegenover vierduizendnegenhonderdvierenvijftig landbouwconflicten met grootgrondbezitters tussen februari en oktober slechts driehonderdvierentwintig conflicten met de bourgeoisie onder de boeren. Een opvallend krasse verhouding! Het staat absoluut vast, dat de boerenbeweging van 1917 wat haar sociale betekenis betreft niet tegen het kapitalisme, maar tegen de overblijfselen van de lijfeigenschap gericht was. De strijd tegen de koelaken ontwikkelt zich eerst later, in het jaar 1918, na de definitieve liquidatie van het grootgrondbezit.

Het zuiver democratisch karakter van de boerenbeweging, dat schijnbaar de officiële democratie een onweerstaanbare kracht had moeten geven, openbaarde duidelijker dan wat ook haar volslagen rotheid. Om van bovenaf te beginnen, overal stonden sociaal-revolutionairen aan het hoofd van de boeren, de boeren kozen hen, gingen hand in hand met hen en versmolten bijna met hen. Op het congres van de boerensovjets in mei kreeg Tsjernov bij de verkiezingen voor het Uitvoerend Comité achthonderd tien stemmen, Kerenski achthonderd vier, terwijl Lenin het in totaal slechts tot twintig stemmen wist te brengen. Tsjernov noemde zich niet voor niets boerenminister! Maar ook niet voor niets werd de strategie van de boeren spoedig een geheel andere dan die van Tsjernov.

De economische verbrokkeling maakt de boeren, die zo vastberaden in de strijd tegen een bepaalde afzonderlijke landeigenaar zijn, machteloos tegenover de staat, die de veralgemening van de landeigenaar is. Vandaar de natuurlijke neiging van de moezjiek, om zich aan de sprookjesstaat tegenover de werkelijke staat vast te klampen. Oudtijds schiep hij zich valse tsaren en sloot zich aaneen om de gouden vrijbrief van de tsaar of om de mythe van de “rechtvaardige moeder aarde”. Na de Februarirevolutie schaarde hij zich om de sociaalrevolutionaire banier “Land en Vrijheid” en zocht bij deze hulp tegen de liberale grootgrondbezitters, die nu commissaris geworden waren. Het narodniki-program stond tot de werkelijke Kerenski-regering als de valse tsarenvrijbrief tot de werkelijke absolute vorst.

Het sociaal-revolutionaire program had steeds veel punten bevat, die utopisch waren: men wilde het socialisme op de grondslag van een primitieve warenhuishouding vestigen. De grondslag van het program was echter democratisch-revolutionair: onteigening van de grond van de landeigenaren. Geplaatst voor de noodzakelijkheid, om het program uit te voeren, raakte de partij in coalities verstrikt. Niet alleen de grootgrondbezitters, maar ook de bankiers onder de kadetten keerden zich onverbiddelijk tegen een in beslagname van de grond: er was niet minder dan vier miljard roebel van de banken in de grond gestoken. Daar zij van plan waren, weliswaar in de Constituerende Vergadering met de grootgrondbezitters over de prijs te onderhandelen, maar langs vreedzame weg tot een overeenstemming te komen, deden de sociaal-revolutionairen ijverige pogingen, om de moezjiek van de grond af te houden. Zij struikelden zodoende niet over het utopisch karakter van hun socialisme, maar over het democratisch tekort daarvan. Er zouden jaren nodig geweest zijn om dit utopisme te laten zien. Hun verraad aan de agrarische democratie bleek echter reeds in de loop van enkele maanden: de boeren moesten onder een regering van de sociaal-revolutionairen tot een opstand overgaan, om het sociaal-revolutionaire plan te verwezenlijken.

In juli, toen de regering met represaillemaatregelen tegen het dorp optrad, haastten de boeren in de eerste opwinding zich, om steun bij diezelfde sociaal-revolutionairen te zoeken. De maand van de grootste verzwakking van de bolsjewieken in de stad wordt een maand van de grootste expansie van de sociaal-revolutionairen in het dorp. De grootste organisatorische successen vielen, zoals dat meestal en vooral in tijden van revolutie het geval pleegt te zijn, samen met het begin van een politieke achteruitgang. Terwijl zij bij de sociaal-revolutionairen bescherming tegen de slagen van de sociaal-revolutionaire regering zochten, verloren de boeren steeds meer hun vertrouwen in de regering en de partij. Zo werd de vlucht, welke de sociaal-revolutionaire organisaties op het platteland namen, verderfelijk voor deze alles omvattende partij, welke van onderop muitte en van bovenaf onderdrukte.

In de vergadering van de Militaire Organisatie, welke de 30ste juli te Moskou gehouden werd, zei een afgevaardigde van het front, die zelf sociaal-revolutionair was, dat, indien de boeren zich nog altijd tot de sociaal-revolutionairen rekenen, er toch reeds een kloof tussen hen en de partij ontstaan was. De soldaten bevestigen dat de boeren zich onder invloed van de sociaal-revolutionaire propaganda nog altijd vijandig tegenover de bolsjewieken gedragen, maar dat zij de vraagstukken van de grond en de regering in werkelijkheid op bolsjewistische wijze oplossen. De bolsjewiek Povolsjski, die in het Wolgagebied werkzaam was, verklaart dat de meest geziene sociaal-revolutionairen, die aan de beweging van 1905 deelnamen, zich steeds meer op de achtergrond gedrongen voelden: de boeren noemden hen “de oudjes”, betoonden hun nog wel de nodige eerbied, maar stemden naar eigen inzicht. Stemmen en handelen “naar eigen inzicht,” dat leerden de arbeiders en soldaten aan het dorp.

De revolutionaire invloed van de arbeiders op de boeren is onmogelijk juist te beoordelen: deze had een permanent, natuurlijk, alles doordringend en daarom bepaald karakter. De onderlinge beïnvloeding werd vergemakkelijkt doordat een groot deel van de industriële ondernemingen op het platteland gevestigd was. Zelfs de arbeiders van Petrograd, de meest Europese van alle steden, onderhielden nauwe betrekkingen met de dorpen, waar zij vandaan kwamen. De werkloosheid, die gedurende de zomermaanden toenam, en de uitsluitingen door de ondernemers dreven vele duizendtallen arbeiders naar het platteland: de meeste van hen werden propagandisten en leiders.

In de maanden mei en juni ontstaan er in Petrograd arbeiders-landmanschappen, die ingedeeld zijn naar gouvernementen, districten en zelfs dorpsgemeenten. In de bladen vindt men kolommen vol met aankondigingen van landmanschapsvergaderingen, waarin berichten over tochten naar de dorpen voorkomen, aan de gedelegeerden aanwijzingen gegeven en geldmiddelen voor de propaganda bijeengebracht worden. Kort vóór de revolutie verenigden de landmanschappen zich om een apart centraal bureau onder leiding van de bolsjewieken. De landmanschapsbeweging breidde zich spoedig uit over Moskou, Tver en een aantal andere industriesteden.

De soldaten speelden echter nog een grotere rol bij de directe beïnvloeding van het dorp. Eerst onder de kunstmatig geschapen levensvoorwaarden aan het front en in de kazerne kwamen de jonge boeren, tot op zekere hoogte hun isolement overwinnend, direct in aanraking met de problemen van de staat als zodanig. Toch was ook hier hun politieke onzelfstandigheid merkbaar. Terwijl zij onvermijdelijk onder de leiding van patriottische en conservatieve intellectuelen geraakten en poogden zich van deze te bevrijden, trachtten de boeren zich in het leger apart van de overige sociale groepen aaneen te sluiten. De autoriteiten zagen zulke strevingen ongaarne, het ministerie van oorlog legde moeilijkheden in de weg, de sociaal-revolutionairen kwamen hen niet te hulp – het was moeilijk voor de sovjets van boerenafgevaardigden, om vaste voet in het leger te krijgen. Zelfs onder de meest gunstige voorwaarden is de boer niet in staat, om zijn overweldigende kwantiteit in een politieke kwaliteit om te zetten!

Alleen in de grote revolutionaire centra, onder directe invloed van de arbeiders, gelukte het aan de sovjets van de boerensoldaten, enig werk van betekenis te doen. Zo zond de boeren-sovjet in Petrograd van april 1917 tot 1 januari 1918 negentienhonderdvijfendertig propagandisten met bijzondere opdrachten naar het platteland: ongeveer een even groot aantal reisde zonder bepaalde opdracht. De afgevaardigden bezochten vijfenzestig gouvernementen. In Kronstadt ontstonden onder de matrozen en soldaten, naar het voorbeeld van de arbeiders, landmanschappen, die aan de afgevaardigden papieren verschaften, welke recht gaven op kosteloos vervoer per spoor en per schip. De particuliere spoorwegen erkenden deze papieren zonder bezwaar, maar op de staatsspoorwegen deden zich conflicten voor.

De officiële afgevaardigden van de organisaties waren niettemin slechts een druppel in de zee van boeren. Oneindig veel groter was het werk van die honderdduizenden en miljoenen soldaten, die de garnizoenen aan het front en in het achterland eigenmachtig verlieten en de kernachtige leuzen uit de redevoeringen op de meetings in hun oren geknoopt hadden. Zij, die aan het front zwegen, werden thuis in het dorp sprekers. Er was geen gebrek aan gretige toehoorders. “Er voltrok zich,” naar een van de Moskouse bolsjewieken, Moeralov, meedeelt, “onder de boeren rondom Moskou een grote zwenking naar links... Het wemelde in de rondom Moskou gelegen dorpen en gehuchten van deserteurs van het front; ook de proletariërs uit de grote stad, die nog niet alle banden verbroken hadden, vertoonden zich daar.” “Het dorp Kaloega werd,” vertelt de boer Naumtsjenkov, “door de soldaten, die in de maanden juni en juli om diverse redenen van het front kwamen, uit zijn dommel gewekt.” De commissaris van Nisjegorov meldde, dat “de onrechtmatige daden en onwettigheden in het gouvernement altijd met het opduiken van deserteurs, verlofgangers of afgevaardigden van de regimentscomités samenvielen.” De opperste rentmeester van vorstin Barrjstinski in het district Solotonosj klaagt in augustus over het eigenmachtig optreden van het landelijk comité met de Kronstadtse matroos Gatran als voorzitter. “De soldaten en matrozen die met verlof komen, maken,” naar de commissaris van het district Boegoelminsk meldt, “propaganda met de bedoeling om anarchie en pogromstemmingen te verwekken.” – “In het dorp Belogosj, in het district Mglin, verbood de daar aangekomen matroos op eigen gezag het hout en de balken uit de bossen te bewerken of weg te voeren.” Indien de soldaten de strijd al niet begonnen, dan brachten zij hem ten einde. In het district Nisjegorod bedreigden de boeren het nonnenklooster, maaiden de weiden af, braken de hekken af en vielen de nonnen lastig. De abdis trad krachtig op en politietroepen leidden de boeren weg, om doodgeschoten te worden. “Zo ging het,” schrijft de boer Arbekov, “tot aan de aankomst van de soldaten. De soldaten van het front vatten direct de koe hij de horens”: het klooster werd ontruimd. “In het gouvernement Mohilev waren,” naar de boer Bobkov meedeelt, “de van het front teruggekeerde soldaten de voornaamste leiders in het comité en gingen zij voorop bij de verdrijving van de grootgrondbezitters.”

De frontsoldaten kwamen met de heftigheid en de vastberadenheid van personen die gewend zijn met geweren en bajonetten tegen mensen op te treden. Zelfs de soldatenvrouwen werden door de vechtlustige stemming van de mannen aangestoken. “In september was er,” naar de boer Begisjev uit Pensa meedeelt, “een sterke beweging onder de soldatenvrouwen en in de dorpsvergaderingen drongen zij op plunderingen aan.” Dit kon men ook in andere gouvernementen waarnemen. De soldatenvrouwen waren ook in de steden meermalen de drijvende kracht.

De gevallen waarin soldaten bij de onlusten onder de boeren de leiding hadden, bedroegen volgens de berekening van Vermenitsjev in maart één procent, in april acht, in september dertien en in oktober zeventien procent. Deze statistiek maakt geen aanspraak op volledigheid, maar laat zeer goed de algemene ontwikkelingsgang zien. Het sussen van de sociaal-revolutionaire onderwijzers, schrijvers en ambtenaren maakte plaats voor de leiding van de voor niets terugdeinzende soldaten.

De eertijds vooraanstaande Duitse marxistische schrijver Parvus, die in de oorlog grote rijkdommen wist te vergaren en zijn principes en scherp inzicht overboord wist te gooien, vergeleek de Russische soldaten met middeleeuwse lansknechten, plunderaars en rovers. Om dit te kunnen beweren, moest men wel blind zijn voor het feit dat de Russische soldaten bij al hun excessen slechts de voltrekkers waren van de grootste agrarische revolutie, welke de geschiedenis ooit gekend heeft.

Zolang de beweging nog niet definitief met de wettelijkheid gebroken had, droeg het zenden van troepen naar het platteland meer een symbolisch karakter. In werkelijkheid waren alleen de Kozakken bruikbaar, om de beweging te onderdrukken. “Vierhonderd Kozakken zijn naar het district Serdob gezonden... Deze maatregel had een kalmerende werking. De boeren verklaren, dat zij de Constituerende Vergadering zullen afwachten.” schrijft het liberale blad “Roesskoje Slowo” op de 11de oktober. Vierhonderd Kozakken – inderdaad een argument voor de Constituerende Vergadering! Er waren echter niet genoeg Kozakken en bovendien begonnen ook zij te wankelen. De regering zag zich intussen steeds vaker ertoe genoodzaakt krachtige maatregelen te nemen. Vermenitsjev telt in de eerste vier maanden zeventien gevallen van troepenzendingen tegen de boeren; in juli en augustus negenendertig, in september en oktober honderd en vijf gevallen.

Met wapengeweld tegen de boeren optreden, was olie op het vuur. In de meeste gevallen gingen de soldaten tot de zijde der boeren over. De districtscommissaris van het gouvernement Podolië meldt: “Legerorganisaties, ja zelfs gehele troepenafdelingen nemen besluiten in sociale en economische aangelegenheden, dwingen(?) de boeren tot onteigeningen en tot het kappen van bossen over te gaan en nemen zelfs deel aan plunderingen... De plaatselijke troepenafdelingen weigeren tegen de gewelddaden op te treden...” Zo vernietigde de opstand van het dorp de laatste samenhang in het leger. Er kon geen sprake van zijn, dat het leger, bij een burgeroorlog, waarin de arbeiders de leiding hadden, zou dulden, dat zij tegen de opstand in de steden gebruikt werden.

De boeren horen eerst van de arbeiders en soldaten het nieuws over de bolsjewieken, dat de sociaal-revolutionairen voor hen verzwegen hadden. De leuzen van Lenin en zijn naam dringen in het dorp door. De toenemende klachten over de bolsjewieken zijn echter in vele gevallen verzonnen en opgeblazen: de grondbezitters hopen daarmee eerder hulp te krijgen. “In het district Ostrov heerst tengevolge van de bolsjewistische propaganda volslagen anarchie.” Uit het gouvernement Ufa: “Het lid van het dorpscomité Vassiljev verspreidt het bolsjewistisch program en zegt openlijk, dat de grondbezitters opgehangen zullen worden.” De Nowgorodse grootgrondbezitter Polonnik, die om “bescherming tegen de plunderingen” vraagt, laat niet na, hieraan toe te voegen: “De Uitvoerende Comités bestaan grotendeels uit bolsjewieken,” d.w.z. uit vijanden van de grootgrondbezitters. “In augustus reisden,” naar de boer Soemorin uit Simbirsk vertelt, “arbeiders door de dorpen, die propaganda voor de bolsjewistische partij maakten en het program van deze uiteenzetten.” De rechter-commissaris in het district Sebesj stelt een strafvervolging in tegen de uit Petrograd aangekomen weefster Tatjana Michajlova, oud zesentwintig jaar, die in haar dorp ertoe opriep de Voorlopige Regering te verdrijven en die de tactiek van Lenin propageerde. “In het gouvernement Smolensk begon men zich,” naar de boer Kotov bericht, “eind augustus voor Lenin te interesseren en naar hem te luisteren...” In de gemeentezemstvo’s worden echter nog altijd voor het overgrote deel sociaal-revolutionairen gekozen.

De bolsjewistische partij poogt meer contact met de boeren te krijgen. Op de 10de september eist Nevski van het Petrograds comité, dat er een boerencourant zal worden uitgegeven: “Men moet de zaak zo aanpakken dat men niet hetzelfde beleeft wat de Franse Commune overkwam, toen de boeren Parijs niet begrepen en Parijs de boeren niet begreep”. Het blad “Bednota” (“Armoede”) begon spoedig te verschijnen. Het directe partijwerk onder de boeren bleef echter nog gering in omvang. De kracht van de bolsjewistische partij lag niet in haar technische middelen, niet in haar apparaat, maar in haar juiste politiek. Evenals de luchtstromen het zaad overal heenbrachten, droegen de revolutiestormen Lenins ideeën overal heen.

“Tegen september treden,” naar zich de boer Vorobjev uit Tver herinnert, “niet meer alleen soldaten van het front, maar ook arme boeren steeds vaker en stoutmoediger zelf in de vergaderingen ter verdediging van de bolsjewieken op...” “Onder de arme en sommige middelboeren,” bevestigt de boer Soemorin uit Simbirsk, “verdwijnt Lenins naam niet meer van de lippen. Men spreekt over niets anders dan over Lenin.” De Nowgorodse boer Grigorjev verhaalt hoe een sociaal-revolutionair in de gemeente de bolsjewieken voor “rovers” en “verraders” uitmaakte. Hoe raasden de boeren: “Weg met die hond, stenigt hem! Houdt ons niet voor de gek – waar is de grond? Kom op. Hier met de bolsjewieken!” Het is weliswaar mogelijk dat deze gebeurtenis – en dergelijke voorvallen waren er vele – reeds in de tijd na de Oktoberrevolutie plaats had: de boeren herinneren zich wel de feiten nauwkeurig, maar niet precies, wanneer deze geschiedden.

De soldaat Tsjinenov, die naar zijn dorp in het gouvernement Orlov een kist bolsjewistische literatuur meebracht, was door het dorp, waar hij vandaan kwam, onvriendelijk ontvangen: stellig Duits geld. In oktober “telde de gemeentelijke cel echter zevenhonderd leden, had zij vele geweren en kwam zij steeds voor de verdediging van de Sovjetmacht op”. De bolsjewiek Vratsjev verhaalt hoe de boeren van het zuiver agrarisch gouvernement Voronezj “uit hun sociaal-revolutionaire roes ontwaakten en zich voor onze partij begonnen te interesseren, waardoor wij reeds talrijke cellen in de dorpen en in de gemeenten bezaten, vele abonnees voor onze couranten hadden en vele afgezanten van de boeren in de enge lokaliteit van ons comité ontvingen.” In het gouvernement Smolensk waren, naar Ivanov zich herinnert, “bolsjewieken uiterst zelden in de dorpen te vinden en ook in de districten waren er slechts weinig; bolsjewistische couranten bestonden er niet, vlugschriften verschenen hoogst zelden... En toch, hoe meer oktober naderde, des te meer wendde het dorp zich tot de bolsjewieken...”

“In de districten, waar reeds vóór de Oktoberrevolutie de bolsjewieken invloed in de sovjets hadden,” schrijft bovengenoemde Ivanov, “deed zich de elementaire golf van plunderingen der landgoederen in het geheel niet of slechts in geringe mate voor.” Het was echter niet overal hetzelfde gesteld. “De bolsjewistische eis om de grond aan de boeren over te geven,” zegt bijvoorbeeld Tadejoesj, “werd zeer grif aanvaard door de boerenmassa van het district Mohilev, welke de landgoederen plunderde, vele in brand stak en weiden en bossen in bezit nam.” Deze verklaringen zijn eigenlijk niet met elkaar in strijd. De bolsjewistische propaganda wakkerde in haar geheel ongetwijfeld de burgeroorlog in het dorp aan. Maar daar waar het de bolsjewieken gelukt was vaste voet te krijgen, trachtten zij natuurlijk, zonder de druk van de boeren te verzwakken, deze in meer geordende banen te leiden en de verwoestingen zoveel mogelijk te beperken.

Het vraagstuk van de grond stond niet op zichzelf. De boer leed, vooral in de laatste oorlogsjaren, én als verkoper, én als koper: het graan werd hem tegen vastgestelde prijzen afgenomen en de industrieproducten werden steeds minder bereikbaar voor hem. Het vraagstuk van de economische betrekkingen tussen het dorp en de stad, dat later onder de naam “schaar” het voornaamste probleem van de sovjeteconomie zou worden, doet zich reeds dreigend gelden. De bolsjewieken zeiden tot de boeren: de sovjets moeten de macht overnemen, jullie grond geven, de oorlog beëindigen, de industrie demobiliseren, een arbeiderscontrole in de bedrijven instellen en de verhouding tussen de prijzen van industrie- en landbouwproducten regelen. Hoe summier dit ook mocht klinken, het gaf in elk geval de weg aan. “Tussen ons en de boeren,” zei Trotski op de 10de oktober op het congres van de fabriekscomités, “staan als een muur de Avksentjevse sovjetfiguren. Wij moeten deze muur doorbreken. Wij moeten in het dorp uiteenzetten, dat alle pogingen van de arbeiders, om de boeren door leveranties van landbouwgereedschappen aan het dorp te helpen, geen succes kunnen hebben zolang de productie niet georganiseerd en onder controle van de arbeiders gesteld is.” Het congres vaardigde een manifest aan de boeren in deze zin uit.

De arbeiders van Petrograd vormden inmiddels in de fabrieken hun eigen commissies, die ijzer, breuk en uitschot verzamelden en dit ter beschikking van een afzonderlijke centrale, “De arbeiders voor de boeren” geheten, stelden. Het afval werd gebruikt om de meest eenvoudige landbouwgereedschappen en onderdelen te vervaardigen. Deze eerste “planwirtschaftliche” inmenging van de arbeiders in de productie, welke naar omvang nog van geringe betekenis was en waarbij propagandistische doeleinden op de voorgrond stonden boven economische, deed echter een blik in de naaste toekomst werpen. Verschrikt door het binnendringen van de bolsjewieken in het geheiligd gebied van het dorp, poogde het Boeren-Uitvoerend Comité zich van het nieuwe begin meester te maken. De aftandse verzoeningsgezinden, die ook op het platteland steeds meer vaste grond onder de voeten verloren, waren echter al niet meer in staat om hun krachten met de bolsjewieken op het strijdtoneel in de stad te meten.

De weerklank van de bolsjewistische propaganda “maakte de arme boeren zo opstandig,” schreef later de boer Vorobjev, “dat men met stelligheid beweren mag dat de Oktoberrevolutie, indien zij niet in oktober gekomen was, in november gekomen zou zijn.” Deze sprekende typering van de politieke macht van het bolsjewisme is geenszins in tegenspraak met het feit van de organisatorische zwakte hiervan. Een revolutie kan zich slechts door zulke krasse wanverhoudingen haar weg banen. Juist daarom laat zij zich, tussen twee haakjes, bij haar loop niet in het kader van de formele democratie pressen. Opdat de agrarische revolutie in oktober of in november kon plaats hebben, konden de boeren niets anders doen dan gebruik maken van het snel in verval rakend apparaat van de sociaal-revolutionaire partij. De linkse elementen van deze sluiten zich haastig en ongeordend onder pressie van de boerenbeweging aaneen, streven de bolsjewieken na en wedijveren met deze. In de volgende maanden voltrekt de politieke verschuiving onder de boeren zich voornamelijk onder de in flarden gescheurde banier van de linkse sociaal-revolutionairen: deze efemere partij wordt de peinzende en weifelende vorm van dorpsbolsjewisme, de tijdelijke brug van de boerenoorlog naar de proletarische omwenteling.

De agrarische revolutie had behoefte aan eigen plaatselijke organen. Hoe zagen deze eruit? Op het platteland bestonden organisaties van verschillend type: staatsorganisaties, zoals de gemeente-, land- en economische uitvoerende comités; maatschappelijke organisaties, zoals de sovjets; zuiver politieke organisaties, zoals de partijen, en tenslotte de zelfbestuursorganen, in de vorm van de gemeentezemstvo’s. Boerensovjets konden slechts tot ontwikkeling komen binnen het kader van de gouvernementen en gedeeltelijk van de districten; gemeentesovjets waren er slechts enkele. Gemeentezemstvo’s kregen moeilijk vaste voet. Daarentegen werden, hoe wonderlijk dit ook op het eerste gezicht moge lijken, de land- en de uitvoerende comités, die volgens het officiële plan staatsorganen waren, tot organen van de boerenrevolutie.

Het hoogste landcomité, dat uit ambtenaren, grondbezitters, professoren, geleerde agronomen en sociaal-revolutionaire politici, met een mengelmoes van twijfelachtige boeren bestond, was uiteraard de voornaamste rem van de agrarische revolutie. De gouvernementscomités bleven de leiding van de regeringspolitiek houden. De comités in de districten schommelden tussen de boeren en de overheid heen en weer. Daarentegen werden de gemeentecomités, die door de boeren gekozen en ter plaatse onder de ogen van het dorp werkzaam waren, een werktuig van de agrarische beweging. De omstandigheid, dat de comitéleden zich gewoonlijk tot de sociaal-revolutionairen rekenden, deed hieraan niets af: zij richtten zich naar de hutten van de moezjieks en niet naar de landgoederen van de edelen. De boeren schatten het staatskarakter van hun landcomités zeer hoog, daar zij hierin een soort vrijbrief voor de burgeroorlog zagen.

“De boeren zeggen, dat zij niemand behalve het gemeentecomité erkennen,” klaagt reeds in mei een van de militiechefs van het district Saran, “terwijl daarentegen alle districts- en staatscomités, naar men zegt, de grootgrondbezitters ter wille zijn.” Volgens de commissaris van Nisjegorov “eindigen de pogingen van enkele gemeentecomités, om de strijd tegen het eigenmachtig optreden van de boeren aan te binden, vrijwel altijd met een echec en leiden zij tot een afzetting van alle leden...” “De comités waren,” volgens de boer Denisov uit Pskov, “altijd op de hand van de boerenbeweging tegen de grootgrondbezitters, daar het meest revolutionaire deel van de boeren en frontsoldaten in deze comités gekozen werd.”

De districts- en vooral de gouvernementscomités werden geleid door de intellectuele ambtenaren, die ernaar streefden vreedzame betrekkingen met de landeigenaren te onderhouden. “De boeren zagen,” schrijft de Moskouse boer Joerkov, “dat het dezelfde vacht was, alleen maar gekeerd, en dezelfde macht, alleen onder een nieuwe naam.” “Er is een neiging te bespeuren,” meldt de commissaris Koersk, “om nieuwe verkiezingen te houden voor die districtscomités, welke de beschikkingen van de Voorlopige Regering volledig doorvoeren.” Het was de boeren echter zeer moeilijk gemaakt, om tot het districtscomité door te dringen: sociaal-revolutionairen hadden de politieke verbinding tussen de dorpen en gemeenten in handen, zodat de boeren genoodzaakt waren zich van de partij te bedienen, welker voornaamste taak in het keren van de oude vacht gelegen was.

De op het eerste gezicht verwonderlijke koelheid van de boeren tegenover de sovjets van maart had in werkelijkheid diepe oorzaken. De sovjet vertegenwoordigt in tegenstelling tot het landelijk comité geen speciale-, maar een universele organisatie van de revolutie. Op het terrein van de algemene politiek is de boer echter niet in staat ook maar één enkele stap te doen, zonder geleid te worden. Het is slechts de vraag van wie hij deze leiding krijgt. De gouvernements- en districtssovjets van de boeren werden op initiatief en grotendeels met de middelen van de coöperaties, niet als organen van de boerenrevolutie, maar als werktuigen, om de boeren in conservatieve richting te beïnvloeden, gevormd. Het dorp duldde rechtse sociaal-revolutionaire sovjets, als een schild tegen de regering, boven zich. Bij zich thuis gaf het de voorkeur aan de landelijke comités.

De regering drong, om het dorp te beletten in het enge kringetje van “louter boerenbelangen” te blijven, aan op de vorming van democratische Zemstvo’s. Dit alleen reeds moest voor de boeren een reden zijn om goed op te letten. De verkiezingen moesten dikwijls om zo te zeggen opgedrongen worden. “Er deden zich gevallen van onregelmatigheden voor,” meldt de commissaris uit Pensa, “welke er toe leidden, dat de verkiezingen ongeldig verklaard moesten worden.” In het gouvernement Minsk namen de boeren de voorzitter van het gemeentelijk stembureau, vorst Droezki-Loebezki, die ervan beschuldigd werd de kiezerslijsten vervalst te hebben, gevangen: het viel de boeren niet gemakkelijk om het met de vorst over een democratische oplossing van het eeuwenoude conflict eens te worden. De districtscommissaris van Boegoelminsk meldt: “De verkiezingen voor de gemeentezemstvo’s hebben in dit district niet een volkomen regelmatig verloop gehad... De gemeenteafgevaardigden zijn allen boeren en er is een zekere afkeer van de plaatselijke intellectuelen, vooral van de grondbezitters, te constateren.” De Zemstvo’s verschillen zodoende weinig van de comités. “De boerenmassa staat,” klaagt de commissaris van het gouvernement Minsk, “afwijzend tegenover de intellectuelen en vooral tegenover de grondbezitters.” In de courant van Mohilev van de 23ste september staat te lezen: “De intellectuelen staan bij hun werk op het platteland aan gevaren bloot, indien men niet uitdrukkelijk belooft voor een onmiddellijke overgang van de gehele grond op de boeren op te komen.” Waar een overeenkomst en zelfs enig contact tussen de voornaamste klassen onmogelijk wordt, verliezen de democratische instellingen hun reden van bestaan. De levenloze geboorte van de gemeentezemstvo’s was onmiskenbaar een voorbode van de val van de Constituerende Vergadering.

“Onder de hier wonende boeren heeft,” zo meldt de commissaris van Nisjegorod, “het geloof post gevat dat alle burgerlijke wetsbepalingen hun kracht verloren hebben en dat alle rechtsregelen thans door de boerenorganisaties opgesteld moeten worden.” De gemeentecomités, die over de plaatselijke militie te beschikken hadden, maakten plaatselijke verordeningen, stelden de pachtprijzen vast, regelden het arbeidsloon, stelden eigen administrateurs op de landgoederen aan, namen het beheer van grond, weiden, bossen en inventaris zelf in handen, ontnamen de grootgrondbezitters hun wapens en deden huiszoekingen en verrichtten arrestaties. De stem van eeuwen en de verse revolutie ervaringen zeiden de boeren gelijkelijk, dat het vraagstuk van de grond een vraagstuk van de regering was. Voor de agrarische revolutie waren organen van de boerendictatuur nodig. De moezjiek wist nog niets van dit Latijnse woord af. Doch de moezjiek wist wat hij wilde. Die “anarchie”, waarover grondbezitters, liberale commissarissen en verzoeningsgezinde politici klaagden, was in werkelijkheid de eerste fase van de revolutionaire dictatuur op het platteland.

De noodzakelijkheid van de vorming van aparte, uitsluitend uit boeren bestaande plaatselijke organen voor de agrarische revolutie werd door Lenin reeds tijdens de gebeurtenissen in de jaren 1905 en 1906 verkondigd: “Revolutionaire boerencomités,” zo toonde hij op het partijcongres te Stockholm aan, “zijn de enige weg, welke de boerenbeweging gaan kan.” De moezjieks lazen Lenin niet. Maar in de plaats daarvan las Lenin de gedachten van de moezjieks goed.

Het dorp wijzigt zijn houding tegenover de sovjets pas tegen de herfst, wanneer de sovjets zelf van politieke koers veranderen. De bolsjewistische en links-sociaal-revolutionaire sovjets in de districts- of gouvernementssteden houden nu de boeren niet meer terug, maar drijven hen integendeel voorwaarts. Terwijl het dorp in de eerste maanden bij de verzoeningsgezinde sovjets wettelijke bescherming gezocht had, om later in vijandige conflicten met deze te geraken, bestond er nu voor het eerst een werkelijke leiding in de revolutionaire sovjets. Boeren uit Saratov schreven in september: “De regering moet in geheel Rusland in handen... van de sovjets van arbeiders-, boeren- en soldatenafgevaardigden overgaan. Dit zal veiliger zijn.” Eerst tegen de herfst beginnen de boeren verband te leggen tussen hun landbouwprogram en de leus van de Sovjetmacht. Maar zelfs dan weten zij nog niet, hoe en door wie deze sovjets geleid zullen worden.

Agrarische onlusten hadden in Rusland een grote traditie, een eenvoudig maar sprekend program, hun plaatselijke martelaren en helden. De reusachtige les van 1905 was ook aan het dorp niet spoorloos voorbijgegaan. Hierbij dient men nog te letten op het werk van de sekten, welke invloed op miljoenen boeren hadden. “Ik kende,” schreef iemand, die goed op de hoogte was, “vele boeren die de oktoberrevolutie als een directe vervulling van hun religieuze verwachtingen beschouwden.” De beweging van de Russische boeren in 1917 was ongetwijfeld meer dan alle boerenopstanden uit het verleden door politieke gedachten bevrucht. En als zij toch niet in staat gebleken is om zich een zelfstandige leiding te vormen en de macht zelf in handen te nemen, dan zijn de redenen daarvan in de eigenlijke natuur van de oude geïsoleerde kleine warenhuishouding gelegen: deze zoog de boer volkomen uit, zonder hem daartegenover in de gelegenheid te stellen de nodige lessen te trekken.

De politieke vrijheid van de boer is in de praktijk een vrijheid, om tussen de verschillende stedelijke partijen te mogen kiezen. Ook deze verkiezingen voltrekken zich echter niet volgens een vooropgesteld plan. De boeren brengen met hun opstand de bolsjewieken aan de regering. De bolsjewieken zullen echter pas na de machtsverovering de boeren kunnen winnen, door de agrarische revolutie wettelijk in de arbeidersstaat vast te leggen.

Een groep onderzoekers onder leiding van Jakovlev bewerkte op zeer verdienstelijke wijze het voorhanden materiaal, waaruit men een beeld krijgt van de ontwikkeling van de agrarische beweging van februari tot oktober. Terwijl zij het aantal ongeorganiseerde conflicten op honderd per maand stelden, berekenden deze onderzoekers, dat er in april drieëndertig georganiseerde conflicten plaats hadden, in juni zesentachtig en in juli honderdtwintig. Dit was de tijd van de grootste bloei van de sociaal-revolutionaire organisaties op het platteland. In augustus komen er op honderd ongeorganiseerde conflicten reeds niet meer dan tweeënzestig georganiseerde voor en in oktober in totaal veertien. Uit deze getallen, die, met alle nodige reserves, zeer leerzaam zijn, trekt Jakovlev echter een volkomen onverwachte conclusie: terwijl de beweging tot aan augustus steeds “meer georganiseerde” vormen aannam, krijgt zij in de herfst daarentegen steeds meer een “elementair karakter”. Een ander onderzoeker, Vermenitsjev, komt tot dezelfde gevolgtrekking: “Uit het kleiner worden van het georganiseerde deel van de beweging in de tijd van de vóór-Oktobergolf blijkt het elementaire karakter van de beweging in deze maanden.” Indien men het elementaire tegenover het bewuste stelt, evenals de blindheid tegenover het gezichtsvermogen – en dit zou de enige wetenschappelijke tegenstelling zijn – zou men tot de conclusie moeten komen, dat het bewuste in de boerenbeweging tot augustus toeneemt, daarna begint af te nemen, om op het tijdstip van de Oktoberopstand geheel te verdwijnen. Dit hebben onze onderzoekers stellig niet willen beweren. Indien men even dieper over de kwestie nadenkt, is het niet moeilijk te begrijpen, dat bijvoorbeeld de boerenverkiezingen voor de Constituerende Vergadering, ondanks al hun uiterlijke organisatie, een veel meer elementair, d.w.z. ondoordacht, kuddeachtig en blind karakter hadden gehad dan de “ongeorganiseerde” boerenopmars tegen de grootgrondbezitters, waarin elke boer heel goed wist, wat hij wilde.

Op het hoogtepunt van de beweging in de herfst braken de boeren niet met het bewuste ten gunste van het elementaire, maar met de verzoeningsgezinde leiding ten gunste van de burgeroorlog. Het minder georganiseerd karakter is eigenlijk slechts uiterlijk: de verzoeningsgezinde organisaties vallen weg; maar zij laten geen lege plek achter. Het inslaan van de nieuwe weg had plaats onder directe leiding van de revolutionaire elementen: de soldaten, matrozen en arbeiders. Voordat zij tot de daad overgingen, riepen de boeren dikwijls algemene vergaderingen bijeen en zorgden er zelfs voor, dat de besluiten door alle dorpsgenoten ondertekend werden. In de herfstperiode van de boerenbeweging met haar verschillende verwoestingen,” schrijft de derde onderzoeker, Sjestakov, “treedt meermalen de oude dorpsvergadering van de boeren op... In de dorpsvergadering verdelen de boeren de onteigende have en goed, door middel van de dorpsvergadering onderhandelen zij met de grootgrondbezitters en de administrateurs van de landgoederen, de districtscommissarissen en diverse andere bemiddelaars...” Het materiaal verschaft geen licht over de vraag, waarom de gemeentelijke comités, die de boeren tot aan de rand van de burgeroorlog gebracht hadden, van het toneel verdwenen. De verklaring hiervan ligt echter voor de hand. Een revolutie verbruikt haar organen en werktuigen snel. Reeds door het feit dat de landelijke comités de voor een deel vreedzame daden geleid hadden, moesten zij weinig geschikt blijken voor de directe stormloop. Bij deze meer algemene reden komen nog andere oorzaken, die echter niet minder belangrijk zijn. Terwijl zij tot een openlijke oorlog tegen de grootgrondbezitters overgingen, wisten de boeren maar al te goed wat hun in geval van een nederlaag te wachten stond. Talrijke landelijke comités zaten bovendien reeds onder de regering van Kerenski achter slot en grendel. Het werd een gebiedende eis van tactiek, de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven. De meest geschikte vorm daarvoor was de “mir”. Het gebruikelijke wantrouwen van de boeren onderling leidde bovendien ongetwijfeld in dezelfde richting: het ging nu om een directe inbeslagname en verdeling van de bezittingen van de landeigenaars en ieder wilde zelf daaraan deelnemen, zonder zijn rechten aan een ander toe te vertrouwen. Zo leidde de grootste verscherping van de strijd tot een tijdelijk terzijde schuiven van de vertegenwoordigende organen en vervanging van deze door de oorspronkelijke boerendemocratie als de dorpsvergaderingen en de besluiten van de mir.

De grote verwarring, die er bij de verklaring van het karakter van de boerenbeweging bestaat, is vooral verwonderlijk bij de bolsjewistische onderzoekers. Men dient echter niet te vergeten dat het een nieuw slag bolsjewieken betreft. Bureaucratisering van het denken leidt onvermijdelijk tot een overschatting van de organisatievormen, welke de boeren van hogerhand opgedrongen waren, en tot een onderschatting van die welke de boeren zich zelf gaven. De ontwikkelde ambtenaar beziet met de liberale professor maatschappelijke processen vanuit het oogpunt van de administratie. Als volkscommissaris voor landbouw bleek Jakovlev later op dezelfde oppervlakkig-bureaucratische wijze met de boeren om te springen, slechts op een veel groter en verantwoordelijker terrein, namelijk bij de doorvoering van de “voortgezette collectivisatie”. Theoretische oppervlakkigheid wreekt zich gruwelijk, wanneer het om een praktijk op grote schaal gaat!

Er zullen echter nog een goede dertien jaar tot de fouten van deze voortgezette collectivisatie verstrijken. Nu gaat het vooreerst nog om de onteigening van het grondbezit. Honderdvierendertigduizend grootgrondbezitters sidderen nog om hun tachtig miljoen desjatinen. Het meest gevaarlijk is de toestand van de rijksten van de dertigduizend heren van het oude Rusland, die over meer dan zeventig miljoen desjatinen, gemiddeld meer dan tweeduizend desjatinen per bezitter, te beschikken hebben. De edelman Boborykin schrijft aan de kamerheer Rodsjanko: “Ik ben landheer en het wil er bij mij niet in, dat ik mijn grond moet kwijt raken, en dat nog wel voor zo’n onmogelijk doel: voor een socialistisch experiment.” Een revolutie heeft echter juist tot taak datgene te volvoeren, wat er bij de regeerders niet in wil.

Grondbezitters, die een betere kijk hadden, komen echter tot het besef dat zij hun landgoederen niet zullen kunnen behouden. Zij doen ook reeds geen moeite meer hiervoor: hoe sneller zij hun grond kwijt raken, des te beter. De Constituerende Vergadering beschouwen zij in de eerste plaats als de grote rekenkamer, waar de staat hen niet alleen voor hun grond, maar ook voor de ondervonden narigheden schadeloos zal stellen.

De eigenaars onder de boeren sloten zich van links bij dit program aan. Zij wilden wel korte metten met de parasitaire adel maken, maar waren bevreesd om het grondeigendomsbegrip aan het wankelen te brengen. De staat was rijk genoeg, verklaarden zij op hun congressen, om de kleinigheid van twaalf miljard roebel aan de grondbezitters te betalen. Als “boeren” hoopten zij daarbij onder speciale gunstige voorwaarden ten koste van het volk de grond van de landheren te verkrijgen.

De eigenaars merkten dat de hoogte van de afkoopsommen een politieke grootheid was, welke van de machtsverhoudingen op het moment van de overeenkomst afhing. Tot augustus bleef er nog hoop bestaan dat de Constituerende Vergadering, die met Kornilovse methoden bijeengeroepen zou worden, de agrarische hervorming zou doorvoeren op een wijze, welke het midden tussen Rodsjanko en Miljoekov hield. Het echec van Kornilov betekende, dat de bezittende klassen het spel verloren hadden.

In september en oktober wachtten de grootgrondbezitters op de oplossing, als een zieke die opgegeven is, op de dood. De herfst is de tijd van de politiek voor de moezjiek. De velden zijn dan geoogst, de illusies vervlogen en het geduld uitgeput. Er moet een eind aan komen. De beweging treedt buiten haar oevers, strekt zich uit over alle districten, wist de plaatselijke verschillen uit, sleurt alle groepen in het dorp mee, spoelt alle wettelijke en andere bezwaren weg, gaat tot de aanval over, wordt verbitterd, onstuimig, razend, bewapent zich met ijzer en vuur, revolvers en granaten, verwoest en verbrandt de landgoederen, verjaagt de landheren, zuivert de grond en drenkt deze op vele plaatsen met bloed.

Ten onder gaan nu de verblijven van de adel, die eertijds door Poesjkin, Toergenjev en Tolstoj bezongen werden. Het oude Rusland gaat in rook op. De liberale pers is vervuld van het gesteun en geweeklaag over de verwoesting van Engelse tuinen, schilderijen van lijfeigene schilders, familiebibliotheken, Tambovse Parthenons, renpaarden, oude gravures en fokstieren. De burgerlijke historici pogen de verantwoordelijkheid voor dit “vandalisme” van het boerenstrafgericht over de “cultuur” van de adel op de bolsjewieken te schuiven. In werkelijkheid voleindigde de Russische moezjiek een onderneming, die eeuwen vóór het optreden van de bolsjewieken begonnen was. Hij vervulde zijn vooruitstrevende taak met de middelen, waarover hij te beschikken had: met behulp van de revolutionaire barbarij roeide hij de middeleeuwse barbarij uit. Hier komt nog bij, dat noch hij zelf, noch zijn grootvaders en overgrootvaders ooit op genade of toegeeflijkheid hadden kunnen rekenen.

Toen de feodale adel gezegevierd had over de jacquerie, welke vier en een halve eeuw vóór de bevrijding van de Franse boeren plaats had, schreef een godsvruchtig monnik in zijn kroniek: “Zij hebben het land zoveel kwaad berokkend, dat de komst van de Engelsen niet meer nodig was, om het koninkrijk te vernietigen; deze hadden Frankrijk nooit datgene kunnen aandoen, wat de adel Frankrijk aangedaan heeft.” Slechts de bourgeoisie overtrof – in mei 1871 – de Franse adel in wreedheid. De Russische boeren ontkwamen dankzij de leiding van de arbeiders, en de Russische arbeiders dankzij de hulp van de boeren aan deze dubbele les van de beschermers van cultuur en menselijkheid.

De onderlinge betrekkingen tussen de voornaamste klassen in Rusland weerspiegelden zich in het dorp. Evenals de arbeiders en soldaten, in strijd met de bedoelingen van de bourgeoisie, tegen de monarchie vochten, verhieven, zonder naar de waarschuwende woorden van de koelaken te luisteren, de armen in de dorpen zich moedig tegen de grootgrondbezitters. Evenals de verzoeningsgezinden geloofden dat de revolutie pas van dat ogenblik af vast op haar benen kon staan, waarop Miljoekov haar erkende, meenden de nu eens naar rechts, dan weer naar links kijkende middelboeren, dat met de ondertekening door de koelaken de inbezitnemingen gesanctioneerd waren. En tenslotte, evenals de bourgeoisie, welke vijandig tegenover de revolutie stond, zich zonder bedenken de macht toe-eigende, zagen de koelaken, die zich tegen de plunderingen verzetten, niet af van de vruchten van deze. Zowel de macht in handen van de bourgeois, alsook de bezittingen van de landheren in handen van de koelaken, waren niet van lange duur: in beide gevallen uit hoofde van dezelfde oorzaken.

De kracht van de agrarisch-democratische, in wezen burgerlijke revolutie was tot uiting gekomen in het feit, dat zij tijdelijk de klassentegenstellingen in het dorp wist te overwinnen: de landarbeiders plunderden de grootgrondbezitters, daarbij geholpen door de koelaken. De XVIIde, XVIIIde en XIXde eeuw van de Russische geschiedenis verhief zich op de schouders van de XXste en drukte deze neer ter aarde. De zwakte van de vertraagde burgerlijke revolutie was tot uiting gekomen in het feit, dat de boerenoorlog de burgerlijke revolutionairen niet voorwaarts wist te drijven, maar hen integendeel definitief in de armen van de reactie terugwierp; Tsereteli, de voormalige tuchthuisboef, beschermde de grond van de landheren tegen anarchie! De boerenrevolutie, die door de bourgeoisie teruggeworpen was, verenigde zich met het industrieproletariaat. Daardoor bevrijdde de XXste eeuw zich niet alleen van de als een drukkende last op haar rustende vroegere eeuwen, maar verhief zij zich ook op de schouders van deze tot een tot nu toe in de historie ongekende hoogte. Opdat de boeren de grond konden zuiveren en de omheiningen konden wegnemen, moesten de arbeiders de leiding in de staat op zich nemen: ziehier een zo beknopt mogelijke samenvatting van de Oktoberrevolutie.